De blauwstaartschildhagedis (Cordylosaurus subtessellatus) is een hagedis uit de familie schildhagedissen (Gerrhosauridae). Het is de enige soort uit het geslacht Cordylosaurus.
Deze komen alleen voor in Namibië en zuidelijk Angola.
De blauwstaartschildhagedis lijkt op een skink omdat het lichaam langwerpig en rond is en relatief kleine pootjes heeft. De naam schildhagedis komt van de kleine beenplaatjes onder de huid als extra bescherming, die alle soorten uit de familie hebben. Op de flanken ontbreken de plaatjes zodat het dier wat uit kan dijen. Dit is niet alleen handig om adem te kunnen halen of tijdens de zwangerschap, maar de hagedis kan zich ook vol lucht blazen en zich zo vastzetten in rotsspleten.
De blauwe staart dient als afleiding voor predatoren en breekt veel sneller af dan bij andere hagedissen die autotomie kennen; het weer aangroeien van de staart nadat deze is achtergelaten bij een vijand.
Deze hagedis heeft een slang-achtig voorkomen, maar wel met duidelijk zichtbare pootjes en een lange staart en kan maximaal 15 centimeter lang worden. De kleur is zwart met een meestal blauwe staart, vooral jonge dieren, en over het hele lijf lopen geelwitte brede lengtestrepen aan iedere bovenzijde van de flank. De buik is wit en de poten meestal bruin van kleur, deze soort heeft een erg spitse snuit en een wat afgeplat lichaam om beter in rotsspleten te kruipen. De hagedis houdt van stenige gebieden met klippen of rotsen maar ook enige vegetatie waar hij onder kan schuilen.
De habitat bestaat uit savannen tot halfwoestijnen in Afrika; alleen in Namibië en zuidelijk Angola. Op het menu staan insecten en andere kleine geleedpotigen die overdag worden gevangen.
De blauwstaartbijeneter is net als andere soorten bijeneters een kleurrijke, ranke vogel. De geslachten van deze bijeneter van gemiddelde grootte lijken sterk op elkaar. De kruin, bovenkant van de rug en het grootste deel van de vleugels zijn olijfkleurig groen met een beetje roestkleur daardoorheen. De onderkant van de rug en de romp zijn blauw. De staart is, zoals de naam al aangeeft blauw, waarbij de langere centrale staartveren zwart eindigen. Ter hoogte van de ogen heeft de blauwstaartbijeneter een zwarte streep die begrensd wordt door helder groenachtig blauw. De kin is lichtgeel, de keel roestkleurig. De borst en de buik zijn lichtgroen met wat roestkleur erdoorheen. De onderkant van de staart is lichtblauw. De snavel is zwart, de ogen donkerrood en de poten zijn rozeachtig bruin. Een juveniel is wat valer van kleur dan een volwassen exemplaar en heeft bovendien wat kortere centrale staartveren.
Merops philippinus auteur : Ravi Vaidyanathan CC 3.0
De blauwstaartbijeneter eet voornamelijk insecten en dan met name bijen, wespen en horzels. Deze vangen ze vaak in de lucht.
Deze soort wordt inclusief staart 29 centimeter en heeft een vleugellengte van 12,5 centimeter.
De blauwstaartbijeneter nestelt in kolonies langs de oevers van rivieren en op kliffen. Per nest legt deze soort 3 tot 5 glimmend witte eieren in een holletje aan het eind van een ongeveer 1 meter lange tunnel. De blauwstaartbijeneter is parend waargenomen in de maand april.
blauwstaartbijeneter auteur : Ravi Vaidyanathan CC 3.0
Van de blauwstaartbijeneter zijn vier ondersoorten bekend:
De blauwspar of blauwe spar (Picea pungens) is een groenblijvende boom die behoort tot de dennenfamilie (Pinaceae). De soortsaanduiding pungens heeft de boom te danken aan de scherp gepunte naalden. De boom wordt 25-30 m hoog en kan soms tot 46 m hoog worden.
De blauwspar komt van nature voor in de Rocky Mountains van Zuidoost Idaho, Utah, Colorado, Arizona tot Nieuw Mexico en groeit op 1800-3000 m hoogte op berghellingen langs rivieren, waar ze voldoende water hebben.
In Canada komt deze soort alleen in struikvorm voor. In Alaska kan deze soort zelfs groeien in bodems die tot meer dan 50 cm diep blijvend zijn bevroren, maar blijft dan wel zeer laag.
Engels : Colorado Blue Spruce, Blue Spruce Duits : Stech-Fichte, Blau-Fichte Frans : L'épicéa bleu, épinette bleue, épicéa du Colorado
Picea pungens "Globosa"
De geschubde schors is dun en schilfert in smalle platen van 5-10 cm lengte af. De vorm van de boom is conisch, die bij oudere bomen meer cilindrisch wordt. De gewoonlijk behaarde scheuten zijn oranjebruin en hebben duidelijke bladkussentjes. De bladeren zijn naaldvormig, 1,5-3 cm lang, ruitvormig op dwarsdoorsnede en hebben een scherpe punt. De naalden zijn dof grijsgroen tot glimmend blauwgrijs.
In wilde populaties varieert de kleur van boom tot boom sterk. Op de onderkant komen twee lichte strepen met huidmondjes voor.
Picea pungens "Glauca"
De slanke cilindrische kegels hangen aan de takken en zijn 6-12 cm lang. In gesloten toestand zijn de kegels 2 cm en in open toestand 4 cm breed. De dunne papierachtige schubben zijn 2-2,4 cm lang en hebben een golvende rand. De kegels zijn roodachtig tot violet en kleuren bij het rijp worden lichtbruin.
Vijf tot zeven maanden na bevruchting zijn de kegels rijp. De zwarte zaden zijn 3-4 mm lang en hebben een tere lichtbruine vleugel.
mannelijke bloeiwijze van blauwspar auteur : Beentree CC 3.0
De blauwspar is in siertuinen door de grijsblauwe naalden een van de meest aangeplante coniferen. Er bestaan zeer veel cultivars die speciaal zijn geselecteerd op blauwe naalden. Sommige cultivars zijn langzaam groeiende dwergvormen die vooral geschikt zijn voor kleine tuinen.
De blauwspar wordt ook gebruikt als kerstboom, maar is door de scherpe naalden minder geschikt voor gezinnen met kinderen.
Blauwsel is de naam van een witmaker voor textiel. Dit had een blauwige kleur waarmee het de gelige kleur van niet geheel wit wasgoed compenseerde.
Blauwselfabrieken bestonden al in de 17e eeuw. De grondstof was het kobalthoudende smalt dat vooral in Saksen werd bereid. Dit werd in Nederland in blauwselmolens vermalen tot poeder en was dan voor het gebruik gereed. Deze blauwselmolens konden zowel windmolens als rosmolens zijn. Deze kleurstof werd overigens ook in verfstoffen toegepast.
reclamebord voor blauwsel
In 1826 werd de vervaardiging van synthetisch ultramarijn, het ultramarijnblauw, ontdekt. Het ultramarijnblauw wordt vervaardigd uit kaolien, soda, zwavel, en pek of houtskool. Dit wordt gestookt, waarbij een groene verfstof ontstaat. Bij afkoeling oxideert deze tot ultramarijnblauw.
Nu kon men het blauwsel goedkoop en in grote hoeveelheden vervaardigen. Aldus kon het in de handel komen als witmaker. Dit geschiedde omstreeks 1850 en vormde een alternatief voor of een aanvulling op het bleken van het linnen. Het blauwsel werd toegevoegd aan het spoelwater. Later werd het blauwsel aan de geleidelijk op de markt verschijnende wasmiddelen toegevoegd. Blauwsel werd ook in de industrie gebruikt als kleurstof, bijvoorbeeld om schrijfpapier lichtblauw te kleuren en als witmaker in de suikerindustrie. Het blauwsel is in wasmiddelen geleidelijk aan vervangen door andere witmakende stoffen.
Fabrique de bleu d'Outremer Guimet te Sas van Gent
België In de plaats Sint-Amandsberg was vanaf 1906 de fabriek N.V. Bleu-d'Outremer gevestigd. Ze produceerde vanaf 1914 blauwsel en ultramarijn. Deze blauwmaker kwam als derde qua kwaliteit op de wereldranglijst voor het aanmaken van dit quasi enige niet giftige en meest milieuvriendelijke onder de blauwpigmenten. De activiteiten duurden tot in het laatste kwart van de 20e eeuw.
Nederland In de Zaanstreek stonden meerdere blauwselmolens. Uit deze nijverheid zijn enkele verf- en blauwselfabrieken voortgekomen.
In Bloemendaal bevond zich de blauwselfabriek Blauwsellust, die bestaan heeft van 1632-1842
In 1915 waren er nog zeven blauwselfabrieken in Nederland, en wel:
- Dooremans & Zn. te Dordrecht - Duura & van Versteeven te Rotterdam - fa. L.J.M. Krul te Rotterdam - Fabrique de bleu d'Outremer Guimet te Sas van Gent - N.V. Societeit der Blauwselfabriek v/h C. & W.N. Avis te Westzaan - Nunninga, Dillewijn& Co., te Westzaan - fa. Jan Dekker, te Wormerveer
De blauwrug eenhoornvis (Naso unicornis) is een doktersvis die voorkomt in de Rode Zee en de Indische Oceaan.
Engels : Bluespine unicornfish Duits : Blauklingen-Nasendoktorfisch, Kurznasen-Doktorfisch Frans : nason à éperons bleus
Blauwrug eenhoornvis auteur : BS Thurner Hof CC 3.0
De blauwrug eenhoornvis kan een lengte van 70 cm bereiken.
De kleur kan variëren tussen blauwgroen, grijsachtig tot olijfgroen, met een blauwe rand rondom de rug- en aarsvin. Op de staartsteel bevinden zich twee heldere blauwe stippen.
Plemyria rubiginata auteur : BS Thurner Hof CC 3.0
De dagactieve vis leeft voornamelijk van plankton.
Het is een solitaire vis en wordt zelden in groep waargenomen. gezien de grootte is de blauwrug eenhoornvis niet geschikt voor aquaria.
De blauwrandspanner (Plemyria rubiginata) is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners. De vlinder heeft een spanwijdte van 22 tot 28 millimeter.
De blauwpootzwemkrab wordt aangetroffen langs de kust tot een diepte van 150 meter. De krab leeft op modderige tot zanderige bodems en komt voor van Noorwegen tot noordelijk Afrika, ook in de Middellandse Zee.
In Nederland en België is de krab vrij algemeen voor de kust (subtidaal), maar ze spoelt niet zo vaak aan en wordt ook in de Oosterschelde en bij Grevelingen aangetroffen.
Liocarcinus depurator
Deze soort heeft een opvallend bruinrood schild, maar het sterk afgeplatte achterste deel van de zwempoten is juist blauw tot violet gekleurd waaraan de soort makkelijk te herkennen is. De scharen zijn even groot en hebben opvallende groeven, het rugschild, carapax genoemd is vrij glad en de voorste rand van het schild is sterk getand, tussen de ogen zijn altijd drie tanden aanwezig. De breedte van het schild is ongeveer vijf centimeter bij vrouwtjes, en bijna zeven centimeter bij mannetjes. Vrouwtjes met eitjes zijn makkelijk te herkennen aan de grote eimassa onder de buikplaat, die zwart gekleurd is.
De blauwoogvlinder (Minois dryas) is een dagvlinder uit de familie van de Nymphalidae, de vossen, parelmoervlinders en weerschijnvlinders, onderfamilie Satyrinae.
De soort komt voor van Zuid- en Centraal-Europa tot Centraal-Azië en Japan.
De vlinder vliegt op hoogtes van 100 tot 1700 meter boven zeeniveau. De habitat bestaat uit grasland en loofbos.
Engels : Dryad Duits : Blauäugiger Waldportier, Blaukernauge Frans : grand nègre des bois
De spanwijdte bedraagt 45 tot 60 millimeter. De blauwoogvlinder komt voor op grazige, niet te schrale plekken. Vaak liggen deze ruige locaties tegen bosranden of struwelen aan. De meeste vliegterreinen zijn vrij vochtig.
Als waardplanten dienen relatief breedbladige, voedselrijke grassoorten, zoals Molinia caerulea (pijpenstrootje), Calamagrostis (struisriet) of Bromus (dravik). Het vrouwtje laat de eitjes tijdens de vlucht gewoon in het gras vallen.
Pas in de herfst beginnen ze te eten en overwinteren dan in het eerste of tweede stadium. De kleine rupsen kunnen nuchter overzomeren. De verpopping vindt in de grond plaats. De rups graaft zich een klein holletje, maar spint geen cocon.
De blauwoogvlinder komt voor in één generatie per jaar.
De Blauwoogmaki ( Eulemur flavifrons ), is een primaat van de familie van de gewone Makis (Lemuridae) binnen de maki's (Lemuriformes). Eerder werd hij beschouwd als een ondersoort van de Mohrenmakis. In 2008 werd hen de status van zelfstandige soort gegeven.
Blauwoogmaki's bewonen een klein gebied in het noordwesten van het eiland Madagascar, waar ze Sahamalaza het schiereiland en de aangrenzende continentale regio's inpalmen. Hun habitat is de overgangszone tussen de vochtige bossen in het noorden en het droge loofbossen in het zuiden. Deze primaten zijn heel flexibel en kunnen ook in plantages voorkomen.
Het zijn de enige primaten, buiten de mens, met blauwe ogen.
Engels : Sclater's Lemur, Blue-eyed Black Lemur Duits : Blauaugenmaki, Sclaters Maki, Türkisaugenmaki Frans : Lémur aux yeux turquoise, Lémur de Sclater
Blauwoogmaki auteur : Dr. Niels Koesters op www.zoologie.de
De volwassen blauwoogmaki heeft een lichaamslengte van 39-45cm en een staartlengte van 50-65cm. Het gewicht bedraagt iets minder dan 2kg.
Omdat het een primaat is heeft het sterke handen met palmen als een mens, met een rubberachtige textuur voor een stevige grip op.
Zijn staart is langer dan zijn lichaam maar het is geen grijpstaart.
Mannetjes zijn zwart van kleur, met de haren soms bruin getint bij de wortels. Vrouwtjes zijn roodbruin van kleur met de onderkant en de hoofdlijnen van hun gezicht in een lichtere teint. Ze hebben een donkere bruine of grijze snuit en de rug van hun handen en voeten zijn van een soortgelijke donkere kleur.
Beide geslachten hebben blauwe ogen, vandaar de gebruikelijke naam.
De ogen kunnen variëren in kleur van schokkende elektrisch blauw, een lichte lucht-blauwe, of een zachtere grijs-blauw kleur.
Kruisingen tussen de zwarte lemur en de blauwoogmaki hebben altijd oranje ogen.
Deze soort is nog niet intensief bestudeert in het wild, maar het is bekend dat ze redelijk sociaal zijn.
Ze leven in groepen van 2 tot 15, maar aantallen van 7 - 10 is het meest voorkomend.
De vrouwtjes zijn dominant zoals bij de meeste maki soorten en er zijn meestal meer mannetjes dan vrouwtjes in elke sociale groep.
De blauwoogmaki communiceert met geur-markering, geluiden, en misschien wat gezichtsuitdrukkingen. Geur-markering is een belangrijk communicatiemiddel zoals bij de meeste maki soorten.
Blauwoogmaki mannetje foto : de.academic.ru
Vruchten, pollen en nectar maken het grootste deel van het dieet van deze maki's. Tijdens het droge seizoen, wanneer voedsel schaars is kunnen ze bladeren, zaden en bessen eten en zelden insecten. Ze durven ook landerijen overvallen en van de gewassen eten, wat er toe kan leiden dat ze worden neergeschoten door boeren.
De blauwoogmaki helpt bij het uitdragen van veel regenwoud planten. Aangezien ze het vruchtvlees verteren, maar niet de zaden van de vruchten, zo verspreiden ze de zaden van meer dan 50 verschillende plantensoorten, en sommige planten kunnen specifiek zijn geëvolueerd door verspreiding door deze maki.
De blauwoogmaki bestuift ook veel planten, terwijl het de nectar eet en stuifmeel van de planten overbrengt.
Door het kappen van hun habitat is de blauwoogmaki met uitsterven bedreigd in het wild.
De blauwoogkaketoe (Cacatua ophthalmica) is een grote, ongeveer 50 cm lange, voornamelijk witte kaketoe met een erectiele gele en witte kuif, een zwarte snavel, donker grijze poten, en een licht blauwe rand rond elk oog. Aan deze laatste uiterlijke kenmerk heeft de vogel zijn naam te danken.
De blauwoogkaketoe is endemisch voor het gebied Nieuw-Brittannië in Papoea-Nieuw-Guinea. De vogel wordt aangetroffen in primaire en secondaire regenwouden tot op een hoogte van ongeveer 1000 meter. Ze zijn echter het meest te vinden in tropische laaglandregenwouden.
Engels : Blue-eyed Cockatoo Duits : Brillenkakadu Frans : Cacatoès aux yeux bleus
Blauwoogkaketoe in Vogelpark Walsrode, Duitsland auteur : Christian Paul Stobbe CC 2.0
Een hoofdzakelijk witte vogel met gele kuif. Er is een nauwe verwantschap met de grote Geelkuifkaketoe (Cacatua galerita) maar de vorm van de kuif komt meer overeen met deze van de Molukkenkaketoe (Cacatua moluccensis).
Grootste kenmerk is de brede, naakte, diepblauwe oogring. Vandaar ook de Nederlandse benaming. De snavel, washuid en poten zijn zwart.
Beide geslachten zijn te herkennen aan de iris, die bij de mannetjes bruin is en bij de poppen roodbruin.
Cacatua ophthalmica in Vogelpark Walsrode, Duitsland auteur : Tobias CC 2.0
Over het sociale gedrag van de vogels is nog niet zoveel bekend. De vogels worden het meest waargenomen tijdens hun vlucht welke varieert van het actief vliegen tot zweefvliegen. Men vermoed dat de dieren voornamelijk leven in paren tot in groepen van maximaal 20 exemplaren.
Blauwoogkaketoe www.kakadyelit.ru
Het voedsel van de blauwoogkaketoe is voornamelijk vegetarisch en bestaat uit vruchten, bessen, zaden en noten.
Het dieet wordt af en toe aangevuld met kleinere insecten en larven.
Wil men hem zien dan kan dit in gespecialiseerde vogelparken, want bij liefhebbers is hij zelden, om niet te zeggen nooit te vinden. Dit door het strenge uitvoerverbod van Papua Nieuw-Guinea, die commerciële exporten van wilddieren verbiedt.
De blauwooggrasmot (Agriphila straminella (syn. Agriphila culmella) is een ook overdag actieve nachtvlinder die behoort tot de de familie Crambidae, de grasmotten.
De spanwijdte van deze grasmot is 16 tot 20 millimeter.
De rupsen voeden zich vooral met schapengras, zoals ruig schapengras en veldbeemdgras, maar komen ook op gewone tarwe voor. De rupsjes boren onderaan de stengel een gang.