De bruine glazenmaker (Aeshna grandis) is een libel uit de familie van de glazenmakers, de Aeshnidae.
Voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Linnaeus in 1758.
De soort komt voor in Centraal- en Noord-Europa.
Ontbreekt in Zuidwest-Frankrijk en het Iberisch Schiereiland (uitgezonderd Pyreneeën), grote delen van Italië en Zuidoost-Europa.
Wel in Groot-Brittannië en Ierland.
Zeldzaam in Schotland.
Oostelijk tot aan het Baikalmeer.
Niet in Afrika.
De soort is in Nederland en België vrij algemeen.
Engels : Brown Hawker Duits : Braune Mosaikjungfer Frans : La Grande Aeschne
De spanwijdte ligt tussen de 95 en 105 millimeter, de lichaamslengte ligt tussen 70 en 77 millimeter.
Het is een forse glazenmaker, die door gekleurde vleugels extra groot overkomt.
Het lichaam is grotendeels bruin.
Zijkant borststuk met twee gele banden.
Vleugels oranjebruin, duidelijk donkerder dan de berookte vleugels van sommige andere glazenmakers.
Pterostigmas (een verdikt en opvallend gekleurd vlekje dat bestaat uit een of meerdere vleugelcellen in de vleugel van een insect) bruin.
Mannetje : blauwe vlekjes op zijkant van achterlijf, bovenzijde van segment 2 en bovenkant van de ogen.
Bovenzijde van overige achterlijfsegmenten met zeer kleine gele vlekjes.
Vrouwtje : gele vlekjes op zijkant van achterlijf en zeer kleine gele vlekjes op bovenzijde achterlijf.
Zijn habitat zijn rijk begroeide wateren, meestal in een bosrijke omgeving : vennen, plassen, laagveen, sloten etc.
Sporadisch ook bij langzaam stromend water.
De levenscyclus duurt een of twee jaar.
De (eerste) winter wordt als ei doorgebracht.
Uitsluipen (de vervelling van larve naar imago) gebeurt van begin juni tot in september, met een piek in juli en augustus.
De vliegtijd is van begin juni tot in oktober, vliegpiek in augustus.
Bruine glazenmakers zijn een groot deel van de dag actief, soms ook s ochtends vroeg en s avonds laat.
Ze vliegen in een rustig tempo hoog door de lucht, meestal op beschutte plaatsen (bv. halfopen bos).
Hier jagen ze op allerlei insecten, waaronder relatief vaak grote insecten.
Vlinders en andere libellen worden bijvoorbeeld regelmatig door bruine glazenmakers gevangen.
Mannetjes maken patrouillevluchten boven het open water, waarbij ze de komst van vrouwtjes afwachten en andere mannetjes verjagen.
Na de paring zet het vrouwtje solitair haar eitjes af in dode of levende planten.
Ook vermolmd hout en ander zacht materiaal langs de waterkant wordt gebruikt.
Aeshna : de herkomst van deze naam is onbekend grandis : groot, krachtig
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- libellennet
- tinternet
De bruine gent (Sula leucogaster) is een zeevogel die behoort tot de genten (Sulidae).
Voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Boddaert in 1783.
Ze broeden in grote kolonies op eilanden in de Caraïben en de Golf van Mexico.
Buiten het broedseizoen leven ze binnen de tropen verspreid over grote gebieden van de Atlantische en Grote Oceaan.
Er zijn ook recente waarnemingen uit Japan (op www.birdpix.nl).
Engels : Brown Booby, Booby, Booby Gannet, Brewster's Booby, White-bellied Booby Duits : Brauntölpel, Weißbauchtölpel Frans : Fou à ventre blanc, Fou brun
De vrouwtjes worden tot 80cm lang, bereiken een spanwijdte van 150cm en een gewicht van 1,3kg.
De mannetjes worden tot 75cm lang met een spanwijdte van 140cm en een gewicht tot 1kg.
Het hoofd en het grootste deel van het lichaam zijn bedekt met bruine veren, de rest is contrasterend wit.
Het vrouwtje legt 2 eieren, die lichtblauw van kleur zijn.
Zowel het mannetje als het vrouwtje broeden de eieren uit.
Vaak wisselen ze elkaar na 12 uur af.
Na ongeveer 43 dagen komen de eieren uit.
Het jong is nog niet zo mooi gekleurd als de ouders.
Als ze 2 tot 3 jaar oud zijn krijgen ze de kleur van de ouders.
Ze zijn pluizig en lichterbruin van kleur.
Tot die tijd krijgen ze nog eten van de ouders.
Vaak gebeurt dit om de 17 uur.
Bruine genten
auteur : U.S. Fish and Wildlife Service Headquarters CC 2.0
In de winter gaat ze de zee op, om daar te overwinteren.
Dit doen alleen de noordelijk levende bruine genten.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 20 millimeter.
In rusthouding lijkt deze uil sterk op een afgebroken takje of een stukje schors.
Tussen de smalle voorvleugels is in rusthouding een zwartachtige rugstreep met twee duidelijke haarbosjes zichtbaar; voor aan het borststuk bevindt zich een kuif en de puntige schouders steken uit als een paar oren.
De voorvleugel heeft een geelbruine grondkleur en is bij de voorrand doorgaans strokleurig; langs de binnenrand is de vleugel vaak donkerder, soms diep donkerbruin.
Soms komen lichtere of meer grijs getinte vlinders voor.
De niervlek is te zien als een vage vlek.
Kenmerkend is de dikke zwarte rand die vanuit de binnenrandhoek parallel aan de binnenrand naar het middenveld loopt en die doorsneden wordt door een lichte, ruwweg S-vormige lijn.
Een gelijkende soort is de geelbruine houtuil (L. socia) heeft een minder smalle en lichter gekleurde voorvleugel met een meer gebogen voorrand.
De donkere vlek in het middenveld raakt nooit de binnenrand en de dikke zwarte rand langs de binnenrand van de vleugel ontbreekt, hooguit zijn op deze plek twee pijlvormige bruine vlekken aanwezig.
Ook ontbreken de zwartachtige rugstreep en de haarbosjes.
Lithophane semibrunnea
auteur : chris bruggeman op waarnemingen.be
Een zeldzame soort die verspreid over het hele land kan worden waargenomen, op sommige vliegplaatsen vrij gewoon.
Zijn habitat zijn open loofbossen, moerasachtige gebieden en stedelijk gebied met aanplant van gewone es.
De waardplanten zijn de gewone es; mogelijk eik en sleedoorn.
De vliegtijd is van begin augustus-november en na de overwintering maart-half mei in één generatie.
De vlinders zijn vanaf de schemering actief, in het najaar bezoeken ze bloemen van klimop en overrijpe bramen, in het voorjaar wilgenkatjes.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer.
Rups : half april-juni.
De rups maakt een stevige cocon in de grond, waarin na één tot twee maanden de verpopping plaatsvindt.
De soort overwintert als vlinder, verborgen achter losse boomschors of op een andere beschutte plaats.
De paring vindt plaats in het voorjaar.
Lithophane : lithos = een steen en phaino, phan = blijken te zijn; de vlinder vertoont gelijkenis met een steen en valt in rust daardoor nauwelijks op (hoewel de soorten uit dit geslacht vaker op een paaltje of takje zitten te rusten). semibrunnea : semi- = half en brunneus = bruin; de helft van de vluegel die aan de voorrand ligt is lichter dan de andere helft.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
Het is een vrij zeldzame standvlinder die lokaal voorkomt op de hogere zandgronden in het binnenland, de duinen en Zuid-Limburg.
Gelijkende soorten zijn de iepenpage en de pruimenpage hebben respectievelijk een duidelijke of een iets minder duidelijke W bij de binnenrandhoek op de onderkant van de achtervleugel. Bovendien hebben deze beide soorten altijd een of twee blauwe vlekjes bij het staartje aan de achtervleugel.
Zijn habitat zijn bosranden, open bospaden, eikenhakhout, kapvlakten in eikenbossen en jonge eikenaanplant.
Satyrium ilicis
auteur : Laubaine op laubainerie.blogspot.be
De voorvleugellengte bedraagt ongeveer 16 millimeter.
De grondkleur van de bovenkant van de vleugels is donkerbruin, bij het vrouwtje bevindt zich op de voorvleugel een oranje vlek die bij het mannetje ontbreekt.
Over de onderkant van de achtervleugel loopt een dunne rij kleine witte vlekjes.
Bij de binnenrandhoek verloopt de lijn onregelmatig zigzaggend, maar vormt geen duidelijke of minder duidelijke W.
De rode maanvlekjes langs de achterrand van de onderkant van de achtervleugel zijn aan beide zijden zwart gerand.
De achtervleugel heeft een klein staartje; soms bevindt zich bij het staartje een blauwe vlek.
De vliegtijd is van half juni-begin augustus in één generatie.
De vlinders besteden relatief veel tijd aan nectardrinken.
De meest favoriete nectarplant is braam, maar ook op wilde liguster, sporkehout, jakobskruiskruid en koninginnenkruid zijn de vlinders aan te treffen.
De mannetjes verdedigen een territorium, vaak vanaf een bloeiend braamstruweel langs een bosrand.
Rups : begin mei-eind juni.
De rupsen eten eerst van de jonge twijgen, later van de bladeren van de waardplant.
De verpopping vindt plaats in de strooisellaag, vlak bij de waardplant.
De soort overwintert als ei aan een twijg van de waardplant.
Satyrium : saturos is een sater, een mythologische figuur die te maken heeft met de verering van Baccus, in de kunst vaak afgebeeld met de hoorns en de staart van een geit. De saters leefden zich uit in wellustige dansen met de nimfen en deze dansen worden in verband gebracht met de vliegwijze van de vlinders.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine eenstaart (Drepana curvatula) is een nachtvlinder uit de familie Drepanidae, de eenstaartjes.
Voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Borkhausen in 1790.
Komt voor van Noord-Spanje via West-Europa (niet op de Britse eilanden), Midden-Europa en de Noord-Balkan, alsmede delen van Noord-Europa, de Baltische staten en Rusland tot Oost-Azië, Korea en Japan.
Op de Balkan in het noorden van het vroegere Joegoslavië, Hongarije en Roemenië.
Zou in de Alpen en zuidelijk van de Alpen ontbreken.
In Scandinavië tot de 64e breedtegraad.
Volgens Schmidt (1991) zouden er ook meldingen uit Portugal zijn.
Engels : Dusky Hook-tip Duits : Erlen-Sichelflügler Frans : la Cintrée, l'Incurvé
Het is een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt; heeft een voorkeur voor vochtige gebieden.
Gelijkende soorten zijn de berkeneenstaart (D. falcataria) en de linde-eenstaart (Sabra harpagula).
Zijn habitat zijn (broek)bossen met els of berk.
Drepana curvatula
auteur : Denis Bourgeois op denbourge.free.fr
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 21 millimeter.
Een bruin eenstaartje, met een lila tint bij verse vlinders.
De voor- en achtervleugel hebben ongeveer dezelfde kleur en de vlinder rust met de vleugels vlak uitgespreid.
Op de voorvleugel bevindt zich een kleine donkere vlek.
Rups van de bruine eenstaart
auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster CC 2.5
De waardplanten zijn de els en de berk.
De vliegtijd is van half april-eind augustus in twee generaties.
Zowel de mannetjes als de vrouwtjes zijn ´s nachts actief en komen op licht.
Rups : mei-begin oktober.
De soort overwintert als pop tussen bladeren.
De Nederlandse naam komt door het feit dat de rupsen van de Drepaninae een puntvormig uiteinde hebben: het eenstaartje.
Bruine eenstaart is een oude naam en de vlinder is inderdaad bruin. Drepana : drepanon = een hoek in de vorm van een sikkel hetgeen natuurlijk met de vleugelvorm te maken heeft. curvatula : curvatula is een verkleinwoord van curvatura en betekent een buiging, een bocht; ook hier wordt verwezen naar de vorm van de voorvleugels.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine dwergmeerval (Ameiurus nebulosus) is een vis uit de familie van de Noord-Amerikaanse katvissen (Ictaluridae).
In Europa is hij in de 19e eeuw geïntroduceerd als consumptievis.
Voor het eerst beschreven door Lesueur in 1819.
Engels : Brown bullhead Duits : Braune Katzenwels, Zwergwels, Katzenwels Frans : La barbotte brune
Bruine dwergmeerval
USDA foto : Ken Hammond - vrije foto
De bruine dwergmeerval leeft meestal in het water.
Van oorsprong komt hij uit het oosten van de Verenigde Staten en Canada en zijn dus tweetalig engels/frans.
In Nederland zijn diverse oudere en recente waarnemingen van bruine dwergmeerval bekend.
De meeste recente waarnemingen van de soort zijn afkomstig uit Limburg en het oosten van Noord-Brabant waar bruine dwergmeerval stand lijkt te houden.
De bruine dwergmeerval kan 50 cm lang worden en weegt dan rond de 2,5 kg.
Bruine dwergmeerval verblijft bij voorkeur in stilstaand water met een hoge temperatuur.
Waarschijnlijk blijven de meeste wateren in Nederland te koud voor een geslaagde voortplanting en snelle groei.
De bruine dwergmeerval is goed bestand tegen een hoge zuurgraad, lage zuurstofgehaltes, waterverontreiniging en troebel water.
Bruine dwergmeerval lijkt sterk op zwarte dwergmeerval maar is algemener en doorgaans lichter van kleur.
Een onderscheidend kenmerk tussen de soorten is de achterzijde van de voorste borstvinstraal, deze is bij bruine dwergmeerval sterk getand en bij zwarte dwergmeerval niet.
De vissen paaien in het voorjaar als de watertemperatuur de 15°C bereikt.
De eieren en de jongen worden door beide ouders bewaakt totdat ze enkele weken oud zijn.
Bruine dwergmeerval
foto op www.hbi.be
Hij verblijft graag in nauwe schuilplaatsen.
Zijn voedsel bestaat uit muggenlarven, watervlooien, waterkevers, pissebedden en vis.
Het zintuigenstelsel van de bruine dwergmeerval is bijzonder : zeer goed ontwikkelde smaak- en geurzintuigen, een gehoor met een bereik dat gelijk is aan dat van mensen, een zeer gevoelig zijlijnorgaan en lange bekdraden.
Daarnaast is bruine dwergmeerval erg gevoelig voor elektriciteit.
Bruine dwergmeerval staat als uitheemse soort niet op de Rode Lijst.
Hij heeft geen wettelijke beschermingsstatus.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- www.ravon.nl
- tinternet
De bruine dwerghoningeter is 12,5 cm lang en erg saai gekleurd, het verenkleed is grijsbruin en er is weinig verschil tussen mannetje en vrouwtje.
Het mannetje van het ras in het westelijk deel heeft wat rode veertjes rond de snavel.
De bruine dwerghoningeter komt voor binnen een betrekkelijk groot gebied ten oosten van de lijn van Weber.
Het is een algemene standvogel op Nieuw-Guinea (van Biak tot Popondetta), de Molukken, eilanden in de Straat Torres en noordelijk Australië waar er populaties zijn aan de noordkust en een aan de oostkust tot aan de grens met Nieuw-Zuid-Wales.
De bruine daguil (Euclidia glyphica) is een dagactieve nachtvlinder uit de familie van de spinneruilen (Erebidae).
Voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
Komt voor van de Midden-Atlas in Marokko via Zuid- en Midden-Europa tot Schotland.
In Scandinavië tot ver boven de poolcirkel.
Naar het oosten komt glyphica voor van Centraal-Azië tot Mongolië.
Engels : Burnet Companion Duits : Braune Tageule Frans : la Doublure jaune
Het is een niet zo gewone soort met een verbrokkelde verspreiding over het hele land, op sommige plaatsen vrij talrijk (met name in Zeeuws-Vlaanderen en in Midden- en Zuid-Limburg), er zijn echter ook gebieden waar deze soort nauwelijks wordt waargenomen.
Ook in België is de soort niet zo gewoon en ontbreekt hij in sommige gebieden.
Zijn habitat zijn (kalk)graslanden, bloemrijke hooilanden, bosranden, wegbermen en spoordijken.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 13 en 15 millimeter.
Deze uil heeft een warmbruine of grijsachtig bruine, vaak lila getinte voorvleugel.
Langs de binnenste dwarslijn loopt een smalle donkere band en langs de buitenste dwarslijn loopt een brede donkere band, heel soms zijn deze dwarsbanden afwezig.
In het zoomveld bevindt zich langs de voorrand een grote donkerbruine vlek.
Doordat deze uil bij het neerstrijken vaak met gespreide vleugels gaat zitten, is de achtervleugel goed te zien.
De binnenste helft van de achtervleugel is donkerbruin, de buitenste helft is oranjegeel met donkere aders en een smalle donkere dwarsband.
De genoemde combinatie van kenmerken is uniek en weinig variabel.
De onderzijde van zowel de voor- als de achtervleugel heeft een oranjegele kleur met een donkerbruine tekening, de vlinder maakt daardoor in vlucht een kleurige indruk.
De waardplanten zijn diverse kruidachtige planten, waaronder klaver, rolklaver, hopklaver, wikke en luzerne.
De vliegtijd is van half april-half augustus in twee generaties.
De vlinders zijn overdag actief bij zonnig of bewolkt warm weer en zijn gemakkelijk te verstoren, waarbij ze een klein stukje opvliegen en weer gaan zitten.
Rups : mei-juni en augustus-september.
De rups is ´s nachts actief en rust overdag langs een stengel van de waardplant.
De soort overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag.
De Nederlandse naam komt door het feit dat het uiltje bruin is en overdag vliegt. Euclidia : Euclides is de Griekse meetkundige (geometrie). Op de vleugels zou een geometrische tekening zijn te onderkennen. Ochsenheimer nam de naam over uit Hübner's Tentamen uit 1806. glyphica : gluphe = een embleem, een devies. Linnaeus schrijft : 'de vleugels tonen zwarte hiëroglyphen'.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
Bruine chachalaca
auteur : Gary Palmer(palmerjg) CC 2.0
De bruine chachalaca wordt tot 56cm groot en weegt tot 650gr.
Hij heeft een lange nek met een kleine kop en een kale keel.
Volwassen vogels hebben een grijze kop en nek en olijf-bruine vleugels en rugveren.
De buikveren zijn lichter gekleurd en de staart is zwart met een groene schijn.
Ortalis vetula
auteur : Jim Conrad - vrije foto
De soort komt vaak voor in in droge en vochtige bossen aan de rand van struikgewas en savanne.
Ze leven meestal in groepen tot 15 vogels.
De bruine chachalaca is een schuw dier en bij gevaar zal hij op de grond springen en zich verschuilen in dicht struikgewas.
bruine chachalaca
foto : Joseph Kennedy op scienceblogs.com
De bruine chachalaca voedt zich voornamelijk met fruit in de bomen of op de grond zoals vijgen palmpitten en vruchten van de sapotaceae.
Maar ook zaden, bladeren en bloemen staan op het menu.
Soms vernielen ze ook gewassen zoals tomaten- en komkommervelden.
De populatie wordt geschat tussen het half miljoen en de vijf miljoen exemplaren en de soort wordt niet als bedreigd genoteerd (op de IUCN rode lijst).
De bruine breedvleugeluil (Diarsia brunnea) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
Voor het eerst beschreven door Denis & Schiffermüller in 1775.
Gelijkende soorten zijn de variabele breedvleugeluil (D. mendica), de moerasbreedvleugeluil (D. dahlii), de moerasheide-aarduil (Protolampra sobrina), de hoogveenaarduil (Coenophila subrosea) en de ruituil (Xestia stigmatica).
Engels : Purple Clay Duits : Braune Erdeule Frans : le Point noir, la Noctulelle brune
De soort komt verspreid over het noorden van het Palearctisch gebied voor.
De bruine breedvleugeluil is in Nederland een algemene en in België een vrij algemene soort.
Zijn habitat zijn loofbossen en met bomen begroeide heiden.
Diarsia brunnea
auteur : Ernest van Asseldonk CC 3.0
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 20 millimeter.
De voorvleugel is breed en vergeleken met andere Diarsia-soorten meestal vrij effen getekend.
De grondkleur varieert van rozeachtig bruin tot warm purperachtig bruin, verse exemplaren hebben vaak een blauwviolette weerschijn.
De niervlek heeft dezelfde kleur als de rest van de vleugel met een lichte omtrek, of is helemaal licht strokleurig en valt daardoor juist extra goed op.
Het gedeelte van het wigvormige vlak tussen de ringvlek en niervlek is meestal zwartachtig.
De golflijn kenmerkt zich door een grillig verloop.
De waardplanten zijn vóór de overwintering vooral kruidachtige planten, waaronder vingerhoedskruid en helmkruid; daarna ook houtige planten en loofbomen zoals bosbes, struikhei, wilg, braam en berk.
De vliegtijd is van half mei-eind augustus in één generatie.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: augustus-mei.
De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag, verpopt zich in de grond.
De soort overwintert als rups op de grond.
Diarsia : diarsis = een opstanding. De betekenis daarvan is niet duidelijk. Hübner geeft geen uitleg. Er zou een verband mogelijk zijn met een haarpluimpje op het anale deel van het mannetje en dat zou soms rechtop komen te staan. brunnea : brunneus = bruin, naar de grondkleur van de vlinder.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine bosrankspanner is in Nederland en België een zeer zeldzame soort.
In Nederland zijn enkele waarnemingen bekend, vooral uit het zuiden van het land.
Ook in België wordt de soort weinig gezien, en komen de waarnemingen vooral uit de provincie Namen.
Er zijn ook waarnemingen in Zuid-Frankrijk en de Pyreneeën.
Voorvleugellengte : 14-17 mm.
Kenmerkend is de brede zwartachtige band op de lichtbruine voorvleugel.
Deze band loopt vanuit de vleugelpunt naar het midden van de binnenrand en gaat bij rustende vlinders vloeiend over in de band op de achtervleugel.
Er is weinig variatie.
Zijn habitat zijn open bossen en struwelen op kalkrijke grond.
Rups van de bruine bosrankspanner
foto op www2.nrm.se
De waardplanten zijn de bosrank.
De vliegtijd is van eind april-half augustus in twee generaties.
In de schemering fladdert de bruine bosrankspanner rondom de bosrank en kan met de zaklamp worden opgespoord.
Rups: juni-juli en september-oktober.
De soort overwintert als pop in de strooisellaag.
Horisme : horima = een grens; de duidelijk afgebakende lijn op voor- en achtervleugel. vitalbata : Clematis vitalba, bosrank, is de waardplant.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet