De bosandoorn (Stachys sylvatica) is een plant uit de lipbloemenfamilie (Labiatae oftewel Lamiaceae).
Groeit in Centraal-Azië, de Kaukasus en Europa, behalve in enige noordelijke en zuidelijke randgebieden.
Ingeburgerd in Noord-Amerika en Nieuw Zeeland.
Engels : Hedge Woundwort Duits : Wald-Ziest Frans : L'épiaire des bois, ortie puante
De taaie stengels zijn ruwbehaard en vierkantig.
De bosandoorn wordt 50 - 120cm hoog.
De bosandoorn groeit op beschaduwde plaatsen in met name bossen en heggen.
Bij kneuzing van de plant scheidt deze een onaangename geur af.
De bladeren zijn langgesteeld, eivormig en gekarteld en gezaagd.
Stachys sylvatica
auteur : De eigenwijze tuin
De tweelippige bloem is purperachtig bruin met witte vlekjes en heeft een doorsnede van 1-1,5 cm.
De kelk heeft vijf smalle tanden en beschikt over klierhaartjes.
Er worden schijnkransen gevormd van zes bloemen samen, die zich openen van juni tot augustus.
De vrucht bestaat uit vier nootjes.
Bosandoorn werd vroeger wel gekweekt om zijn wondhelende eigenschappen.
Dit is nog af te leiden aan de Engelse naam Woundwort.
De bosadder (Atheris squamigera) is een slang uit de familie adders (Viperidae).
Deze soort wordt ook wel gestekelde bosadder of (groene) boomadder genoemd.
Deze soort komt voor in westelijk Kenia en grote delen van West- en Centraal Afrika
Hij ligt meestal te wachten tot een prooi voorbij komt, op de bodem of in laaghangende struiken.
Engels : Green bush viper, variable bush viper, leaf viper, common bush viper, bush viper, tree viper Duits : Grüne Buschviper Frans : La vipère verte des feuillages, Atheris squamigera
Deze slang heeft een zeer brede maar spits toelopende kop met daarop zeer ruwe en uit-stekende schubben, vooral op de kop, waar de vele driehoekige, scherpe en gekielde schubben die aan alle kanten uitsteken.
De kop heeft grote ogen met verticale pupillen, en over het hele lijf zitten zeer grote, driehoekige gekielde schubben op een zwarte achtergrond.
De kleur van de schubben is variabel, van groen tot gelig of bruin, maar ook grijs en rood komen voor.
De juvenielen zijn meestal knalgroen of knalgeel met een zwart vlekpatroon, en een duidelijke 'V' op de kop, zoals ook veel oudere dieren.
Volwassen dieren worden niet zo lang, ongeveer 45-50 centimeter, vrouwtjes worden langer en kunnen ongeveer 80 centimeter bereiken.
De bosaardbei (Fragaria vesca), is de wilde tegenhanger van de cultuuraardbei.
Maar waar de cultuuraardbei een kruising is tussen soorten, is de bosaardbei een botanische soort.
De bosaardbei wordt ook wel kleine bosaardbei genoemd, ter onderscheid van de grote bosaardbei (Fragaria moschata).
Engels : wild strawberries, woodland strawberry, Alpine Strawberry Duits : Wald-Erdbeere, Monatserdbeere Frans : Le fraisier des bois
De bosaardbei groeit in bijna heel België en Nederland, vooral in bosgebieden en meestal op een ietwat vochtige zandgrond in gefilterd zonlicht.
De plant heeft kleine witte bloemen.
De samengestelde, drievoudige bladeren zijn glanzend en hebben een gezaagde rand.
De vruchten, eigenlijk zijn het schijnvruchten, verspreiden een zoetige geur.
Ze zijn eetbaar, maar zijn kleiner dan die van de cultuuraardbei.
De oogsttijd van bosaardbeien is juni-juli.
De kleine vruchtjes dragen een hoog gehalte aan vitaminen en mineralen bij zich, vooral vitamine C.
bloemen van de Fragaria vesca
auteur : Kurt Stüber CC 3.0
De bosaardbei kan makkelijk verward worden met de schijnaardbei.
Deze komt veel voor in parken, en is herkenbaar aan zijn gele bloemen.
De kleine vruchten hebben een frisse smaak die ze geschikt maakt voor vruchtensalades en -dranken, siroop en jam.
De bladeren zijn geschikt voor toevoeging aan kruidenthee of salade.
Gezichtswater van versgeperst aardbeiensap kalmeert de huid, bijvoorbeeld na een lang zonnebad.
U kunt in zon geval ook schijfjes aardbei op de huid leggen.
Een zacht maskertje van geprakte aardbei, wat slagroom en honing maakt een droge huid heerlijk glad.
Er mag dan geen sprake zijn van allergie voor de vruchten.
Gevoelige personen kunnen na gebruik - zowel in- als uitwendig van aardbeien allergisch reageren met jeukende huiduitslag.
De borstelstaartkangoeroerat (Bettongia penicillata), ook wel borstelstaartratkangoeroe, kwaststaartkangoeroerat of pluimstaartbettong of woylie genoemd, is een klein soort buideldier uit de familie der kangoeroeratten (Potoroidae).
Er zijn twee ondersoorten. B. p. penicillata, uit het zuidoosten van Australië, is sinds 1923 uitgestorven, waarschijnlijk doordat zijn leefgebied plaats moest maken voor landbouwgrond.
Rond 1900 was deze ondersoort nog enorm algemeen in delen van Zuid-Australië.
B. p. ogilbyi, de ondersoort uit het zuidwesten van Australië, komt nog voor in West-Australië, met enkele kleinere populaties in Zuid-Australië en Nieuw-Zuid-Wales.
Deze ondersoort heeft behalve van habitatvernietiging te lijden onder verwilderde exoten als vossen en katten, die wel eens een kangoeroerat grijpen, en konijnen en varkens, die om hetzelfde voedsel concurreren.
De borstelstaartkangoeroerat leeft voornamelijk in open eucalyptuswouden en mallee scrub, met een ondergroei van lage struiken, in Australië.
In het verleden leefde de soort ook in spinifexgraslanden.
Eucalyptusbossen hebben te maken met periodieke bosbranden.
De borstelstaartkangoeroerat blijkt vrij goed te zijn in het ontwijken van de vlammen, en blijven vaak nog actief in hun woongebied tijdens een brand.
Engels : Woylie, Brush-tailed Bettong Duits : Buerstenrattenkaenguru Frans : La Bettongie à queue touffue
Borstelstaartkangoeroerat
auteur : Gary Lewis
De borstelstaartkangoeroerat was van oorsprong wijdverspreid over de droge habitats van zuidelijk en noordwestelijk Australië.
Het natuurlijke verspreidingsgebied van de omvatte twee delen.
Het zuidelijke deel liep vanaf het zuidwesten van West-Australië via de Nullarborvlakte naar het zuiden van Zuid-Australië, het noordwesten van Victoria en het Groot Australisch Scheidingsgebergte in het midden van Nieuw-Zuid-Wales.
Het noordelijke deel liep van de Pilbara in West-Australië via de Grote Zandwoestijn en de Gibsonwoestijn tot in Grote Victoriawoestijn in het noorden van Zuid-Australië en de Tanamiwoestijn in het Noordelijk Territorium.
Ten gevolge van de toenemende Europese kolonisatie en de verspreiding van geïntroduceerde diersoorten, verdween de borstelstaartkangoeroerat uit een groot deel van zijn verspreidingsgebied.
Tegenwoordig komt de soort alleen voor in West- en Zuid-Australië.
Bettongia penicillata
auteur : Gary Lewis
De borstelstaartkangoeroerat is een solitaire soort, die voornamelijk 's nachts actief is.
Overdag rust het dier in een groot, bolvormig nest, gemaakt van bladeren, gras en schors.
Deze soort leeft voornamelijk van paddenstoelen als truffels, die het moet opgraven uit de bosbodem.
De borstelstaartkangoeroerat draagt zo bij aan het verspreiden van de sporen van deze schimmels, die in staat zijn onbeschadigd het spijsverteringsstelsel van de kangoeroeratten te doorstaan.
Bacteriën in het maagdarmkanaal spelen een voorname rol bij de vertering van de paddenstoelen.
Ook ander ondergronds voedsel, als wortelen, bollen, knollen en wormen, staan op het menu.
De borstelstaartkangoeroerat beweegt zich over het algemeen langzaam voort, maar bij gevaar springt het dier op hoge snelheid weg op de achterpoten in een zigzagpatroon, met de kop laag, het lichaam gebogen en de staart gestrekt.
De paartijd is niet aan een bepaalde periode verbonden en kan dan ook gedurende het jaar plaatsvinden.
De draagtijd bedraagt 18 tot 21 dagen, waarna één jong wordt geboren dat na de geboorte nog ongeveer 98 dagen in de buidel blijft.
Borstelstaartkangoeroeratten zijn na gemiddeld 180 dagen geslachtsrijp en deze dieren hebben een levensverwachting van vier tot zes jaar.
De borstelneus of antennemeerval (Ancistrus dolichopterus) is een vis uit het Amazonegebied, uit de familie harnasmeervallen (Loricariidae).
Hij kan tot 13 centimeter lang worden.
De mannetjes hebben grotere en dikkere stekels op de kop.
De borstelneus leeft voornamelijk in snelstromende beekjes en in het Amazonebekken.
Ze zetten hun eieren af in een holletje of op stenen.
Het mannetje neemt de zorg voor de eitjes helemaal zelf voor zijn rekening.
De borstelneus is een algeneter.
Overdag zitten ze verscholen en worden pas tegen de avondschemering actief.
De borstelneus voelt zich het beste thuis in een groot gezelschapsaquarium (minimaal 80 centimeter lang), met voldoende schuilmogelijkheden in de vorm van kienhout en rotspartijen.
Omdat hij in zijn natuurlijke omgeving in snelstromend water leeft, is dit ook in een aquarium voor de vis erg fijn.
Dit kun je bereiken met een zeer krachtig motorfilter.
Hij is vredelievend en kan dus prima met andere vissoorten gehouden worden.
Tijdens de broedperiode kan de vis wat agressief zijn.
Waar men wel op moet letten is dat men GEEN twee mannetjes bij elkaar in één aquarium plaatst.
Zij zullen elkaar dan geen of toch weinig rust gunnen.
Je kunt hem beter niet in een net opgestartte bak uitzetten, maar eentje die inmiddels bealgd is.
De borstelbek zal zijn voedsel dan eenvoudig van het hout, de rotsen en de ruiten schrapen.
Als er niet voldoende algen zijn, kunt u bijvoeren met voedertabletten voor bodembewoners als basis, en zo nu en dan (geblancheerde) waterkers en spinazieblaadjes.
De borstelneus kan prima solitair leven en zal zelfs de kleinste vissen met rust laten.
De ideale waterwaarden zijn pH 6 tot 8, met een temperatuur van 24 tot 27°C.
Het water moet zuurstofrijk zijn.
Het is een erg gemakkelijke vis om te houden, zeker voor beginners.
De borstelkrans (Clinopodium vulgare, synoniem: Satureja vulgaris) is een vaste plant, die behoort tot de lipbloemenfamilie (Lamiaceae).
De botanische naam Clinopodium is Oudgrieks voor voetenbankje en verwijst naar de harige schutbladen, die een bankje voor de bloemen vormen.
De plant komt van nature voor in Eurazië en ruikt iets naar tijm.
De plant is als keukenkruid in de vergeethoek geraakt.
De plant combineert met tomaten, paddenstoelen, vet vlees en allerlei stoofpotjes met bonen.
Het is echter alleen vers goed bruikbaar, want het verliest heel snel zijn smaak en aroma als het gedroogd wordt.
Engels : Wild Basil, Field Basil Duits : Wirbeldost, Borstige Bergminze Frans : Grand basilic, Clinopode
borstelkrans
auteur : Prof. Paul Busselen
De borstelkrans bloeit van juli tot september met donkerroze, zelden witte, ongeveer 6 mm lange bloemen, die in dichte, rijkbloemige schijnkransen zitten.
De kelkbuis heeft geen zakachtige knobbel.
De bloemen zijn omgeven door vele priemvormige, lang behaarde schutbladen.
De bloemen produceren veel nectar en worden dan ook bezocht door bijen, vlinders en andere insecten.
De plant wordt 30-60 cm hoog. De dunne bladeren zijn eirond tot langwerpig en iets gekarteld.
De vrucht is een vierdelige splitvrucht.
De plant komt voor op droge, kalkrijke grond tussen het gras, struikgewas en op kapvlakten.
Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, zeldzaam in de duinen tussen Zandvoort en Noordwijk en zeer zeldzaam in het midden van het land, in het rivierengebied, in Zeeland en in Flevoland.
Vrij algemeen in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen (ten zuiden van de lijn Samber en Maas). Zeldzaam in Brabant.