De bonte strandloper (Calidris alpina) is een vogel uit de familie van snipachtigen (Scolopacidae).
De bonte strandloper broedt in hoog- en laaggelegen gebieden in vochtige graslanden of op de toendra.
Er worden tien ondersoorten onderscheiden waarvan er één, de zuidelijke bonte strandloper (Calidris alpina schinzii), een heel enkele keer in Nederland broedt.
Engels : Dunlin Duits : Alpenstrandläufer Frans : Bécasseau variable
De bonte strandloper is een kleine steltloper, met een lengte van 17 tot 21 centimeter.
Dit is ongeveer zo groot als een spreeuw. De snavellengte van de bonte strandloper is variabel.
De nominaatvorm, Calidris alpina alpina uit Noord-Europa en Noord-Rusland heeft een vrij lange, omlaaggebogen snavel.
De ondersoort zuidelijke bonte strandloper (Calidris alpina schinzii) heeft een vrij korte en rechte snavel.
Deze ondersoort broedt in het noorden van het Verenigd Koninkrijk en Ierland en het Oostzeegebied.
De bonte stern kan moeilijk met een andere stern verward worden behalve met de kleinere brilstern.
De rug van de bonte stern is donkerder, het wit op het voorhoofd is breder en de witte nekband van de brilstern ontbreekt.
Er bestaan naast de zuidelijke bonte strandloper nog acht andere ondersoorten van de bonte strandloper.
bonte strandlopers in zomerkleed
auteur: Sannse CC 3.0
De zuidelijke bonte strandloper is in Nederland als broedvogel uiterst schaars.
Mogelijk was de vogel in de 19e eeuw een regelmatige broedvogel.
Tussen 1980 en 1998 zijn er hoogstens acht keer aanwijzingen voor een broedgeval gerapporteerd.
Omdat het een uiterst schaars en onregelmatige broedvogel is in een kwetsbare biotoop, is de zuidelijke bonte strandloper in 2004 als verdwenen op de Nederlandse rode lijst gezet.
In Nederland en België komen bonte strandlopers zeer talrijk voor op trek en in de winter.
De soort is dan vooral aan te treffen in de kustgebieden en in veel kleinere aantallen ook in moerasgebieden in het binnenland.
De grootste aantallen bevinden zich op moddervlakten van getijdengebieden.
Tien- tot honderdduizenden zijn er in maart tot en met mei en in augustus tot en met november in het Waddengebied, maar dan aanmerkelijk minder in het Deltagebied.
In de wintermaanden is dat omgekeerd, dan zijn ze vooral in het Deltagebied aanwezig en in aanmerkelijk lagere aantallen in het Waddengebied.
Het is een grote stern, in formaat zelfs vergelijkbaar met de grote stern, 33-36 cm lang met een spanwijdte van 82-94 cm.
De vleugels en de diep gevorkte staart zijn lang en de vogel heeft grijze bovendelen en witte onderdelen.
De snavel en poten zijn zwart.
Juveniele bonte sterns zijn vaal grijs zowel van boven als onder.
De bonte stern kan moeilijk met een andere stern verward worden behalve met de kleinere brilstern.
De rug van de bonte stern is donkerder, het wit op het voorhoofd is breder en de witte nekband van de brilstern ontbreekt.
bonte stern op het nest
auteur: Photography by Dino Sassi - Marcel Fayon, Photo Eden LTD - vrije foto
De bonte stern is een trekvogel met een verspreid leefgebied, die meestal overwintert boven de tropische oceanen.
In vergelijking met andere sterns wordt een veel groter deel van de tijd op volle zee doorgebracht.
Bonte sterns broeden in kolonies op rots- of koraaleilanden.
Het nestelt op de grond in een holletje en legt een tot drie eieren.
Het foerageren geschiedt door, vaak in grote groepen, vis op te pikken van het wateroppervlak.
De soort is een zeldzame dwaalgast in West-Europa.
De bonte spitskopmot (Ypsolopha dentella), soms het kamperfoeliemotje genoemd, is een nachtvlinder uit de familie van de spitskopmotten (Ypsolophidae).
De vlinder komt verspreid over Europa en Klein-Azië voor.
De bonte spitskopmot komt ook voor in het Oosten van Noord-Amerika en Canada.
Engels : Honeysuckle Moth Duits : Geißblattmotte Frans : Plutelle du Chèvrefeuille
De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 18 en 23 millimeter.
De bonte spitskopmot heeft kamperfoelie, sneeuwbes en weigela als waardplanten (Een waardplant of gastheer is een plant waarop een organisme of virus de bestanddelen vindt, die voor zijn groei (en vermeerdering) nodig zijn.).
Rups van de bonte spitskopmot
auteur: Ilona Loser CC 3.0
De bonte spitskopmot is in Nederland en in België een vrij algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
De soort kent één generatie die vliegt van eind juni tot en met september.
Bonte paardenstaart (Equisetum variegatum) is een vaste plant die behoort tot de paardenstaartfamilie (Equisetaceae).
De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en sterk afgenomen.
De soort komt voor in Noord-Europa, Azië en Noord-Amerika.
Bonte paardenstaart komt voor op zonnige, open, kalkrijke, vrij voedselarme plaatsen, die vaak in de winter overstromen.
De plant is echter vooral te vinden in duinvalleien en afgravingen.
De plant wordt 10-40 cm hoog en heeft een kale wortelstok.
De in de winter groen blijvende, 2-3 cm dikke, gladde of iets ruwe stengels zijn opstijgend tot rechtopstaand met iets opgeblazen stengelscheden.
De in kransen staande bladeren bestaan uit kleine schubben, waarbij de bladscheden grotendeels met elkaar vergroeid zijn tot een stengelschede.
De bladeren zijn aan de basis groen en aan de top zwart.
De tanden zijn zeer breed witvliezig gerand met een zwart middendeel.
Onder de tanden zit een donkerbruine tot zwarte band.
De stengel heeft 6-10 ribben. Bij de onderste knopen zitten enkele lange zijtakken, maar soms ontbreken ze.
Ze zijn ook 2-3 cm dik en even lang als de hoofdstengel. Het middenkanaal is nauw of vrijwel afwezig. De stengelscheden zijn enigszins opgeblazen.
bonte paardenstaart - stengelkoppen
auteur: Enrico Blasutto CC 3.0
Van juni tot in augustus verschijnen er sporenaren op de top van de hoofdstengel en soms ook aan enkele zijtakken, die in het begin bijna geheel omhuld zijn door de tanden van de bovenste afstaande schede.
De eivormige aren zijn tot 10 mm lang met bovenaan een stekelpunt.
Als de aren rijp zijn verdrogen ze en vallen daarna af.
De aar bestaat uit sporangioforen.
Aan de onderkant van de schildvormige sporangiofoor zitten vijftien tot twintig zakvormige sporangiën waarin de sporen zich bevinden.
De sporen hebben bladgroen en twee springdraden (elateren), die in droge toestand om de spore zijn gewikkeld, wanneer ze nat worden strekken ze zich en duwen de spore uit de aar.
Er zijn twee typen sporen, mannelijke en vrouwelijke.
De sporen groeien uit tot bladgroenhoudende voorkiemen (prothallia).
In dit stadium vindt de bevruchting plaats waarna de paardenstaart tot een volledige plant kan uitgroeien.
De prothallia zijn gebonden aan een zeer open groeiplaats.
Bonte muskaatduif
auteur: Adrian Pingstone vrije foto
De bonte muskaatduif is een grote duivensoort.
Mannetjes en vrouwtjes lijken sterk op elkaar.
De bonte muskaatduif is geheel wit, met uitzondering van de vleugels die grotendeels zwart zijn net als het laatste derde deel van de staart.
De snavel is blauwachtig grijs met een zwart puntje.
De ogen zijn bruin.
De huid rond de ogen en de poten zijn blauwachtig grijs.
De bonte muskaatduif wordt inclusief staart zo'n 38 centimeter en heeft een vleugellengte van 23 centimeter.
bonte muskaatduif
auteur: Fir0002/Flagstaffotos CC 1.2
De bonte muskaatduif komt voor in regenwouden, eucalyptus bossen, struikgewas aan de kust, kreeken, rivieren, mangroven en kleine eilanden voor de kust.
Muskaatduiven plukken vruchten van de bomen.
Het opvallende aan deze vogels is, dat ze relatief zeer grote vruchten met flinke pitten in hun geheel doorslikken.
Men heeft in hun spijsverteringskanaal vruchten met pitten van 30 x 50mm gevonden.
Onder andere muskaatnoten worden door deze duiven gegeten. Vandaar hun naam.
De rommelige gebouwde nesten van deze vogelsoort zijn te vinden in de bomen op zo'n 10 tot 25 meter hoogte.
De bonte muskaatduif legt één enkel ei dat wordt uitgebroed in zo'n 23 tot 25 dagen.
Het jong vliegt na nog eens drie weken uit.
De bonte mierkever (Thanasimus formicarius) is een kever uit de familie bonte kevers (Cleridae).
De bonte mierkever leeft in naaldbossen, en wordt gezien als een zeer nuttige soort.
Algemeen verspreid in Europa, Azië en Noord-Afrika.
Wegens hun nut en vorstbestendigheid worden ze ingevoerd in de naaldwouden van Noord-Amerika.
Engels : Ant beetle Duits : Ameisenbuntkäfer Frans : Clairon formicaire
Bonte mierkever
auteur: Scott Bauer vrije foto
Zowel de larve als de volwassen kever maken jacht op bastbewonende insecten als schorskevers (familie Scolytidae).
Ze zijn erg gespecialiseerd en worden, net als hun prooien, aangetrokken door de geur van beschadigde naaldbomen.
De mierkevervrouwtjes leggen de eitjes bij die van een schorskever zodat de larven direct wat te eten hebben.
De mierkeverlarven eten vooral larven en poppen van de schorskever, de volwassen kever vangt vooral imagos.
Een gevangen schorskever wordt eerst 'gepeld' en van zijn pootjes ontdaan en daarna in stukken gebroken en opgegeten.
De dekschilden zijn zwart met twee witte banden, die onder en boven het midden van de dekschilden liggen.
De voorzijde van de dekschilden en het halsschild zijn rood, de kop is zwart.
Vanwege de zwart met rode kleuren, en duidelijke afsnoering van de kop en borststuk doet de kever wat aan een mier denken.
Het achterlijf onder de dekschilden is helemaal rood en steekt aan de achterkant iets uit.
De bonte marmeruil (Deltote deceptoria) is een nachtvlinder uit de familie van de Noctuidae, de uilen.
De soort komt verspreid over Zuid- en Midden-Europa voor.
Deltote: deltotos = van een vorm die overeenkomt met de Griekse letter delta. Een driehoekige vorm dus: de vleugelvorm.
deceptoria: deceptor = een misleiding, mogelijk omdat de vlinder veel van een tortrix heeft.
Bonte marmeruil
auteur: James Lindsey at Ecology of Commanster CC 2.5
Een zeldzame soort die vrijwel alleen voorkomt in de noordoostelijke provincies en in het midden van het land; lijkt zich enigszins uit te breiden en is op sommige plaatsen in Zuidoost-Friesland en het westen van Drenthe vrij gewoon.
De bonte grasuil heeft als waardplanten diverse grassen, waaronder timoteegras.
Rups van de bonte marmeruil
auteur: James Lindsey at Ecology of Commanster CC 2.5
De bonte bessenvlinder is vooral te vinden in bosachtige gebieden, graslanden en heiden.
De vlinder kent één generatie die vliegt van april tot eind juli.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer en zijn overdag gemakkelijk op te jagen.
Rups: juni-augustus. De soort overwintert als pop.
Bonte kuifarend in het Darién National Park (Panama)
auteur: Mdf CC 3.0
De volwassen bonte kuifarend is herkenbaar aan de grote kuif en een bruine verenkleed: de rug is donkerbruin, terwijl de kop en de nek kastanjebruin gekleurd zijn.
De onderzijde van het lichaam en delen van de staart en vleugels zijn lichtgrijs of wit van kleur.
Zowel de vleugels als de staart zijn lang en breed en zo erg geschikt voor het leven in de bossen.
Bossen en aangrenzend open land vormen de habitat van de bonte kuifarend.
Ook in bergbossen tot 1500 m hoogte komt deze arend voor, hoewel hij daar minder algemeen is dan elders.
De bonte kuifarend is een vrij algemene roofvogel die een solitair leven leidt.
Alleen in de broedtijd worden paartjes gevormd.
Bonte kuifarend in het Rio das Furnas Reserve (Brazilië)
auteur: Renato Rizzaro op IBC
Vogels tot de grootte van kwartels, papegaaien en kleine reigers vormen het belangrijkste deel van het voedselpakket van de bonte kuifarend.
Ook kleine boombewonende zoogdieren en reptielen worden gevangen.
Deze soort jaagt meestal vanaf een zitplaats op een uitstekende tak.
Het nest van de bonte kuifarend bevindt zich in een hoge boom en is opgebouwd uit takken.
De draagtijd bedraagt circa 48 dagen.
Lengte: 58 tot 68 cm. en een gewicht van ca.950 tot 1700gr.
Vrouwelijke dieren zijn groter dan de mannetjes.