Jacob (soms Jacques of Jacobus) Jordaens (Antwerpen, 19 mei 1593 - aldaar, 18 oktober 1678) was een Vlaamse barokschilder uit de Antwerpse School.
Jacob Jordaens leefde in Antwerpen.
Hij was, net als Peter Paul Rubens, Hendrick van Balen en Sebastiaen Vrancx, leerling van Adam van Noort.
Na eerst onder invloed van de werken van Rubens te werken, ontwikkelde hij tussen 1619 en 1627 een eigen stijl.
Deze is gekenmerkt door een weldoordachte, beheerste opbouw van de compositie, en een prachtig kleurenspel.
De late stijl van Jordaens was sterk door Veronese beïnvloed.
Na Peter Paul Rubens en Antoon Van Dyck is hij de belangrijkste Zuid-Nederlandse historieschilder.
Alle Vlaamse schilders staan in Rubens' schaduw: zij ondergaan zijn invloed, hun succes wordt door zijn roem benadeeld.
Jordaens heeft een voorkeur voor meer volkse uitbundigheid, Driekoningenfeesten.
De figuren zijn grover getekend en de even schitterende kleureffecten bereikt hij met iets zwaardere kleurtonen dan Rubens.
Als 14-jarige ging de koopmanszoon Jordaens in de leer bij Adam van Noort.
In 1615 schreef hij zich in bij het gilde.
Het jaar daarop huwde hij Van Noorts dochter.
Jordaens schilderde vooral grote historiestukken, maar ook genrestukken en portretten, en hij was ontwerper van wandtapijten.
In tegenstelling tot Van Dyck en Rubens was Jordaens nooit hofschilder.
Wel kreeg hij in de jaren '40, na de dood van zijn rivalen, steeds meer (vorstelijke) opdrachten uit het buitenland.
Zo leverde hij schilderijen voor de Oranjezaal van Huis ten Bosch.
Jordaens woonde en werkte zijn hele leven in Antwerpen.
Omstreeks 1650 werd hij calvinist.
Jordaens was een welvarend man en tot op hoge leeftijd productief.
Hij stierf op 85-jarige leeftijd aan de zweetziekte of polderkoorts (verzamelnaam voor ziektes als cholera, tuberculose en malaria).
Zijn dochter, die hem verzorgde, stierf enige uren later. Beiden werden in het Nederlandse Putte begraven.
Meerdere protestanten lieten zich in die tijd aldaar begraven omdat het dorp, liggend in het gebied van de Calvinistische Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, een kleine protestantse kerk had.
Op de plaats van de verdwenen protestantse kerk en de begraafplaats staat een standbeeld van Jordaens (ontwerp Jef Lambeaux, 1877).
In het voetstuk zijn de bewaarde grafplaten van Jordaens en van zijn leerlingen van Pape en Stalbemt verwerkt.
De vorm van De koning drinkt is zeer expressief en realistisch weergegeven.
Het schilderij is afgewerkt tot in detail door middel van de aquareltechniek en een fijn penseel.
Jordaens maakt gebruik van het licht/donkercontrast.
Het is een mooi kleurenspel en schaduwspel.
De compositie van het schilderij is niet symmetrisch maar er zitten wel richtlijnen in verwerkt.
Het zijn vooral diagonale richtlijnen.
Daarmee legt hij de nadruk op het dynamische van het schilderij.
Jordaens vestigt ook de aandacht op de koning, de koning is het beeldvlak.
Jordaens legde met dit schilderij de nadruk op het 'volkse'.
Hij maakte met zijn schilderijen de indruk dat alles draait rond uitbundigheid en ontspanning.
U ziet op het schilderij de koning eten en drinken met een hele horde mensen langs zijn zijde die zijn vreugde en opgewektheid delen.
De koning deelt met zijn volk en doet zich niet voor als een persoon die beter is dan zijn volk.
Hij ziet hen in het schilderij als gelijkwaardig.
Met als titel van het schilderij 'De koning drinkt' kan men bedoelen dat de koning drinkt op de gezondheid van zijn volk.
De koning drinkt is eigenlijk een schilderij waarop het spel de Driekoningenfeesten is afgebeeld.
Het koningsspel op Driekoningen werd gespeeld door een wisselend aantal spelers.
Via een trekbrief werden de rollen in het spel verdeeld. Tijdens het spel werd veel gegeten en gedronken.
De koning betaalde de drank; bier, wijn of jenever met suiker. Anderen zorgden voor het eten.
De koning leidde het spel. Hij koos de namen waarop gedronken werd.
De nar zorgde ervoor dat iedereen 'Vivat, de koning drinkt' riep.
Wie dat naliet werd gestraft met een zwarte veeg roet over het gezicht.
De stijlstroming waarin het schilderij de koning drinkt past is de barok.
Na de dood van Govert Flinck in 1660 kregen Jordaens, Jan Lievens, Jurriaen Ovens, Jacob van Ruisdael en Rembrandt door de gebroeders Cornelis en Andries de Graeff de opdracht een aantal schilderijen te leveren voor de decoratie van het nieuwe stadhuis in Amsterdam.
Willy Vandersteen liet zich in het verhaal De koning drinkt waarschijnlijk inspireren door het schilderij "de koning drinkt".
Ook speelt Jordaens mee in het album De raap van Rubens, waar Lambik hem samen met Antoon van Dyck en David Teniers de Oude, ontmoet in het atelier van Peter Paul Rubens.
Mount Saint Helens is een thans nog 2550 m hoge vulkaan in Skamania County in de staat Washington in de Verenigde Staten.
De vulkaan is vooral bekend vanwege de verwoestende uitbarsting in 1980, waarbij tientallen mensen omkwamen en een groot deel van de berg instortte.
Voorheen bereikte de top 2950 m, wat dus neerkomt op een hoogteverlies van 400 m met heden.
De berg maakt deel uit van de Cascade Range.
Net als de meeste andere vulkanen in deze bergketen is Mount Saint Helens een stratovulkaan (Een stratovulkaan is een hoge kegelvormige vulkaan die is opgebouwd uit lagen van gestolde lava en tefra (Met tefra of pyroklasten worden in de vulkanologie en geologie brokstukken in vulkanisch gesteente bedoeld.).).
Hij staat bij de Klickitat-Indianen bekend als 'Louwala-Clough', wat "rokende of vuurberg" betekent.
In het Engels is de berg door George Vancouver vernoemd naar zijn vriend, de Britse Alleyne FitzHerbert, eerste baron St Helens, nadat een Brits team het gebied in de 18e eeuw in kaart had gebracht.
De vulkaan is vooral bekend vanwege de grote uitbarsting op 18 mei 1980, de eerste sinds 123 jaar.
Dit was de meest dodelijke en verwoestende vulkaanuitbarsting in de geschiedenis van de Verenigde Staten.
Bij de uitbarsting kwamen 57 personen om het leven en raakten 200 huizen, 47 bruggen, 24 km spoorweg en 300 km weg vernield.
De uitbarsting werd voorafgegaan door een beving van 5,1 op de schaal van Richter waarbij de top van Mount Saint Helens instortte en de berg 400 m lager werd.
De hoeveelheid energie die vrijkwam bij de grote uitbarsting van 1980 was vergelijkbaar met honderdvijftigmaal de kracht van de atoombom op Hiroshima.
Voordat de eigenlijke eruptie plaatsvond steeg een enorme pliniaanse wolk uit de kratermond.
De uitbarsting had een VEI (De vulkanische-explosiviteitsindex (Engels: Volcanic Explosivity Index), afgekort VEI, is een maat voor de grootte van vulkanische uitbarstingen.) van 5.
Een grote pyroclastische wolk (gloedwolk), met een temperatuur van rond de 500 graden Celsius, verwoestte alles op zijn weg naar beneden.
Er ontstond een flinke krater (caldera).
Tot in de wijde omtrek werden de bomen platgegooid en de omgeving werd "gezandstraald" over een oppervlak van ca. 600 km².
Onbeschermde personen die door deze pyroclastische stroom werden overvallen werden binnen enkele tellen levend gekookt.
Als de vulkaan niet in een zeer dunbevolkt gebied had gelegen had het aantal slachtoffers enorm kunnen zijn.
De vulkaan was al lang niet meer actief geweest, maar sinds zijn 'ontdekking' in de 18e eeuw noteerde men enkel wat kleinere uitbarstingen.
In de maanden voor de uitbarsting van werd de berg al in de gaten gehouden door de United States Geological Survey (USGS) en werden er mensen geevacueërd.
Op de ochtend van 18 mei 1980 rapporteerde David A. Johnston, een vulkanoloog bij de USGS, als eerste dat de uitbarsting was begonnen.
Enkele tientallen seconden daarna werd hij op zijn veilig geachte observatiepost op 10 km (!) afstand gedood door de pyroclastische wolk.
In september 2004 begon de berg opnieuw te roken, maar een grote uitbarsting bleef achterwege.
Op 8 maart 2005 stootte de vulkaan een ruim 10 km hoge wolk van as en stoom uit, waarna een lichte aardbeving volgde met een kracht van 2,5 op de schaal van Richter.
De rookwolk, die ongeveer een half uur aanhield, was vanuit de wijde omtrek zichtbaar.
Al vóór de catastrofale uitbarsting van de vulkaan was een gebied ingedeeld in twee gevarenzones.
De rode zone lag het dichtst bij de vulkaan en gold als het gevaarlijkste gebied.
De blauwe zone duidde eveneens gebied aan waar levensgevaar dreigde, maar het gevaar gold in dit gebied als minder ernstig.
Het overgrote deel van de slachtoffers viel echter buiten deze zones.
Dit kwam doordat de zones gebaseerd waren op een uitbarsting waarbij de assen en het puin recht omhoog zouden worden geschoten.
De uitbarsting op 18 mei 1980 was echter zijwaarts gericht.
De Buick Model 33 was een van de meest succesvolle Buick's in 1911.
De Model 33 was een 4/5-zitter convertible.
1911, Buick Model 33 Touring (voor restauratie)
foto : op www.oldcarsweekly.com
De Model 33 heeft een wielbasis van 2540mm.
Spoorbreedte 1422mm voor- en achteraan.
Deze automobiel heeft een 2.7liter(2715cc) vier-cilinder (2 kleppen per cilinder) in lijn kopklepmotor welke 31pk vermogen geeft.
achterwielaandrijving en twee versnellingen.
Het gewicht bedraagt 841kg, en de benzinetank heeft een inhoud van 45,5liter.
Nog te restaureren Buick Model 33
foto : op www.oldcarsweekly.com
Met een aankoopprijs van 950$ was het nog een vrij goedkope wagen uit de Buick reeks van 1911.
Schiphol, of Luchthaven Schiphol (in het Engels Schiphol Airport, Amsterdam Airport, Schiphol Airport Amsterdam of Amsterdam Airport Schiphol genoemd), is de grootste Nederlandse luchthaven, en een van de belangrijkste luchthavens van Europa.
Schiphol was in 2010 qua aantallen in passagiersvervoer het vijftiende vliegveld ter wereld.
Het vliegveld ligt in de gemeente Haarlemmermeer en bevindt zich ongeveer 15 kilometer ten zuidwesten van Amsterdam.
Op 17 mei 1920 opende de KLM haar eerste lijndienst: de luchtlijn Amsterdam-Londen.
Schiphol deed dienst als landingsplaats voor Amsterdam.
Dat jaar waren er 440 passagiers.
Schiphol is de thuishaven van de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen KLM, Corendon, Martinair, ArkeFly en Transavia.
Daarnaast is het de Europese hub van Delta Air Lines en de derde hub van prijsvechter Vueling.
Ook easyJet gebruikt de luchthaven als hub.
De luchthaven ligt enkele meters onder zeeniveau en telt zes start- en landingsbanen.
Op de plaats waar Schiphol nu ligt, heeft eerder een dorp gelegen: Rijk.
De naam "Schiphol" wordt ook gebruikt als plaatsnaam, evenals Schiphol-Oost en Schiphol-Rijk.
De luchthaven is eigendom van de Schiphol Group (statutaire naam: "N.V. Luchthaven Schiphol"), met als aandeelhouders de Nederlandse Staat, en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam.
De naam Schiphol komt al voor in een stuk gedateerd 11 september 1447 ("Sciphol").
De oorsprong van de naam staat niet vast, maar hij zou verwijzen naar een moerasachtig stuk land waar men hout (Gotisch: 'scip') kon halen; naar een bedding voor schepen; of naar de scheepsrampen die juist in deze noordoostelijke hoek van het Haarlemmermeer ("scheeps-hel") veel voorkwamen omdat die lagerwal was bij de meest voorkomende windrichting.
Een andere verklaring die hier enigszins op aansluit wijst op een oud woord 'hol' dat 'graf' betekende.
Weer een andere theorie zoekt het bij een woord dat verwant is met 'hal' (en het Engelse "hall"), wat juist zou duiden op een toevluchtsoord voor schepen in nood, een veilige haven.
Ook kan 'hol' nog duiden op een speciaal aangelegde halfronde dijk in de Haarlemmermeer die er van boven uit zag als een hol.
Hierachter konden schepen schuilen tijdens noodweer.
Volgens een informatiepaneel nabij Bovenkerk van de Stichting 'Oud Aalsmeer' werd 't Schipholl voor het eerst in 1447 genoemd: "Vier maden lands liggende in de Aelsmerbanne in Schipholl".
Betekenis: Laaggelegen land waar takken werden gesneden (Scip = afgesneden tak).
't Schipholl bestond en bestaat uit de Kleine Poel, het Zwarte Pad, het oeverlanden reservaat en het poldertje van Sloothaak met stadskwekerij.
Het gebied behoort waterstaatkundig tot de Buitendijkse Buitenveldertse polder.
Na de noordelijke grenssloot, het voormalige fort en het militaire vliegveld siert nu de nationale luchthaven zich met de naam van dit gebiedje aan de noordoostelijke grens van Aalsmeer: Schiphol.
Die naam is dus in de loop der eeuwen enkele kilometers naar het westen verschoven.
Schiphol wil de komende jaren de capaciteit verder uitbreiden naar 65 miljoen passagiers en tussen de 600.000 en 650.000 vluchten per jaar.
Om de concurrentie aan te kunnen gaan met Frankfurt en Londen Heathrow zou een zevende baan, parallel aan de Kaagbaan, noodzakelijk zijn.
Om dit te realiseren zou er een nieuwe terminal komen aan de noordwestzijde van Schiphol Centrum.
Dit plan is echter in 2009 opzij geschoven.
Hiervoor in de plaats is er in 2010 begonnen aan de realisatie van een nieuw Masterplan 2020-2025.
Dit plan behelst uitbreiding van de pieren ten zuiden van de huidige B-pier, en de aanleg van een nieuwe vertrek/aankomsthal in dit gebied.
Schiphol zal zich blijven concentreren op de hub-functie voor KLM en de SkyTeam luchtvaartmaatschappijen, maar daarnaast ook (sterk) blijven groeien in het low-cost airline segment.
Op de langere termijn na 2020 zullen naar verwachting een aantal chartervluchten (point-to-point leisure vervoer) worden verplaatst naar de regionale luchthavens Lelystad en Eindhoven.
Tenzing Norgay (verm. in het klooster Ghang La (Tibet), °15 mei 1914 - Darjeeling (India), 9 mei 1986) was een Nepalese sherpa, die samen met Edmund Hillary als eerste de top van de hoogste berg ter wereld, de Mount Everest, bereikte.
Volgens een memo van Edmund Hillary in het archief van de Royal Geographical Society was deze als eerste op de top, hoewel Norgay en Hillary later hadden afgesproken dit niet bekend te maken.
1953 was voor Norgay een belangrijk jaar. Tenzing Norgay was de sherpa-begeleider van Edmund Hillary.
Op 29 mei 1953 bereikten Hillary en Tenzing als eerste mensen het hoogste punt op aarde, de Mount Everest (8848m).
Tenzing Norgay was drager van een hoge Britse onderscheiding voor dapperheid; de George Medaille.
In 1996 trad zijn zoon Jamling Tenzing in de voetsporen van zijn vader.
Tijdens de klim, die ook wel de '1996 Everest disaster' wordt genoemd omdat er acht klimmers uit een ander team omkwamen, bereikte hij samen met twee medeklimmers de top van de Mount Everest.
Het Frans Hals Museum is een gemeentelijk museum in Haarlem en staat bekend als museum van de Gouden Eeuw.
Het museum is opgericht in 1862 en was gehuisvest in het stadhuis dat voor het museum werd uitgebreid met een aantal museumzalen aan het Prinsenhof.
In 1913 verhuisde het museum naar het Oudemannenhuis, een 17e-eeuws hofje aan het Groot Heiligland.
De collectie is gebaseerd op de rijke verzameling van de stad zelf die al vanaf de 16e eeuw is opgebouwd.
Het museum bezit honderden schilderijen waaronder meer dan een dozijn schilderijen van Frans Hals, waaraan het museum zijn naam dankt.
De moderne collectie is te vinden in het museum de Hallen, een dependance van het Frans Hals Museum.
De schilderijen van Frans Hals, van zijn voorgangers, zijn leerlingen, zijn collegas én zijn concurrenten bieden een prachtig overzicht van de Haarlemse schilderkunst van de Gouden Eeuw (zie ook: schilderkunst in Haarlem).
In de aanloop naar de Gouden Eeuw waren er enkele zeer getalenteerde schilders in Haarlem, Jan van Scorel en Maarten van Heemskerck en later Cornelis Cornelisz van Haarlem, Hendrick Goltzius en Karel van Mander, die de schilderkunst in Haarlem op hoog niveau brachten.
Zij werkten allen naar Italiaans voorbeeld.
Omstreeks 1600 sloegen enkele kunstschilders een nieuwe richting in.
Zij gingen over tot wat nu de typisch Hollandse schilderkunst genoemd wordt:
alledaagse onderwerpen op huiskamerformaat in een realistische stijl
landschappen
zeegezichten
stadsgezichten
visstillevens
bloemstillevens
alledaagse tafereeltjes en portretten
Deze nieuwe ontwikkeling had te maken met maatschappelijke veranderingen.
De economie groeide explosief en een geheel nieuwe klantenkring diende zich aan: de rijk geworden burgers.
Zij vroegen om kleine schilderijen met herkenbare voorstellingen.
De schilders specialiseerden zich in één of twee genres en bereikten daardoor een ongekend hoog niveau.
Van al die nieuwe genres zijn in het Frans Hals Museum schitterende voorbeelden te vinden: portretten van Frans Hals, landschappen van Jacob van Ruisdael, huishoudens van Jan Steen, ontbijtjes van Floris van Dijck stuk voor stuk hoogtepunten van de Gouden Eeuw.
Als gemeentemuseum herbergt het Frans Hals Museum vanouds de kunstwerken van de stad.
Het begin van de collectie van de stad Haarlem werd gevormd in 1581, vlak na de Reformatie, toen Haarlem van de Staten van Holland alle goederen van de katholieke kloosters en andere katholieke instellingen in Haarlem kreeg.
In 1590 schilderde Cornelis Cornelisz van Haarlem in opdracht van het stadsbestuur vier grote schilderijen voor het Prinsenhof, een onderdeel van het stadhuis.
Drie van de vier hangen nu in het Frans Hals Museum.
Toen in 1625 de laatste broeder van het belangrijke Sint-Jansklooster overleed, kwam een deel van de kunstwerken van het klooster in handen van de stad, waaronder Jan van Scorels Doop in de Jordaan.
In 1797 werden de schutterijen opgeheven.
Negen grote schuttersstukken uit de verenigingsgebouwen werden in het stadhuis in veiligheid gebracht.
Vier van de negen waren geschilderd door Frans Hals, de overige door Pieter de Grebber en anderen.
In 1862 opende het zogenaamde Stedelijk Museum van Haarlem zijn deuren.
Het was gevestigd in het stadhuis. Er werden 123 schilderijen getoond.
De verzameling werd gestaag uitgebreid met schenkingen en een groot bruikleen van het Sint Elisabeth Gasthuis.
In die tijd kende het museum beroemde bezoekers: Monet, Liebermann, Whistler en anderen bezochten het museum om de werken van Frans Hals te bestuderen.
De collectie werd flink uitgebreid door de in 1875 opgerichte Vereeniging tot uitbreiding der Verzameling van Kunst en Oudheden.
Zodat de collectie te groot werd en een eigen gebouw verdiende.
In 1913 werd het Frans Hals Museum geopend in het voormalige Oudemannenhuis aan het Groot Heiligland, een gebouw dat voor die nieuwe functie stevig onder handen was genomen.
De stedelijke collectie verhuisde daarheen.
Sindsdien is de collectie uitgebreid door legaten, schenkingen en aankopen, de laatste mede dankzij de steun van de Vereniging van Vrienden van het Frans Hals Museum en andere instellingen.
Sinds 2000 is Karel Schampers de directeur van het Frans Hals Museum, voorgangers waren onder andere Dick Couvée en Derk Snoep.
Het huidige gebouw van het Frans Hals Museum stamt in oorsprong uit de 17e eeuw: de typisch Hollandse trapgevels aan de voorzijde herinneren aan die periode.
Het museum ligt rondom een binnentuin, die in 17e-eeuwse stijl is aangelegd.
Het museum was oorspronkelijk een Oudemannenhuis, een bejaardenhuis voor mannen.
Wie voor het gebouw staat, ziet meteen dat het oudemannenhuis geen armlastige instelling was.
De toegangspoort (nu de entree van het museum) is fraai versierd met pilasters, een cartouche met wapenschilden en bovenop een beeld van een oude man.
Het Oudemannenhuis werd destijds zo mooi gevonden dat men schreef: het Oldemannenhuys schijnt veel eerder een Paleis van een Prince.
Het Oudemannenhuis werd gebouwd in opdracht van het stadsbestuur.
Wie het ontworpen heeft, is niet zeker.
Voorheen is gedacht dat Lieven de Key het ontwerp maakte: hij was in die periode stadsmeestermetselaar en ontwierp bijvoorbeeld de Vleeshal.
Tegenwoordig echter gaat men er van uit dat het ontwerp afkomstig was van Pieter van Campen (Amsterdam 1568-Haarlem 1615), de vader van Jacob die het Paleis op de Dam bouwde.
Het Oudemannenhuis werd gebouwd in 1607-1611 in opdracht van het stadsbestuur van Haarlem.
Om de bouw te financieren werden een rederijkersfeest en een grote loterij georganiseerd, met een totale opbrengst van maar liefst 55.000 gulden.
Op 1 februari 1609 betrokken de eerste oude mannen het gebouw.
Het waren toen kleine huisjes naast elkaar, gebouwd rondom een vierkante binnentuin.
In elk huisje woonden twee mannen.
Er konden maximaal 60 oude mannen wonen.
In 1810 kreeg het gebouw nieuwe bewoners: 127 wezen werden er ondergebracht.
De oude mannen verhuisden naar het Proveniershuis aan de Grote Houtstraat.
De zolders van de huisjes werden doorgebroken, zodat er ruimte ontstond voor slaapzalen.
In 1854 werd het weeshuis eigendom van de Hervormde Kerk.
Er werd ook nieuw personeel aangenomen, naast de binnenvader en de binnenmoeder.
Er kwamen in de geest van de Verlichting - nu ook een naaimoeder, een schoolmeester en een kinderjuffrouw in dienst.
In 1858 werd het gebouw uitgebreid met twee klaslokalen.
Ook stadskinderen konden er terecht voor onderwijs.
Het gebouw werd begin 20e eeuw te klein en te duur in onderhoud.
De wezen verhuisden naar een nieuw weeshuis in de Olieslagerslaan.
De gemeente kocht het pand weer terug van de kerk om er de stedelijke kunstcollectie onder te brengen.
Delen van het regelmatig aangepaste gebouw worden gesloopt en in vroeg-17e-eeuwse stijl weer opgebouwd naar een ontwerp van stadsarchitect L.C Dumont.
De oorspronkelijke plattegrond, de toegangspoort en het hoofdgebouw met de oude eetzaal, de regentenkamers en de ziekenzaal van de oude mannen blijven gehandhaafd.
Op 14 mei 1913 werd het museum geopend.
Het werd genoemd naar Haarlems beroemdste kunstenaar: Frans Hals.
De Jonagored is een kleurmutant van het appelras Jonagold ontdekt door de Belgische boomkweker Jos Morren uit het Limburgse Halen.
Hij ontdekte dit ras toevallig nadat één tak uit zijn boomgaard bijzonder fel-roodgekleurde appels droeg.
Dit triploïde ras is vorstgevoelig, net als de standaard Jonagold.
Dit toont zich door het droogvriezen van hele bloemtrossen en de zogenaamde stropdassen (vorststrepen) op de vrucht.
De kleur van Jonagored is donkerder dan die van de standaard Jonagold.
De productie bij virusvrij materiaal is net zo hoog als bij virusvrije standaard Jonagold.
De appel bevat veel voedingsvezels en natuurlijke suikers. Voedingsvezels zorgen voor een goede spijsvertering.
Ze helpen ook bij de opname van andere belangrijke voedingstoffen.
De natuurlijke suikers in appels worden langzamer opgenomen dan gewone suiker.
Daardoor geven ze langer energie.
Daarnaast bevat de appel relatief veel vocht.
Daarom bewaren we al eeuwen een appeltje voor de dorst.
De Jonagored is zoetzuur van smaak.
De Jonagored is het lekkerst als handappel of als dessertappel, door de yoghurt en in de muesli.
Appels zijn een handig tussendoortje en kennen bovendien vele toepassingen.
Verwerk ze in fruitsalades, bak ze in de schil in de oven, vul, stoof of frituur ze.
Maak er sap, saus of appelmoes van, of een compote en vul daarmee een taartbodem of cake.
Verwerk ze in nagerechten en bijvoorbeeld in chutney of jam.
Door het hoge pectinegehalte van appels stolt jam sneller.
Een goede appel moet er gaaf uitzien, is stevig en onbeschadigd.
Appels zijn erg stootgevoelig.
Stoten of butsen veroorzaakt beurse plekken.
Behandel appels dan ook voorzichtig.
Wanneer de appel rijper wordt, voelt de schil vettig aan.
Controleer de kwaliteit door te kijken en te voelen.
Appels zijn na aankoop circa 2 weken houdbaar.
Bewaar appels op een koele, donkere plaats.
Appels die op de fruitschaal liggen worden snel overrijp en doordat ze veel ethyleen produceren beïnvloeden ze bovendien het overige fruit op de fruitschaal nadelig.
Was de appel, verwijder het klokhuis en schil de appel indien gewenst.
Appels verkleuren na het schillen snel.
Voeg een beetje citroensap toe om bruinverkleuring te voorkomen.
Uit vondsten in Italië en Zwitserland van resten van gekweekte appels die al zo'n 4500 jaar geleden zijn geteeld, blijkt dat de appel al lang bekend is.
De appel is verreweg de belangrijkste fruitsoort van het noordelijk halfrond en wordt in toenemende mate ook verbouwd op het zuidelijk halfrond.
Nederland is een appelland bij uitstek, zowel qua consumptie als productie.