De bruinbandspanner (Scotopteryx chenopodiata) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners.
Het imago kan verward worden met de malvabandspanner en de bruine snuituil.
Voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758
Engels : Shaded Broad-bar Duits : Braunbinden-Wellenstriemenspanner Frans : la Phalène de l ansérine , la Chénopodie Oude Nederlandse naam : gestreepte spanner
In Nederland en België is de bruinbandspanner niet zo gewoon.
In België komt hij verspreid over het hele land voor, in Nederland zijn vier kerngebieden: het zuidwesten, Zuid-Limburg, Oost-Groningen en de duinen op enkele waddeneilanden.
De vliegtijd is van juni-eind augustus in één generatie.
De vlinders kunnen overdag gemakkelijk opgejaagd worden uit het gras of uit andere lage vegetatie.
Ze kunnen in het donker op bloemen worden waargenomen, maar komen slechts in kleine aantallen op licht.
Scotopteryx chenopodiata
auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster CC 3.0
Voorvleugellengte: 16-19 mm.
Nogal variabel van kleur, maar gemakkelijk te herkennen.
De voorvleugel is effen geelbruin of dofbruin met een duidelijke donkerder bruine dwarsband.
Deze dwarsband bestaat uit een aantal smallere banden, waarvan de middelste lichter en vaak grijsachtig getint is.
Meestal is er een donker schuin streepje in de vleugelpunt aanwezig.
De malvabandspanner (Larentia clavaria) is groter, fijn bespikkeld en de binnenrand van de middenband is getand of voorzien van twee duidelijke inkepingen; ook heeft de malvabandspanner witachtige randen langs de dwarslijnen en een zwakke zigzaggende golflijn.
De bruine snuituil (Hypena proboscidalis) heeft zeer lange palpen.
De levenscyclus verloopt als volgt : Rups : augustus-juni.
De soort overwintert als rups en verpopt zich waarschijnlijk in de strooisellaag.
Zijn habitat zijn open grazige plaatsen, waaronder graslanden, heiden, brede bospaden, struwelen, ruige bermen en duinen, soms tuinen in de omgeving van deze biotopen.
De waardplanten zijn diverse grassen, wikke en klaver.
Scotopterix : skotos = duisternis en pteron = vleugel; wijzend op de donkere tekening op de vleugels van een aantal soorten, vooral de mediane band. chenopodiata : Chenopodium is het plantengeslacht ganzevoet door Linnaeus foutief als waardplantengenus aan deze soort toegevoegd.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruinbandroodknievogelspin (Brachypelma annitha) is een bodembewonende spin uit de familie vogelspinnen (Theraphosidae).
De soort wordt ook wel als ondersoort van de Mexicaanse roodknievogelspin (Brachypelma smithi) beschouwd.
Een andere naam voor deze soort is Amazone roodpootvogelspin.
Voor het eerst beschreven door Tesmoingt, Cleton & Verdes in 1997
Engels : Brachypelma annitha, Mexican Giant Red knee Tarantula Duits : Brachypelma annitha Frans : Brachypelma annitha
Bruinbandroodknievogelspin
auteur : Petr Lukík op www.biolib.cz
De bruinbandroodknievogelspin onderscheidt zich van de Mexicaanse roodknievogelspin door de bruine band aan de rand van de carapax en een rodere kleur op de poten.
De meeste volwassen spinnen hebben ook een duidelijk zichtbare zwarte driehoek op het kopborststuk.
Vrouwelijke exemplaren kunnen tot 20 jaar oud worden.
De meeste volwassen exemplaren bereiken een lichaamslengte van 7 tot 8 centimeter.
De bruinbandroodknievogelspin is endemisch in Mexico.
Ze houdt van een temperatuur die betrekkelijk hoog ligt voor vogelspinnen uit het geslacht Brachypelma, namelijk 28 à 32 graden.
De luchtvochtigheid daarentegen ligt iets lager, rond de 65%.
Bruinbandroodknievogelspin
auteur : mascot op atshq.org
Deze spin is niet agressief, maar wel prikkelbaarder dan de Mexicaanse roodknievogelspin.
Dit betekent dat een bruinbandroodknievogelspin sneller met brandharen zal strooien om indringers te waarschuwen.
De haren kunnen een irriterende sensatie veroorzaken, zoals jeuk op de huid en aanhoudende hoest bij inademing van de haren.
De bruinbandbladroller (Argyrotaenia ljungiana) is een nachtvlinder uit de familie Tortricidae, de bladrollers.
De soort komt verspreid over Europa voor.
Voor het eerst beschreven door Thunberg (Zweeds Natuurkundige) in 1797
Engels : Grape tortrix Duits : Kiefernsämlingswickler Frans : La petite tordeuse de la grappe
De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 12 en 16 millimeter.
De bruinbandbladroller heeft onder andere hei, struikhei, gagel en bosbes als waardplanten, maar is ook aangetroffen op wijnstokken en gekweekte appel.
Argyrotaenia ljungiana
foto: H. Bouter op www.microlepidoptera.nl
De bruinbandbladroller is in Nederland en in België een algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
De soort vliegt van april tot augustus in twee of drie generaties, afhankelijk van de breedtegraad en de hoogte.
De rups leeft in juni, juli en augustus op vele lage planten, soms ook op naaldbomen.
De rups is groen, de rug is donkerder met witte wratten, kop is bruin, nekschild geel.
De bruinbandbamboehaai (chiloscyllium punctatum) is een bamboehaai uit de familie van epaulethaaien en bamboehaaien (Hemiscylliidae).
Voor het eerst beschreven door Müller & Henle in 1838.
De bruinbandbamboehaai leeft in het oosten van de Indische Oceaan (in de buurt van India en Sri Lanka) en voor de kusten van Zuidoost-Azië en de noordkust van Australië.
Ze leven eveneens in de Chinese Zee, voor de kust van China, Korea en Japan.
Hij leeft voornamelijk in de buurt van koraalriffen dicht bij de kust, op het continentaal plat in de getijdenzone.
Na de bevruchting werpen ze twee keer een ei dat ze vastmaken aan steen of koraal.
Na drie maanden worden kleine bamboehaaien geboren.
De kleine bamboehaaien hebben wit-zwarte verticale banden zoals een zebra, naarmate ze groter worden vervagen deze kleuren naar bruin tot lichtbruin.
volwassen bruinbandbamboehaai
auteur : Zul M Rosle CC 2.0
De soort wordt voornamelijk bedreigd door visvangst (zowel ambachtelijk als commercieel) voor consumptie.
Schade aan habitats. beschadiging en vernietiging van koraalriffen in hun leefgebied.
Dynamietvissen en andere destructieve vismethoden en vervuiling in het algemeen.
Wordt ook gevangen als aquariumvis, deze zal volop kweken in gevangenschap.
De soort is vooral beschermd aan de oostkust van Australië (Great Barrier Reef Marine Park) en het Moreton Bay Marine Park.
Het bruin zandoogje (Maniola jurtina; Epinephele jurtina; Epinephele, Satyrus janira) is een dagvlinder uit de subfamilie Satyrinae, de zandoogjes en erebia's.
Voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
Carolus Linnaeus beschreef het mannetje en het vrouwtje aanvankelijk als twee verschillende soorten, en meende dat het mannetje een "bosvlinder" was.
Het mannetje kreeg de wetenschappelijke naam janira, maar alhoewel het mannetje eerder in de tekst stond dan het vrouwtje, wordt aan jurtina tegenwoordig de voorkeur gegeven.
Het bruin zandoogje komt voor in het West-Palearctisch gebied.
De vlinder komt niet voor in Midden- en Noord-Scandinavië.
De vlinder geeft de voorkeur aan matig voedselrijk grasland als leefgebied.
In Nederland en België is de soort zeer algemeen.
Engels : Meadow Brown Duits : Grosses Ochsenauge Frans : Le Myrtil
Bruin zandoogje (mannetje)
auteur : Danny Steaven CC 3.0
Voorvleugellengte: 21-28 mm.
Bij het mannetje is de bovenkant van de voorvleugel bruin met een ongekernde zwarte oogvlek in de vleugelpunt.
Het vrouwtje heeft op de bovenkant van de voorvleugel een opvallend oranje veld met een meestal witgekernde zwarte oogvlek.
De bovenkant van de achtervleugel is bruin.
Maniola jurtina (vrouwtje)
auteur : Massimo Finizio CC 2.0 Italy
In Nederland is het verspreidingsgebied de afgelopen eeuw nauwelijks gewijzigd.
De soort komt verspreid over het hele land voor, maar is in delen van de Betuwe, Noord-Brabant en Noord- en Zuid-Holland wat schaarser.
De oorzaak hiervan is onbekend.
Het is een algemene standvlinder en de soort waarvan waarnemers de meeste individuen doorgeven.
Rups van het bruin zandoogje
auteur : Gilles San Martin CC 2.0
De levenscyclus verloopt als volgt : Rups : half augustus-eind juni.
De soort overwintert als jonge of halfvolgroeide rups, verscholen in een graspol, bij zacht winterweer komen de rupsen soms tevoorschijn om te foerageren. De verpopping vindt plaats in een zijden spinsel aan de waardplant, vrij laag boven de grond.
Zijn habitat zijn vooral ruigere graslanden en ruigten met structuren in het landschap zoals houtwallen, hagen, bermen of slootkanten, ook landbouwgebieden, stedelijk groen en braakliggende terreinen.
De waardplanten zijn diverse grassen, waaronder grote vossenstaart, gewoon reukgras, kropaar, ruwe smele, kweek, rood zwenkgras en engels raaigras.
Maniola : maniola is een verkleinwoord van Mania of Manes, de zielen van de verlatenen. Schrank wil aangeven dat ook deze plezierig aandoende vlindersoort zijn schaduwzijde heeft en beschouwt ze als bewoners van verborgen krochten in tegenstelling tot de vlinders van het Pierisgeslacht, die wit zijn en in plezieriger omstandigheden thuishoren. jurtina : het woord jurtina bestaat helemaal niet en is mogelijk een foute schrijfwijze van Jurturna, de naam van een geneeskrachtige bron vlakbij Rome. Linnaeus beschouwde mannetje en vrouwtje als verschillende soorten. Jurtina was het vrouwtje en lager op de lijst, op dezelfde pagina staat het mannetje als janira. Janira was een van de Nereïden, een nimf van de Middellandse Zee. Linnaeus zegt wel dat deze soorten veel op elkaar lijken en omschrijft de verschillen, jurtina zou een grassoort zijn en janra een bosvlindner. Vroeger had jarina de voorkeur maar jurtina heeft nu de prioriteit.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
Voorvleugellengte: 9-11 mm.
Goed te herkennen aan de effen licht- tot vaalbruine vleugels zonder verdere tekening.
In Nederland komt echter vrijwel uitsluitend de zwarte melanistische vorm voor, die in het buitenland juist niet voorkomt.
Het is in Nederland een zeer zeldzame soort die slechts af en toe wordt waargenomen in de zuidelijke helft van het land, vooral in Limburg.
In België een zeldzame soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.