De bruine dwerghoningeter is 12,5 cm lang en erg saai gekleurd, het verenkleed is grijsbruin en er is weinig verschil tussen mannetje en vrouwtje.
Het mannetje van het ras in het westelijk deel heeft wat rode veertjes rond de snavel.
De bruine dwerghoningeter komt voor binnen een betrekkelijk groot gebied ten oosten van de lijn van Weber.
Het is een algemene standvogel op Nieuw-Guinea (van Biak tot Popondetta), de Molukken, eilanden in de Straat Torres en noordelijk Australië waar er populaties zijn aan de noordkust en een aan de oostkust tot aan de grens met Nieuw-Zuid-Wales.
De bruine daguil (Euclidia glyphica) is een dagactieve nachtvlinder uit de familie van de spinneruilen (Erebidae).
Voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
Komt voor van de Midden-Atlas in Marokko via Zuid- en Midden-Europa tot Schotland.
In Scandinavië tot ver boven de poolcirkel.
Naar het oosten komt glyphica voor van Centraal-Azië tot Mongolië.
Engels : Burnet Companion Duits : Braune Tageule Frans : la Doublure jaune
Het is een niet zo gewone soort met een verbrokkelde verspreiding over het hele land, op sommige plaatsen vrij talrijk (met name in Zeeuws-Vlaanderen en in Midden- en Zuid-Limburg), er zijn echter ook gebieden waar deze soort nauwelijks wordt waargenomen.
Ook in België is de soort niet zo gewoon en ontbreekt hij in sommige gebieden.
Zijn habitat zijn (kalk)graslanden, bloemrijke hooilanden, bosranden, wegbermen en spoordijken.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 13 en 15 millimeter.
Deze uil heeft een warmbruine of grijsachtig bruine, vaak lila getinte voorvleugel.
Langs de binnenste dwarslijn loopt een smalle donkere band en langs de buitenste dwarslijn loopt een brede donkere band, heel soms zijn deze dwarsbanden afwezig.
In het zoomveld bevindt zich langs de voorrand een grote donkerbruine vlek.
Doordat deze uil bij het neerstrijken vaak met gespreide vleugels gaat zitten, is de achtervleugel goed te zien.
De binnenste helft van de achtervleugel is donkerbruin, de buitenste helft is oranjegeel met donkere aders en een smalle donkere dwarsband.
De genoemde combinatie van kenmerken is uniek en weinig variabel.
De onderzijde van zowel de voor- als de achtervleugel heeft een oranjegele kleur met een donkerbruine tekening, de vlinder maakt daardoor in vlucht een kleurige indruk.
De waardplanten zijn diverse kruidachtige planten, waaronder klaver, rolklaver, hopklaver, wikke en luzerne.
De vliegtijd is van half april-half augustus in twee generaties.
De vlinders zijn overdag actief bij zonnig of bewolkt warm weer en zijn gemakkelijk te verstoren, waarbij ze een klein stukje opvliegen en weer gaan zitten.
Rups : mei-juni en augustus-september.
De rups is ´s nachts actief en rust overdag langs een stengel van de waardplant.
De soort overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag.
De Nederlandse naam komt door het feit dat het uiltje bruin is en overdag vliegt. Euclidia : Euclides is de Griekse meetkundige (geometrie). Op de vleugels zou een geometrische tekening zijn te onderkennen. Ochsenheimer nam de naam over uit Hübner's Tentamen uit 1806. glyphica : gluphe = een embleem, een devies. Linnaeus schrijft : 'de vleugels tonen zwarte hiëroglyphen'.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
Bruine chachalaca
auteur : Gary Palmer(palmerjg) CC 2.0
De bruine chachalaca wordt tot 56cm groot en weegt tot 650gr.
Hij heeft een lange nek met een kleine kop en een kale keel.
Volwassen vogels hebben een grijze kop en nek en olijf-bruine vleugels en rugveren.
De buikveren zijn lichter gekleurd en de staart is zwart met een groene schijn.
Ortalis vetula
auteur : Jim Conrad - vrije foto
De soort komt vaak voor in in droge en vochtige bossen aan de rand van struikgewas en savanne.
Ze leven meestal in groepen tot 15 vogels.
De bruine chachalaca is een schuw dier en bij gevaar zal hij op de grond springen en zich verschuilen in dicht struikgewas.
bruine chachalaca
foto : Joseph Kennedy op scienceblogs.com
De bruine chachalaca voedt zich voornamelijk met fruit in de bomen of op de grond zoals vijgen palmpitten en vruchten van de sapotaceae.
Maar ook zaden, bladeren en bloemen staan op het menu.
Soms vernielen ze ook gewassen zoals tomaten- en komkommervelden.
De populatie wordt geschat tussen het half miljoen en de vijf miljoen exemplaren en de soort wordt niet als bedreigd genoteerd (op de IUCN rode lijst).
De bruine breedvleugeluil (Diarsia brunnea) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
Voor het eerst beschreven door Denis & Schiffermüller in 1775.
Gelijkende soorten zijn de variabele breedvleugeluil (D. mendica), de moerasbreedvleugeluil (D. dahlii), de moerasheide-aarduil (Protolampra sobrina), de hoogveenaarduil (Coenophila subrosea) en de ruituil (Xestia stigmatica).
Engels : Purple Clay Duits : Braune Erdeule Frans : le Point noir, la Noctulelle brune
De soort komt verspreid over het noorden van het Palearctisch gebied voor.
De bruine breedvleugeluil is in Nederland een algemene en in België een vrij algemene soort.
Zijn habitat zijn loofbossen en met bomen begroeide heiden.
Diarsia brunnea
auteur : Ernest van Asseldonk CC 3.0
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 20 millimeter.
De voorvleugel is breed en vergeleken met andere Diarsia-soorten meestal vrij effen getekend.
De grondkleur varieert van rozeachtig bruin tot warm purperachtig bruin, verse exemplaren hebben vaak een blauwviolette weerschijn.
De niervlek heeft dezelfde kleur als de rest van de vleugel met een lichte omtrek, of is helemaal licht strokleurig en valt daardoor juist extra goed op.
Het gedeelte van het wigvormige vlak tussen de ringvlek en niervlek is meestal zwartachtig.
De golflijn kenmerkt zich door een grillig verloop.
De waardplanten zijn vóór de overwintering vooral kruidachtige planten, waaronder vingerhoedskruid en helmkruid; daarna ook houtige planten en loofbomen zoals bosbes, struikhei, wilg, braam en berk.
De vliegtijd is van half mei-eind augustus in één generatie.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: augustus-mei.
De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag, verpopt zich in de grond.
De soort overwintert als rups op de grond.
Diarsia : diarsis = een opstanding. De betekenis daarvan is niet duidelijk. Hübner geeft geen uitleg. Er zou een verband mogelijk zijn met een haarpluimpje op het anale deel van het mannetje en dat zou soms rechtop komen te staan. brunnea : brunneus = bruin, naar de grondkleur van de vlinder.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine bosrankspanner is in Nederland en België een zeer zeldzame soort.
In Nederland zijn enkele waarnemingen bekend, vooral uit het zuiden van het land.
Ook in België wordt de soort weinig gezien, en komen de waarnemingen vooral uit de provincie Namen.
Er zijn ook waarnemingen in Zuid-Frankrijk en de Pyreneeën.
Voorvleugellengte : 14-17 mm.
Kenmerkend is de brede zwartachtige band op de lichtbruine voorvleugel.
Deze band loopt vanuit de vleugelpunt naar het midden van de binnenrand en gaat bij rustende vlinders vloeiend over in de band op de achtervleugel.
Er is weinig variatie.
Zijn habitat zijn open bossen en struwelen op kalkrijke grond.
Rups van de bruine bosrankspanner
foto op www2.nrm.se
De waardplanten zijn de bosrank.
De vliegtijd is van eind april-half augustus in twee generaties.
In de schemering fladdert de bruine bosrankspanner rondom de bosrank en kan met de zaklamp worden opgespoord.
Rups: juni-juli en september-oktober.
De soort overwintert als pop in de strooisellaag.
Horisme : horima = een grens; de duidelijk afgebakende lijn op voor- en achtervleugel. vitalbata : Clematis vitalba, bosrank, is de waardplant.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine bergspanner komt voor van Noord-Afrika, het Iberisch Schiereiland en het Middellandse Zeegebied tot Klein-Azië.
Niet op de Britse eilanden en niet in Noord-Europa.
In Midden-Europa lokaal van België tot Polen en van Zwitserland tot de Karpaten.
De vlinder is slechts enkele keren in Nederland en België gezien.
Voorvleugellengte: 15-17 mm.
Deze spanner heeft op de voorvleugel een patroon van veel golvende dwarslijnen en dwarsbandjes.
De dwarsbandjes en achterrand van de vleugel hebben een groene kleur (die snel naar geel kan verkleuren) met een witte golflijn.
De achtervleugel is licht bruinachtig grijs met een verdonkerde achterrand.
Deze vlinder lijkt enigszins op de bleke novemberspanner (Epirrita christyi), maar deze is volledig grijs getekend en heeft geen groen.
Bruine bergspanner
foto : Helmut Deutsch op www.lepiforum.de
De waardplanten zijn onder andere muur en walstro.
Euphyia : euphuia = er goed uitzien, lovend, prijzend.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet