Klassieke beschavingen als de oude Grieken, Romeinen en de Chinezen hadden al enorm veel schutters in hun legers.
Pijlen waren zeer destructief tegen grote menigten en het gebruik van schutters kon al snel leiden tot een overwinning.
Niet alleen Griekse goden als Apollo maar ook Griekse helden als Odysseus worden vaak afgebeeld met een boog.
In de Odyssee wordt beschreven dat Odysseus een boog had die alleen hij kon spannen.
Hier wordt de boog dus ook gebruikt als teken van macht en aanzien.
In het middeleeuwse Europa steeg de waarde van boogschieten op het slagveld gestaag.
De Mongolen, die korte recurve-bogen van composietmaterialen (hoorn en hout) gebruikten, perfectioneerden het boogschieten vanaf de rug van het paard en gebruiken dit om de Aziatische steppen en Oost-Europa te domineren.
Ze vuurden terwijl ze het doelwit naderden, draaiden zich om in het zadel en vuurden nog een keer terwijl ze wegreden.
De Slag bij Agincourt (1415) staat bekend om de beslissende rol die de longbowschutters daarbij speelden.
Ten tijde van de Honderdjarige Oorlog hadden de Engelsen het boogschieten te voet geperfectioneerd.
Ze gebruikten een longbow.
Schutters werden vanaf de kinderleeftijd getraind.
De kruisboog werd erg populair tijdens de middeleeuwen.
Het duurde lang om een longbowschutter te trainen en hij moest dan ook nog geregeld blijven oefenen om een goede schietvaardigheid te behouden, terwijl het maar een korte training vergde om goed met een kruisboog te kunnen schieten.
De kruisboog was krachtiger maar zwaarder dan de meeste longbows.
Het grootste nadeel was het feit dat het vrij lang duurde om de kruisboog te herladen.
De introductie van vuurwapens zorgde ervoor dat de boog op het slagveld steeds minder nut kreeg.
Een geweer kon zo door een schild heen gaan en vergde weinig training.
Vroege vuurwapens waren echter nog lange tijd in feite minder effectief dan een getrainde longbowschutter.