De stad Quebec (Frans: Québec) is de hoofdstad van de Canadese gelijknamige provincie, omstreeks 250 km ten noordoosten van Montreal.
De stad Quebec heeft ongeveer 516.000 inwoners (2012) de agglomeratie telt ruim 765.000 inwoners (2012) en is daarmee de tweede in de provincie (alleen Montreal is groter) en de zevende in Canada.
De stad ligt op de Kaap Diamant aan de oever van de Saint Lawrencerivier, die bij de stad een breedte van 800 meter bereikt.
De stad heeft een haven aan de Saint Lawrencerivier en nijverheden verwerken producten uit de omgeving zoals hout.
Aan de overkant van de rivier ligt de stad Lévis, met 138.769 inwoners (2011), die tot het stedelijk gebied van Quebec gerekend wordt.
Fransen
De streek rondom Quebec werd al lang door indiaanse jagers en vissers bewoond toen de Franse ontdekkingsreiziger Jacques Cartier er in 1535 voet aan land zette.
Quebec werd officieel op 3 juli 1608 gesticht door Samuel de Champlain als eerste permanente nederzetting van de Franse kolonie Nieuw-Frankrijk.
De plek bij de versmalling van de Saint Lawrencerivier, daar waar de Saint-Charlesrivier erin uitmondt, en aan de voet van de Kaap Diamant, werd beschouwd als een strategisch goede locatie en een gunstige uitvalbasis voor verdere ontwikkeling van de kolonie.
De versmalling in de rivier gaf de stad ook haar naam: Kebek, een woord uit de Algonquin-taal, betekent "vernauwing".
De nederzetting bestond aanvankelijk uit niet meer dan een houten versterking en een handelspost, en bleef nog lang bescheiden van omvang omdat de Fransen niet echt werk maakten van hun kolonie.
In 1663, het jaar waarin Quebec de officiële hoofdstad van Nieuw-Frankrijk werd, waren er nog slechts 550 inwoners.
Na een verwoestende brand in 1682 werden de huizen van de stad in steen herbouwd.
Quebec werd herhaaldelijk bedreigd door de Engelse kolonisten in het zuiden.
Een eerste aanval van Britse troepen in 1629 leidde tot drie jaar Britse overheersing, maar een tweede veroveringspoging van de Britten in 1690 had geen succes.
De Vrede van Utrecht in 1713 leidde tot een tijdelijke ontspanning.
De handel bloeide op en in 1737 werd de Chemin du Roy, de eerste landweg van Quebec naar Montreal langs de noordoever van de Saint Lawrencerivier, voltooid.
Engelsen
Na verloop van tijd nam de druk van de Engelsen weer toe.
In 1759, tijdens de Zevenjarige Oorlog, belegerden de Engelsen de stad opnieuw.
Vanaf boten op de rivier voerden zij twee maanden lang bombardementen uit.
Op 13 september versloegen de troepen van Britse generaal James Wolfe die van de Franse generaal Louis-Joseph de Montcalm tijdens de slag op de vlaktes van Abraham vlak buiten de stadspoorten.
Quebec werd door de Engelsen ingenomen.
Bij het Verdrag van Parijs in 1763 werd de stad definitief door de Engelsen ingelijfd.
De voormalige hoofdstad van Nieuw-Frankrijk werd nu de hoofdstad van de Britse kolonie Quebec.
De stad had bij de overname door de Britten omstreeks 8.000 inwoners (van de 70.000 in de hele kolonie).
Tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog in 1775 werd de stad aangevallen door de Amerikaanse revolutionairen, die hoopten dat Canada zich bij hen zou aansluiten, maar hun poging strandde doordat zij de stad niet konden innemen.
In 1791 werd de kolonie Quebec door de Constitutional Act verdeeld in twee kolonies: Laag-Canada met als hoofdstad Quebec, en Hoog-Canada (het latere Ontario).
De verdedigingswerken van de stad, die steeds weer door aanvallen bedreigd werd, werden versterkt, uitmondend in de bouw van de citadel van 1820 tot 1832.
Quebec kende in de decennia rond 1800 een economische bloei als toegangspoort voor trans-Atlantische schepen die goederen, reizigers en immigranten naar de kolonie brachten, en grondstoffen meenamen naar Groot-Brittannië.
Daarnaast ontstond er een belangrijke scheepsbouwindustrie.
Als gevolg van de constante toestroom van immigranten vanuit Groot-Brittannië en vooral Ierland, werd de stad steeds sterker gedomineerd door Engelstaligen.
In 1851 was 41 procent van de bevolking Engelstalig, in 1861 een nipte meerderheid van 61 procent.
Nieuwe woonwijken (Saint-Roch, Saint-Sauveur, Saint-Jean-Baptiste) ontstonden buiten de stadswallen, maar die vielen vaak ten prooi aan grootschalige branden omdat de huizen meestal van hout werden gebouwd.
Tegen het midden van de negentiende eeuw stagneerde de economische bedrijvigheid.
Oorzaken daarvoor was het gebrek aan innovatie, want door de industriële revolutie raakten de houthandel en de bouw van houten schepen achterhaald.
Door de aanleg van spoorwegen en het bevaarbaar maken van de Saint Lawrencerivier voor zeeschepen tot Montreal verloor Quebec zijn strategische handelspositie aan Montreal, dat rond 1825 Quebec in inwoneraantal overvleugelde, en dat rond 1850 de positie van financieel, industrieel en handelscentrum van Canada overnam van Quebec.
De buidelmees (Remiz pendulinus) is een zangvogel.
Hoewel zijn naam anders doet vermoeden, behoort de buidelmees niet tot de echte mezen (Paridae), maar tot een aparte familie van de buidelmezen (Remizidae).
De buidelmees (Remiz pendulinus) werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1758 door Carolus Linnaeus,
een Zweeds arts, plantkundige, zoöloog en geoloog.
Engels : Eurasian Penduline Tit, European Penduline Tit Duits : Beutelmeise Frans : La Rémiz penduline, oude benaming Mésange rémiz, Mésange de Pologne
Buidelmees (Remiz pendulinus)
auteur : Alastair Rae CC 2.0
De rug is gedeeltelijk roodbruin, terwijl de onderzijde vaalwit is.
De kop is lichtgrijs met een opvallend zwart gezichtsmasker.
De poten zijn zwart.
De lichaamslengte bedraagt 11 cm.
De vogel houdt zich op in loofbossen en struikgewas in de buurt van rivieren, plassen en meren, met een voorkeur voor bomen met lange afhangende takken zoals wilg en berk.
Men kan de vogel, als men geluk heeft, behendig door de struiken en langs boomstammen zien buitelen.
De buidelmees dankt zijn naam aan het soort nest dat hij bouwt.
Het nest heeft namelijk veel weg van een buidel.
Het nest van de buidelmees bevat vijf tot acht eieren die gedurende twee weken bebroed moeten worden.
Na drie weken vliegen de jongen uit.
Buidelmees (Remiz pendulinus)
auteur : Aelwyn CC 3.0
In 1962 werd in Nederland voor het eerst een nest van deze vogel gevonden in de Biesbosch.
Pas drie jaar later volgde een echte zichtwaarneming.
Daarna bleek de vogel te broeden op diverse locaties in Friesland, Noordwest Overijssel, Flevoland en het rivierengebied.
De populatie bereikte in de periode 1991-1993 zijn hoogtepunt met rond de 225 paar.
Volgens SOVON daalde daarna het aantal broedparen in snel tempo.
De buidelmees is in 2004 niet op de Nederlandse rode lijst gezet.
Deze zangvogel staat wèl op de Vlaamse rode lijst als zeldzaam.
De buidelmees staat als niet bedreigd op de internationale IUCN rode lijst.
Een zeppelin is een stijf, sigaarvormig luchtschip bestaande uit een lichtgewicht (aluminium) skelet met daarin zakken die zijn gevuld met een licht gas.
Hij is genoemd naar de grote pionier van het luchtschip, graaf Ferdinand von Zeppelin.
De eerste luchtreis van een zeppelin vond plaats op 2 juli 1900.
De vlucht duurde slechts 18 minuten.
Een zeppelin is een luchtschip, maar niet elk luchtschip is een zeppelin.
Kenmerk van een zeppelin is dat het omhulsel stijf is.
De vorm is daardoor niet afhankelijk van de gasdruk in de draagcellen.
In de praktijk worden slappe luchtschepen ook wel zeppelins genoemd.
Zelfs kleine kabelballonnen die de vorm van een luchtschip hebben, worden vaak aangeduid als zeppelin.
De met gas gevulde zakken, draaggascellen genoemd, werden in de meeste zeppelins gevuld met waterstof.
Het skelet van een zeppelin is door een stoffen bekleding beschermd tegen weersinvloeden.
Onder het skelet hangen een commandogondel en een aantal motoren voorzien van propellers waardoor het zich actief kan verplaatsen.
Door deze motoren is een zeppelin veel minder afhankelijk van de wind dan een ballon, die alleen met de wind kan meedrijven.
Aan de staart van de zeppelin bevinden zich de hoogte- en richtingsroeren.
De eventuele passagiersverblijven bevinden zich ofwel in een aparte gondel onder het midden van de romp of zijn gecombineerd met de commandogondel.
In latere zeppelins bevonden de passagiersverblijven zich in het inwendige van de romp waardoor de zeppelin een betere stroomlijn kreeg.
Graaf Ferdinand von Zeppelin lijkt interesse te hebben opgevat in het ontwerp van een "bestuurbare ballon" na de Frans-Duitse Oorlog van 1870-71, waar hij tijdens het beleg van Parijs zag dat de Fransen met ballonnen de stad verlieten.
Ook had hij militair gebruik van ballonnen gezien tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog, waarin hij als militair waarnemer aan de kant van de Noordelijke staten deelnam.
Na zijn vervroegde pensionering uit het leger in 1890 begon hij aan het project te werken.
Op 31 augustus 1895 verkreeg hij een patent waarin de meeste van de eigenschappen van de zeppelin al opgenomen waren.
Een idee uit het patent om diverse ballonnen als een trein aan elkaar te koppelen is echter nooit gerealiseerd.
In het patent werd gesproken over een "Lenkbarer Luftfahrzug" (bestuurbare luchttrein).
Het comité waaraan hij zijn plannen in 1894 voorlegde toonde weinig belangstelling, waardoor de graaf op zichzelf was aangewezen om het project te realiseren.
In 1898 richtte hij het Gesellschaft zur Förderung der Luftschiffahrt (maatschappij ter bevordering van de luchtscheepsvaart), waarbij hij zelf meer dan de helft van het kapitaal van 800 000 mark inbracht.
Hij delegeerde de technische verwezenlijking aan de ingenieurs Theodor Kober en Ludwig Dürr.
In 1899 begon de constructie van de eerste zeppelin in een drijvende montagehal op het Bodenmeer nabij Friedrichshafen.
Deze locatie was gekozen om het opstijgen te vereenvoudigen.
Omdat de hal dreef kon hij op de wind worden gedraaid.
Het prototype LZ1 (Luftschiff Zeppelin) had een lengte van 128 m, werd aangedreven door twee Daimler-motoren van 14,2 pk (10,6 kW) en werd in evenwicht gehouden door een gewicht tussen voor- en achtersteven te verplaatsen.
De eerste luchtreis van een zeppelin vond plaats op 2 juli 1900.
De vlucht duurde slechts 18 minuten, waarna de LZ1 moest landen doordat het mechanisme waarmee het gewicht werd verplaatst, essentieel voor het verkrijgen van de juiste balans, was afgebroken.
Na reparatie bewees de techniek haar mogelijkheden in diverse vluchten, waarin het snelheidsrecord van het Franse luchtschip La France van 6 m/s werd overtroffen met maar liefst 3 m/s.
Maar dit was niet voldoende om investeerders te overtuigen.
De graaf had onvoldoende middelen om de ontwikkeling voort te zetten.
Het prototype werd gesloopt en de fabriek werd gesloten.
De buidelmarters (Dasyurus) zijn een geslacht van buideldieren, behorende tot de roofbuideldieren.
Op de Tasmaanse duivel na zijn ze de grootste nog levende roofbuideldieren.
Ze vullen de niche in die op andere plaatsen in de wereld wordt ingenomen door marterachtigen en mangoesten.
Buidelmarters worden in Australië aangeduid als "quolls".
De buidelmarter (Gastrotheca marsupiata) werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1796 door Étienne Geoffroy Saint-Hilaire,
een Frans natuurvorser die het principe van homologieën tussen verschillende soorten ontdekte.
Grote buidelmarter (Dasyurus maculatus)
foto : op crazy-zoologist.livejournal.com
Buidelmarters zijn kleine tot middelgrote carnivoren, de grote buidelmarter (Dasyurus maculatus) wordt zo groot als een flinke huiskat.
De buidelmarters komen voor in Australië, Nieuw-Guinea, Tasmanië en op enkele Aru-eilanden, in regenwouden, gematigde bossen, savannes en graslanden.
Ze jagen op insecten, kikkers, hagedissen, vogels en kleine en middelgrote zoogdieren als knaagdieren, klimbuideldieren en wallaby's.
De prooi wordt gedood met een beet in de nek of de achterzijde van de kop.
Ook aas en vruchten worden gegeten.
De buidelmarters hebben een bruine vacht met kleine of grotere witte vlekken.
De buikzijde is lichter van kleur.
De buidel is enkel in de draagtijd volledig ontwikkeld.
De voortplanting bij buidelmarters kenmerkt zich door "superfoetatie", wat inhoudt dat er meer jongen worden geboren dan er daadwerkelijk grootgebracht kunnen worden.
Tot dertig jongen worden geboren, terwijl een vrouwelijke buidelmarter slechts zes tepels heeft.
De overtollige jongen sterven binnen 48 uur na de geboorte.
Het fenomeen van "superfoetatie" is overigens zeldzaam onder buideldieren.
Gevlekte buidelmarter (Dasyurus viverrinus).
foto : op crazy-zoologist.livejournal.com
Het zijn solitaire nachtdieren, die zich overdag schuilhouden in boomstronken en ondergrondse holen.
Ze hebben een vast woongebied, en zijn niet territoriaal.
Buidelmarters worden bejaagd omdat ze pluimvee zouden roven.
De belangrijkste bedreiging vormt echter de habitatvernietiging en -versnippering.
Vuur en schapenkudden kunnen struiken en andere schuilplaatsen vernietigen, waardoor de buidelmarters gevoelig worden voor predatie door geïntroduceerde roofdieren als katten en vossen.
Vooral de vos vormt een grote bedreiging.
De Sontbrug (officieel Øresundsbron, portmanteau van het Deense Øresundsbroen en het Zweedse Öresundsbron) is het opvallendste onderdeel van de 16 kilometer lange verbinding voor weg- en spoorverkeer over de Sont tussen Denemarken en Zweden.
George Rothne ontwierp de brug en het ingenieursbureau Arup tekende het constructief ontwerp van de brug.
De verbinding, bestaande uit een spoorlijn met twee sporen en daarboven een weg met 2×2 rijstroken, werd op 1 juli 2000 door de Zweedse koning Karel XVI Gustaaf en de Deense koningin Margaretha II geopend.
Een halve maand voor de officiële opening konden de Denen en Zweden door middel van een donatie aan het Deense Rode Kruis een kaart kopen om de brug skatend, fietsend of lopend over te gaan.
De Sontbrug vormt de verbinding tussen Kopenhagen en Malmö.
De brug heeft een van de langste overspanningen van alle tuibruggen.
De grootste overspanning is 490 meter.
De hoogste pyloon is 204 meter.
Naar schatting weegt de brug in totaal 82 miljoen kilogram.
De maximale hoogte van het wegdek is 57 meter.
De gehele verbinding over de Sont bestaat uit een dubbeldeksbrug (autosnelweg boven, spoorweg beneden) van bijna 8 kilometer lang aan Zweedse kant; het kunstmatige eilandje Peberholm ("Pepereiland", zo genoemd als toespeling op het naburige natuurlijk gevormde Saltholm, "Zouteiland") met een lengte van 4 kilometer waar snelweg en spoorweg naast elkaar komen te liggen; en een 4 kilometer lange tunnel, de Drogdentunnel aan Deense kant.
De bouw begon op 16 september 1993 en de kosten beliepen zo'n 3 miljard euro.
De brug-tunnelcombinatie is aangelegd om de regio Kopenhagen-Malmö (Sontregio) een economische impuls te geven en zo tegenwicht te geven aan de neiging van de EU haar belang steeds meer zuidwaarts te zoeken.
Daarnaast heeft ze de reistijd van Kopenhagen naar het Deense eiland Bornholm met circa drie uur verkort.
De E20 loopt over de brug. Voor de Sontverbinding geldt een tolplicht.
Een enkele reis over de verbinding per personenauto kost 45 euro (2013).
Een tienrittenkaart biedt korting en voor forensen ligt het tarief nog lager.
Van grote verkeersdrukte is meestal geen sprake: per etmaal rijden er ca. 18.350 voertuigen over de brug (ruim 6,7 miljoen voertuigen in 2012).
Toch verwacht men dat het verkeer binnen enkele jaren hinder zal ondervinden door het groeiend aantal weggebruikers.
De brug concurreert met de veerverbinding Helsingør-Helsingborg.
Fietsers worden op de brug niet toegelaten, maar kunnen de passage met de trein (10) of snelboot maken.
Bij de opening van de brug in 2000 werd er een halve marathon gelopen (Deens Broløbet, Zweeds Broloppet), van Denemarken over de brug naar het Zweedse Limhamn, een stadsgedeelte van Malmö.
Na de halve marathon in 2000 werd die ook nog georganiseerd in 2002, 2003, 2004, 2005, 2006 en 2010.
In 2010 zou dit voorlopig de laatste keer zijn, maar dit werd ook al aangekondigd in 2006.
Trivia
De geografische grens tussen Denemarken en Zweden op de Sontbrug ligt ongeveer halverwege tussen Peberholm en het hoogste punt van de brug. De eigenlijke grensovergang, met elf stroken, ligt op het Zweedse vasteland. Hier geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Het gebeurt wel eens dat automobilisten vanuit Denemarken de laatste afslag missen. Terugrijden is echter niet toegestaan en dus moet men de brug over en weer terugrijden en twee keer tol betalen.
Er geldt een permanent inhaalverbod voor het vrachtverkeer. Het vervoer van gevaarlijke goederen is alleen toegestaan tussen 23:00 uur en 06:00 uur.
De Zweeds-Deense tv-dramaserie Bron/Broen (internationaal bekend als The Bridge) is genoemd naar de Sontbrug, waar in het openingsdeel een lijk gevonden wordt, precies op de geografische grens tussen beide landen.
Buidelkikkers (Gastrotheca) zijn een geslacht van kikkers uit de familie Hemiphractidae.
Vroeger werd de groep ook wel tot de niet meer erkende familie Amphignathodontidae gerekend en later tot de familie Leptodactylidae.
De buidelkikker (Gastrotheca marsupiata) werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1841 door Auguste Duméril en Gabriel Bibron, Franse zoölogen.
Er zijn 64 verschillende soorten, sommige soorten zijn pas zeer recentelijk wetenschappelijk beschreven, zoals Gastrotheca pulchra uit 2007.
Alle soorten leven in tropische regenwouden in Zuid-Amerika, van Costa Rica en Panama tot Brazilië en Argentinië.
gehoornde buidelkikker (Gastrotheca cornuta)
foto : Atlanta Botanical Garden op aark.portal.isis.org
De buidelkikker (Gastrotheca marsupiata) is een kikker uit de familie Hemiphractidae.
Oorspronkelijk werd de wetenschappelijke naam Hyla marsupiata gebruikt.
De buidelkikker bereikt een lengte van ongeveer vier centimeter.
De lichaamskleur is groen en het lichaam heeft twee tot drie donkergroene zeer dun zwartomzoomde strepen van achterzijde tot kop, zwart gespikkelde flanken en een witte buik met vele kleine zwarte vlekjes.
De voor- en achterpoten hebben een dun zwartomzoomde resp. vlekpatroon en bandering.
Omdat ze van kleur kunnen veranderen en ook bruine exemplaren voorkomen kan de kleur verschillen.
De drie strepen kunnen wat vlekkerig zijn maar zijn altijd voorzien van een dunne zwarte omzoming.
buidelkikker (Gastrotheca excubitor)
foto : catenazzi op diertjevandedag.classy.be
De buidelkikker (Gastrotheca marsupiata) komt voor in delen van Zuid-Amerika en leeft in de landen Bolivia en Peru.
De habitat bestaat uit dichte regenwouden waar het erg vochtig en warm is en het vaak regent.
Op het menu staan insecten, wormen en andere kleine ongewervelden.
Deze soort dankt de naam aan de buidel-achtige huidflap op de rug van de vrouwtjes waar de larven hun embryonale stadium doorlopen.
Het geen echte buidel maar eerder een dunne huidflap, de eitjes zijn goed te zien.
Er zijn ook soorten kikkers waarbij de eitjes op de rug worden 'gelijmd', zoals de vroedmeesterpadden.
De eitjes worden in de buidel afgezet en bevrucht, waarna de larven na enige tijd uit het ei komen.
Ze blijven een tijdje in de buidel tot ze het larve-stadium voor een deel doorlopen hebben maar de vrouwtjes gaan na enkele weken naar het water waar de kikkervisjes nog doorgroeien tot kleine kikkertjes; ze hebben dus oppervlaktewater nodig voor de ontwikkeling.
Op 30 juni 1908 vond in Toengoeska (nu Evenkië, hetgeen sinds 2007 bestuurlijk onderdeel is van de kraj Krasnojarsk) in Siberië een enorme explosie plaats bij de rivier de Stenige Toengoeska, die bekendstaat als de Toengoeska-explosie of Grote Siberische Explosie.
Als gevolg van de explosie braken tot in een omtrek van 30 tot 40 kilometer bomen af aan de basis van de stam.
Over de oorzaak van de explosie wordt nog veel gespeculeerd, mede omdat deze in een zeer afgelegen gebied plaatsvond; de meest geaccepteerde verklaring is de ontploffing van een meteoriet op circa 8 kilometer boven het aardoppervlak.
De schaarse ooggetuigen in het zeer dunbevolkte gebied zagen een vuurbal uit de hemel neerdalen en in de lucht exploderen.
Dit ging gepaard met een zeer harde knal.
Door de kracht van de explosie braken bomen in de omgeving af en werden mensen en dieren weggeblazen.
De explosie was tot op meer dan 200 km van het bodemnulpunt te voelen.
Een geluk bij een ongeluk was dat de inslag plaatsvond in een nagenoeg onbewoond gebied.
Ware dat niet zo geweest, dan had het aantal slachtoffers in de duizenden, zo niet honderdduizenden gelopen.
Nu is er niets bekend over menselijke slachtoffers, afgezien van een oude rendierherder op ca. 30 km van de inslagplaats.
Hij werd door de kracht van de ontploffing 12 meter hoog in een boom geslingerd en overleed later aan zijn verwondingen.
Het gebied van de inslag was zelfs zo afgelegen, dat het tot 1927 zou duren, voordat een eerste wetenschappelijke expeditie het hypocentrum bereikte.
Men was toen verbaasd geen grote inslagkrater te vinden, maar alleen een ruim 2000 km² groot gebied waar de meeste bomen tegen de grond waren geslingerd.
Dat er geen inslagkrater werd gevonden, kan verklaard worden door de omstandigheid dat de meteoriet al op een hoogte van enkele kilometers uiteen gespat was.
Men schat dat de zo hevige ontploffing veroorzaakt werd door een stenen meteoriet met een doorsnede van enkele tientallen meters.
Vanwege de zeer hoge snelheid draagt elke kilo steen aan de explosie een hoeveelheid energie bij gelijk aan die van enkele tientallen kilo's explosieven.
Er zijn in het verleden veel alternatieve, vaak fantasierijke, verklaringen gegeven voor de explosie.
Zo zou het zijn veroorzaakt door:
een experiment met een energiewapen door Nikola Tesla,
een buitenaards ruimteschip
een microscopisch zwart gat
een stukje antimaterie
een uit de hand gelopen vroegtijdig experiment met de ontwikkeling van een kernwapen
In wetenschappelijke kringen is men het er echter tegenwoordig wel over eens dat de oorzaak gezocht moet worden in de ontploffing (dus geen inslag) van een vrij grote meteoroïde, of zelfs komeet.
Voor dat laatste zijn drie aanwijzingen:
Een komeet is een 'vuile sneeuwbal', bestaande uit bevroren water en andere ijsachtige substanties, zoals bevroren kooldioxide, en talrijke zeer kleine deeltjes gesteente; rond het epicentrum en wijde omgeving zijn zeer kleine bolletjes van glasachtig materiaal gevonden, die wijzen op het smelten maar niet meer geheel vergloeien van gesteentepartikeltjes die door de wrijving met de dampkring of de explosie tot smelttemperatuur werden verhit. Bij de chemische analyse van de bolletjes werden hoge concentraties nikkel en iridium gevonden, wat er op wees dat ze mogelijk afkomstig waren van een meteoriet;
In de nachten die op de explosie volgden was het in West-Europa zo licht (een rood ochtendgloren) dat men om middernacht de krant kon lezen. Dit wijst op stof in de zeer hoge atmosfeer, beschenen door de zon toen die nog diep onder de oostelijke horizon stond;
De datum van de explosie (30 juni) staat in verband met de 'Tauriden', een meteorenzwerm, die de baan van de Aarde kruist. Dergelijke zwermen stof en fijn gruis, vaak op Aarde zichtbaar als 'sterrenregen', ontstaan uit kometen die verdampen en uiteenvallen. Het is niet onmogelijk dat een nog niet geheel tot stof vergaan brokstuk van de moederkomeet (de komeet van Encke) de Aarde heeft getroffen.
In juni 2007 ontdekten Italiaanse onderzoekers een klein komvormig meer, ongeveer 8 kilometer ten noordwesten van het hypocentrum gelegen.
Mogelijk werd het meer gevormd door de inslag van een fragment van dezelfde meteoriet die de Toengoeska-explosie veroorzaakte.
Buidelhazen of haaswallabies (Lagorchestes) zijn een geslacht van kangoeroes dat voorkomt in Australië.
De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven als typesoort Macropus leporides in 1841 door John Gould, een Brits ornitholoog en schilder van dieren, vooral vogels.
Engels : Lagorchestes, hare-wallabies Duits : Hasenkängurus, Lagorchestes Frans : Les lièvres-wallabies, Lagorchestes
De buidelhazen danken hun naam aan het feit dat ze wat betreft uiterlijk en leefwijze enigszins lijken op de hazen.
Het zijn overwegend nachtactieve planteneters die solitair leven.
Er zijn vier soorten buidelhazen.
Twee soorten zijn inmiddels uitgestorven en tegenwoordig is alleen de brilbuidelhaas nog redelijk algemeen.
Naast de buidelhazen van het geslacht Lagorchestes is er nog een andere buidelhaas, de gestreepte buidelhaas (Lagostrophus fasciatus).
Deze soort is niet nauw verwant aan de andere buidelhazen.
Overigens is de nauwe verwantschap tussen de overige soorten ook controversieel.
Het oorspronkelijke Globe Theatre was een Londens theater uit de tijd van koningin Elizabeth I.
Het werd rond 1598 in Bankside gebouwd met het hout van het tweede vaste theater uit de Elizabethaanse tijd, The Theatre.
The Globe was een van de vier grote theaters in de omgeving.
De andere waren de Swan, de Rose en de Hope.
Verschillende stukken van William Shakespeare werden hier voor het eerst opgevoerd door het gezelschap Lord Chamberlain's Men, dat in 1603, bij de troonsbestijging van Jacobus I, hernoemd werd naar King's Men.
De hoofdrollen werden in veel gevallen vervuld door de destijds befaamde acteur Richard Burbage.
In 1600 bouwde de theaterondernemer Philip Henslowe, samen met zijn schoonzoon en partner Edward Alleyn, uit concurrentieoverwegingen op de noordelijke oever van de Theems The Fortune, dat in ontwerp grotendeels was gebaseerd op The Globe.
Het theater brandde tot de grond toe af op 29 juni 1613, waarschijnlijk door een kanonschot tijdens een opvoering van 'Henry VIII', dat het rieten dak deed vlamvatten.
Het theater werd meteen herbouwd, deze keer met een pannendak.
Het theater werd, net als alle andere, in 1642 gesloten door de Puriteinen.
In 1644 werd het gesloopt om plaats te maken voor woonhuizen.
Het theater werd herbouwd en geopend in 1997.
Het ligt op korte afstand van de oorspronkelijke plek en was het eerste met riet gedekte gebouw dat mocht worden neergezet sinds de Grote brand van Londen in 1666.
Er is wel een sprinklerinstallatie aangebracht.
De acteur (later filmmaker) Sam Wanamaker heeft veel bijgedragen aan de herbouw.
Hij heeft jarenlang geld ingezameld om het theater precies te kunnen nabouwen, inclusief de geitenharen in het pleisterwerk.
Het enige verschil is dat er nu veel minder mensen in kunnen omdat er aan de veiligheidsvoorschriften voldaan moest worden.
Nu kunnen er 1500 man in het theater, 400 jaar geleden waren dat er wel 3000. Wanamaker heeft het theater nooit afgerond gezien: vier jaar voordat het in 1997 klaar was stierf hij.
Behalve dat er voorstellingen in dit theater gegeven worden, is er ook een expositie over het leven van William Shakespeare en de voorstellingen die er opgevoerd werden in zijn tijd.
Peter Paul Rubens (°Siegen (Duitsland), 28 juni 1577 Antwerpen, 30 mei 1640) was een Vlaamse barokschilder, tekenaar en diplomaat, werkzaam in Antwerpen.
Hij wordt ook wel Pieter Paul, Pieter Pauwel of Petrus Paulus genoemd.
De stijl van Rubens behoort tot de Antwerpse School uit de vroege 17e eeuw.
Rubens' oeuvre wordt gekenmerkt door de triomfalistische contrareformatorische barok.
Rubens is waarschijnlijk de belangrijkste vertegenwoordiger van de Vlaamse barok, alhoewel hij duidelijk een Italiaanse invloed onderging.
Sommige van zijn portretten hebben trekjes van het absolutisme, maar veel ex-voto's (Latijn: krachtens een gelofte) blijven toch trouw aan hun Vlaamse aard.
Rubens genoot een goede opleiding bij zijn leermeester en kende de knepen van het vak.
Alles werd tot in detail voorbereid, veel studies en tekeningen getuigen hiervan.
Uit de gedetailleerde schetsen die nog bewaard zijn gebleven kan worden geconcludeerd dat schilderijen in fasen werden afgewerkt.
Rubens' vader (Jan Rubens) was advocaat en schepen van Antwerpen. Zijn moeder (Maria Pypelinckx) moest jarenlang de gezinszorg alleen dragen na het vreemdgaan van haar man, begaan met Anna van Saksen waarvoor hij in Duitsland gevangen werd genomen en later verbannen.
Rubens krijgt een humanistische opvoeding in Keulen, daarna in Antwerpen. Na een artistieke opleiding bij Tobias Verhaecht (vader van Willem van Haecht), Adam Van Noort en Otto van Veen (Otto Venius) wordt hij in het Antwerpse gilde opgenomen als meester. Behalve een in 1597 gedateerd classicistisch portret, dat zich te New York bevindt, kent men alleen onzekere toeschrijvingen van jeugdwerk van voor 1600.
Op 9 mei 1600 vertrekt hij naar Italië, waar hij beïnvloed wordt door de kunst van de Oudheid. In Venetië treedt hij, op uitnodiging van een Mantuaans edelman, in dienst van de hertog van Mantua, Vincenzo I Gonzaga tot 1608. In deze periode leert hij veel van de werken van de kunstschilder Caravaggio. In 1601 reist hij naar Florence en Rome. Hij maakt er kennis met de Griekse en Romeinse kunst en kopieert er werken van de Italiaanse meesters. In Rome schildert hij zijn eerste altaarstuk voor het Santa Helena altaar in de kerk van het Heilig Kruis.
Van 1603 tot 1604 verblijft hij in Spanje. Hij gaat er op diplomatieke missie in opdracht van de hertog van Mantua. Hij levert verschillende geschenken aan het hof van koning Filips III. Hij beleeft er de confrontatie van de Spaanse kunst met de Venetiaanse werken van Titiaan in Madrid. In opdracht van de Hertog van Lerma schildert hij de 13-delige reeks der Apostelen en een Christusfiguur, alsook een schilderij van zijn opdrachtgever gezeten op zijn paard.
Vanaf oktober 1608 gaat hij terug naar de Nederlanden en wordt hij benoemd als hofschilder van de aartshertogen Albrecht van Oostenrijk en Isabella van Spanje, in 1609. Hij blijft in Antwerpen wonen en trouwt er, op 3 oktober van datzelfde jaar, met Isabella Brant. In 1611 wordt zijn eerste dochter geboren, Clara Serena, die jong overlijdt in 1623. In 1614 wordt zijn zoon Albert geboren.
Als gevolg van het Twaalfjarig Bestand in de Nederlanden tijdens de periode 1609-1621, stijgt de welvaart in Antwerpen, waardoor Rubens snel verschillende opdrachten krijgt. In 1610 richt hij het grote pand aan de Wapper, dat nu nog altijd het Rubenshuis heet, in als atelier met een aantal knapen en leerjongens. De meester zelf schilderde vaak bij portretten alleen het gezicht en de handen; de rest was na een grove schets voor de knapen, zo kon de meester aan hoog tempo vele opdrachten aanvaarden. Afbeeldingen van dieren liet hij over aan Frans Snyders die in Rubens' atelier werkte, maar ook op zelfstandige basis opdrachten mocht aanvaarden. De productiviteit van de meester is verbazingwekkend. Rubens schilderde tussen 1621 en 1625 24 schilderijen voor het Palais du Luxembourg, zijn grootste opdracht ooit, die historisch-allegorisch de levensloop van koningin Maria de' Medici uitbeelden.
In 1626 overlijdt zijn vrouw Isabella Brant. Rubens geniet het volste vertrouwen van de landvoogdes Isabella en krijgt meerdere diplomatieke opdrachten en missies te verwerken. Aldus komt hij weer in Spanje en Engeland terecht. De werken van Titiaan en de bewondering van de Hertog van Buckingham stimuleren de kunstenaar.
Hij is 53 jaar als hij, terug uit Engeland, in 1630 hertrouwt met de 16-jarige Hélène Fourment. In 1632 wordt zijn dochter Clara Johanna geboren, in 1633 zijn zoon Frans. In 1635 krijgt hij nog een dochter Isabella Helena en hij kocht in datzelfde jaar Kasteel Het Steen in Elewijt. In 1636 krijgt hij een zoon Peter Paul.
Zijn nieuw aangekochte landgoed Het Steen te Elewijt en het gelukkige gezinsleven op het platteland begunstigen zijn kunst als paysagist.
Lijdend aan jicht sterft hij, in het Rubenshuis te Antwerpen, op 30 mei 1640. Hij ligt begraven in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen. Boven zijn graf prijkt een beeld van Maria van de hand van zijn leerling Lucas Faydherbe (Faydherbe), Mechels beeldhouwer en architect en gedurende de laatste drie jaren van Rubens leven woonachtig en werkzaam in Rubens' atelier aan de Wapper, waar hij uitgroeide tot zijn vertrouweling.
De buideleikelmuis (Cercartetus concinnus) is een klimbuideldier uit het geslacht der buidelslaapmuizen (Cercartetus).
De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1845 door John Gould, een Brits ornitholoog en schilder van dieren, vooral vogels.
Deze soort komt voor in het zuidwesten van West-Australië en in het zuiden en zuidoosten van Zuid-Australië, oostelijk tot de westelijkste delen van Nieuw-Zuid-Wales en Victoria, en ook op Kangaroo-eiland.
Engels : southwestern pygmy possum, western pygmy possum, mundarda Duits : Cercartetus concinnus Frans : Le Cercartetus concinnus, Southwestern Pygmy Possum, Western Pygmy Possum, Mundarda
buideleikelmuis (Cercartetus concinnus)
foto : William Archer op esperancewildlife.blogspot.be
De buideleikelmuis is een klein, muisachtig buideldier.
De bovenkant van het lichaam is bruin en is scherp gescheiden van de witte onderkant.
Rond de ogen zit een smalle donkere ring. De staart is nauwelijks behaard.
De lange, ronde oren en de weinig behaarde bek zijn allebei vleeskleurig.
De kop-romplengte bedraagt 70 tot 100 mm, de staartlengte 70 tot 95 mm en het gewicht 8 tot 18 g.
buideleikelmuis (Cercartetus concinnus)
foto : William Archer op esperancewildlife.blogspot.be
Deze soort is 's nachts actief en kan zowel op de grond als in bomen worden gevonden.
Het dier eet geleedpotigen en nectar en bouwt een nest van boombast en bladeren in een boomholte of iets dergelijks.
Vrouwtjes kunnen per jaar twee of drie nesten tot zes jongen krijgen.
Dikwijls zijn er wel meer embryo`s aanwezig maar het vrouwtje heeft slechts zes tepels en zal maximum zes jongen werpen.
U.S. Route 66 of beter bekend als kortweg Route 66 (US66) was een historische autoweg (U.S. Highway) in de Verenigde Staten, die begon in Chicago, en eindigde aan het strand van de Stille Oceaan in Santa Monica bij Los Angeles.
De totale lengte was 3940 km.
US66 loopt door Illinois, Missouri, Kansas, Oklahoma, Texas, New Mexico, Arizona en Californië.
De weg wordt ook de Will Rogers Highway genoemd.
Op 27 juni 1985 werd US66 officieel opgeheven, nadat het Interstate Highway System het langeafstandsverkeer had overgenomen.
Veel toeristen volgen nog steeds het oude traject van Route 66.
Route 66 speelde een belangrijke rol in de Amerikaanse cultuur van de 20e eeuw.
In de jaren dertig werd de weg gebruikt door mensen die naar Californië reisden, om de Dust Bowl, grote stofstormen op de vlakten van het midden van de Verenigde Staten, te ontvluchten.
De schrijver John Steinbeck beschrijft in zijn roman The Grapes of Wrath (De druiven der Gramschap) de lotgevallen van een arme familie die over deze weg de Dust Bowl ontvlucht.
Na de Tweede Wereldoorlog gebruikten vele nieuwe autobezitters de weg om van de ene kant van het land naar de andere te rijden.
De weg is een nostalgisch symbool voor de rol van de auto in de Amerikaanse samenleving in de periode van de jaren dertig tot zeventig van de vorige eeuw.
In 1946 schreef de jazzcomponist en pianist Bobby Troup zijn meest bekende nummer (Get Your Kicks On) Route 66, nadat hij zelf de highway had gebruikt om naar Californië te reizen.
Hij gaf het aan Nat King Cole die het tot een van de grootste hits van zijn carrière maakte.
Het werd later een hit voor Chuck Berry, en is daarna door vele andere artiesten uitgevoerd, zoals de Rolling Stones en Depeche Mode.
Trivia
Naar de highway is ook een rockband en navigatiesoftware vernoemd.
Het verhaal van Cars speelt zich af in het fictieve stadje 'Radiator Springs' langs Route 66.
In 2008 is er een Nederlandse tak van de Route66 association opgericht.
In 2011 zijn de opnames gemaakt voor het televisieprogramma Billy Connolly's Route 66.
De buideleekhoorn (Gymnobelideus leadbeateri) is een klimbuideldier uit de familie der buideleekhoorns (Petauridae).
Het is de enige soort van het geslacht Gymnobelideus, dat het nauwst verwant is aan de suikereekhoorns (Petaurus).
Engels : Leadbeater's possum Duits : Hörnchenbeutler Frans : Le phalanger de Leadbeater
buideleekhoorn (Gymnobelideus leadbeateri)
foto : Dan Harley op www.australiangeographic.com.au
Deze soort is van boven olijfgrijs, van onder vuilwit.
Over de rug, van de neus tot de staart, loopt een donkere streep.
De wangen en de keel, die beide de kleur van de onderkant hebben, worden gescheiden door een andere donkere streep.
De staart is dik en behaard.
De kop-romplengte bedraagt 150 tot 170 mm, de staartlengte 150 tot 180 mm en het gewicht 100 tot 160 g.
Deze soort is 's nachts actief en leeft in bomen.
De buideleekhoorn bouwt een nest in een boomholte.
Geschikte nestholtes bevinden zich over het algemeen in bomen van meer dan 120 jaar oud.
Het dier eet geleedpotigen en acaciasap.
In de winter en de lente worden de jongen geboren (meestal twee per worp).
een baby buideleekhoorn (gewicht 25gr)
foto : Emma Campbell op www.australiangeographic.com.au
Deze soort komt voor ten noordoosten van Melbourne (Victoria) in eucalyptusbossen.
De buideleekhoorn is een bedreigde diersoort.
De soort werd niet gezien tussen 1909 en 1961 en momenteel bevindt driekwart van zijn leefgebied in bossen die bedoeld zijn voor houtproductie.
Slechts drie procent van het leefgebied van de buideleekhoorn ligt in natuurreservaten.
De Oosterscheldekering is een waterkering in Nederland.
Het is het grootste onderdeel van de Deltawerken.
Het is tevens een 8 kilometer lange wegverbinding tussen Schouwen-Duiveland en Noord-Beveland, deel van de N57.
Deze waterkering is een afsluitbare stormvloedkering en bevat grote schuiven die bij zware storm, al dan niet in combinatie met een springvloed, gesloten kunnen worden, zodat het hoogwater niet de Oosterschelde binnen kan komen.
Bij een verwachte waterstand van +3,00 m NAP zullen de schuiven gesloten worden door mensen in de bedieningskamer in het Ir. J.W. Topshuis op Neeltje Jans.
Als er niemand aanwezig is, zullen de schuiven bij +3 m automatisch sluiten.
Sinds de ingebruikname zijn de schuiven 24 maal gesloten geweest, afgezien van testsluitingen.
Voor de afsluiting van de Oosterschelde is voor deze complexe oplossing gekozen teneinde het watermilieu in de Oosterschelde zout als zeewater te kunnen houden.
Oorspronkelijk wilde men de Oosterschelde volledig afdammen.
Eind jaren 1960 werd hiermee begonnen.
Hiervoor werden enkele kunstmatige eilanden aangelegd, waaronder Roggenplaat (1969), Neeltje Jans (1970) en Noordland (1971).
Eind 1973 was al vijf van de negen kilometer van de Oosterschelde afgedamd.
In het begin van de jaren 70 van de vorige eeuw ontstond er echter een massaal protest vanuit de visserij, de kwekers van schelpdieren, zeezeilers en later ook milieuorganisaties.
De eerstgenoemde gebruikers verwachtten hun beroep te verliezen; de zeezeilers zouden hun inwaarts gelegen thuishavens (Veere en Zierikzee) niet meer kunnen gebruiken.
De milieuorganisaties vreesden dat de Oosterschelde bij afsluiting een dood water zou worden, en pleitten voor dijkverzwaring als oplossing voor de veiligheid.
De PPR steunde hen en dreigde uit het kabinet-Den Uyl te treden.
De werkzaamheden werden hierop in juli 1974 tijdelijk stopgezet in afwachting van een definitief besluit.
De regering benoemde een Commissie Klaasesz, die advies moest uitbrengen.
Uiteindelijk werd in 1976 besloten om over de resterende vier kilometer lengte schuifdeuren aan te brengen.
Deze deuren staan normaliter open, maar kunnen bij storm dicht. De instroom van zout water en de getijden in de Oosterschelde zijn daarmee behouden, maar wel aan banden gelegd.
Dit laatste wordt nog onderstreept door de tekst die op de gedenksteen op Neeltje Jans is aangebracht: "Hier gaan over het tij: de maan, de wind en wij".
De bouw werd hervat in april 1976.
Om de waterkering te kunnen bouwen werd gebruikgemaakt van het al aangelegde kunstmatige eiland Neeltje Jans.
Hier werden de enorme betonnen pijlers gemaakt, die vervolgens naar de juiste plaats werden gevaren met een speciaal daarvoor gemaakt schip: hefschip "Ostrea".
Ostrea is Latijn voor Oester.
Onder deze pijlers waren matten aangebracht, die het verschuiven van het zand in de zeebodem moesten tegengaan.
Voor het leggen van deze matten werd ook een speciaal schip gemaakt, de "Cardium".
Voordat de pijlers en de drempels geplaatst werden, werd de zanderige bodem verdicht met een speciale techniek waarbij palen, die de grond in werden getrild (en vervolgens weer werden teruggetrokken), de ondergrond moesten verstevigen.
Het schip dat daarvoor gebouwd werd is de "Mytilus".
Op 26 juni 1986 werd de laatste schuif geplaatst.
De weg over de kering ging echter pas open in november 1987.
De stormvloedkering werd op 4 oktober 1986 geopend (eigenlijk gesloten) door Koningin Beatrix, die daarbij de bekende woorden "De stormvloedkering is gesloten.
De Deltawerken zijn voltooid. Zeeland is veilig" sprak.
Dit was niet helemaal correct, zoals in 1997 bleek toen zij nogmaals kon vertellen dat de Deltawerken voltooid waren, nu bij de "opening" van de Maeslantkering bij Hoek van Holland.
Prinses Juliana opende op 5 november 1987 de weg over de stormvloedkering.
De Oosterscheldekering is na het kabinetsbesluit door technische tegenvallers veel duurder geworden dan oorspronkelijk was begroot.
Voor de aandrijving van de schuiven is ten slotte gekozen voor hydraulische cilinders.
Deze cilinders zijn niet enkel in staat om de schuiven op te trekken, maar ook om deze als dat nodig is naar beneden te drukken.
Deze cilinders steken boven de pijlers uit; aan de hoogte van de cilinder kan men zien hoe diep de Oosterschelde ter plaatse is.
Het bedrijf Hydraudyne (tegenwoordig Bosch Rexroth) leverde onder andere deze hydraulische cilinders voor de Oosterscheldekering en hierbij werd er een recordaantal van 56 kilometer hydraulisch leidingwerk gebruikt.
De pijlers zijn 30 tot 40 meter hoog, met een gewicht van maximaal 18.000 ton.
Ze zijn gemaakt van beton, van binnen hol en na plaatsing gevuld met zand.
De schuiven zijn circa 42 meter lang met een hoogte tussen de 6 en 12 meter.
Het gewicht van de schuiven ligt tussen de 260 en 480 ton.
Trivia
De Italiaanse Dance-groep Paps'N'Skar heeft in 1999 de Oosterscheldekering en het Waterpavilioen in Deltapark Neeltje Jans (toen nog in aanbouw) gebruikt als decor voor hun videoclip van de single "You Want My Love".
De voorouders van de buideldieren en placentale zoogdieren splitsten zich waarschijnlijk van elkaar af in het Jura.
Het oudst bekende fossiel komt echter uit het Krijt.
Sinodelphys szalayi leefde 125 miljoen jaar geleden in de huidige Chinese provincie Liaoning.
Mogelijk hebben de buideldieren zich vanuit Eurazië verspreid naar Noord-Amerika.
Het oudst bekende Noord-Amerikaanse buideldier, Kokopellia juddi, leefde ongeveer 100 miljoen jaar geleden in Utah.
Het Krijt van Noord-Amerika laat een grote soortenrijkdom zien, met verscheidene families in het Laat-Krijt.
In deze periode ontstonden onder andere de buidelratten (Didelphimorphia).
De buideldieren stierven hier uit in het Mioceen, 15 tot 20 miljoen jaar geleden.
Via landbruggen verspreidden de Noord-Amerikaanse buideldieren zich weer naar andere continenten, Europa en Zuid-Amerika.
De Noord-Amerikaanse buideldieren vestigden zich in het Eoceen in Europa en verspreidden zich vervolgens naar Noord-Afrika en Oost-Azië.
Alhoewel deze kolonisatie niet leidde tot veel soorten, stierven de buideldieren hier pas uit in het Mioceen.
Tegenwoordig zijn er geen inheemse buideldieren in Europa, Afrika en het Aziatische vasteland.
reconstructie van de Sinodelphys szalayi
afbeelding door Mark A. Klingler/CNMH op wonderfulseaworld.blogspot.be
Zuid-Amerika
Een buideldier wordt veel vroeger geboren dan de meeste andere zoogdieren, meestal ongeveer dertig dagen na de bevruchting, en bij de spitsneusbuideldas zelfs al na 10 dagen.
Het jong klautert dan tussen de haren van de moeder door naar de tepel.
Het diertje is op dat moment niet groter dan een kleine worm.
Als het de tepel niet snel bereikt zal het sterven.
Eenmaal aan de tepel reist het jonge dier met de moeder mee.
Als het jong van een buideldier met buidel groot genoeg is verlaat het de buidel, maar het zal er terugkomen om te drinken en uit te rusten.
Wanneer het jong niet meer in de buidel past, drinkt het toch nog een tijdlang de melk en duikt daarbij met zijn snuit in de buidel.
afbeelding van de borhyaena
afbeelding op carnivoraforum.com
Antarctica & Australië
Genetisch onderzoek bevestigt dat de Australische buideldieren afstammen van Zuid-Amerikaanse dieren.
Aan het begin van het Paleoceen waren Zuid-Amerika, Antarctica en Australië nog met elkaar verbonden, het laatste overblijfsel van het supercontinent Gondwana.
Van Antarctica zijn weinig fossielen bekend.
Op Seymour Island zijn fossielen gevonden van buideldieren uit het Eoceen en zijn verwant aan soorten die op dat moment in Zuid-Amerika voorkwamen.
Toentertijd had Antarctica een warm, vochtig klimaat en groeiden er Nothofagus-bomen.
Australië was via Antarctica verbonden met Zuid-Amerika, tot het zich ongeveer 45 tot 55 miljoen jaar geleden losmaakte.
Over de eerste Australische buideldieren is weinig bekend.
Het oudst bekende buideldier van Australië is Djarthia murgonensis, die 55 miljoen jaar oud leefde in Zuidoost-Queensland.
Uit de daaropvolgende 30 miljoen jaar zijn geen fossielen bekend.
De eerstvolgende vondsten, daterend uit het late Oligoceen en vroege Mioceen, laten zien dat de buideldieren zich hebben ontwikkeld tot een zeer diverse fauna, waaronder leden van alle grote hedendaagse Australische buideldierenordes.
Op dat moment was Australië voornamelijk bedekt met bossen.
Gedurende het Mioceen werden graslanden echter dominant in Australië, wat kansen bood aan grazende groepen als de kangoeroes, waarvan verscheidene soorten ontstonden.
De boombewonende soorten moesten uitwijken naar de kustwouden en de bossen van Noordoost-Queensland en Nieuw-Guinea, waar het pas gevormde hoogland een klimaat creëerde dat geschikt was voor de groei van regenwouden.
buidelleeuw (Thylacoleo carnifex)
afbeelding : Nobu Tamura CC 3.0
Uitsterven van de megafauna
In het Pleistoceen leefde in Australië een megafauna, waaronder Diprotodon, met een geschat gewicht van 2 ton het grootste buideldier ooit, Procoptodon, een kangoeroe van 2 m hoog, en Thylacoleo, de buidelleeuw.
Deze stierven tussen 51.000 tot 38.000 jaar geleden uit, tijdens de komst van de Aborigines.
Mogelijk was de combinatie van klimaatverandering en overbejaging door de mens de oorzaak van het uitsterven van de megafauna.
Virginia (Nederlands verouderd: Virginië) is een van de staten van de Verenigde Staten.
De standaardafkorting voor de "The Old Dominion", zoals de bijnaam luidt, is VA.
De hoofdstad is Richmond. Virginia is een van de vier staten, samen met Kentucky, Massachusetts en Pennsylvania, die zich een gemenebest (commonwealth) noemen.
Dit is alleen een deel van de historische naam van de staat, en heeft verder geen juridische betekenis.
Virginia was een van de dertien koloniën die in de 18e eeuw in opstand kwamen tegen de Britse overheersing.
Op 25 juni 1788 werd Virginia formeel, als tiende, een staat van de Verenigde Staten.
Virginia is de eerste kolonie van de dertien kolonies van Amerika.
De naam Virginia verwijst naar de "Virgin Queen" ("Maagdelijke Koningin") Elizabeth I van Engeland.
Oorspronkelijk duidde de naam een veel groter gebied aan, te weten het gebied dat door Sir Walter Raleighs expeditie van 1584 geëxploreerd werd.
In 1607 werd Jamestown gesticht, de oudste permanente Engelse nederzetting in de Nieuwe Wereld die nog steeds bestaat.
Koning Karel II gaf Virginia, dat de monarchie trouw was gebleven gedurende de Engelse Burgeroorlog, de bijnaam "The Old Dominion".
De kolonie had zijn eerste economische opbloei te danken aan de tabaksteelt.
In de late 18e eeuw begon katoen het belangrijkste exportproduct te worden.
Voor de tabaksteelt wierven de planters allereerst blanke arbeiders aan ("indentured labourers"), die gedurende hun contractperiode in status niet veel van slaven verschilden, maar na zeven jaar hun volledige vrijheid kregen en dan meestal zelf een boerenbedrijfje begonnen.
Omstreeks 1700 gingen de planters echter overwegend gebruikmaken van ingevoerde zwarten, die levenslang in slavernij bleven verkeren.
Virginia werd zo een slavenstaat, waar 30 tot 40 % van de bevolking uit zwarte slaven bestond.
Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog koos Virginia de kant van de Geconfedereerde Staten van Amerika, waarna het westen van de staat zich afscheidde en West Virginia vormde.
In Virginia vond onder meer de Eerste Slag bij Bull Run plaats.
De eerste president, George Washington, was eigenaar van Mount Vernon, een plantage in Virginia die nu een museum is.
De staat Virginia beslaat 110.785 km², waarvan 102.549 km² land.
Het hoogste punt van de staat is Mount Rogers, dit ligt op 1746 m.
De gemmidelde hoogte van de staat bedraagd 290m.
Virginia grenst in het noordwesten aan West Virginia, in het noordoosten aan Maryland en het District of Columbia, in het westen aan Kentucky en in het zuiden aan Tennessee en North Carolina.
Het westen van de staat wordt gedomineerd door de Appalachen, het oosten daarentegen is vrij vlak.
De grens met Maryland valt gedeeltelijk samen met de rivier de Potomac, die uitkomt in Chesapeake Bay.
Het zuidoosten van de staat ligt aan deze baai en aan de Atlantische Oceaan.
Een gedeelte van het Delmarva-schiereiland, aan de andere kant van de baai, behoort tot Virginia maar is er niet via land mee verbonden.
In 2012 (2012 Population Estimates. United States Census Bureau, Population Division) telde Virginia 8.185.866 inwoners (79,8 per km²) waarvan ongeveer 69% van de bevolking in een stedelijk gebied woont.
De belangrijkste agglomeraties zijn Norfolk, de hoofdstad Richmond en het aan Washington D.C. vastgegroeide Arlington.
94,6% Van de Virginians spreekt Engels, de overige 5,9% is Spaans sprekend.
Het gemiddelde inkomen van een gezin bedraagd 61.044$ (2012).
76% Van de bevolking is Christelijk, waarvan 27% baptist, 11% rooms katholiek en 8% methodist.
Wegens de korte afstand tot Washington DC zijn er in Virginia relatief veel instellingen van de federale overheid te vinden.
In Langley staat bijvoorbeeld het hoofdkwartier van de CIA.
Virginia is onderverdeeld in 95 county's en 39 zogenaamde onafhankelijke steden.
Dat zijn steden die niet tot een van de county's behoren.
Aan het hoofd van de uitvoerende macht van de staat staat een gouverneur, die direct gekozen wordt door de kiesgerechtigden in de staat.
In 2010 is Bob McDonnell van de Republikeinse Partij verkozen tot gouverneur van de staat Virginia.
De wetgevende macht bestaat uit het Huis van Afgevaardigden van Virginia (Virginia House of Delegates) met 100 leden en de Senaat van Virginia (Senate of Virginia) met 40 leden.
Buideldieren (Metatheria of Marsupialia) zijn een infraklasse van zoogdieren waarvan de vrouwtjesdieren twee baarmoeders hebben.
Vaak, maar lang niet altijd, bezitten vrouwtjesdieren een buidel.
Deze buidel is een soort huidplooi, waarin de tepels van het dier liggen en het jong in wordt gedragen.
Tot de bekendere buideldieren behoren onder andere de kangoeroes, de koala, de Tasmaanse duivel en de buidelratten.
De meeste buideldieren komen voor in Australië, Nieuw-Guinea en oostelijk Indonesië.
Drie families, waaronder de buidelratten, komen enkel voor in de Nieuwe Wereld.
Van de meer dan 340 soorten buideldieren komen de meeste (ongeveer 240) voor in Oceanië: in Australië, op Nieuw-Guinea en op de Molukken en Sulawesi.
Ook in Amerika komen buideldieren voor.
Een buideldier wordt veel vroeger geboren dan de meeste andere zoogdieren, meestal ongeveer dertig dagen na de bevruchting, en bij de spitsneusbuideldas zelfs al na 10 dagen.
Het jong klautert dan tussen de haren van de moeder door naar de tepel.
Het diertje is op dat moment niet groter dan een kleine worm.
Als het de tepel niet snel bereikt zal het sterven.
Eenmaal aan de tepel reist het jonge dier met de moeder mee.
Als het jong van een buideldier met buidel groot genoeg is verlaat het de buidel, maar het zal er terugkomen om te drinken en uit te rusten.
Wanneer het jong niet meer in de buidel past, drinkt het toch nog een tijdlang de melk en duikt daarbij met zijn snuit in de buidel.
beerkoeskoes
foto vbalen op www.nationalgeographic.nl
Binnen de zoogdieren worden drie hoofdgroepen onderscheiden: de cloacadieren of eierleggende zoogdieren, met het vogelbekdier en de mierenegels, de buideldieren en de placentale zoogdieren, de grootste zoogdiergroep.
De onderlinge relatie tussen deze groepen was lang een discussie onder taxonomen.
Op basis van morfologisch en moleculair-genetisch bewijs worden de placentale zoogdieren en buideldieren tegenwoordig als zustergroepen beschouwd en gezamenlijk in de onderklasse Theria ingedeeld.
fotocollage van buideldieren
foto op evodisku.multiply.com
Er zijn meer dan 340 soorten buideldieren bekend.
De laatste tijd neemt het aantal (beschreven) soorten snel toe, omdat nieuwe inzichten ervoor zorgen dat men steeds meer soorten onderscheidt.
De levende soorten worden verdeeld over zeven ordes:
Opossummuizen (Paucituberculata)
Opossums (Didelphimorphia)
Microbiotheria (de monito del monte is de enige levende soort)
Roofbuideldieren (Dasyuromorphia)
Buideldassen (Peramelemorphia)
Buidelmollen (Notoryctemorphia)
Klimbuideldieren (Diprotodontia)
Daarnaast bestaat er nog een aantal uitgestorven ordes, waarvan die van de Sparassodonta de bekendste is.
Cornflakes of maisvlokken is de benaming voor een gebakken mengsel dat traditioneel bestond uit tarwe, havermout, maismeel, suiker en vitamines, verwerkt als flinterdunne platte koeken en door de arts Harvey Kellogg op de markt werd gebracht.
Cornflakes worden meestal gegeten bij het ontbijt door toevoeging van koude melk en desgewenst honing, suiker of andere bestanddelen.
Het gerecht vindt zijn oorsprong in Noord-Amerika.
Het woord corn betekent mais in het Amerikaans-Engels.
Cornflakes worden gemaakt door de drie hoofdingrediënten (gekookte mais, suiker en vitamines) en eventuele andere ingrediënten samen te voegen en daar een deeg van te bereiden.
Dit deeg wordt dan platgerold en geroosterd tot het de vorm van vlokken (flakes) heeft.
In 1897 startte Zevendedagadventist John Harvey Kellogg samen met zijn broer Will Keith Kellogg, de Sanitas Food Company om hun graanproducten op de markt te brengen.
Het standaardontbijt in die dagen voor de rijken bestond uit eieren en vlees; voor de armen was het griesmeel, meelproducten, vlokken en andere gekookte granen. John en Will kregen uiteindelijk ruzie over het toevoegen van suiker aan de ontbijtgranen en in 1906 opende Will zijn eigen bedrijf genaamd de Battle Creek Toasted Corn Flake Company -- de latere Kellogg Company. John Kellogg startte toen de Battle Creek Food Company om sojaproducten te ontwikkelen en verkopen.
Buideldassen (Peramelemorphia) zijn een orde van buideldieren die voorkomt in Australië en Nieuw-Guinea, inclusief een aantal nabijgelegen eilanden, zoals Ceram en Kiriwina.
Deze orde omvat ruim twintig soorten.
In Australië worden deze dieren (met uitzondering van de langoorbuideldassen) aangeduid als "bandicoot", een term uit het Telugu die oorspronkelijk voor het knaagdierengeslacht Bandicota werd gebruikt.
Engels : Peramelemorphia, bandicoot, bilbies Duits : Nasenbeutler, Beuteldachse Frans : Les péramélémorphes, bandicoots, bilbies
Buideldassen zijn kleine tot middelgrote, op de bodem levende dieren.
Ze hebben over het algemeen een lange, spitse snuit.
Doordat de achterbenen langer zijn dan de voorbenen, hebben de dieren een huppelende gang.
Ze gebruiken de klauwen aan de voorbenen om naar eten te graven.
Ze hebben 46 tot 48 hoogkronige tanden.
Net als bij de klimbuideldieren zijn de tweede en derde teen aan de achtervoet vergroeid, waardoor het lijkt alsof er uit één teen twee klauwen komen.
Hoewel alle buideldassen op de grond leven, zijn ze te vinden in habitats zo verschillend als woestijnen en tropische regenwouden.
langoorbuideldas (Macrotis)
foto : Blue Bear op www.acuteaday.com
Meer dan andere buideldiergroepen zijn de buideldassen in gevaar gebracht door de Europese kolonisatie van Australië.
Door de jacht door vossen en katten, door concurrentie van schapen en hazen en door vernietiging van het leefgebied zijn al drie soorten uitgestorven (de varkenspootbuideldas, de kleine langoorbuideldas en de woestijnbuideldas); veel andere soorten zijn bedreigd.
Buideldassen zijn alleseters; ze eten insecten en kleine gewervelden als hagedissen en muizen, maar ook vruchten, zaden en ander plantaardig materiaal.
Ze gebruiken hun lange snuit om voedsel te vinden in zelfgegraven gaten of op de bodem.
Gewone kortneusbuideldas (Isoodon obesulus)
foto Ian McCann op www.biodiversitysnapshots.net.au
Behalve in de paartijd zijn buideldassen strikt solitair; ze reageren agressief op soortgenoten.
Vele soorten markeren hun territoria met geursporen.
Naast hun reukzin is ook hun gehoor belangrijk.
Buideldassen zijn voornamelijk 's nachts actief; overdag slapen ze in zelfgegraven holen, legers of grasnesten.
Ook holle boomstammen en verlaten konijnennesten worden wel gebruikt.
Als ze in hun nest door een vijand worden verrast, proberen ze op een onberekenbare en woeste wijze te ontkomen.
Doordat de aanvaller verward wordt, lukt het hen meestal te ontkomen.
Grote kortneusbuideldassen (Isoodon macrourus)
foto : ozwildlife CC 3.0
Buideldassen hebben over het algemeen een zeer korte draagtijd, vaak niet meer dan twee weken.
Anders dan bij andere buideldieren is er een primitieve placenta aanwezig.
De goed ontwikkelde buidel heeft een naar achteren gerichte opening.
Vaak hebben de jongen klauwen om de buidel te bereiken die later weer uitvallen.
Hoewel vrouwtjes zes tot tien mammae hebben, worden er meestal maar twee tot vijf jongen geboren.
Er worden tegenwoordig vier families van buideldassen erkend, waarvan een fossiel, een recent uitgestorven en twee nog levend.
Thylacotinga bartholomaii, een Eoceen fossiel, vormt mogelijk een vijfde familie.
De fossiele familie Yaralidae wordt als een aparte superfamilie, Yaraloidea, tegenover de recente Perameloidea geplaatst.
De indeling van de recente buideldassen is enkele malen veranderd; de huidige indeling is voornamelijk op genetische gegevens gebaseerd.
Een schrijfmachine (in de volksmond ook typemachine genoemd en vroeger ook wel tikmachine) is een mechanisch schrijfinstrument, meestal voorzien van druktoetsen waarmee schrifttekens op papier gezet kunnen worden.
Vóór de uitvinding van de schrijfmachine in de 19e eeuw werden brieven en ook officiële documenten met de hand geschreven, vaak door klerken.
Aanvankelijk gold het niet als beleefd om een schrijfmachine te gebruiken voor een brief.
Tot in de tweede helft van de twintigste eeuw schreef men sollicitatiebrieven, brieven aan het Koninklijk Huis en brieven aan vrienden met de hand.
Men kan dat paradoxaal noemen, aangezien menig handschrift slecht leesbaar is.
Een uitgever van boeken, daarentegen, accepteerde van de auteur uitsluitend machineschrift.
Sinds de opkomst van de pc, en vooral van de tekstverwerker, is de schrijfmachine vrijwel volledig in onbruik geraakt.
Voordelen van de tekstverwerker zijn dat er ingebouwde foutcorrectie is, dat fouten gemakkelijk onzichtbaar verbeterd kunnen worden en dat men gemakkelijk meerdere vrijwel identieke brieven kan schrijven.
Verschillende landen in de wereld eisen de eer op dat hun landgenoot de uitvinder was van de schrijfmachine.
De Engelsen menen dat Henry Mill reeds in 1714 een octrooi kreeg voor een apparaat dat op een schrijfmachine lijkt.
De Italianen zijn van mening dat het Pellegrino Turri was.
Hij vervaardigde zijn machine, die helaas verloren is gegaan, in 1808.
Ook de Italiaan Giuseppe Ravizza maakte tussen 1837 en 1855 al enkele verschillende modellen.
De Fransen beschouwen Xavier Progin als de uitvinder, omdat hij in 1837 zijn 'Plume Typografique' presenteerde.
De Oostenrijkers menen dat de eer is weggelegd voor Peter Mitterhofer (1864) en de Russen noemen M. Alissoff als uitvinder.
De Verenigde Staten blijven niet achter in deze rij van uitvinders en menen dat William Austin Burt zijn houten schrijfmachine gebruikte voor een eerste (en bewaarde) brief aan zijn vrouw.
De enige echte, als eerste in meervoudige productie genomen schrijfmachine werd in 1867 uitgevonden door Christopher Latham Sholes, Carlos Glidden en Samuel W. Soule.
Ze verkregen het patent op hun machine op 23 juni 1868.
Zij werkten als team nauw samen in een werkplaats in Milwaukee.
Het patent uit 1868 werd verkocht en kwam terecht bij E. Remington and Sons (die oorspronkelijk naaimachines en wapens fabriceerden).
Deze eerste commerciële schrijfmachine werd door Remington gemaakt op 1 maart 1873 in Ilion, New York.
Naast de kantoorschrijfmachines, die zwaar en degelijk waren, kwamen op den duur ook draagbare schrijfmachines in de handel, bedoeld voor bijvoorbeeld vertegenwoordigers, journalisten en in het leger.
Deze waren licht, minder degelijk en de typekwaliteit was een stuk slechter.
Ook was het werken op deze draagbare machines weinig comfortabel.