B b B b 12 a (2) |
Blaasjeskruid |
Blaasjeskruid (Utricularia) is het grootste geslacht vleesetende planten met een 215-tal soorten die op elk continent behalve Antarctica voorkomen. Er bestaan zowel soorten die in het water groeien als soorten die op het land groeien.
Sommige auteurs prefereren de schrijfwijze Urticularia voor dit geslacht.
Engels : bladderworts Duits : Wasserschläuch Frans : Utricularia |
Gewoon blaasjeskruid (Utricularia vulgaris) foto : Kristian Peters CC 3.0 |
In België en Nederland groeien nog een paar soorten blaasjeskruid, maar ze zijn tegenwoordig zeer zeldzaam, vooral door hun habitat dat verdwijnt, namelijk de moerassen.
Soorten die bij ons groeien zijn onder andere gewoon blaasjeskruid, Vergeten of Citroengeel blaasjeskruid, Klein blaasjeskruid, Plat blaasjeskruid en Bleekgeel blaasjeskruid.
De laatste 4 soorten zijn nogal zeldzaam en zul je niet zo gauw te zien krijgen op je tochten door de natuur. De eerste soort, Gewoon blaasjeskruid (Utricularia vulgaris), komt iets algemener voor en deze kun je dan ook -zo nu en dan- in matig voedselrijke sloten, kanalen, plassen en vennen tegenkomen. |
Plat blaasjeskruid (Utricularia intermedia) foto : Frank Koshere CC 3.0 |
Hij schijnt niet te houden van ondiep water en drijft of bloeit zelden in water dat minder dan 60 cm. diep is. Hoewel hij vaak op zonnige standplaatsen is te vinden, is hij op zijn best op half beschaduwde plaatsen. In het algemeen vormt hij dichte massa's, waarvan een enkele ondergedoken stengel een lengte kan bereiken van zo'n 2,5 meter. Sommige stengels kunnen net onder de oppervlakte drijven, terwijl andere, vooral die met bloeistengels, tot ongeveer 50 cm diepte kunnen gaan.
De heldergroene bladeren staan zijdelings uit en zijn ongeveer 2,5 cm lang. Verder zijn deze bladeren sterk gedeeld, in zeer smalle segmenten. De bladeren zijn her en der met blaasjes bezet, die in een jong stadium doorschijnend en groenig tot bijna kleurloos zijn. Later als de blaasjes ouder worden zijn ze vaak bruinachtig of zwart. |
Klein blaasjeskruid (Utricularia minor) |
Daar waar de bloeistengel begint, vertakt de stengel zich drie tot vier keer om de bloeistengel een stevige basis te geven en te voorkomen dat hij omvalt. De bloemsteel is ongeveer 20 cm. hoog, draagt 3 tot 8 bloemen die zuiver geel zijn, met een paar oranje-rode streepjes op het gehemelte. Onder het gehemelte wordt verstaan de bovenste helft van de onderste bloemlip. De bovenlip is kort, aan de randen licht teruggebogen en hoewel hij er maar net overheen steekt, vormt hij een deksel boven het brede gehemelte. De onderlip is tweemaal zo groot. De bloeitijd is van juni tot en met september. Hij overwintert door middel van winterrustknoppen die aan de groeitoppen van de stengels worden gevormd. In de herfst vergaan de stengels en de winterrustknoppen zinken naar de bodem. In het voorjaar stijgen deze knoppen naar de oppervlakte en vormen daar nieuwe planten. |
Loos blaasjeskruid (Utricularia australis) foto : OpenCage / Abalg CC 3.0 |
Bij het blaasjeskruid zien we ongetwijfeld de vernuftigste vanginstallatie (de val) die er onder de vleesetende planten te vinden is. Deze bestaat uit zeer talrijke blaasjes, een ieder compleet met een deur die alleen maar van de buitenzijde geopend kan worden. Dit geheel is aangepast voor het vangen van zeer kleine zwemmende organismen.
Alhoewel de val altijd klein is varieert de afmeting altijd nog tussen de 0,25 en 5 mm. Normaliter heeft de val afgeplatte zijkanten en is hij doorschijnend. Aan de basis zit hij aan de plant vast met een dunne steel en aan de voorkant bevindt zich een ingang kompleet met klapdeur.
Zijdelings gezien is er een grote variatie in de bouw van de blaasjes, ze kunnen namelijk rond, ovaal of peervormig zijn. Tevens bevinden zich lange vertakte enkelvoudige en tandachtige aanhangsels aan de zijkanten van de ingang. Deze aanhangsels zijn zo gerangschikt dat ze een trechter vormen. Waarom deze zo geplaatst zijn, is nog niet geheel duidelijk voor de wetenschap, maar er bestaat een grote kans dat dit zo in elkaar zit om de prooi naar de ingang te leiden. Ook is het mogelijk dat deze aanhangsels de blaasjes beschermen tegen grotere prooien of objekten.
De klep die de valdeur vormt, is bijna rond van vorm, waarbij het 'scharnier' de bovenste halve cirkel van zijn omtrek inneemt en het onderste deel uit de vrijhangende rand bestaat. Deze vrijhangende rand rust tegen een zwakke richel op de brede halfronde drempel. Daar waar de deur op de drempel rust, zit een laag kliercellen die slijm afscheiden en er zorg voor dragen dat deze waterdicht afsluit. |
blaasjeskruid (Utricularia amethystina) foto : Sebastian Vieira en Noah Elhardt CC 3.0 |
Een andere afsluiting wordt aan de buitenkant gevormd door een membraam, het velum geheten. Dit velum past precies tegen de onderrand van de deur en werkt als een tochtstrip. Op de buitenkant van de deur zitten een aantal gesteelde klieren die zowel slijm als suiker afscheiden, dit vermoedelijk om kleine waterdieren aan te trekken. Aan de onderkant van de deur bevinden zich nog een aantal naar boven en naar buiten gerichte tastharen die het valstrikmechanisme worden genoemd.
Van binnen is de blaas bezet met twee soorten klieren. Op de bodem bij de drempel zijn deze klieren gevorkt, waarbij de tanden lang en slank zijn, terwijl de rest van de oppervlakte bezet is met korte, smalle, bootvormige en vierarmige klieren. Bij een val die net is dichtgeklapt, zijn de zijden hol en de blaas van bovenaf gezien dun. Dit komt doordat daarin een gedeeltelijk vacuüm heerst. Door dit vacuüm en de daarmee samen hangende zuiging op de deur wordt ervoor gezorgd dat deze gesloten blijft, dit door middel van een zeer nauwkeurig uitgebalanceerde druk. |
blaasjeskruid (Utricularia reniformis) foto : Tim Waters on Flickr CC 3.0 |
De tastharen werken als een hefboom en de lichtste aanraking door een waterdier is voldoende om de druk op te heffen. Hierdoor opent de deur zich onmiddellijk waardoor het vacuüm, dat in de blaas aanwezig is, wordt opgeheven. De prooi wordt door het naar binnen stromen van het water meegesleurd en zit na het sluiten van de deur gevangen. De blaas is nu niet meer hol maar bolvormig geworden. Nu wordt er in de blaas een heel ingewikkeld procede opgestart waarover de wetenschappers het nog niet geheel eens zijn.
Binnen een half tot twee uur wordt het grootste gedeelte van het water verwijderd met vermoedelijk de vierarmige klieren die het water door de wanden heen voeren, waarschijnlijk met behulp van de bolvormige klieren die aan de buitenkant zitten. Hierdoor wordt het vacuüm weer hersteld en is de val weer gereed voor de volgende prooi.
Het gevangen organisme kan, doordat de blaas doorzichtig is, nog enige tijd in leven blijven, maar uiteindelijk sterft hij en wordt hij verteerd. Verteringsenzymen en zuur worden ook door de vierarmige klieren afgescheiden en deze helpen mee om het diertje te verteren. Dat ook bacterieën een rol spelen bij dit proces is niet onwaarschijnlijk.
Zoals u ziet een heel ingewikkeld proces dat door de wetenschap nog niet is opgelost. Voor een dergelijk plantje als het blaasjeskruid een hele prestatie om zo'n ingewikkeld proces feilloos te doorstaan. |
blaasjeskruid (Utricularia graminifolia) foto : Tony Gridley |
Bron : - Wikipedia CC 3.0 - Gaeflecht maart 1998 - Internet |
|