Het Marine Corps werd oorspronkelijk opgericht tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog door het Continental Congress op 10 november 1775 als de "Continental Marines".
Zij dienden als de landingtroepen voor de een paar maanden eerder opgerichte Continental Navy.
Aan het eind van de onafhankelijkheidsoorlog in april 1783, werden de Continental Marines ontbonden.
Op 11 juli 1798 werd het huidige US Marine Corps opgericht door een besluit van het Amerikaanse Congres.
Niettegenstaande de onderbreking, viert het Marine Corps jaarlijks zijn oprichting op 10 november.
Het United States Marine Corps (USMC) is het marinierskorps van de Verenigde Staten en onderdeel van de Amerikaanse strijdkrachten.
Hoewel het korps zich oorspronkelijk voornamelijk bezig hield met de veiligheid aan boord van oorlogsschepen, en met oorlogvoering door middel van landingen in kustgebieden vanuit zee, heeft het US Marine Corps zich ontwikkeld tot een voor veel doeleinden bruikbare, elite strijdkracht binnen de Amerikaanse strijdkrachten.
Het US Marine Corps heeft zijn eigen luchtvaartafdeling (Marine Corps Aviation), dat meer gevechtsvliegtuigen telt dan de luchtmacht van menig land.
Het Corps valt, net als de US Navy, onder het Department of the Navy, dat geleid wordt door een minister (Secretary of the Navy) en een onderminister (Deputy Secretary of the Navy).
Het Department of the Navy valt, samen met het Department of the Army en het Department of the Air Force, onder het Department of Defense.
Bron : - wikipedia CC 3.0
Artikel overgenomen zonder nazicht op eventuele onjuistheden.
Onder de Berlijnse Muur verstaat men een tot 100 meter brede constructie van opeenvolgende obstakels die van 13 augustus 1961 tot 9 november 1989 West- en Oost-Berlijn van elkaar scheidde. De totale grens rond West-Berlijn was een onderdeel van de Duits-Duitse grens en was 167,8 km lang, waarvan 45,1 km werd gevormd door de Berlijnse Muur.
De Berlijnse Muur was het bekendste symbool van de Koude Oorlog en de deling van Duitsland. Tijdens vluchtacties bij de Berlijnse Muur zijn ten minste 136 mensen om het leven gekomen.
De Berlijnse Muur stond in zijn geheel op grondgebied van de DDR. De arbeiders die de Muur bouwden, mochten immers niet op West-Berlijns grondgebied komen. Dit betekende in de praktijk dat als men vanuit het westen naar de Muur liep, men feitelijk gezien al in de DDR was. Westerlingen trokken zich hier weinig van aan, getuige bijvoorbeeld de graffiti op de Muur. Een andere "liefhebberij" was het gooien van blikjes en ander afval over de Muur heen. Maar geheel zonder risico was het niet. Oost-Duitse grenswachten konden via poortjes in de Muur aan de westzijde van de Muur komen en de westerlingen weren of oppakken. Voor zover bekend is dit echter slechts sporadisch gebeurd.
Het gebied Lenné-Dreieck behoorde tot de DDR, maar was alleen vanuit West-Berlijn toegankelijk, omdat de Muur via de Ebertstraße om dit stukje grond heen gebouwd was.
Na het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945 werd Duitsland, volgens afspraken gemaakt tijdens de Conferentie van Jalta, opgedeeld in vier bezettingszones. De geallieerde machten (de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk) kregen elk een deel van het land toegewezen dat zij bezetten en voorlopig zouden besturen. Analoog hieraan werd ook de voormalige hoofdstad van het Derde Rijk verdeeld in vier sectoren.
Het gebied dat Berlijn omringde behoorde evenwel in zijn geheel tot de Sovjet-zone, waardoor de Berlijnse sectoren van de overige geallieerde staten een enclave in door de Sovjet-Unie bezet gebied vormden.
Het einde van de Tweede Wereldoorlog had intussen het begin van de Koude Oorlog tussen "het Westen" en "het Oosten" ingeluid. Berlijn ging door de bijzondere politiek-territoriale verhoudingen een centrale plaats innemen in de strijd tussen de oostelijke en westelijke inlichtingendiensten. In 1948 kwam de Koude Oorlog met de Blokkade van West-Berlijn door de Sovjet-Unie tot een eerste hoogtepunt. Op 23 mei 1949 gingen de westelijke bezettingszones op in de Bondsrepubliek Duitsland (West-Duitsland); op 7 oktober van hetzelfde jaar werd de Duitse Democratische Republiek (Oost-Duitsland) gesticht op het grondgebied van de Sovjet- zone. Formeel bleef Berlijn een aparte status houden als van Duitse zijde gedemilitariseerde viersectorenstad, onafhankelijk van de twee Duitse staten.
In de praktijk functioneerde West-Berlijn echter steeds meer als een deelstaat van de Bondsrepubliek en werd Oost-Berlijn zelfs tot Hoofdstad van de DDR uitgeroepen.
Reeds in de zomer van 1945 werd de grens tussen de bezettingszones in Berlijn afgebakend. Op sommige plekken plaatste men slagbomen en wit-gele houten palen, daarnaast werden kleurmarkeringen op bomen gebruikt. Om de zonegrens te overschrijden had men toestemming nodig; alleen voor pendelaars en boeren werd een zogenaamd klein grensverkeer ingevoerd. Op bevel van het Sovjet- militaire bewind werd een grenspolitiemacht opgebouwd, die op 1 december 1946 voor het eerst in actie kwam. Voor de grenspolitie werden er richtlijnen voor het gebruik van vuurwapens ingesteld. Voor reizen tussen de oostelijke en de westelijke sectoren moest men voortaan over een interzonepas beschikken.
De eerste grensafzettingen werden aangelegd: in bosgebieden betrof dit vooral prikkeldraadbarrières, op wegen en straten werden barricades opgeworpen.
Sinds de oprichting van de DDR nam een steeds groter aantal burgers uit het oosten zijn toevlucht tot de Bondsrepubliek. In 1952 begon men de Duits-Duitse grens van DDR-zijde af te sluiten met hekken, bewakingsposten en alarminstallaties. Langs de grens werd een vijf kilometer brede verboden zone ingericht, die men alleen mocht betreden met speciale toestemming, die vooral aan lokale bewoners werd verleend.
Aan de grenszijde werd dit gebied afgesloten met een 500 meter brede bufferzone, gevolgd door een tien meter brede zwaarbewaakte strook direct aan de grens.
De dwars door dichtbevolkt gebied lopende sectorgrens tussen Oost- en West-Berlijn bleef echter relatief open, aangezien deze nauwelijks te bewaken was. Via de lekkende grens verlieten tussen 1949 en 1961 zo'n 2,6 miljoen mensen de DDR en Oost-Berlijn; van hen vluchtten er 47.433 nog in de laatste twee weken voor de bouw van de Muur. Ook voor vele Polen en Tsjechen was (West-)Berlijn een poort tot het Westen. Aangezien het daarbij grotendeels hoogopgeleide jonge mensen betrof, vormde deze uittocht een serieuze bedreiging voor de economie van de DDR en zou uiteindelijk zelfs het voortbestaan van het land in gevaar kunnen komen. Ongeveer 50.000 Oost-Berlijners werkten in West-Berlijn, terwijl ze onder financieel gunstige voorwaarden in Oost-Berlijn of de voorsteden in de DDR woonden.
Op 4 augustus 1961 verplichtte het Oost-Berlijnse stadsbestuur de sectorforensen zich te registreren en hun huur voortaan in West-Duitse marken te betalen.
Reeds voor de bouw van de Muur controleerde de Oost-Duitse Volkspolizei de naar het westen van de stad lopende straten intensief op verdachte republiekvluchtelingen en smokkelaars. Veel West-Berlijners en in West-Berlijn werkende Oost-Berlijners konden in Oost-Berlijn goedkoop inkopen doen met de op de zwarte markt gunstig om te wisselen Oost-Duitse mark. Dit betekende een verdere verzwakking van de planeconomie van de DDR.
De afgrendeling van de grens door middel van de Muur moest ervoor zorgen dat de leegloop van zowel middelen als personen uit de socialistische arbeiders- en boerenstaat definitief een halt toe werd geroepen.
De toenemende verwijdering tussen het Oosten en het Westen uitte zich op politiek gebied met een verscherping van de Koude Oorlog (wapenwedloop) en een constante diplomatieke strijd; op economisch gebied stelde het Westen een embargo op technologisch hoogwaardige producten (CoCom) tegen het Oostblok in.
De grens was hierdoor meer dan een territoriale scheiding, hij was verworden tot een grens tussen tegenover elkaar staande politiek-ideologische, economische en culturele machtsblokken en invloedssferen.
Het aantal dodelijke slachtoffers aan de Berlijnse Muur is niet exact bekend. Een studie uit 2006 kwam tot een aantal van 125 identificeerbare slachtoffers en 81 gevallen waarover twijfel bestond. Volgens de laatste berekeningen in 2011 zijn er 136 slachtoffers gevallen aan de Muur. Zij zijn omgekomen bij een poging het vrije Westelijke deel van Berlijn te bereiken. Aan de kant van het Oost-Duitse regime vielen 8 dodelijke slachtoffers door vuurgevechten met (helpers van) vluchtelingen. Daarnaast heeft een aantal militairen van het Oost-Duitse regime bij de Muur zelfmoord gepleegd. Dit aantal is niet verwerkt in de eerder genoemde 136 slachtoffers. Overigens moet bedacht worden dat het in Europa lange tijd gebruikelijk was bij illegale grensoverschrijdingen met scherp te schieten. Ook langs de Nederlandse grenzen met Duitsland en België zijn doden gevallen, maar wel in aanmerkelijk mindere mate. Buiten de vluchtelingen maakte de Muur nog andere slachtoffers: 5 West-Berlijnse kinderen tussen 5 en 8 jaar kwamen in de loop van de jaren in het water van de Spree terecht en konden door de West-Berlijnse reddingswerkers niet geholpen worden omdat de rivier ter plekke tot Oost-Berlijn hoorde. West-Berlijnse reddingswerkers liepen daar het risico te worden beschoten. Voordat Oost-Berlijnse hulp ter plaatse was waren de kinderen verdronken.
Pas in 1976 kon na jarenlange onderhandelingen een overeenkomst worden bereikt tussen West- en Oost-Berlijn en konden West-Berlijnse hulpverleners in dergelijke situaties in actie komen.
Tegenwoordig is zelfs op plaatsen waar delen van de Muur behouden zijn weinig meer te merken van de impact die deze scheiding had.
Door het samengroeien van de stad is het verloop van de vroegere grens vrijwel onzichtbaar geworden.
Het bekendste en langste (1316 meter) overgebleven fragment van de Muur staat langs de oever van Spree aan de Mühlenstraße in Friedrichshain, tussen het Ostbahnhof en de Oberbaumbrücke. Omdat de grens zich hier op de andere oever van de rivier bevond, was dit muurdeel geen onderdeel van de buitenmuur, maar van de zogenaamde Hinterland-Mauer, die het grensgebied aan de Oost-Berlijnse zijde afsloot. Een buitenmuur (aan de West-Berlijnse zijde) was er op deze plaats niet, aangezien de Spree een natuurlijke barrière vormde.
In 1990 werd het muurfragment door kunstenaars uit meerdere landen beschilderd en kreeg het de naam East Side Gallery. In 1991 kreeg het de monumentenstatus.
En ander restant van de Muur, in dit geval wel van de buitenmuur, is te vinden aan de Niederkirchnerstraße in Berlin-Mitte, nabij de zetel van het Abgeordnetenhaus, het Berlijnse parlement. Ook dit deel van de Muur staat op de monumentenlijst.
De grensbouwwerken bij het Muurmonument in de Bernauer Straße zijn daarentegen niet authentiek, maar werden ter bezichtiging opnieuw gebouwd.
Wilhelm Conrad Röntgen (Lennep (Remscheid), 27 maart 1845 München, 10 februari 1923) was een Duits natuurkundige.
Hij is vooral bekend door zijn ontdekking van de naar hem genoemde röntgenstraling.
In 1901 ontving hij de eerste Nobelprijs voor de Natuurkunde.
Zijn belangrijkste bijdrage was de ontdekking van röntgenstraling, begonnen op 8 november 1895, aan de universiteit van Würzburg.
Röntgen werd geboren als enig kind van Friedrich Conrad Röntgen, een textielhandelaar en -fabrikant, en de Nederlandse Charlotte Constanze Frowein uit Amsterdam.
Op driejarige leeftijd verhuisde hij in maart 1848 met zijn ouders naar Apeldoorn waar hij de particuliere lagere school van Martinus Herman van Doorn volgde.
Op school toonde hij geen bijzondere talenten, in zijn schaarse tijd bestudeerde hij graag de natuur en bouwmachines.
Omdat hij in de voetsporen van zijn vader wilde treden volgde hij van 1861 tot 1863 het onderwijs op de Ambachtsschool in Utrecht.
Hierbij verbleef hij in het gastgezin van zijn scheikundeleraar Jan Willem Gunning, die hem op het spoor van de natuurwetenschap zette.
Hij werd van de school verwijderd toen hij weigerde de leerling aan te geven die een karikatuur van een leraar had getekend.
Zonder diploma probeerde hij in 1865 tevergeefs toegelaten te worden tot de natuurkundestudie aan de Universiteit Utrecht.
Hij werd afgewezen omdat hij de klassieke talen onvoldoende beheerste.
Hij mocht alleen als toehoorder (extraneus) op de universiteit aanwezig zijn.
Röntgen volgde er college's in geometrie, stereometrie, fysica, zoölogie, botanie en was lid van het dispuut Nature dux nobis et auspex.
Voor zijn verdere carrière zag Röntgen het niet kunnen afleggen van een universitair examen toch als een probleem.
Toen hij vernam dat de Eidgenössische Technische Hochschule in Zürich geen voorafgaand diploma verlangde, maar toelatingsexamens afnam, ging hij naar Zwitserland.
Hij slaagde voor het toelatingsexamen en studeerde werktuigbouwkunde van 1865 tot 1868, toen hij met uitstekende cijfers zijn diploma als werktuigbouwkundig ingenieur behaalde.
Daarna volgde hij bij August Kundt eveneens aan de ETH een vervolgopleiding in de natuurkunde.
Op 22 juni 1869 promoveerde hij op het proefschrift Studien über Gase.
Ondanks eerdere plannen om na zijn promotie terug te keren naar Nederland (Röntgen was in het bezit van een Nederlands paspoort) voor een leraarsfunctie maar besloot in Zwitserland te blijven en zich te richten op een academische carrière.
Hij werd door Kundt gevraagd om diens assistent te worden.
Hij ging met hem mee naar de Universiteit van Würzburg, waar Kundt een hoogleraarschap had aanvaard.
Toen Kundt twee jaar later naar de recent opgerichte Universiteit van Straatsburg ging volgde Röntgen hem opnieuw.
Hier behaalde hij zijn academische lesbevoegdheid (habilitatie) waarna hij werd benoemd tot privaatdocent aan die universiteit.
Röntgen bekleedde verschillende leerstoelen in onder meer Stuttgart (Hohenheim Universiteit, 1875), Straatsburg (1876-1879), Gießen (1879-1888), Würzburg (1888-1900) en München (1900-1920).
Even zag het er naar uit dat Röntgen in 1888 hoogleraar zou worden in Utrecht als opvolger van Christophorus Buys Ballot.
Ondanks een riant aanbod koos hij toch voor de Universiteit van Würzburg waar hij Friedrich Kohlrausch als hoogleraar opvolgde.
Zijn aanvankelijke belangstelling lag in het verlengde van zijn proefschriftbetrekking bij gassen en hun optische eigenschappen maar ook de merkwaardige elektrische eigenschappen van kwarts, elektrodynamica en thermodynamica.
Nobelprijs
In 1901 kreeg Röntgen de allereerste Nobelprijs in de natuurkunde, nadat hij in 1896 al de Matteucci Medal ontving.
De prijs werd officieel toegekend ter erkenning van de buitengewone diensten die hij heeft geleverd door de ontdekking van de opmerkelijke straling die vervolgens naar hem is genoemd.
Röntgen schonk de geldprijs, 50.000 Zweedse kronen, aan zijn universiteit, destijds die van Würzburg, ter verbetering van het laboratorium waar hij zijn ontdekking had gedaan.
Zoals Pierre Curie een aantal jaren later ook zou doen, weigerde hij op morele gronden enige vorm van patent op zijn vinding.
Evenmin wilde hij dat de gevonden onbekende X-stralen naar hem zouden worden genoemd.
In 1908 werd hij opgenomen in de exclusieve Orde "Pour le Mérite".
Tijdens zijn studietijd in Zürich had hij zijn toekomstige echtgenote ontmoet, Anna Betha Ludwig, de dochter van een Duitse revolutionair die naar Zwitserland was geëmigreerd.
Ze trouwden op 19 januari 1872, na zijn verhuizing naar Würzburg.
Het koppel kreeg zelf geen kinderen, maar in 1887 adopteerden ze het toen zes jaar oude nichtje van zijn vrouw, Josephine Bertha Ludwig.
Röntgen stierf in 1923, op 77-jarige leeftijd, te München aan darmkanker.
Men gelooft echter niet dat zijn werkzaamheden met ioniserende straling daaraan hebben bijgedragen, omdat hij als een van de weinige pioniers routinematig lood gebruikte voor de afscherming van straling: hij kreeg last van een rode huid (erytheem) en trok de juiste conclusie dat dit aan de straling te wijten was.
Zijn onderzoek aan röntgenstraling heeft bovendien niet lang geduurd.
Volgens zijn testament werd zijn archief met al zijn wetenschappelijke en persoonlijke aantekeningen vernietigd.
Ontdekking van de Röntgenstraling
Hij was in 1894 begonnen met onderzoek naar 'kanaalstralen', kathodestralen in een leeggepompte glazen buis met ingesmolten elektrodes waar stoten hoogspanning op werden gezet met een Rühmkorff-inductiespoel.
Deze buis was een voorloper van de latere röntgenbuis, elektronenbuis en gasontladingslamp.
Dit apparaat werd veel gebruikt bij onderzoek door tijdgenoten als Heinrich Hertz, Johann Hittorf, William Crookes, Nikola Tesla en Philipp Lenard.
Röntgen herhaalde begin november 1895 een proef van Lenard waarbij een dun raampje van aluminium in de buis was gemaakt om de kathodestralen uit de glazen buis te laten treden.
Om al het licht buiten te sluiten omwikkelde hij zijn ontladingsbuis met zwart karton.
Ondanks de kartonnen afscherming van de buis zag Röntgen in een volledig verduisterd laboratorium een scherm met bariumplatinocyanide, dat in de buurt stond, oplichten (fluorescentie).
Anders dan tijdgenoten negeerde hij dit lichtverschijnsel niet, maar herhaalde hij op vrijdag 8 november deze proef met een dikkere buis van Crookes.
Weer trad het vreemde lichtverschijnsel op.
Hij vermoedde dat de straling die dit veroorzaakte werden afgegeven toen de kathodestralen tegen het glazen uiteinde van de buis sloegen.
Deze stralen hadden een veel groter bereik in de lucht dan de kathodestralen.
Röntgen ontdekte dat de stralen ongehinderd door zachte materialen zoals papier en textiel heengingen.
In november en december 1895 onderzocht Röntgen systematisch de eigenschappen van deze nieuwe straling, die hij X-straling noemde, naar de onbekende variabele in de wiskunde.
In veel talen, onder andere Engels, heet de straling nog steeds zo, maar in andere talen spreekt men van Röntgenstraling.
Later werd aangetoond dat ze evenals licht bestaan uit elektromagnetische golven, maar dan met een veel kortere golflengte, tussen 0,01 en 10 nanometer.
Later verklaarde Röntgen dat hij, nadat hij voor het eerst zijn eigen skelet zag, zijn proeven in het geheim voortzette om te voorkomen dat hij zijn reputatie zou verliezen indien zou blijken dat hij zich vergist had.
Twee weken na de ontdekking, op 22 december, nam hij de eerste foto van de hand van zijn vrouw.
Toen zij haar handbotjes zag, riep zij "Ik heb mijn overlijden gezien!"
Zeven weken na zijn eerste ontdekking gaf hij nieuws van zijn werk door aan de editoren van het wetenschappelijke tijdschrift van de Fysisch en Medisch Genootschap van Würzburg.
Röntgens wetenschappelijke artikel Über eine neue Art von Strahlen werd op 28 december 1895 gepubliceerd.
Op 6 januari 1896 meldde een Oostenrijkse krant zijn ontdekking van een nieuwe soort straling, dat werd overgenomen door andere Europese en Amerikaanse kranten waardoor de ontdekking bekend werd bij het grote publiek.
Op 13 januari mocht Röntgen op audiëntie komen bij Keizer Wilhelm II om voor een gezelschap van ministers, politieke en sociale personen en wetenschappers zijn stralen te demonstreren.
De keizer gaf Röntgen een ridderorde (tweede klasse), terwijl de Universiteit van Würzburg hem een eredoctoraat verleende in de geneeskunde voor zijn ontdekking.
Hij publiceerde in totaal drie artikelen over röntgenstralen tussen 1895 en 1897, die in 1898 als een aaneengesloten geheel verschenen in het gerenommeerde tijdschrift Annalen der Physik und Chemie.
Röntgen werd beschouwd als de vader van diagnostische radiologie, het medisch specialisme dat beeldvorming gebruikt bij diagnose.
Trivia
In 1995 werd op initiatief van Jos de Win een buste van Röntgen onthuld voor zijn ouderlijk huis aan de Hoofdstraat 171 te Apeldoorn.
Een tegeltableau in Utrecht met portret van Röntgen is te zien op de muur van het pand hoek Nieuwegracht / Schalkwijkstraat 56A. Daar woonde Röntgen als jongeman drie jaar (1862 - 1865) in bij de scheikundeprofessor Jan Willem Gunning. Het tableau van 2005 werd ontworpen door Jackie Sleper en geschonken door de Nederlandse Vereniging voor Radiologie.
Bron : - wikipedia CC 3.0
Artikel overgenomen zonder nazicht op eventuele onjuistheden.
Sabena NV (Société Anonyme Belge d'Exploitation de la Navigation Aérienne) was van 1923 tot november 2001 de nationale luchtvaartmaatschappij van België. Sabena had haar hoofdkantoor in het Sabena house op Brussels Airport.
Het gebouw is ondertussen hernoemd naar b.house en is het hoofdkwartier van Brussels Airlines.
Na de aanslagen van 11 september 2001 stortte de luchtvaartbranche in en als gevolg hiervan werd op 7 november 2001 Sabena failliet verklaard.
Sabena is tot op heden het grootste faillissement dat de Belgische geschiedenis ooit gekend heeft.
De vlucht SN 690 uit Cotonou en Abidjan met een Airbus A340-300 (OO-SCZ) was de laatste vlucht die Sabena uitvoerde.
Op 31 maart 1919 richtte Georges Nélis met de steun van koning Albert I de SNETA (Syndicat National d'Etude du Transport Aérienne) op.
De SNETA diende om de mogelijkheden te onderzoeken om de commerciële luchtvaart in België op te starten.
Op 23 mei 1923 werd Sabena door de Belgische Staat opgericht om de SNETA ( Syndicat National pour l'Etude des Transports Aeriens) die in 1919 werd opgericht, over te nemen.
SNETA was een organisatie die de commerciële luchtvaart onderzocht in België.
Sabena nam de vloot van SNETA over, die bestond uit 4 de Havilland DH-9, 3 Rumpler C.IV, 1 de Havilland DH-4, 4 Blériot-SPAD S.33, 1 Ansaldo A.300C en een Farman F.60 Goliath.
De eerste vlucht van Sabena werd al op 23 mei 1923 uitgevoerd, het ging om een vrachtvlucht tussen Brussel en het Britse Lympne met een tussenlanding in Oostende, uitgevoerd met een de Havilland DH-9.
De eerste betalende vlucht uitgevoerd door Sabena was van Rotterdam naar Straatsburg via Brussel op 1 april 1924.
Frequente vluchten naar Amsterdam en Bazel via Straatsburg werden uitgevoerd vanaf 1923 met verdere routes naar Londen, Bremen en Kopenhagen in 1924.
De maatschappij ontwikkelde zichzelf tot een trendsetter in de luchtvaart.
Door haar vernieuwend beleid schafte Sabena zich steeds het modernste materiaal aan, tegen elke prijs.
Daarmee trok ze ook de aandacht van de vliegtuigconstructeurs.
Zo nam Sabena als eerste Europese maatschappij de Douglas DC-6 in dienst, en later in de gouden jaren 60, was ze opnieuw trendsetter op Europees vlak met bestelling van in totaal 20 Boeing 707-320 vliegtuigen in januari 1956, die in 1960 in dienst zouden verschijnen op de vluchten naar New York.
Sud-Est SE-210 Caravelle VI jets werden in gebruik genomen op middellange-afstandsvluchten in Europa vanaf februari 1961, samen met de Convair 440s, tot de vroege jaren zeventig.
De situatie escaleert in Belgisch Congo na de onafhankelijkheid
In die periode braken er ook verschillende opstanden uit in de Democratische Republiek van Congo, dat sinds 1960 onafhankelijk werd.
Duizenden Belgen sloegen op de vlucht of werden gedwongen het land te verlaten door rellen gericht tegen de Belgische kolonialen.
Het was de taak van Sabena alle Belgische vluchtelingen te evacueren naar België.
De onafhankelijkheid van Congo betekende ook het einde van het uitgebreide netwerk van routes en vliegvelden van Sabena in de oude kolonie.
Sabena kocht twee eerstegeneratie Jumbojets, De Boeing 747-100, en zette deze in 1971 in voor de trans-Atlantische prestigevluchten, naar New York en Chicago, samen met de Boeing 707-320C.
In 1973 werden de oudere Boeings 727 vervangen door de Boeing 737-200 op het Europese netwerk.
De Douglas DC-10-30 werd in 1974 in gebruik genomen, in totaal zal Sabena 5 van deze toestellen aankopen.
Sabena heeft vanaf 1955 sinds de opening van de spoorlijn 36C naar de luchthaven, in samenwerking met de NMBS een eigen treindienst gehad.
Eerst met dieseltreinstellen en vanaf 1971 met elektrische treinstellen na de elektrificatie van de luchthavenlijn.
De zes treinstellen waren specifiek gebouwd voor de verbinding, hadden brede stoelen, veel bagage ruimte en reden met de Sabena kleuren.
NMBS vervoersbewijzen waren niet geldig op deze treinen.
In het station Brussel-Centraal had Sabena zijn eigen kopspoor en terminal met eigen ingang langs het sabenakantoor.
In de jaren negentig is de treindienst overgenomen door de NMBS.
Aan het eind van de jaren tachtig kwam Sabena in financiële moeilijkheden.
In mei 1995 werd 49,5% van de aandelen verkocht aan Swissair om het bedrijf er weer financieel boven op te helpen.
Na een korte opleving verslechterde de situatie weer.
Na de aanslagen van 11 september 2001 stortte de luchtvaartbranche in en als gevolg hiervan werd op 7 november 2001 Sabena failliet verklaard.
De vlucht SN 690 uit Cotonou en Abidjan met een Airbus A340-300 (OO-SCZ) was de laatste vlucht die Sabena uitvoerde.
De winstgevende Sabenadochter DAT werd overgenomen door de SN Air Holding en werd omgedoopt in SN Brussels Airlines, deze maatschappij behield het S-vormige logo van sabena.
In 2005 werd SN Air Holding ook de eigenaar van Virgin Express waarna de twee luchtvaartmaatschappijen in 2006 fuseerden tot het huidige Brussels Airlines.
Met de komst van Brussels Airlines verdween het S-vormige logo.
Op 19 januari 2004 is Sabenadochter en chartermaatschappij Sobelair failliet verklaard.
Haar vluchten voor Jetair werden overgenomen door TUI Airlines Belgium, dat vandaag vliegt onder de naam Jetairfly.
Op dit moment is een onderzoek bezig naar de oorzaak van het faillissement van Sabena.
Swissair wordt verweten dat het Sabena heeft 'leeggezogen'.
Zo dwong het Sabena, terwijl het er financieel heel slecht voorstond, een compleet nieuwe vloot Airbustoestellen aan te schaffen.
Christian Van Buggenhout, de curator van Sabena, eist 1,9 miljard euro terug van de nog bestaande Swissair-bedrijven.
Het pilotenopleidingscentrum van Sabena, Sabena Flight Academy is in 2004 weer opgestart.
In 2009 werd SFA opgekocht door CAE Inc.
Het opleidingscentrum werd onderdeel van de CAE Global Academy. De naam Sabena Flight Acacemy werd echter wel behouden.
In 2012 heeft CAE Oxford Aviation Academy overgenomen.
De naam Sabena Flight Academy verdween en het opleidingscentrum heet nu CAE Oxford Aviation Academy Brussels.
Bron : - wikipedia CC 3.0
Artikel overgenomen zonder nazicht op eventuele onjuistheden.
De Hawker Hurricane was een jachtvliegtuig van de RAF.
Het werd ingezet tijdens de Tweede Wereldoorlog en verwierf vooral bekendheid in de Slag om Engeland.
De eerste vlucht van de Hawker Hurricane vond plaats op 6 november 1935.
Het prototype ging de lucht in met aan het stuur Hawker's chef testpiloot, Flight Lieutenant (later Group Captain) George Bulman.
Op 11 februari 1938 legde het toestel een traject van 526 km af met een gemiddelde snelheid van 658 km/h.
Dit was 48 km/h sneller dan de Duitse Messerschmitt Bf 109 die in 1937 een wereldsnelheidsrecord vloog.
Dit snelheidsrecord was vooral bedoeld om de bevolking een hart onder de riem te steken.
De RAF vertelde er niet bij dat dit record werd gehaald met een uitzonderlijk sterke rugwind.
Het toestel werd ontworpen door Sydney Camm.
Het vloog voor het eerst op 12 oktober 1937. Tijdens de Slag om Engeland waren de Hurricanes verantwoordelijk voor 70% van de neergehaalde Duitse toestellen.
Hoewel qua ontwerp wellicht wat ouder dan de ook legendarische Spitfire (zo was het achterste deel van de romp traditioneel opgebouwd uit hout en textiel) was de Hurricane van vitaal belang tijdens de Slag om Engeland.
Omdat ze veel eenvoudiger van constructie waren dan de Spitfires konden ze ook veel sneller hersteld worden.
Ook het Poolse squadron dat de meeste vijandelijke vliegtuigen neerhaalde vloog met de Hurricane.
Het was het eerste geallieerde toestel dat in februari 1942 uitgerust werd met gronddoelraketten waardoor, hoewel de basisconstructie van het toestel verouderd was, het tot na de Tweede Wereldoorlog in dienst bleef.
De Hurricane werd door een groot aantal landen gebruikt.
Nog voor de Tweede Wereldoorlog werden 20 toestellen geleverd aan België, dat ook de licentierechten kocht.
Eind 1941 werden 24 Hurricanes geleverd aan het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger.
Andere gebruikers waren o.a. Finland, Roemenië, Griekenland en de Sovjet-Unie.
Er zijn in totaal ongeveer 14.000 Hawker Hurricanes gebouwd.
Bron : - wikipedia CC 3.0
Artikel overgenomen zonder nazicht op eventuele onjuistheden.
Het buskruitverraad (Engels: Gunpowder Plot) van 5 november 1605 is een samenzwering in de Engelse geschiedenis.
Een groep rooms-katholieken probeerde onder leiding van Robert Catesby in één klap de protestantse koning Jacobus I van Engeland, zijn familie en een groot deel van de aristocratie te doden door een bom te plaatsen in het paleis van Westminster.
De aanslag zou worden uitgevoerd door Guy Fawkes.
Men beweerde dat de Spaanse troon en de jezuïeten bij het complot betrokken waren.
Het complot werd ontdekt door een katholieke Lord, een vriend van Guy Fawkes, die op 26 oktober een waarschuwingsbrief had ontvangen om niet naar het parlement te komen.
De kelders werden doorzocht en men vond er het buskruit dat bestemd was voor de aanslag.
De samenzweerders en hun leider werden gevonnist op 27 januari 1606 en vier dagen later, op 31 januari, in Westminster opgehangen en gevierendeeld.
De verijdeling van het buskruitverraad wordt in Engeland nog altijd op 5 november (Guy Fawkes Night) gevierd.
In South West England wordt dit sindsdien uitbundig gevierd in het carnavaleske festival West Country Carnival, met optochten uitbundig verlichte carnavalswagens.
De film V for Vendetta, is losjes gebaseerd op deze gebeurtenis.
Tegenwoordig wordt het Guy Fawkesmasker bij protesten gedragen als teken van verzet tegen de autoriteiten.
Bron : - wikipedia CC 3.0
Artikel overgenomen zonder nazicht op eventuele onjuistheden.
De Spaanse Furie of in Spanje bekend als de plundering van Antwerpen duidt op het plunderen en in brand steken van de stad Antwerpen door muitende Spaanse troepen op 4 november 1576, tijdens de Tachtigjarige Oorlog.
Het woord 'furie' heeft waarschijnlijk betrekking op de mythologische furiën.
Achtergrond
In Spanje werd 1 september 1575 het staatsbankroet uitgeroepen; door de vele oorlogen die het Spaanse Rijk over de hele wereld voerde had de regering van koning Filips II enorme schulden opgelopen, en konden de troepen niet meer voldoende betaald worden. Sommige soldaten in de Nederlanden hadden al 2,5 jaar geen soldij ontvangen.
Hierdoor sloegen zij aan het muiten, als eerste in maart 1576 die onder Cristóbal de Mondragón te Zierikzee, later ook die onder Francisco de Valdez te Aalst.
De Raad van State reageerde daarop door de muiters vogelvrij te verklaren.
Begin oktober beraamden enkele Spaanse officieren onder leiding van Sancho d'Avila (commandant van de citadel van Antwerpen) in het diepste geheim een plan om de rijke stad Antwerpen te plunderen.
Binnen Antwerpen lag Sancho d'Avila gelegerd met enkele vendels Spanjaarden. Jerónimo de Roda had op de citadel een schuilplaats gevonden om niet in handen de vallen van de andere Staatsraden.
In Antwerpen gingen geruchten rond door de komst van de Roda; de jezuïeten zouden buskruit en wapens in hun studentenhuis bewaren, dan weer ging het verhaal dat alle burgers door toedoen van de katholieken op een nacht vermoord zouden worden, hetgeen tot opstootjes leidde.
Een bezorgde Raad van State stuurden Filips van Egmont en Jan van Croÿ naar Antwerpen met een regiment Walen, twintig vendels voetvolk en veertien kornetten ruiterij om daar het regiment te versterken dat er al lag.
Het regiment dat er al lag bestond uit Duitsers onder bevel van Otto van Everstein. D'Avila moest eerst afrekenen met graaf Eberstein, de bevelhebber van het Duitse garnizoen dat in Antwerpen gelegerd was.
Op 29 oktober overtuigde hij hem na hem dronken te hebben gevoerd om de stad aan de Spaanse soldaten over te leveren.
Eberstein besefte echter de volgende ochtend wat hij gedaan had en stelde de Antwerpse gouverneur Champagney gauw op de hoogte van het dreigende gevaar.
Intussen deed hij een verzoek aan de muitende regimenten uit Lier, Breda, Aalst en Maastricht om naar de citadel komen.
Stadhouder Fréderic Perrenot (Champagney) had geen hoge dunk van de nieuwe versterkingen.
Dat bleek ook duidelijk op 3 november, toen de versterkingen binnen de stad kwamen zochten veel soldaten meteen de beste kroegen en herbergen op, daar zongen en dronken zij alsof er geen dreiging was.
Anderen misdroegen zich, waardoor Champagney persoonlijk moest komen opdraven om ze uit de herbergen te jagen.
Zowel van de Waalse als Duitse soldaten vreesde men dat zij zich op het beslissende moment van de aanval bij de muiters zouden aansluiten.
Ondanks deze slechte voortekenen - met name de Walen verrichtten niets opbouwends
- togen meer dan tienduizend burgers aan het werk om provisorische grachten en noodschansen op te werpen.
Antwerpen moest het voor haar verdediging vooral hebben van haar burgerleger dat uit twaalfduizend mannen en vrouwen bestond. Zij hadden in een etmaal een wal opgeworpen van ongeveer vijf meter hoog.
Champagney had met hulp van burgers een batterij laten opwerpen in het Schermershof.
Tijdens de aanleg van de citadel was de stad uitgebreid langs de zuidkant, de nieuwe vestingwerken waren nog niet aangesloten op de oude, delen van het oude waren reeds gesloopt, waardoor Antwerpen de facto een open stad was.
D'Avila maakte zich eveneens klaar voor de strijd; terwijl de Antwerpenaren hun verdediging opbouwden namen zijn soldaten ze onder vuur om hen te hinderen. Onder kapitein Ortiz werd met een vendel vanuit de citadel een uitval gedaan op de stad waarbij enkele huizen en een molen afbrandden. Verder zouden er geen pogingen ondernomen worden de bouw van vestingwerken te voorkomen of te hinderen. Wel kreeg het vier- tot vijfduizend koppen tellende garnizoen op de citadel versterking. De regimenten uit Lier, Breda, Aalst en Maastricht waren aangekomen. Waardoor de totale sterkte op ongeveer tienduizend man werd gebracht.
De volgende dag vielen de Spaanse troepen Antwerpen aan.
Stadsgevecht
Vroeg in de morgen arriveerden ook de muiters uit Aalst. Deze sloegen de aangeboden maaltijd af, zij zouden 's middags in de hemel eten, of 's avonds in de stad.
Zesduizend bleven achter op de citadel, zij zouden de citadel verdedigen, daarnaast de stad beschieten tijdens de uitval.
Op de zondag in de namiddag werd aanvalssein gegeven en zag men Julian Romero, Francisco Baldez, Alonso de Vargas, Camillo del Monte uit de citadel komen met ongeveer vijfduizend man voetvolk, achthonderd ruiters, waarvan vele trossen stro en fakkels meedroegen.
Ze knielden en baden een Ave Maria voordat zij overgingen tot de bestorming.
De aangelegde wal verdedigd door zesduizend mannen en vrouwen werd hevig beschoten, voorafgaande. Verder is niet veel bekend over de stellingen en slagordes die moeten hebben plaatsgevonden.
De eerste weerstand was in elk geval niet hardnekkig ook niet langdurig. Het waren de muiters uit Aalst die de pas aangelegde wal tussen de citadel en het kasteel vanuit drie richtingen aanvielen.
De Walen wisten een eerste bestorming nog af te slaan, maar bleken niet bestand tegen de tweede aanvalsgolf.
Ze waren gedwongen geweest zich terug te trekken naar de Sint-Michielsabdij, waar hun kolonel gevangen werd genomen.
De verschansing op twee andere punten (tegenover de Blijdenhoek en Begijnenstraat) werd snel ingenomen.
De ruiters van Vargas trokken langs het Sint Jorisplein, dreef vluchtenden voor hun uit, sabelden en beschoten iedereen die weerstand bood.
De burgers op de Grote Markt en in het Raadhuis, probeerden het Raadhuis te beschermen. Zij boden een fel verzet, vanuit de ramen van het raadhuis schoten ze op de ruiters.
De ruiters leden opmerkelijke verliezen tijdens de schermutselingen totdat het enkelen lukte binnen te dringen en brand te stichten met de meegenomen bundels stro.
Door de brand was het niet langer mogelijk het raadhuis te verdedigen, iedereen die het raadhuis ontvluchtte werd op het plein doodgeslagen.
De brand sloeg over op andere huizen, er ontstond een algemene stadsbrand, ongeveer zeshonderd huizen (de meeste achter en naast het stadhuis gelegen) brandden af.
De overgebleven Duitse militairen en burgers streden wanhopig dag en nacht door maar konden de Spanjaarden niet tegenhouden.
Driedaagse plundering
De muiters drongen allerlei woningen binnen, doodden de bewoners en stalen geld en sieraden. Vrouwen werden verkracht, mannen het hoofd ingeslagen. De honden dronken het bloed van de doden.
Onder andere het stadhuis werd in brand gestoken. Veel mensen kwamen in het vuur om het leven, stikten in de rook, of werden verpletterd door instortende huizen.
Intussen was het plunderen begonnen, zelfs de Walen en Duitsers, die aanvankelijk de stad nog hadden verdedigd, namen er deel aan.
Volgens een andere bron sloten de Walen zich niet bij de muiters aan, maar sloegen zij al snel op de vlucht. De Duitsers wedijverden zelfs met de muitende soldaten in roofzucht en wreedheid.
Veel burgers kwamen om het leven door de om buit twistende soldaten. Drie dagen lang werd de stad geplunderd, arm noch rijk werd gespaard, kleine huizen, stadskastelen werden leeggehaald.
Graaf Eberstein kwam om toen hij trachtte te vluchten. Hij wilde aan boord van een boot springen, maar viel in de Schelde en verdronk.
Petrus Taxis op de vlucht sprong met zijn paard van de stadswal in de gracht, zwom met zijn paard naar de overkant en wist te ontkomen. Er werd voor een bedrag van twintig miljoen gouden kronen geroofd.
Er waren soldaten die hun geroofde goud lieten verwerken in hun harnassen, rapier en stormhoeden, deze daarna zwart schilderden om te verhullen dat het van goud gemaakt was.
Nasleep
Het aantal slachtoffers is niet exact bekend, maar men spreekt van vele duizenden doden (ooggetuigen schatten zevenduizend doden). Onder hen waren er ook enkele schepenen.
De furie hield een tijd aan, waarbij de muiters veel rijke burgers gijzelden om hen geld af te persen.
Grote aantallen burgers uit de Zuidelijke Nederlanden namen de wijk naar aanleiding van het geweld naar de Noordelijke Nederlanden, waarvan sinds 1572 delen zich aan het Spaans gezag onttrokken hadden.
Volgens Strada moeten er onder de muiters tweehonderd doden gevallen zijn, hoewel zij zelf beweerden dat het er veertien waren. Onder burgers en haar verdedigers worden getallen van zesduizend genoemd.
Drieduizend tijdens gevechten, vijftienhonderd in de stadsbrand en instortende huizen, vijftienhonderd tijdens hun vlucht, verdronken of vermoord.
Voor de Spaanse kroon was deze gebeurtenis een verlies van tien jaar aan inspanningen om de zeggenschap over de opstandige provincies te behouden.
De gebeurtenissen verontwaardigden zelfs koningsgezinden.
Strada schreef: "...en dat zij (de Spanjaarden), voorwaar tot grote schande de Spanjaarden (tenzij dat de haat gelijk in andere dingen, zoals ook in deze, de roep vermeerderd heeft) de stad die zij rijk en machtig aantroffen, arm en slecht achterliet."
Volgens Strada hadden naast Spanjaarden ook Italianen, Nederlanders en Duitsers deelgenomen aan de plunderingen, waarvan de laatsten volgens hem, zelfs de Spanjaarden verre te boven gingen.
Rijke burgers werden (onder andere) door soldaten onder Cornelius van den Eynde uit pure haat onmenselijk vermoord.
Cornelius van den Eynde had zich met duizend Duitse soldaten bij de muiters aangesloten.
Pacificatie van Gent
De gebeurtenissen brachten een enorme schok teweeg door de Nederlanden en stimuleerden in grote mate het tot stand komen van de Pacificatie van Gent op 8 november 1576.
Alle muiters kregen amnestie, velen traden daarna weer in dienst van het leger van Vlaanderen. Alle Spaanse troepen moesten de Nederlanden verlaten.
Daarvoor al joegen de Antwerpenaren in samenwerking met de watergeuzen onder Filips de Zoete tijdens de inname van de citadel de Duitse vendels van onder anderen Karl Fugger de stad uit.
Er werden daarna acht kolonels in het stadsbestuur aangesteld, het miltaire gezag vervangen door burgermilities, alle weerbare mannen tussen 20 en 60 moesten deelnemen, burgers moesten werken aan de vestingwerken, op straffe van een boete van vier stuivers bij verzuim.
Op 18 september was de intocht van de prins van Oranje in Antwerpen.
Willem van Oranje trok met een open wagen door de Rodepoort de stad binnen.
Antwerpen zou vanaf dat moment een bolwerk van de Staatsen zijn tot 1584. Alexander Farnese zou Antwerpen belegeren tot 17 augustus 1585.
Veel Duitse, Spaanse en Italiaanse kooplieden verlieten de stad.
Tijdens het beleg door Parma acht jaar later, waren er niet meer dan hondervijftig buitenlandse kooplieden in Antwerpen, tegenover zestienhonderd inheemse kooplieden.
De laatsten waren vooral Vlaamse en Brabantse vluchtelingen die zich in de stad waren vestigen.
Los van enige religieuze bekommering zochten mensen hun geluk in veiliger oorden.
Het noorden profiteerde van de Migratiestroom in de Nederlanden, van tienduizenden vaak rijke of hoog opgeleide vluchtelingen, die uiteindelijk de Gouden Eeuw brachten in de Republiek.
Bron : - wikipedia CC 3.0
Artikel overgenomen zonder nazicht op eventuele onjuistheden.