De Boboli-tuinen (Giardino di Boboli) liggen achter Palazzo Pitti in Florence in Italië.
Ze werden in de 16e eeuw aangelegd voor Eleonora van Toledo, de echtgenote van Cosimo I de' Medici. Het ontwerp is van Niccolo Percoli (bijgenaamd Tribolo), die in 1550 overleed. Bartolomeo Ammanati werkte het ontwerp verder af en vanaf 1583 leverde Buontalenti een belangrijke bijdrage.
Engels : Boboli Gardens Duits : Boboli-Garten Frans : jardin de Boboli
18e eeuwse gegraveerde kaart van de tuinen
Boboli is de koningin van alle Toscaanse tuinen, de meest uitgewerkte en theatrale, een soort maniëristische co-productie van Natuur en Kunst. De formele delen bestaan uit in patronen gesnoeide buxushagen die naar bosjes van eiken en cipressen leiden. Het park wordt 'bewaakt' door een peloton standbeelden. Vele ervan stammen uit de Romeinse periode, andere zijn dan weer absurde maniëristische werken zoals de hofnar van Cosimo I die als Bacchus, zittend op een schildpad, door Cioli werd vereeuwigd.
Het park werd verschillende malen uitgebreid om ten slotte in de 17e eeuw de huidige omvang te bereiken.
In de tuin zijn vele kunstwerken te vinden zoals de :
- Grotta Grande door Buontalenti. Het is een van de meest verbeeldingrijke werken van deze architect. Het is, met zijn stalactietachtige stenen waaruit allerlei grillige dieren proberen te ontsnappen, als het ware een vroege voorloper van Gaudí. Kopieën van Michelangelo's nonfiniti-slaven staan in de hoeken. Ze vervangen de oorspronkelijke beelden die hier door de Medici's werden geplaatst. In de schaduwrijke diepten van de grot staat de voluptueuze Badende Venus van Giambologna.
Blijkbaar behoort de grot niet tot de favoriete plekjes van de Florentijnen want ze is vaak gesloten.
- Het Amfitheater werd als een klein Romeins circus ontworpen en was bedoeld om de theatervoorstellingen van de Medici's mogelijk te maken.
- De obelisk, deze van Ramses II uit Heliopolis, werd destijds door de Romeinen naar Rome gebracht.
- Het granieten bekken, groot genoeg om er een olifant in onder te dompelen, is afkomstig van de Romeinse Thermen van Caracalla.
- De Neptunusfontein is het werk van Stoldo Lorenzi.
de obelisk en de granieten wastafel auteur : sailko CC 3.0
- Het Belvedere Fort, in de vorm van een zespuntige ster, werd in 1590 gebouwd, voornamelijk om de Florentijnen er aan te herinneren wie er de baas was.
- Het Giardino del Cavaliere dat wat afgelegen ligt. Cosimo III liet het bouwen om aan de hitte van het Palazzo Pitti te ontsnappen.
- Een brede cipressenlaan uit 1637 leidt naar L'Isolotto, het eilandje. Beelden van dansende boeren staan er rond de met een gracht omgeven tuin.
- Vijvers, zoals de fraaie Neptunusvijver uit de 16de eeuw.
Het onderhouden van de grote tuinen is dagwerk voor een vaste staf van drie tot zeven mensen. Dit is mede de reden dat er entree gevraagd wordt om de tuin te bezoeken.
Dichtbij is het Museo delle Porcellane (Porseleinmuseum).
Een bobine, in Vlaanderen ook wel bobijn genoemd, is een transformator die gebruikt wordt in het ontstekingssysteem van alle mengselmotoren. De bobine levert de hoogspanning (tot 40 kV) die nodig is om een bougie (ontstekingskaars) een vonk te laten genereren.
In de bobine zitten twee spoelen van koperdraad om een weekijzeren staaf, die een transformator vormen. De laagspanningsspoel heeft weinig windingen van dikke draad, de hoogspanningskant heeft heel veel wikkelingen van dunne draad die vaak door laagjes isolerend papier van elkaar gescheiden zijn. Op de laagspanningskant wordt vanaf het contactslot een gelijkspanning van 12 volt gezet. (Bij oudere typen voertuigen 6 volt.) Door het openen van de onderbreker of contactpunten in de stroomverdeler wordt de gelijkstroomkring onderbroken en wordt er in de secundaire spoel van de bobine een hoge inductiespanning (een hoogspanning van 15.000-25.000 Volt) opgewekt. Deze hoogspanning wordt via de verdeler naar de juiste bougie geleid. Deze vonkt, waardoor het brandstofmengsel in de cilinder wordt ontstoken.
doorsnede van een bobine
Sommige motoren, zoals die van de 2CV hebben geen verdeler. In dat geval krijgen de twee cilinders gelijktijdig de vonk, waarbij slechts in een van de cilinders ontsteking plaats vindt. De andere cilinder is bezig aan z'n uitlaatslag. Door het weglaten van de verdeler wordt het ontstekingscircuit eenvoudiger en minder storingsgevoelig.
bobine van Opel
In 1876 vond de Belg Etienne Lenoir de bougie met elektrische ontsteking uit, die zeer dicht ligt bij hetgeen wij vandaag daaronder verstaan. Hij integreerde de vonkinductor van Heinrich Daniel Ruhmkorff, vaak als Ruhmkorff-inductor aangeduid. De ontsteking van een mengsel brandstof/lucht door een vonk was al in 1777 beschreven door de Italiaanse natuurkundige Volta, daarna in 1807 door Isaac de Rivaz voor een motor met inwendige verbranding. Robert Bosch vond de hedendaagse bougie uit in 1903. Voordien werden gloeispiralen en zelfs lappen stof gebruikt om het lucht/brandstof mengsel in een verbrandingsmotor tot ontsteking te brengen. Er is ook een aantal octrooien toegekend voor vergelijkbare systemen hebben, maar Bosch maakte het systeem met de bobine in 1903 compleet.