|
A a A a (21ß - ð) |
Außerfernspoorlijn |
De Außerfernspoorlijn (Duits: Außerfernbahn) is een grensoverschrijdende spoorlijn tussen Beieren en Tirol, die van Kempten via Pfronten en Reutte naar Garmisch-Partenkirchen loopt. Zij verbindt de Außerfern over de Mittenwaldspoorlijn met de Tiroler deelstaatshoofdstad Innsbruck. In 1895 werd het eerste baanstuk van Kempten naar Pfronten geopend. In 1905 volgde uitbreiding richting het Oostenrijkse Schönbichl. De Mittenwaldspoorlijn (Karwendelspoorlijn) van Garmisch-Partenkirchen naar Innsbruck werd in 1912 geopend. Het baanstuk van Garmisch-Partenkirchen naar Reutte volgde op 29 mei 1913. Beide trajecten waren vanaf het begin geëlektrificeerd. De afgelopen jaren werd regelmatig gesproken over sluiting van het traject, omdat de bovenleidingen in slechte staat verkeerden. In 2003 heeft de deelstaat Tirol de exploitatie van de spoorlijn voor wat betreft personenvervoer overgelaten aan DB Regio. Het spoor begint in Kempten in het heuvelige Alpenvoorland, kruist de grens met Oostenrijk russen Pfronten en Schönbichl en voert tussen Ehrwald en Griesen weer naar Duitsland. De langste tunnel is de 512,5 meter lange Katzenbergtunnel tussen Reutte en Heiterwang. De maximale steiging op het traject bedraagt 40 promille. |
station Bichlbach-Berwang |
zuidelijke tunnelingang Katzenbergtunnel |
Auðumbla |
Auðumbla (ook wel Audhumbla, Audumla of Audhumla) was in de Noordse mythologie de oerkoe. In het begin der tijden likte zij steeds aan het ijs, haar bron van voedsel. Door het ijs te likken bevrijdde ze de ijsreus Ymir. Zij voedde hem met vier melkstromen die uit haar uiers stroomden, terwijl zij zichzelf voedde met het zilt van de rijpstenen. Uit het ijs bevrijdde zij daarna een reus, Búri, de oervader van de goden. |
Ymir drinkt bij Auðhumla |
Auðumbla likt Búri uit een steen terwijl vier rivieren van melk uit haar uier vloeien. Deze illustratie komt komt uit een 18e eeuwse IJslands manuscript. |
LEESFRAGMENT uit: "Uit het grijs verleden". A Sixma van Heemstra-Schimmelpenninck. Zutphen 1924
In Niflheim ontstond een bron, de Ruisende Ketel genaamd. Uit die bron stortten zich 12 wilde stromen, die de leegte van Ginungagap vulden. In de koude van het ledige niet stolden zij zich onmiddellijk tot ijs, zoodat nu een gekraak en gesteun de diepte vulde, zoals mensenoren nimmer gehoord hebben, en zoals slechts eeuwen later, bij de ondergang der goden, weder door het heelal zou klinken. Geluiden rolden en bruisten nu tenminste door de ruimte, en al waren het geluiden vol ontzetting, toch was het niet zo vreeselijk als de stilte van voorheen. Als nu de vonkenregen uit Muspelhelm opsteeg, viel hij sissend op de ijsblokken, en deed ze langzamerhand smelten. Gestadig druppelde het ijs, en deed de omgeving steeds verder ontdooien. Hoe heller de gloed uit de vlammenzee laaide, hoe meer de knisterende vonkenregens neerkwamen op de ijsblokken, hoe meer druppels zacht ritselend neervielen. Eindelijk namen de druppels menschelijke gestalte aan, en de reus Ymir richtte zich op uit den bevroren afgrond. Daarna verscheen de gedaante van een koe, Audumla genaamd. Geduldig stond zij te midden van sneeuw en ijs, uit haar uiers vloeiden vier melkstromen, die de aarde vruchtbaar moesten maken en met haar ruwe tong likte zij gedurig het ijs, totdat langzamerhand haar te voorschijn kwam, toen een mensenhoofd en eindelijk een mannengestalte. Dat was de reus Buri, de vader der Goden. |
|