De boerenstand bestaat uit een aantal sociale lagen in de agrarische wereld die voortkomen uit de economische waarde van het bedrijf.
De boer of agrariër is ontstaan tijdens de neolithische revolutie toen de mens in plaats van te jagen sedentair werd. Een aantal jagers ging met hun gezin over tot het vangen en verzorgen van dieren in een nederzetting. De eerste sociale stratificatie ontstond op deze wijze. In de Romeinse periode is de Europese Boerenstand in twee categorieën te plaatsen.
|
De Romeinse boerenstand
Deze bestond uit een klein aantal rijke tot zeer rijke grootgrondbezitters die een groot aantal slaven op hun landgoederen te werk stelden. Deze landgoederen voorzagen in de rijkdom van de grootgrondbezitter die vaak een bestuurlijke post in het leger of in Rome (of een andere stad) had.
De veterani van het Romeinse leger hadden na een diensttijd van 25 jaar recht op een klein stukje landbouwgrond (veroverd in een veldtocht). Deze veteranen waren door gebrek aan expertise (en mankracht) vaak keuterboeren.
|
De Germaanse boerenstand
De germaanse boerenstand bestond uit twee lagen. De boeren-krijgers (wehrbauer of miles). De afhankelijke boeren (mannen die te oud of te jong waren om te vechten).
Na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk (5e eeuw n.C.) verliezen veel boeren hun vrijheid door het feodale stelsel. Door de algehele onveiligheid en wetteloosheid in Europa kiezen veel boeren voor de bescherming van krijgsheren (leenheer) in ruil voor het opgeven van hun vrijheid. Hierdoor ontstaat de horigheid (leenman). Een klein deel van de boeren weet zichzelf te handhaven en behouden hun vrijheid en hun erf. Deze worden weerboeren (wehrbauer) genoemd. Per contract (liber feodorum) wordt vastgelegd wie vrij, half-vrij of onvrij is. Een klein aantal van de wehrbauer is rijk genoeg om een paard en uitrusting te bekostigen. Dit is de latere ridder (miles) stand.
|
In de late middeleeuwen gaan de vrije boeren over tot het pachten van grond van adellijke grondbezitters. De onvrije boeren volgen later. Hierdoor ontstaat in Noord-Nederland en Noord-Duitsland een groot verschil in aanzien en invloed tussen Hereboeren, keuterboeren en landarbeiders. Door de grote diversiteit in vrijheid en afhankelijkheid alsmede het grondbezit en het sociale aanzien is vanaf de 13e eeuw de Noord-Europese boerenstand in de volgende lagen opgedeeld:
- Huisman, Huesmann, Husman, Hausmann: officiële aanduiding van een boer die zijn eigen erf bezit en daarnaast een bestuurlijk / rechterlijke functie in zijn dorp bekleed als schout. De hoeve is vrij overerfbaar door de oudste (soms de jongste) zoon, de naam van de hoeve gaat (ook bij koop) over op de bezitter. De hoeve is groter dan 20 ha.
- Erfpachter: officiële aanduiding van een boer met een erfpacht verdrag. Bij zijn dood wordt het verdrag door zijn oudste zoon gecontinueerd. De hoeve is tussen de 5 en 20 ha. groot.
- Boer: 'moderne' aanduiding van een boer die in zijn eigen onderhoud kon voozien. De hoeve is niet meer dan 500 are groot.
- Keuterboer: Een boer die niet geheel in zijn eigen onderhoud kan voozien en daarom bij een boer, erfpachter of Huesmann als landarbeider werkt.
- Landarbeider, dagloner, Huur(heuer)man: Een arbeider die voor het gezinsinkomen volledig afhankelijk is van de boer waar hij werkt.
In Denemarken, Noord-Nederland en het Noorden van Duitsland is deze indeling tot aan het midden van de twintigste eeuw de dagelijkse realiteit op het platteland.
|
Bron : - Wikipedia CC 3.0 - tinternet |