De quagga (Equus quagga quagga) is een uitgestorven ondersoort van de steppezebra (Equus quagga).
De Afrikaanse naam "kwagga" is afgeleid van het blaffende geluid dat zebra's maken en werd door de Afrikaanssprekende bevolking in Zuid-Afrika gebruikt voor alle zebrasoorten in het gebied.
De quagga was bijzonder getekend.
Het dier had niet over het hele lijf de kenmerkende zwart-wittekening zoals bekend is bij zebra's.
Zijn kop was zwart-witgestreept en zijn poten wit of gelig. Het achterlijf was bruinig gekleurd.
De witte strepen zijn daar donkerder geworden, waardoor het daar egaal bruin kleurt.
Het is moeilijk vast te stellen waar de quagga precies leefde.
Er zijn namelijk geen goede of betrouwbare gegevens over vindplaatsen en dergelijke.
Waarschijnlijk was hun leefgebied tussen de noordwestgrens van de Oranjerivier en de Vaalrivier in het oosten; de zuidoostelijke begrenzing wellicht de Grote Keirivier.
Ze leefden waarschijnlijk op de vlakten in de drogere delen van Zuid-Afrika.
Rond 1800 leefden er nog grote groepen quagga's. De blanke kolonisten jaagden op deze dieren.
Ze consumeerden het vlees en gebruikten de huiden.
De overbegrazing van hun leefgebied door vee verergerde de situatie.
In 1870 werd voor de laatste keer een quagga gevangengenomen en mogelijk hebben ze tot 1878 nog in het wild geleefd.
De laatste quagga in gevangenschap stierf op 12 augustus 1883 in Artis.
Het uitsterven van de quagga wekt vooral verbazing, omdat de dieren gemakkelijk in gevangenschap waren te houden.
Op Zuid-Afrikaanse boerderijen, maar bijvoorbeeld ook in de London Zoo werden quagga's gebruikt om karretjes te trekken.
Als er toen een fokprogramma was opgezet, had de soort wellicht gered kunnen worden.
Er zijn steppezebra's die kenmerken hebben van een quagga.
Waarschijnlijk hebben de laatste quagga's zich gemengd met de steppezebra.
Uit DNA-onderzoek is gebleken dat de quagga nauw verwant is aan de steppezebra's ten zuiden van de Zambezi.
Er wordt een fokprogramma opgezet om de quagga weer zuiver uit de gemengde steppezebra te krijgen.
Hoewel op deze wijze wellicht een op de quagga gelijkende steppezebra gefokt kan worden, is het onmogelijk op deze manier een echte quagga terug te krijgen.
De Magic Tour was de elfde tournee van de Engelse rockgroep Queen en de laatste met hun originele leadzanger Freddie Mercury ter promotie van het album A Kind of Magic.
De volgende tournee van de band, de Queen + Paul Rodgers Tour, begon ongeveer 19 jaar later na de dood van Mercury op 24 november 1991 en het afscheid van bassist John Deacon in 1997.
In 1987 werd bij Mercury de diagnose van HIV gesteld, waarna de band samen de beslissing nam om te stoppen met optreden.
Dit maakt het concert in Knebworth Park (Stevenage, Engeland) de laatste keer dat alle vier de Queen-leden samen op het podium stonden.
Meer dan een miljoen mensen zagen Queen bij deze tournee optreden, waarbij het een van de grootste tournees ooit was.
Onder anderen The Alarm, Big Country, INXS, Level 42, Marillion, Gary Moore, The Bangles en Status Quo stonden in het voorprogramma.
De Mont Blanc (Frans voor witte berg, Italiaans: Monte Bianco) is de hoogste top van het Mont Blancmassief en werd lange tijd beschouwd als de hoogste berg van Europa, een rol die tegenwoordig ook aan de Elbroes in de Kaukasus toegeschreven wordt.
De Mont Blanc is met 4810,90 meter in ieder geval de hoogste berg in de Alpen.
Zonder de 32 m dikke ijskap meet hij op die plaats 4779 m; het hoogste punt zou dan 40 m naar het westen liggen (4806/4792 m).
De top ligt op de grens tussen Frankrijk en Italië.
Cartografen uit Frankrijk en Zwitserland echter plaatsen het terreingedeelte rond de top in Frankrijk. Deze opvatting is omstreden.
De voorzitter van een gemengde commissie die divers cartografisch materiaal onderzocht, verklaarde in 2006 dat de top geheel Italiaans zou zijn.
Metingen in 2007 tonen aan dat de top sinds 2003 met meer dan twee meter is gestegen.
De klimaatverandering zorgt ervoor dat er meer westenwinden en hogere temperaturen zijn.
Dit zorgt ervoor dat boven 4000 meter de sneeuw meer blijft plakken in de zomer, hetgeen de totale ijsmassa boven 4000 meter doet toenemen en een verhoging van de top van de Mont Blanc tot gevolg heeft.
In de 18e eeuw groeide tijdens de Verlichting in Europa de belangstelling voor de schoonheid en de uitdagingen van het hooggebergte.
Steeds meer werd er getwijfeld aan de waarheid van allerlei volksverhalen en bijgeloof, zoals dat er rond de hoge toppen kwade geesten zouden huizen, die zich niet ongestraft lieten verstoren.
De Mont Blanc had lange tijd de naam Mont Maudit(e) ofwel de vervloekte of verdoemde berg.
In augustus 1742 gaf Pierre Martel de berg zijn huidige naam.
Het duurde echter nog twintig jaren voordat het denkbeeld ingang vond dat de berg ook beklommen zou kunnen worden.
In 1760 bezocht de toen 20-jarige Geneefse onderzoeker Horace-Bénédict de Saussure Chamonix (toen nog als Chamouny geschreven) en hij loofde een geldelijke beloning uit voor wie de berg tot de top zou beklimmen.
Het duurde echter 15 jaar voordat de eerste poging zou worden gewaagd.
Op 13 juli 1775 deden Michel en François Paccard, Victor Tissay en Jean Nicholas Carteran de eerste poging, maar de gletsjers bleken een onoverkomelijke hindernis.
Op 2 september 1775 waagden enkele inwoners van Chamonix, onder wie ook weer Michel Paccard, toen nog student, een tweede poging die eveneens faalde.
Op 12 juli 1783 ondernamen diezelfde Paccard, inmiddels dokter, en de gemzenjager Marie Coutet de derde, eveneens vergeefse poging.
Later die zomer slaagden de drie gebroeders Coutet erin tot op een hoogte van 3030 meter te komen, voordat ook zij genoodzaakt waren rechtsomkeert te maken.
Op 15 september 1783 doen Paccard en Marc Theodore Bourrit een nieuwe poging, maar ze worden door sneeuwstormen teruggedreven.
Op 16 september 1784 moeten de jagers Couttet en Goudet ook opgeven, maar wordt wel een hoogte van 4000 m bereikt.
De top van de Mont Blanc werd voor het eerst bereikt op 8 augustus 1786 door twee inwoners van Chamonix: Jacques Balmat en de eerder genoemde dr. Michel Paccard.
Zij sleepten zo de prijs in de wacht die Horace-Bénédict de Saussure in 1760 had uitgeloofd.
De Nederlandse auteur A. den Doolaard (pseud. C. Spoelstra) schreef hierover, anderhalve eeuw later ter gelegenheid van de 150-jarige herdenking, in 1936 de historische roman 'De groote verwildering'.
In Chamonix staat een standbeeld van de twee klimmers, kijkend naar de top.
In het jaar 1986 was de bicentennaire van de eerste beklimming aanleiding voor grootse herdenkingsfestiviteiten op en rond de berg.
De Saussure zou zelf in 1787 de top bereiken, om daar metingen uit te voeren.
Het hoogste stukje ijsvrije steen dat hij bij zijn beklimming afhakte, het zogeheten topje van de Mont Blanc, is in 1802 aangekocht door Teylers Museum in Haarlem en daar nog steeds te bezichtigen.
Op 14 juli 1808 bereikte Marie Paradis als eerste vrouw de top van de Mont Blanc.
Ze werd min of meer omhoog gedragen en getrokken door haar gidsen.
In de 19e eeuw werd op de top een hutje gebouwd, het Observatoire Janssen, dat echter in de sneeuw wegzakte en volledig verdween.
De meest gebruikte route - de Goûterroute - is peu difficile en vertrekt vanaf Les Houches, Nid D'Aigle, Cabane de Tête Rousse, Refuge du Goûter naar de top.
Deze route is met name later op de dag gevaarlijk bij het oversteken van het Grand Couloir wegens vallend gesteente. Elk seizoen vallen hier doden.
Het laatste stuk is nog 1000 hoogtemeters klimmen via de Dôme du Goûter en de Arète des Bosses.
Omkeren kan nog bij de noodhut refuge Du Vallot.
Het succes is afhankelijk van een gedegen conditionele voorbereiding, mooi weer - geen wind op de topgraat -, een goede uitrusting en veel eigen bergervaring óf begeleiding door berggidsen.
In noodgevallen kan bij slecht weer een afdaling worden overwogen via de oude normaalroute, over de echter spletenrijke Bossons-gletsjer.
Toerskiën is in de winter de manier om op de top te komen.
De Harvard Mark I, ook bekend als de IBM ASCC, de Automatic Sequence Controlled Calculator, was de eerste invloedrijke digitale computer die wereldwijd bekend was.
De Mark I was ontworpen door Howard Aiken van IBM, en verhuisde naar Harvard in februari 1944, en werd daar formeel afgeleverd op 7 augustus 1944.
De elementen waaruit de Mark I bestond waren schakelaars, relais en draaiende schachten.
Bij de bouw werden meer dan 750 000 componenten gebruikt, waardoor de computer een lengte had van 15.24 meter, 2.43 meter hoogte en een massa van ongeveer 5 ton.
De meest bekende operator / programmeur van de Harvard Mark I was Grace Hopper.
Hopper gebruikte de term computer bug voor het eerst, toen een mot landde op de Mark I en een kortsluiting veroorzaakte op een bord.
Grace gebruikte tijdens de Tweede Wereldoorlog de Mark 1 onder meer om de hoeken te berekenen waarmee de Amerikaanse marine haar munitie moest afschieten.
Andere universiteiten hadden ook "Mark I"-computers, maar de Harvard Mark I wordt meestal bezien als dé Mark I.
De Vrede van Den Haag werd getekend op 6 augustus 1661 te Den Haag door Portugal en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Met het ondertekenen van de vrede werd Nieuw-Holland (Nederlands-Brazilië) formeel afgestaan aan Portugal.
Portugal betaalde daarvoor een schadevergoeding aan de Republiek.
Zeeland en Gelderland stemden tegen deze vrede.
Karel II van Engeland, die in onderhandeling was om de Portugese prinses Catharina van Bragança te trouwen, probeerde in Portugal en via zijn ambassadeur George Downing tevergeefs de vrede te dwarsbomen.
In januari 1654, gedurende de Portugees-Nederlandse oorlog, is Nieuw-Holland heroverd op de Nederlanders.
Johan IV van Portugal had met een vloot de laatste versterking Recife laten isoleren.
Het garnizoen was gedwongen zich over te geven.
Een Nederlandse vloot van 70 schepen met 10.000 man zou te laat zijn aangekomen.
In mei eiste de Republiek de kolonie terug.
Onder bedreiging van de Nederlandse vloot gaf Portugal toe aan de eis.
Johan de Witt was het daar niet mee eens.
Volgens de raadpensionaris was handel met belangrijker dan het bezit van gebieden.
In 1657 verklaarde de Republiek de oorlog aan Portugal omdat dat land geen schadevergoeding voor Brazilië wil betalen.
De vloot onder Jacob van Wassenaer Obdam blokkeerde de Taag en de haven van Lissabon.
Van Wassenaer maakte op 4 en 5 november 15 schepen van de Portugese suikervloot buit.
De VOC veroverde ondertussen Colombo op Ceylon.
Tot mei 1661 verzetten vier provincies van de zeven provincies, waaronder Groningen en Utrecht, zich tegen overdracht van Brazilië aan Portugal.
In juni, gedurende een lang debat, werden deze beide provincies (door de invloed van Johan Schulenborgh) overgehaald.
Volgens de Unie van Utrecht zouden alle provincies moeten tekenen, maar dat was ook niet bij de Vrede van Munster in 1648 het geval.
Op 6 augustus 1661 werd een vredesverdrag te Den Haag getekend, waarbij Nieuw-Holland aan de Portugezen werd verkocht voor acht miljoen gulden, het equivalent van 63 ton goud.
Dit bedrag werd door Portugal in jaarlijkse termijnen betaald in een bestek van vier decennia.
Schulenborgh werd beschuldigd van verraad.
Portugal stond Ceylon af, waar de Nederlanders sins 1658 heer en meester waren; de VOC mocht ook de veroverde plaatsen op de Malabar behouden als afscheidsgeschenk.
Het vermoeide Portugal verlengde tevens privileges met betrekking tot de suikerhandel.
Het verdrag werd door Portugal geratificeerd op 24 mei 1662 en door de Staten-Generaal op 3 november van hetzelfde jaar.
Op 14 december werden de stukken uitgewisseld.
In het voorjaar 1663 werd de vrede afgekondigd.
Nog voor de ondertekening van het verdrag door Portugal is de Malabar (India) veroverd door Rijcklof van Goens.
Op 1 december 1661 werd Quilon ingenomen.
Van Goens deed in 1662 twee pogingen het zuidelijk gelegen Cochin te veroveren.
Eerst op 8 januari 1663 kwam Cochin en in handen van de Vereenigde Oostindische Compagnie.
Het duurde tot 1663 alvorens het bericht over de vrede Batavia bereikte.
De Portugezen waren inmiddels geheel verdreven uit Ceylon en de Malabar.
De Slag bij de Doggersbank was een zeeslag tussen Nederland en het Groot-Brittannië tijdens de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog.
In 1776 verklaarden de Amerikaanse koloniën van Groot-Brittannië zich onafhankelijk.
De Nederlandse Republiek erkende ze, wat in 1780 leidde tot een Britse oorlogsverklaring en een blokkade van de Hollandse kust.
Zowel de Britten als de Hollanders dreven in deze tijd handel met het Oostzeegebied, en nu er oorlog was, werden de graanvloten beschermd met oorlogsschepen.
De slag bij de Doggersbank was een conflict tussen twee van deze vloten.
De slag vond plaats op 5 augustus 1781 in de buurt van de Doggersbank, en eindigde feitelijk onbeslist.
Een Engelse vloot onder admiraal Hyde Parker viel de Nederlandse marine aan die een konvooi koopvaardijschepen begeleidde naar de Oostzee.
De Nederlanders onder vlootvoogd Johan Zoutman sloegen de aanval af, maar beide partijen raakten zwaar gehavend, en er kwam een einde aan de Nederlandse graanhandel met het Oostzeegebied.
De laatste zeeslag van de Republiek was daarmee een strategische nederlaag.
In Nederland, dat lange tijd geen zeeslagen had gevochten, werd de slag als een grootse overwinning gevierd. Zoutman werd in het hele land gehuldigd en kreeg een eredegen. Op voorstel van stadhouder Willem V werd de Doggersbank-medaille ingesteld; de eerste Nederlandse onderscheiding die aan een lint werd gedragen. De onderscheiding droeg de tekst Pax quaeritur bello (men krijgt vrede door oorlog). Zoutman, diens eerste officier Jan van Kinsbergen, en de scheepskapiteins kregen ieder een gouden exemplaar uitgereikt. Officieren kregen een zilveren exemplaar met rood-wit-blauw lint; adelborsten en onderofficieren kregen ook een zilveren exemplaar, maar dan met een oranje lint. De lagere rangen kregen een geldbedrag.
Veel Nederlanders droegen een speciaal lint ter herinnering aan de slag. Om de weduwen van de gesneuvelde zeelieden financieel te ondersteunen werden fondsen opgericht. Uit een fusie van twee hiervan werd in 1785 een kweekschool voor zeelieden bekostigd. Bij Koninklijk Besluit van 8 juli 1815 kreeg Van Kinsbergen het Grootkruis in de Militaire Willems-Orde, en werd Albert Kikkert Commandeur in de Militaire Willems-Orde.
Door de patriotten werd de slag jaarlijks rond 5 augustus herdacht. De dichter Jan Frederik Helmers schreef een lofzang, Rhijnvis Feith een zegezang en Hiëronymus van Alphen een cantate naar aanleiding van de slag.
Rivaliserende schepen
Nederland
Erfprins (Braak)
Admiraal Generaal (Van Kinsbergen)
Argo (Staring)
Batavier (Bentinck)
Admiraal de Ruyter (Vlaggenschip, vlootvoogd Johan Zoutman)
De Slag bij Vlaardingen werd gevoerd door graaf Dirk III van Holland tegen keizer Hendrik II.
Tegen de zin van de keizer, die in die tijd de leenheer van de graaf was, stelde Dirk III een tol in op de rivier de Merwede (de huidige Maas) bij Vlaardingen.
Deze tol wekte ook het ongenoegen op van kooplui uit het bisdom Utrecht.
De bisschop van Utrecht riep daarom de hulp in van de Duitse keizer en deze zond een leger naar Vlaardingen.
Dirk III versloeg dit leger op 29 juli 1018.
Omdat de koopvaarders op de Merwede tol aan Dirk moesten betalen konden zij niet meer aan hun verplichtingen aan keizer Hendrik voldoen.
Dit was niet acceptabel en daarom stelde Hendrik een leger met hulp van bisschoppen en adel samen om Dirk te dwingen de tol op te heffen.
Het keizerlijke leger bestond uit professionele strijders uit de bisdommen Luik, Kamerijk en Utrecht.
De bevelhebber was hertog Godfried van Lotharingen. Het leger vertrok per schip vanuit Tiel.
Onderweg naar Vlaardingen haakte bisschop Balderik van Luik af omdat hij onwel werd. Hij overleed diezelfde dag.
Nijlpaarden zijn een belangrijk onderdeel van hun ecosysteem.
Er zijn meren die zonder nijlpaarden zo goed als levenloos zouden zijn, bijvoorbeeld doordat ze uit vrijwel steriel bronwater voortspruiten, maar door de bemesting door dit dier een hele levensgemeenschap ondersteunen.
Bij Vlaardingen kwam het leger van Godfried aan land.
De meeste bewoners waren al gevlucht naar de verderop gelegen burcht van Dirk of het moeras in.
Vlakbij de burcht lag een slecht begaanbare moerasvlakte waar de strijders van keizer Hendrik maar moeilijk doorheen kwamen.
Er ontstond flinke paniek toen er beweerd werd dat het leger in de achterhoede werd aangevallen.
De manschappen dreigden elkaar dood te drukken en van deze paniek maakten de Westfriezen gebruik: ze stormden de dijk over en sloegen er op los.
Bij de eerste aanval was Adelbold van Utrecht al gevlucht met zijn manschappen waardoor Godfried er alleen voorstond.
Bij de volgende aanval vluchtte het halve leger weg. Maar Godfried bleef kranig weerstand bieden.
Toen het grootste gedeelte van de aanvallers uitgeschakeld was, kwam Dirk op zijn paard zijn burcht uitgereden om Godfried gevangen te nemen.
Enkele maanden later sloten keizer Hendrik II en graaf Dirk III vrede.
De reden zou zijn dat Hendrik de verdediging van zijn kust - tegen de Noormannen - niet wilde verliezen.
Dirk III versloeg met hulp van plaatselijke bewoners het grote keizerlijk Duitse leger.
Het was een belangrijke slag omdat het een onafhankelijk graafschap Holland inluidde.
Drie decennia na de Slag bij Vlaardingen was het opnieuw onrustig in en om Vlaardingen.
In het voorjaar van 1046 reisde koning Hendrik III met een oorlogsvloot naar Vlaardingen om het gebied dat graaf Dirk IV (zoon en opvolger van Dirk III) zich daar had toegeëigend te heroveren.
Dit had geen blijvend effect, want in september 1047 trok Hendrik III opnieuw naar Frisia om de burchten van Rijnsburg en Vlaardingen in te nemen.
Die expeditie liep uit op een mislukking: het Duitse leger kon in het waterrijke gebied niet goed standhouden en vertrok weer.
Op de terugtocht vielen strijders van graaf Dirk IV de laatste schepen aan en maakten veel slachtoffers.
In januari 1049 wisten de bondgenoten van Hendrik III de opstandige graaf Dirk IV er wel onder te krijgen: ze lokten hem bij Dordrecht in een hinderlaag en doodden hem.
De gebeurtenissen van de jaren 1046-1049 zijn wel aangeduid als de Tweede Slag bij Vlaardingen.
Er is echter geen bewijs voor een echte veldslag in die periode.
Het verloop van de veldslag is kort na dato opgetekend door Thietmar van Merseburg (1018) en Alpertus van Metz (1021-1024) en in de Bisschopskroniek van Kamerijk (1024-1025).
Het verslag van Alpertus is het meest uitgebreid.
Alpertus werd vermoedelijk geboren in het bisdom Utrecht, werd monnik te Metz en keerde daarna waarschijnlijk als kanunnik naar Utrecht terug.
Uit zijn relaas blijkt duidelijk dat hij aan de kant van de bisschoppen stond.
Het nijlpaard (Hippopotamus amphibius) is de grootste en algemeenste soort uit de familie der nijlpaarden (Hippopotamidae).
De andere soort is het dwergnijlpaard (Hexaprotodon liberiensis).
Het is tevens een van de grootste landzoogdieren.
Slechts de olifanten en sommige neushoornsoorten zijn groter.
Het is de enige levende soort van het geslacht Hippopotamus, dat onder andere ook enkele uitgestorven soorten uit Madagaskar en de Pleistocene Europese soort Hippopotamus antiquus omvat.
Ondanks de naam heeft het geen enkele relatie tot het paard, het heeft wel dezelfde voorouders als de walvis.
Nijlpaarden leven in en om het water, in rivieren, plassen, meren en moerassen in een groot deel van Afrika, oorspronkelijk van de Nijldelta tot de Kaap.
Ze komen oorspronkelijk in ieder gebied voor waar voldoende water is om in te baden en gras om van te grazen.
In bergen kunnen ze tot op 2000 meter hoogte worden gevonden.
Nijlpaarden zijn een belangrijk onderdeel van hun ecosysteem.
Er zijn meren die zonder nijlpaarden zo goed als levenloos zouden zijn, bijvoorbeeld doordat ze uit vrijwel steriel bronwater voortspruiten, maar door de bemesting door dit dier een hele levensgemeenschap ondersteunen.
Het nijlpaard heeft een groot, rond lichaam, korte poten en een grote kop met een brede snuit.
De staart is kort en dik.
Ze hebben geen vacht, slechts enkele borstelharen op de staart en het gezicht.
De zachte, glimmende huid is paarsgrijs, bruin en/of blauwig zwart.
De onderzijde, oren en bek zijn meer roze.
In de huid zitten klieren die een op bloed lijkende afscheiding uitscheiden.
Deze afscheiding dient onder andere als zonnebrandcrème, ontsmettingsmiddel en parfum.
De ogen, oren en neusgaten zijn hoog op de kop geplaatst, zodat ze boven water blijven terwijl de rest van het lichaam onder water is.
De snijtanden zijn zeer groot en dienen voornamelijk om te vechten.
Bij mannetjes zijn de hoek- en snijtanden groter dan bij vrouwtjes.
De tanden kunnen een lengte krijgen tot maar liefst 50 cm.
De tanden blijven scherp doordat de tanden van de onderkaak en bovenkaak tegen elkaar aan schuren.
Bugs maakte zijn officiële debuut in het filmpje A Wild Hare uit 1940.
De reden dat dit als Bugs' eerste officiële optreden wordt gezien, is omdat hij in dit filmpje voor het eerst lijkt op de Bugs Bunny zoals mensen hem tegenwoordig kennen.
Zijn naam werd pas vermeld in het erop volgende filmpje, Elmer's Pet Rabbit.
Beide filmpjes waren een groot succes, en Bugs werd een van de bekendste personages van de Looney Tunes.
Rond 1942 was Bugs de ster van de Merrie Melodies-serie geworden.
Nadien is hij in veel filmpjes te zien geweest.
Bugs werd ook buiten de filmpjes populair.
Hij werd de mascotte voor Warner Bros, zoals Mickey Mouse de mascotte van Disney was.
Van 1943 tot 1946 was Bugs Bunny ook de mascotte van het Kingman Army Air Field in Arizona.
Het nijlpaard heeft een kop-romplengte van 280 tot 350 centimeter en een schouderhoogte van 130 tot 165 centimeter.
De staart is 35 tot 50 centimeter lang.
Mannetjes zijn groter dan vrouwtjes.
Vrouwtjes wegen over het algemeen 510 tot 2500 kilogram, mannetjes 650 tot 3200 kilogram.
De mannetjes blijven veelal hun hele leven groeien.
Nijlpaarden worden in gevangenschap circa 50 jaar oud en in het wild zo'n 40 jaar.
De hoogst geregistreerde leeftijd van een nijlpaard in gevangenschap is 62 jaar.
Bugs Bunny is een personage uit de tekenfilmserie Looney Tunes/Merrie Melodies.
Bugs is een van de bekendste tekenfilmfiguren ter wereld.
Vooral bekend is zijn in een New Yorks accent gestelde vraag: "What's up doc?", die voor het eerst op 27 juli 1940 te horen was in A Wild Hare.
Bugs verscheen echter al in 1938 in een filmpje van Porky Pig: Porky's Hare Hunt.
Het bekendst is hij echter geworden met zijn tegenspelers Elmer Fudd en Daffy Duck.
Bugs is een antropomorf konijn of haas (de discussie over wat hij nu werkelijk is, gaat tot op heden door) met een grijs-witte vacht.
Hij draagt doorgaans geen kleren, met uitzondering van witte handschoenen.
Wel verkleedt hij zich geregeld.
Bugs raakt in vrijwel elk filmpje waarin hij meespeelt betrokken bij een conflict met een ander personage, maar dit is slechts zelden zijn eigen schuld.
Meestal probeert hij conflicten te vermijden, maar als iemand hem echt kwaad maakt, deinst hij voor niets meer terug om die persoon terug te pakken.
Wanneer hij zijn geduld verliest en openlijk het conflict aangaat, maakt hij dit altijd kenbaar met de zin: "Of course you realize, this means war!" (een zin waarvan regisseur Chuck Jones later toegaf dat hij die van Groucho Marx in Duck Soup had geleend).
In de filmpjes van de jaren dertig en veertig werd Bugs neergezet als een wild konijn.
Zo woonde hij onder de grond in een konijnenhol.
Ook gedroeg hij zich erg kinderlijk.
In de latere filmpjes werd hij kalmer en volwassener in zijn gedrag.
Bugs vertoont qua gedrag enkele overeenkomsten met oudere literaire personages als Broer Konijn en Anansi.
Hij houdt ervan zijn slachtoffers op het verkeerde been te zetten met practical jokes.
In tegenstelling tot andere tekenfilmfiguren trekt hij zelf maar zelden aan het kortste eind.
Volgens historici zou Bugs gebaseerd zijn op een Walt Disney-personage genaamd Max Hare.
Dit personage was ontworpen door Charlie Thorson voor het Silly Symphonies-filmpje The Tortoise and the Hare.
Een prototype van Bugs Bunny was al te zien in het filmpje Porky's Hare Hunt uit 1938.
Dit konijn werd in dat filmpje niet bij naam genoemd.
Bugs maakte zijn officiële debuut in het filmpje A Wild Hare uit 1940.
De reden dat dit als Bugs' eerste officiële optreden wordt gezien, is omdat hij in dit filmpje voor het eerst lijkt op de Bugs Bunny zoals mensen hem tegenwoordig kennen.
Zijn naam werd pas vermeld in het erop volgende filmpje, Elmer's Pet Rabbit.
Beide filmpjes waren een groot succes, en Bugs werd een van de bekendste personages van de Looney Tunes.
Rond 1942 was Bugs de ster van de Merrie Melodies-serie geworden.
Nadien is hij in veel filmpjes te zien geweest.
Bugs werd ook buiten de filmpjes populair.
Hij werd de mascotte voor Warner Bros, zoals Mickey Mouse de mascotte van Disney was.
Van 1943 tot 1946 was Bugs Bunny ook de mascotte van het Kingman Army Air Field in Arizona.
Mel Blanc is de acteur die het bekendst werd als de stem van Bugs Bunny.
Hij vertolkte de rol vanaf Bugs' debuut gedurende 49 jaar.
Na zijn dood in 1989 nam Jeff Bergman de rol over.
Andere acteurs die de stem van Bugs hebben gedaan, zijn:
Billy West
Joe Alaskey
Samuel Vincent
Noel Blanc
De naam van de tekenfilm A Wild Hare van regisseur Tex Avery werd in de Blue Ribbon Merrie Melodies gewijzigd naar The Wild Hare.
Het Plakkaat van Verlatinghe, ook wel Acte van Verlatinghe of akte van afzwering genoemd, ondertekend te Den Haag op 26 juli 1581 conform het besluit genomen op 22 juli 1581 door een vergadering van de Staten-Generaal van de Nederlanden in Antwerpen, was de officiële verklaring van een aantal Nederlandse provinciën, waarin Filips II werd afgezet als hun heerser.
Het kan dus worden gezien als de Nederlandse onafhankelijkheidsverklaring.
Deze daad volgde op de Unie van Utrecht in 1579.
Het plakkaat was gebaseerd op keuren van de verschillende vorstendommen, waarin de vrijheden van de steden en vorstendommen waren opgesomd, zoals het Charter van Kortenberg uit 1312 en de Blijde Inkomst uit 1356.
De Staten verklaarden dat hun vorst, Filips II, deze vrijheden en rechten had geschonden en verklaarden hem vervallen van de troon.
Zijn troon werd verlaten verklaard.
Aanvankelijk werd nog gezocht naar een vervangende vorst, maar niemand bleek in staat (volgens de Staten-Generaal) om de nieuwe heerser te worden.
Het zou nog tot 1588 duren, een jaar na de Deductie van Vrancken, voor de Staten besloten als een republiek door te gaan.
De volgende van de Zeventien Provinciën werden vermeld in de akte:
Brabant
Gelre en Zutphen
Vlaanderen
Holland
Zeeland
Friesland
Mechelen
Utrecht
In de praktijk kwam het plakkaat neer op een onafhankelijkheidsverklaring; dit was de eerste keer in de Tachtigjarige Oorlog dat men expliciet tegen de koning in opstand kwam.
Voorheen werd, in het Wilhelmus, de Pacificatie van Gent en zelfs in de Unie van Utrecht zelf, altijd gezegd dat men de koning trouw bleef en enkel de Spaanse soldaten bevocht.
Aangezien men nu zonder vorst zat, gingen de Staten-Generaal op zoek naar een nieuwe vorst, maar na de mislukte pogingen om de hertog van Anjou, Willem van Oranje die in 1584 vermoord werd, koningin Elizabeth I van Engeland of Robert Dudley, graaf van Leicester, op de troon te zetten, besloot men uiteindelijk in 1587 door onder andere de Deductie van Vrancken om een republiek te worden.
In 1588 werd dit een feit.
Tijdens die periode werden de grootste delen van Vlaanderen en Brabant en een klein deel van Gelre heroverd door Spanje.
Tijdens het weer terug veroveren van deze gebieden op Spanje leidde tot het ontstaan van Staats-Vlaanderen, Staats-Brabant en Spaans Gelre.
Deze tekst diende tot inspiratie voor de onafhankelijkheidsverklaringen van de verschillende Zuidelijke Nederlanden tijdens de Brabantse Omwenteling.
Er zijn ook duidelijke overeenkomsten met de onafhankelijkheidsverklaringen van de Verenigde Staten van Amerika in 1776, zoals met name het principe dat de burgers het recht hebben om hun vorst te verlaten als die de wetten en traditionele vrijheden van de burgers niet respecteert.
In dit licht is het belangrijk te realiseren dat New York gesticht is als Nieuw-Amsterdam en dat velen van de immigranten, zoals Adriaen van der Donck, afkomstig waren uit de Nederlandse Republiek.
Het Kanaal van Korinthe (Grieks: Διώρυγα της Κορίνθου) is een kunstmatige waterweg in Griekenland.
Het werd in het laatste decennium van de 19e eeuw aangelegd op de plaats waar de Landengte van Korinthe op zijn smalst is, namelijk 6343 m.
Sindsdien is de Peloponnesos geen schiereiland meer, maar een echt eiland.
Het lijnrechte kanaal is 6,3 km lang, 23 m breed en zo'n 8 m diep.
De grote gaten in de wand zijn veroorzaakt door springstof, toen in de Tweede Wereldoorlog de doorvaart werd geblokkeerd.
De zes bruggen (vijf voor het autoverkeer, één voor de spoorweg) die de Peloponnesos met het Europese vasteland verbinden, liggen ongeveer 70 m boven de waterspiegel.
Het kanaal heeft de vaarweg tussen Piraeus en de Ionische Zee met ongeveer 350 km verkort.
Toch is het enkel geschikt voor middelgrote schepen, want sterke stromingen maken het gevaarlijk voor kleine bootjes, terwijl de geringe diepgang een bezwaar is voor grote schepen van meer dan 10.000 ton.
Een sleepboot loodst de vaarschepen er doorheen in een halfuur.
Dit gebeurt omzichtig, want de bijna loodrechte wanden van grind en leem brokkelen regelmatig af.
Lange wachttijden, hoge tolkosten en gevaarlijk manoeuvreren dragen ook al niet bij aan een intensief gebruik.
De stormachtige zuidpunt van de Peloponnesos was in de Oudheid een gevreesde kaap.
Daarom werden vrachtschepen liever aan de ene oever van de landengte uitgeladen, op ossenwagens 6 km over de "diolkos" (een soort primitieve spoorlijn waarvan nog resten te zien zijn) getrokken en aan de andere kant weer te water gelaten en ingeladen.
Dit intense vrachtverkeer heeft de rijkdom van Korinthe veroorzaakt, en er werden al vroeg plannen gemaakt voor de aanleg van een kanaal.
Historische bronnen vermelden dat de Korinthische tiran Periander de eerste was die concrete pogingen ondernam om de landengte door te snijden.
Hij kwam echter al gauw tot de conclusie dat hij te veel hooi op zijn vork had genomen, nadat het orakel van Delphi een negatief advies had gegeven.
Drie eeuwen later haalde de ambitieuze Demetrius Poliorcetes de plannen opnieuw uit de koelkast, maar ging uiteindelijk niet tot de actie over, omdat zijn ingenieurs berekend hadden dat er een groot hoogteverschil bestond tussen de Golf van Korinthe en de Golf van Egina, en dat de verbinding van beide zeeën catastrofale gevolgen zou hebben voor de Saronische Eilanden.
De Romeinse ingenieurs van Julius Caesar en Caligula gingen opnieuw aan het meten, resp. in 44 v. en 37 na Chr., en kwamen tot dezelfde foutieve conclusie.
Maar de excentrieke keizer Nero bezat genoeg grootheidswaanzin om in 66 na Chr. de eerste (gouden!) spade in de grond te steken.
Dat ging gepaard met indrukwekkend ritueel vertoon, waarbij vooral de gunst van Poseidon werd afgesmeekt.
Vervolgens werd er uit alle macht verder gespit door 6000 joodse dwangarbeiders.
Aan de ene kant vorderde men 2 km, aan de andere kant 1,5 km, maar om allerlei redenen werd het werk op een bepaald moment gestaakt.
Ook Herodes Atticus probeerde het later nog eens, en de Byzantijnen en Venetianen raakten niet verder dan de fase van het brainstormen.
Pas in 1882 werden de werken met Frans kapitaal en moderne middelen hervat (op 23 april), en ten slotte in 1893 voltooid, al dreigde het ook toen nog even mis te gaan door een faillissement van de Franse kanaalmaatschappij.
Nadat een Grieks consortium onder de geldschieter Andreas Syngros (1830-1899) de leiding van de werken had overgenomen, werd het op 25 juli 1893 opengesteld voor de scheepvaart.
De doortocht van het kanaal werd enkele malen geblokkeerd door instortende delen.
Zo liet de Wehrmacht bij de aftocht in 1944 de bruggen opblazen en een reeks treinstellen in het water neerstorten.
Pas op het einde van de burgeroorlog, in 1949, kon het kanaal weer opengaan voor de scheepvaart.
In een tijd waarin enorme containerschepen met gemak weer om de kaap heen varen is het kanaal nu in feite overbodig geworden, maar het wordt nog wel door kleine vrachtschepen gebruikt.
Dicht bij de zuidelijke ingang ligt het antieke Isthmia, ooit een centrum gewijd aan de eredienst van de zeegod Poseidon, waar om de twee jaar de Isthmische Spelen plaatsvonden.
Interessant zijn de goedbewaarde resten van de startpoortjes van het stadion.
De Gran Telescopio Canarias (Grote Telescoop van de Canarische Eilanden), ook GranTeCan of GTC genoemd, is een spiegeltelescoop met een gesegmenteerde spiegel van 10,4 meter, op het Observatorium Roque de los Muchachos op het Spaanse eiland La Palma.
De telescoop staat op een vulkanische berg, zo'n 2400 meter boven zeeniveau.
Het kostte zeven jaar en 130 miljoen euro om hem te bouwen.
De installatie van de telescoop werd bemoeilijkt door de weersomstandigheden en de logistieke problemen, verbonden aan de afgelegen locatie.
Het GTC-project is een samenwerkingsverband van verschillende instituten uit Spanje, Mexico en de Universiteit van Florida en een initiatief van het Instituto de Astrofísica de Canarias (IAC).
Het ontwerp begon in 1987 en meer dan 1.000 mensen van 100 verschillende bedrijven werkten er aan mee.
Bij de inhuldiging van de telescoop op 24 juli 2009 door koning Juan Carlos I van Spanje was het de grootste telescoop ter wereld.
Sedert 13 maart 2013 is de ALMA, Atacama Large Millimeter/submillimeter Array, de grootste telescoop ter wereld.
Softijs of "vers ijs" is een halffabricaat in de bereiding van (room)ijs, waarbij het rijpingsproces niet wordt uitgevoerd en het ijs direct uit de ijsemmer wordt geconsumeerd.
Tijdens het rijpingsproces wordt het ijs 12 uur in een diepvriezer geplaatst, zo wordt het ijs steviger en krijgt meer smaak.
Door het zachte en romige karakter kan het ijs niet geschept worden, maar wordt het vanuit de ijsmachine via een speciale spuitmond in de (kartonnen) ijsbeker of oubliewafel gespoten.
Softijs bevat over het algemeen minder vet (3 tot 6%) dan roomijs.
Door toevoegingen zoals banaan, aardbeien, chocolade e.d. of kleur- en smaakstoffen kunnen verschillende smaken gefabriceerd worden.
In het Zuid Franse stadje Béziers werd op 22 juli 1209 de bevolking uitgemoord door een kruisleger.
Dit bloedbad werd aangericht onder het mom van de kerk en wordt altijd in verband gebracht met de strijd tegen de katharen.
Maar minder bekend is het gegeven dat Frankrijk dankzij deze brute oorlog plotseling toegang kreeg tot de mediterrane wereld.
Eerst maar de algemeen bekende historische feiten.
In de tegenwoordige Midi en Languedoc, ook wel Occitanië genoemd, was vanaf de elfde eeuw sprake van een groeiend verzet tegen de almachtige kerk.
Dit leidde tot een explosieve groei van de ketterij.
De ketters (katharen) rechtvaardigden het bestaan van de duivel als teken van het kwaad, terwijl in Rome de duivel helemaal niet kon bestaan omdat God zoiets nooit geschapen kon hebben.
In het laatste kwart van de twaalfde eeuw werden maatregelen tegen deze uitwas van het geloof aangekondigd.
Alle gelovigen dienen zich in te zetten voor de strijd tegen de ketters.
Hun goederen mogen in beslag worden genomen, luidde een officiële verklaring uit Rome.
In het graafschap Toulouse en de andere burggraafschappen (zoals Béziers) was men aanvankelijk niet onder de indruk.
De paus was vooral geïrriteerd omdat de ketters ook weigerden om kerkbelasting af te dragen.
De paus eiste van de graaf, die zelf zich aan de regels van de kerk hield, dat hij de ketterij in zijn land zou aanpakken, maar dat was voor die graaf net iets teveel van het goede.
Hij ging zijn eigen onderdanen niet aangeven.
Daarop werd hij en zijn grondgebied door de paus in de ban gedaan.
Dit leidde tot felle discussies en ook verzet onder de andere wereldlijke leiders in deze regio.
Nadat een gezant van de paus bij het stadje St. Gilles tijdens een ontmoeting met de graaf was neergestoken door een dwaas en vervolgens was overleden aan zijn verwondingen, nam de kerk nog hardere maatregelen.
De paus vroeg de Franse koning Filips II Augustus om het land in te nemen, maar dat vond de vorst delicaat.
Hij stemde wel in met de vorming van een huurleger van zijn onderdanen, die uit naam van de kerk de ketterij zou aanpakken.
Dit leger kwam onder leiding van Simon van Montfort en binnen een jaar meldde dit leger zich in Zuid Frankrijk om orde op zaken te stellen.
Béziers was een cruciale plaats bij deze kruistocht.
In de omgeving van de stad leefden veel ketters op het platteland, maar vanwege het nieuws van de aankomende troepen zochten velen bescherming in de stad.
Simon van Montfort eiste van de burggraaf dat hij de ketters overdroeg aan het Franse leger, maar dat weigerde de moedige man, die weer een volle neef was van de graaf van Toulouse.
Zelfs een poging tot bemiddeling van koning Pere II van Aragon, die in Montpellier leefde en op een goede band met de paus had, werd genegeerd.
De bloeddorstige (huur)soldaten waren niet voor niets naar het Zuiden afgereisd.
Ze werden ongeduldig en hadden zin in een verzetje.
Op 21 juli 1209 stond het leger voor de poorten van de stad.
De burggraaf gaf geen krimp, nadat Montfort liet weten dat alle christenen verplicht waren om ketters aan te geven.
Anders hoorden zij ook tot de vijand.
De bevolking liet zich niet intimideren en zorgde zelfs voor een heenkomen voor veel kwetsbare mensen (niet alleen ketters maar ook joden).
De volgende dag viel het Franse leger de stad bruut binnen.
Veel onschuldige burgers verschansten zich in de kerken.
Voor Montfort maakte het allemaal niet uit.
In zijn ogen was iedereen fout.
Hij liet alle kerken in brand steken.
Doodt allen, want de Heer onderscheidt in de hemel wel de goeden van de kwaden, luidde het drastische bevel achter deze mensenvernietiging.
De goddelijke wraak heeft fraai huis gehouden, meende de kruisridderlijke rapporteur later aan de paus.
Er kwamen volgens een schatting twintigduizend inwoners van Béziers om het leven.
Vooral ouderen, vrouwen en kinderen sterven.
Met name de Madeleine-kerk staat symbool voor deze genocide, die in het stadje wordt omschreven als Lou gran mazel (de grote moordpartij).
Alleen al in de kerk vonden zesduizend onschuldige burgers de dood.
Het is tegenwoordig een ontmoetingsplaats voor mensen die stil willen staan bij zinloos, religieus geweld.
Nog altijd worden er kaarsjes aangestoken voor de slachtoffers van het middeleeuwse bloedbad.
De strijd in de Midi zou nog een paar decennia voortduren.
Het belangrijkste politieke gevolg was dat Frankrijk het graafschap Toulouse en enkele kleine gebieden in Occitanië, zoals Béziers, kon annexeren.
Koning Lodewijk IX (beter bekend als Saint Louis) kreeg het hele gebied in zijn beheer dankzij zeer listige onderhandelingen van zijn moeder Blanche van Castilië en zijn rijk kreeg zodoende toegang tot het mediterrane gebied (via de haven Aigues-Mortes).
In feite was de kruistocht tegen de ketters vooral een veroveringsoorlog van Frankrijk, dat zich als grootmacht wilde bewijzen.
Aangekomen onderaan de ladder, zei Amstrong: "I'm going to step off the LEM now" (verwijzend naar de Maanlander).
Hij draaide zich om en zette zijn linkervoet op het Maanoppervlak om 2:56 UTC,
21 juli, 1969, om vervolgens te zeggen:
"That's one small step for [a] man, one giant leap for mankind.",
ofwel in het Nederlands:
"Dat is een kleine stap voor [een] mens, een reuzensprong voor de mensheid".
Toen Armstrong zijn beroemde uitspraak deed, werden zijn woorden rechtstreeks uitgezonden via de Voice of America, BBC en talrijke andere tv- en radiostations ter wereld.
Geschat wordt dat 450 miljoen mensen zijn zin gehoord hebben, op een toenmalige wereldpopulatie van 3,631 miljard mensen.
Ongeveer een kwartier na de eerste stap, volgde Aldrin om de tweede mens te worden die voet zette op de Maan.
Vervolgens begon het duo aan zijn opdracht om te onderzoeken hoe een mens zich op het Maanoppervlak kan voortbewegen.
Al snel werd een plakkaat onthuld om hun vlucht en landing te herdenken en plantten ze de nationale vlag van de Verenigde Staten.
Deze had aan de bovenkant een metalen staaf om hem horizontaal te houden.
Omdat die niet helemaal uitgetrokken was en de vlag strak opgevouwen en verpakt was geweest, leek het alsof de vlag wapperde.
Kort na het planten van de vlag telefoneerde president Richard Nixon vanuit het Witte Huis met een vooraf samengestelde korte boodschap.
Nixon sprak ongeveer een minuut, waarna Armstrong in ongeveer dertig seconden een dankwoord uitsprak.
Armstrong en Aldrin zetten vervolgens een pakket meetinstrumenten op het Maanoppervlak.
Daarna liep Armstrong naar wat nu bekendstaat als de Oostkrater,
een wandeling van 59 m en de langste die Armstrong of Aldrin op de Maan maakte.
In totaal verzamelden beiden 21,32 kilo stenen.
Armstrongs laatste opdracht was het achterlaten van een klein pakket gedenktekens ter nagedachtenis aan de overleden Soviet-kosmonauten Yuri Gagarin en Vladimir Komarov en de eveneens bij een ruimtemissie omgekomen Apollo 1-astronauten Gus Grissom, Ed White en Roger B. Chaffee.
Bij de Maanlanding werden ongeveer honderd kleurenfoto's geschoten.
De meeste fotowerkzaamheden werden uitgevoerd door Armstrong die een Hasselblad-fotocamera gebruikte.
Van Armstrong zelf zijn vijf foto's gemaakt.
Om 17:54 UTC op 21 juli stegen de twee astronauten op.
Ze koppelden om 21:35 UTC aan de Commando-module met Collins.
De reis eindigde op 24 juli.
Om 16:21 UTC werden de Command- en Service-Module gescheiden, en een half uur later landden de drie mannen in de Grote Oceaan, waar ze werden opgepikt door de U.S.S. Hornet.
De Command Module "Columbia" staat tentoongesteld in het National Air and Space Museum te Washington D.C.
De stijgtrap van de maanlander "Eagle" is op een onbekende plek op de Maan te pletter geslagen, de daaltrap staat nog altijd onaangeroerd op haar oorspronkelijke landingsplaats.
Tijdens deze missie werd een laserreflector geplaatst.
Hiermee kon NASA meten dat de afstand tussen de Maan en de Aarde jaarlijks met 3,8 centimeter toeneemt.
President John F. Kennedy drukte op 25 mei 1961 zijn wens als volgt uit om binnen afzienbare tijd mensen op de Maan te laten landen:
"I believe that this nation should commit itself to achieving the goal, before this decade is out, of landing a man on the Moon and returning him safely to the Earth."
Ofwel vertaald in het Nederlands:
"Ik geloof dat deze natie zich moet verplichten om als doel te stellen, voordat dit decennium voorbij is, een mens op de Maan te laten landen en hem veilig terug te brengen naar de Aarde".
De Maanlanding vond plaats om 20:17:39 UTC, 20 juli, 1969.
Apollo 11 was de missie van het Apollo-project die voor het eerst mensen op de Maan zette.
De bemanning van de Apollo 11 bestond uit de astronauten Neil Armstrong, Buzz Aldrin en Michael Collins.
In maart 1969 besloot NASA dat Armstrong de eerste mens op de Maan moest worden, deels omdat de leiding hem zag als iemand zonder een groot ego.
Op een persconferentie op 14 april 1969 werd het ontwerp van de Maanlander als de reden gegeven waarom het Armstrong zou worden; het luik opende rechts naar binnen waardoor het voor Aldrin, wiens werkpositie rechts in de Maanlander was, moeilijk zou zijn om als eerste het toestel te verlaten.
Verder vond men - puur protocollair gezien, zo werd gezegd - dat de gezagvoerder de eerste moest zijn om de Maanlander te verlaten.
Het officiële NASA-vluchtplan voorzag in een rustperiode van vijf uur slaap voordat aan de Maanwandeling begonnen werd, maar Armstrong verzocht om de wandeling eerder in de avond, Houston tijd, uit te voeren, omdat hij en Aldrin ervan overtuigd waren dat ze de slaap niet konden vatten.
Zes uur en zesenveertig minuten later begon Armstrong aan zijn Maanwandeling.
De druk in de Eagle werd gelijkgemaakt aan die op de Maan, het luik werd geopend en Armstrong stapte naar buiten.
De SS Great Britain was het eerste schip met een volledig metalen romp en een schroef voor de aandrijving.
Bij de tewaterlating op 19 juli 1843 was ze het grootste schip ter wereld, met ruimte voor 382 opvarenden.
De Great Britain was een ontwerp van Isambard Kingdom Brunel, Thomas Guppy, Christopher Claxton en William Patterson, uitgevoerd voor de Great Western Steamship Company. Haar ontwerp en bouw was geïnspireerd op het succes van een eerder schip van Brunel, de Great Western.
Toen de Great Western in de vaart kwam, was het een zeer futuristisch schip. Maar Brunel en consorten vonden dat niet genoeg. Zij wilden dat de mensen genoten van een schip dat modern én mooi was. De Great Western Steamship Company moest ook zo'n schip hebben, om nog meer post te vervoeren. De voorgestelde naam van dit nieuwe schip was Mammoth. Het schip zou een ijzeren romp hebben, de eerste in de geschiedenis, en een schepradaandrijving, maar door een toeval zou dat veranderen.
In mei 1840 legde een experimenteel schip aan in de haven van Bristol, de Archimedes. De Archimedes, genoemd naar de man die met een schroef water had verplaatst, was uitgerust met een nieuwe uitvinding, de scheepsschroef. Brunel charterde het schip om er een paar pleziervaarten mee te maken en hij was verbaasd over de voordelen tegenover het scheprad. Het was ook rond die tijd, dat men besloot om het schip Great Britain te noemen.
Om aan de ontwerpeisen te kunnen voldoen, moest vrijwel alles voor de constructie van het schip speciaal gebouwd of aangelegd worden. Inclusief het droogdok in Bristol, dat speciale aanpassingen nodig had voor een schip van dat formaat.
Op 26 juli 1845 was de Great Britain klaar om haar maidentrip te maken. Het was een schip vol pracht en praal geworden. In de kajuiten was plaats voor niet minder dan 382 passagiers. De inrichting werd wereldwijd opgemerkt door de nieuwe richting die men in was geslagen: de inrichters hadden veel met spiegels gewerkt om een omgeving van grootsheid te creëren. De eetzaal was het meest indrukwekkend, door haar overvloedige versiering met ornamenten en details. Toen het schip 15 dagen later, op 10 augustus 1845 in New York aankwam, was het het eerste ijzeren schip dat op stoom de Atlantische Oceaan was overgestoken.
Het lot was haar helaas niet gunstig gezind: op 22 september 1846 strandde ze voor de rotsachtige kust van Dundrum Bay in Ierland. Er werd sterk aan getwijfeld of ze weer vlot te trekken was en uiteindelijk duurde het ook bijna een jaar voor het zover was. Brunel zelf adviseerde de scheepsingenieur James Bremner uit Wick voor de klus in de arm te nemen; hij beschreef deze man als de enige persoon die een kans had het schip te redden. Bremner werd aangetrokken en op 27 augustus 1847 kwam het schip uiteindelijk weer in beweging. Ondertussen was de Great Western Steamship Company echter failliet gegaan, waardoor het schip voor 18.000 pond verkocht werd aan Gibbs, Bright & Co. . Die zette het in op de Australië-route.
In 1855 werd Great Britain, zoals zovele schepen, opgeëist door de Britse regering om dienst te doen als troepentransport in de Krimoorlog en de Indische Muiterij. Na twee jaar overheidsdienst keerde het schip terug naar zijn eigenaars, waar het nog 20 jaar dienst zou doen. Op één van haar Australië-trips legde ze aan op een onbewoond eiland, St Maarten, en nam het officieel in bezit voor het Verenigd Koninkrijk.
In 1882 werd het schip verkocht aan Anthony Gibbs, Sons & Co., waar het werd ingezet als 3 mast windjammer.
In 1886 werd het schip getroffen door een brand en werd het verkocht aan de Falkland Trading Company. Voor de Great Britain brak de meest onterende tijd aan, want het schip werd nu gebruikt als drijvende kolenbunker tot het, na 51 jaar voor dit doel gebruikt te zijn, op 12 april 1937 naar Sparrow Cove werd gesleept, om weg te rotten. Daartoe werd ze tot zinken gebracht.
Ondanks het afzinken was dit toch niet het einde van Great Britain. Tegen het eind van de jaren '60 kwam het schip weer in de belangstelling vanwege haar historische belang. Op 12 april 1970 werd het schip gelicht en op een ponton gezet voor verscheping naar het 8000 mijl verre Bristol. Daar vierde ze een heuse thuiskomst, want ze werd gerestaureerd in hetzelfde droogdok waar ze 127 jaar eerder was gebouwd. Deze hele operatie werd bekostigd met een enorme donatie van Sir Jack Hayward.
Het eigenlijke plan in 1970 was om haar in originele staat te herstellen -- à la 1843. Sindsdien zijn de inzichten van het project echter gewijzigd en de bedoeling is nu om al het overgebleven scheepsmateriaal van voor 1970 te bewaren.
In 2005 bleek dat de scheepsromp, die toch 40 jaar onder water had gelegen, last had van corrosie in de vochtige omgeving van Bristol. Om dit tegen te gaan, besloot men om ter hoogte van de waterlinie het hele droogdok met glasplaten te bekleden en een industriële vochtvreter te installeren om de ruimte onder het schip voldoende droog te houden om het resterende materiaal van de romp intact te laten.
Iemand de hoorns opzetten betekent volgens Van Dale (2005) 'hem ontrouw zijn' of 'zijn vrouw verleiden'.
Deze zegswijze duidt dus aan dat een man bedrogen wordt door zijn vrouw (en haar minnaar).
Zo'n man werd ook wel hoorndrager genoemd. Het Franse woord cocu is volgens Van Dale een synoniem van hoorndrager.
Cocu is een variant van het Franse coucou, dat 'koekoek' betekent.
De herkomst van iemand (de) hoorns opzetten is volgens de meeste naslagwerken niet duidelijk.
Het Etymologisch Woordenboek van Van Dale (1997) vermeldt bij hoorndrager: "De uitdrukking schijnt te zijn ontstaan in de tijd dat men een kapoen [= 'gecastreerde haan'] de sporen afsneed en in de kam plantte, waar ze als hoorntjes doorgroeiden en de kapoen kenmerkten."
Ook het Woordenboek der Nederlandsche Taal maakt er melding van dat deze dierenmishandeling in verband kan staan met iemand (de) hoorns opzetten.
Waarom de bedrogen echtgenoot met een gecastreerde haan wordt vergeleken, wordt niet duidelijk; vermoedelijk werd gecastreerd in verband gebracht met 'niet mans genoeg, zwak, slap'.
Wat tegen deze verklaring pleit, is het voorkomen van cornard in het Frans en cornuto in het Italiaans, die eveneens 'bedrogen echtgenoot' betekenen.
Dat wijst op een verband met cornu, Latijn voor 'hoorn'.
Het Etymologisch Woordenboek van J. de Vries en F. de Tollenaere vermeldt bij hoorndrager: "in alle talen gebruikelijk en teruggaand op een Griekse uitdrukking kerata tini poiein ('iemand horens opzetten'), die in de tweede eeuw na Christus door Artemidorus voor het eerst vermeld wordt".
F.A. Stoett geeft deze Griekse uitdrukking ook, maar concludeert dat de herkomst van de Nederlandse zegswijze iemand (de) hoorns opzetten onopgehelderd blijft.
In de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren (DBNL) staat een cultureel-historisch artikel over overspel in de zeventiende eeuw.
Hierin wordt onder meer opgemerkt dat in sommige talen bok en hoorndrager door elkaar worden gebruikt.
De bok stond in sommige gemeenschappen voor een sufferd, terwijl de ram voor 'een echte man' stond.
Dit houdt misschien verband met het feit dat een bok (anders dan een ram) ook andere mannetjes bij 'zijn' wijfjes toelaat.
Zo bezien is de bok niet alleen in letterlijke, maar ook in figuurlijke zin een hoorndrager; zijn wijfjes 'bedriegen' hem met een ander.
Het WNT geeft overigens als synoniem van iemand (de) hoorns opzetten het werkwoord vulcaniseren, "met zinspeling op hetgeen Venus, de gemalin van Vulcanus, zich met den krijgsgod Mars veroorloofde".
Volgens de verhalen uit de Romeinse mythologie pleegde Venus overspel met Mars, tot grote woede van haar man Vulcanus.
Van Dale vermeldt vulkaniseren nog steeds in deze betekenis.
Het Disneyland Park, in de volksmond bekend als Disneyland, is een themapark in Disneyland Resort in Anaheim, Californië en tevens het allereerste Disney-themapark ooit gebouwd.
Het park werd geopend op 17 juli 1955.
Disneyland is in het bezit van en wordt beheerd door The Walt Disney Company.
Het park is het geesteskind van Walt Disney en zijn broer Roy Oliver Disney en is door de jaren heen 's werelds beroemdste themapark en een van de meest bezochte geworden.
Toewijding
To all who come to this happy place: Welcome. Disneyland is your land. Here age relives fond memories of the past, and here youth may savor the challenge and promise of the future. Disneyland is dedicated to the ideals, the dreams, and the hard facts that have created America, with the hope that it will be a source of joy and inspiration to all the world.
Het idee voor het bouwen van Disneyland kwam, nadat Walt Disney met zijn dochters in het Griffith Park liep.
Hij wilde graag iets realiseren waar ouders met hun kinderen naar toe zouden gaan om er samen plezier te beleven.
Zijn plan bleef nog jaren op tafel liggen, totdat hij op het idee kwam om een kleinschalig attractiepark te bouwen met themagebieden en een boottocht.
Het park zou dan de naam Mickey Mouse Park krijgen met een oppervlakte van 3,2 hectare.
Om het park vorm te geven bezocht hij verschillende attractieparken in de wereld zoals Tivoli Gardens in Denemarken, de Efteling in Nederland, Greenfield Village in de Verenigde Staten en Children's Fairyland in de Verenigde Staten.
In grote lijnen hebben deze parken qua thematisering veel overeenkomsten met de Disneyparken.
Toen eenmaal het concept op tafel lag, bleek dat het park veel groter zou worden dan 3,2 hectare.
Hierop vroeg Walt Disney Harrison Price van het Stanford Research Institute om te zoeken naar geschikte locatie voor zijn park van circa 65 hectare.
De locatie viel toen in de Amerikaanse plaats Anaheim in de staat Californië.
Op 16 juli 1954 werd vervolgens begonnen met de bouw van het $17 miljoen kostende park.
Op 17 juli 1955 werd het attractiepark officieel geopend onder de naam Disneyland.
Op de openingsdag waren alleen de pers en genodigde bezoekers aanwezig, waaronder Art Linkletter, Bob Cummings en Ronald Reagan.
De opening verliep niet zonder problemen zo was het 42° graden, kwamen fonteinen droog te staan, was er een gaslek in het themagebied Adventureland en waren er valse toegangskaarten in de omloop, waardoor circa 20.000 duizend mensen op de opening afkwamen, terwijl er 11.000 genodigden waren.
Een dag later, op 18 juli 1955, werd het park opengesteld voor bezoekers.
Zo'n 50.000 personen bezochten het attractiepark en konden uit 20 verschillende attracties kiezen, waarvan er een aantal nog steeds terug te vinden zijn in het park zoals: Peter Pan's Flight, Autopia en Snow White's Scary Adventures.
Uitbreiding
Inmiddels is het aantal attracties en themagebieden flink uitgebreid.
Ook stijgt het bezoekersaantal elk jaar, waardoor de afgelopen jaren het attractiepark het op twee na best bezochte attractiepark ter wereld is.
In de jaren 90 en 00 werd het attractiepark meer een resort.
Zo kwamen er meer hotels, werd Downtown Disney geopend en werd naast Disneyland op 8 februari 2001 het tweede Disneypark, Disney's California Adventure, binnen het resort geopend.
Rond de vijftigste verjaardag van het park kregen een aantal oude attracties zoals: Haunted Mansion, Space Mountain en Pirates of the Caribbean een flinke opknapbeurt.
Bezoekersaantal
Sinds de opening in 1955 tot het 50-jarig jubileum in 2005 hebben naar schatting 515 miljoen bezoekers het park bezocht.
Inmiddels is dat aantal gestegen naar circa 600 miljoen.
In 2010 werd het attractiepark door 15,98 miljoen personen bezocht en kwam daarmee op de tweede plaats van meest bezochte attractieparken in 2010.
De jaren daarvoor eindigde het park ook al op de tweede plaats van meest bezochte park.
Een bulbsteven is een torpedovormig onderdeel van de boeg van een schip.
Het bevindt zich onder de waterlijn.
Door de bulb wordt de stroming rond de boeg beïnvloed.
Hierdoor wordt, afhankelijk van de snelheid, de golfweerstand van het schip verminderd.
Hierdoor is minder vermogen en dus minder brandstof nodig om een bepaalde snelheid te bereiken, of kan bij hetzelfde vermogen een iets hogere snelheid worden bereikt.
Dit effect is vooral merkbaar bij grotere schepen.
Daarom hebben vrijwel alle moderne grote schepen een bulbsteven.
Engels : Bulbous bow Duits : Wulstbug Frans : Un bulbe d'étrave
Een schip ondervindt een weerstand zodra het vaart.
Deze wordt bij lagere snelheid voornamelijk veroorzaakt door de wrijvingsweerstand van het nat oppervlak, het oppervlak van de carène.
Bij hogere snelheid wordt de golfweerstand groter.
Bij een conventionele voorsteven ontstaat er een boeggolf net voor de boeg.
Als er net onder het wateroppervlak een bulb wordt geplaatst, net voor deze golf, dan moet het water eerst hierover stromen.
Als het hierdoor veroorzaakte golfdal samenvalt met de boeggolf, dan heffen deze elkaar gedeeltelijk op zogenaamde destructieve interferentie waardoor het zog aanzienlijk afneemt.
Hoewel het opwekken van een golf door de bulb energie onttrekt aan het schip de golfweerstand van de bulb zorgt het opheffen van de boeggolf voor een verandering in de drukverdeling over de romp, waardoor de golfweerstand van het schip als geheel afneemt.
Het effect dat de drukverdeling heeft op een oppervlakte heet vormweerstand.
Ondanks de voordelen, hebben bulbstevens alleen een maximaal effect in een smal snelheidsbereik, bij minimaal 6 knopen.
Bij andere snelheden kan een bulbsteven zelfs een tegengesteld effect hebben door de toegenomen wrijvingsweerstand en doordat de golflengte en daarvan afhankelijke interferentie snelheidsafhankelijk is.
Het effect manifesteert zich het sterkst bij grote schepen.
Bulbsteven van de USS Ronald Reagan
vrije foto, toelating PD-USGOV-MILITARY-NAVY.
Het idee ontstond rond 1900.
De eerste toepassing lijkt voor de Amerikaanse marine te zijn geweest in 1912.
In de jaren twintig verschenen bulbstevens op de Bremen en de Europa, twee Duitse oceaanstomers.
De Bremen, die in 1929 in de vaart kwam, won de begeerde Blauwe wimpel met een snelheid van 27,9 knopen.
In 1935 combineerde de Franse superliner Normandie een bulbsteven met een radicaal andere scheepsromp en was in staat om snelheden van meer dan 30 knopen te bereiken.
De grote rivaal van de Normandie, de Britse liner Queen Mary, haalde dezelfde snelheid zonder bulbsteven en met een conventioneel rompontwerp.
Het verschil was dat de Normandie deze snelheid haalde met zon 30% minder vermogen dan de Queen Mary en een vergelijkbaar lager brandstofverbruik.
De Japanners ontwikkelden de bulbsteven verder.
Slagschepen zoals de Yamato hadden een bulbsteven.
Het Japanse onderzoek verspreidde zich echter niet naar de westerse wereld en na de oorlog werd veel van de vooruitgang verloren.
Vanaf de jaren vijftig werd er in het Westen wetenschappelijk onderzoek naar de bulbsteven gedaan en rond 1960 begon deze steeds meer praktisch toegepast te worden.
In de jaren zeventig werden bulbstevens toegepast op snelle koopvaardijschepen.
Van grote invloed is Alfred Kracht geweest, die uitgebreid onderzoek deed naar het effect van bulbstevens.
Het eerste theoretische werk was echter van Wigley.
Hij toonde in 1936 in ' The theory of the bulbous bow bow and its practical application ' aan dat een cilindrische bulb het water dusdanig versnelt dat een drukverlaging optreedt die doorwerkt tot aan het wateroppervlak en daar een golfdal veroorzaakt die de boeggolf (deels) uitdooft.
Het motorschip Aspali, ENI-nummer 02328238, met bulbsteven uit 2007
auteur : S.J. de Waard CC 3.0
Ook in de binnenvaart wordt met bulbstevens gevaren, hoewel het daar uitzonderingen zijn.
Het motorvrachtschip Aspali, ENI-nummer 02328238, kreeg in 2007 bij een verlenging ook zo'n steven aangemeten.
Het resultaat was een brandstofbesparing van naar schatting 19,3%.
Types
Er zijn verschillende types bulbstevens.
De keuze voor een bepaald type hangt onder andere af van de grootte, het vaargebied (ijs of zware zeegang), de vorm (vol of slank) en de ontwerpsnelheid van het schip.
Twee types worden veel gebruikt:
de krachtbulb (vernoemd naar Alfred Kracht), een cilindrische bulb