Het bleek blauwtje komt algemeen voor in Centraal-Europa, op droge zure graslanden. Als zwerver en dwaalgast kan de vlinder worden aangetroffen in Nederland en België.
bleek blauwtje - vrouwtje auteur : Rosenzweig CC 3.0
Het bleek beertje (Nudaria mundana) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen (Noctuidae), onderfamilie beervlinders (Arctiinae). De voorvleugellengte bedraagt tussen de 10 en 12 millimeter. De soort komt verspreid over het Europa en Klein-Azië voor. Hij overwintert als rups.
Engels : Muslin Footman Duits : Blankflügel-Flechtenbärchen, Blankflügel, Felsen-Blankflügel, Zwergflechtenspinner Frans : la mondaine
Het bleek beertje is in Nederland een zeer zeldzame soort, die door goed zoeken een enkele keer wordt gezien in Noord-Holland langs het IJsselmeer. In België is het ook een zeldzame soort, die tegenwoordig alleen in de provincie Namen wordt gezien.
Nudaria mundana auteur : David Painter
De vlinder kent één generatie die vliegt van eind juni tot en met augustus.
Het bleek beertje heeft als waardplanten korstmossen en mossen op vochtige plaatsen.
Als habitat vooral open steenachtige plaatsen en struwelen.
De blauwzwarte houtbij (Xylocopa violacea) is een insect uit de onderfamilie houtbijen (Xylocopinae). De soort lijkt op een grote vlieg, maar is een solitaire bij, een bij die geen nest kent met een koningin en werksters.
Het is een van de grootste soorten bijen in Europa, en leeft voornamelijk in het centrale en zuidwestelijke deel van dit continent. In Nederland en België is de soort zeldzaam maar wordt de laatste jaren vaker aangetroffen.
Engels : violet carpenter bee Duits : Große biene, Blaue Holzbiene Frans : abeille charpentière, abeille perce-bois, abeille xylocope
De blauwzwarte houtbij wordt twee tot bijna drie centimeter lang en is alleen al aan de grootte te herkennen. Ook de kleur is opmerkelijk voor een bij ; zwart met een sterk iriserende paarse glans. Met name in het zonlicht lijkt het insect eerder paars dan zwart van kleur, vooral de vleugels. Het lichaam is vrij sterk behaard, vooral de poten, en de twee antennes hebben een duidelijke knik.
Mannetjes zijn van vrouwtjes te onderscheiden door een lichter deel aan de bovenzijde van de antennes.
Ondanks de grootte is deze solitaire soort niet agressief en steekt alleen in uiterste nood, en dan alleen de vrouwtjes want mannetjes hebben geen angel. Zowel de mannelijke als de vrouwelijke houtbij overwinteren om in het voorjaar te paren.
De mannetjes jagen andere mannetjes weg en achtervolgen vrouwtjes om mee te paren, hierdoor letten ze niet op de omgeving en botsen overal tegenaan.
De eitjes worden afgezet in dood hout, echter geen rottend dood hout maar pas afgestorven bomen die nog een harde structuur hebben. Geschikte houtsoorten zijn lariks, pruim, kers en berk.
Het vrouwtje graaft lange nesttunnels die 30 centimeter lang kunnen zijn en stouwt het einde vol met nectar en stuifmeel als voedsel voor de larve. Op iedere voedselvoorraad wordt een eitje afgezet, de eitjes worden in aparte kamertjes afgezet en gescheiden door schotjes van fijngeknaagd hout. Omdat ook houten delen van huizen, kunstvoorwerpen en andere voorwerpen als nestplaats geschikt zijn, richt de bij soms schade aan met het knagen aan het hout.
Nadat de eitjes zijn afgezet verlaat de bij het nest en gaat haar eigen gang.
De volwassen bijen eten stuifmeel en nectar en zijn van maart tot september te zien op bloemrijke plaatsen.
De soort is 31 cm lang, en het verenkleed van beide geslachten is gelijk: ze hebben een zwarte kop met een witte vlek op het achterhoofd, een kenmerkende, twee-kleurig blauwe gelaatshuid, een gele iris en een olijfgroene staart en rug.
De Blauwwanghoningeter leeft in Australië, Tasmanië en Nieuw-Guinea. Ornithologist John Latham beschreef deze vogel in 1802 als Gracula cyanotis. Nader onderzoek heeft in de afgelopen eeuwen meerdere geslachtsnamen opgeleverd, van Turdus tot Merops, maar uiteindelijk is de correcte naam dus Entomyzon geworden. Naast de nominaatvorm cyanotis cyanotis zijn er nog drie ondersoorten beschreven:
- Entomyzon cyanotis albipennis, deze toont wit in de vleugels en een onderbroken nekstreep. Komt voor in Noord-Australia (Kimberley, Western Australia en New Queensland). - Entomyzon cyanotis harterti, komt voornamelijk in New Guinea voor. - Entomyzon cyanotis griseigularis, die in Noord-Australië en in Nieuw Guinea voorkomt.
blauwwanghoningeter auteur : Hans Hendriks
Blauwwanghoningeters leven in tropisch en subtropisch open bosgebied, meestal in de buurt van water. Omdat ze ook vaak in en rond bananenplantages leven, hebben ze de bijnaam bananenvogel gekregen. Het zijn binnen de familie van honingeters de grootste vogels, ze worden tot wel 30 cm groot. Ze zijn luidruchtig en sociaal, ze leven in paren en in kleine groepen.
Het menu is zeer gevarieerd, ze eten voornamelijk insecten en andere ongewervelde dieren, maar ook nectar en stuifmeel, bloemen en bessen.
Blauwwanghoningeters maken van takjes en boomschors een diepe kom als nest, soms in holtes, vaker vastgezet in de V-vorm van takken.
In de Antwerpse Zoo is al een paar keer succesvol met deze prachtvogels gekweekt. Bij jonge vogels bijft de wangvlek maandenlang geelgroen, pas na de volledige rui kleurt deze langzaam naar blauw.
De blauwwangbijeneter of groene bijeneter (Merops persicus) is een vogel uit de Bijeneters familie.
De vogels broeden in Marokko, Algerije en subtropisch Azië vanaf Oost Turkije tot in Kazachstan en India. Het is een trekvogel die in Afrika overwintert. De Aziatische volgels overwinteren in het Indiase subcontinent.
Engels : Blue-cheeked Bee-eater Duits : Blauwangenspint Frans : Guêpier de Perse
Net als anderse soorten bijeneters is de groene bijeneter een slanke, fraai gekleurde vogel. De hoofdkleur is groen, maar het gezicht heeft blauwe zijkanten en de vogel heeft een gele en bruine keel. De onderkant is blauwachtig van kleur. De snavel is zwart, lang, spits en licht omlaag gebogen. Hij kan een lengte bereiken van 28-32 cm, dit is inclusief de twee geëlongeerde staartvleugels, die tussen de 4 en 8 cm lang kunnen zijn. Mannetjes en vrouwtjes zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden.
Voor wat betreft hun broedgebieden hebben Groene bijeneters een voorkeur voor subtropische droge gebieden met een paar bomen, zoals acacia's. Zij overwinteren in open bosgebieden of graslanden. De vogels hebben een sociale levenswijze en ze jagen gemeenschappelijk in zwaluwachtige vluchten. Zoals de naam al aangeeft, eten zij voornamelijk insecten, bijen, wespen en hoornaars en vooral libellen. Hun uitkijkposten bevinden zich veelal op dorre takken of telefoondraden.
Vandaar vliegen zij korte missies om prooien te bemachtigen. Dezen vangen zij vaak in volle vlucht. Zij eten tot 250 bijen en insecten van vergelijkbare grootte per dag. Zij zijn immuun voor steken.
Voordat zij hun prooi consumeren ontdoen zij het gevangen insect eerst van de angel door het dier herhaaldeijk tegen een hard oppervlakte te slaan.
blauwwangbijeneter auteur : John A. Thompson
Deze bijeneters zijn kieskeurig wat betreft hun nestplek. Zij broeden in kolonies in zanderige banken. Daarin graven zij een relatief lange tunnel, waarin het vrouwtje 4 tot 8, ronde witte eieren leggen. Beide sexes zorgen voor de eieren.
Hun roep klinkt 'vlakker' en minder 'fluiterig' dan de Europese Bijeneter.
De blauwvoetgent of blauwpootgent (Sula nebouxii) is een zeevogel uit de familie van de genten (Sulidae). De soort komt vooral op de Galapagoseilanden voor.
Hij heeft niet alleen blauwe poten maar ook een blauwe snavel. De vogel is, evenals sommige andere eilandvogels, zeer tam. Hij heeft niet het angstinstinct dat vogels van het vasteland hebben, die aangepast zijn aan predatie door zoogdieren. De vogel is ongeveer even groot als een gans (1,5 tot 2 kilo). De vrouwtjes zijn groter dan de mannetjes.
Engels : Blue-footed Booby Duits : Blaufußtölpel Frans : Fou à pieds bleus
Deze Kustvogel, die duikt om te vissen, lijkt op een jan-van-gent maar is slanker gebouwd, met een langere staart. Daardoor kan hij in ondiep water duiken. Kleine groepen duiken soms gelijktijdig uit de lucht. De vogels nestelen in kleine kolonies op eilanden langs de kust. Ze baltsen met hun blauwe poten die tijdens het broedproces ook door warmte zorgen.
Nadat de - meestal 2 of 3 - eieren gelegd zijn, wisselen de vader en moeder elkaar af tijdens het broeden. Na 45 dagen komen de eitjes uit. Hierna blijven ze zo'n 4 maand bij de ouders.
Ze worden gevoederd met voorverteerd voedsel uit de bek van de ouders. Het oudste jong komt zo'n 4 dagen eerder uit het ei dan het volgende. Het oudste jong heeft hierdoor een groeivoorsprong en reageert agressief op de andere jongen door ze te pikken.
De jongsten krijgen ook minder eten, maar krijgen later een groeispurt waardoor alle jongen ongeveer even sterk zijn bij het uitvliegen.
Bij een voedseltekort kan het oudste kuiken wel overgaan tot het doden van de jongere. De ouders grijpen niet in. Het latere succes bij de oudste en de jongsten van het nest is nagenoeg hetzelfde.
koppel blauwvoetgenten auteur : Hans Stieglitz CC 3.0
Het dieet bestaat alleen uit vis. De vogels duiken in de oceaan en zwemmen onder water achter hun prooi aan. De blauwvoetgent jaagt in groepsverband.
Wanneer de aanvoerder een vis in het water ziet, geeft hij een signaal naar de rest van de groep en tegelijkertijd duiken ze naar beneden om de vis te vangen. Uiteraard is degene die de vis vangt degene die hem opeet en wordt er niet gedeeld.
De vogels eten van 's morgens vroeg tot laat in de middag.
De blauwvleugeluil (Peridroma saucia) is een nachtvlinder uit de familie van de Noctuidae, de uilen.
De vlinder heeft een voorvleugellengte van 19 tot 23 millimeter. De vlinder dankt zijn naam aan de achtervleugel die een parelmoerachtige blauwige glans heeft. De soort komt voor in Zuid- en Midden-Europa en overwintert als rups.
De kleur van de voorvleugel is variabel en loopt uiteen van vaalgeel met een donkerbruine tekening tot bijna effen zwartachtig bruin met roodbruin langs de voorrand en de achterrand. Bij lichtere exemplaren zijn de grote, doorgaans donkere niervlek en de lichte ringvlek goed zichtbaar; bij donkere exemplaren vallen ze niet altijd op.
De doorschijnende achtervleugel heeft een blauwachtige parelmoerglans; de aders en de zoom zijn donkerder. Op de kop bevindt zich een korte grijze hanenkam.
blauwvleugeluil - rups
De blauwvleugeluil heeft allerlei grassen en kruidachtige planten als waardplanten, waaronder paardenbloem, zuring, klaver en koolzaad; ook sla en andere gekweekte planten.
De blauwvleugeluil is in Nederland en België een zeldzame soort, die als trekvlinder in ons gebied verschijnt. De soort wordt vooral gevonden in de periode augustus-oktober, maar de gehele vliegtijd loopt van mei tot halverwege november in twee of drie generaties. In Noordwest-Europa kan de soort normaal gezien niet overwinteren.
blauwvleugeluil - Peridroma saucia
Vliegtijd en gedrag Half mei-half november in twee of drie generaties. De vlinders komen op licht en op smeer.
Levenscyclus Rups: in Nederland te zien van juli tot ver in de herfst. De rups foerageert ´s nachts en verpopt zich in een holletje in de grond.
De soort overwintert in Zuid-Europa als rups; kan de Nederlandse winters normaal gesproken niet overleven.