Het breed fakkelgras wordt 40-90 cm lang en vormt dichte harde zoden met weinig opstaande, harde stengels.
De stengel is bij de bovenste bladschede tot 1,2 mm dik.
De tot 5 mm brede bladeren hebben langs de rand en vaak ook op de bovenkant lange haren.
Het tongetje is 0,7 mm breed.
Breedfakkelgras bloeit van juni tot juli met een 8 tot 16 cm lange pluim.
De aartjes zijn 5-7 mm lang en bestaan meestal uit drie bloemen. De kelkkafjes zijn tweenervig.
Het bovenste kelkkafje is 6 mm en het onderste 4,8 mm lang.
Het bovenste kroonkafje (palea) is 5,2 mm lang.
De helmknoppen zijn vuilviolet.
De vrucht is een graanvrucht.
Duizend zaadjes xegen 0,4 à 0,5g.
Koeleria pyramidata
foto : www.fao.org
Groeit op zonnige plaatsen op matig droge, matig voedselarme, weinig of niet bemeste, kalkhoudende grond (mergel).
Breed fakkelgras groeit in graslanden op kalkhoudende grond.
Breed fakkelgras staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en matig afgenomen.
De plant komt in Nederland voor in Zuid-Limburg.
In Vlaanderen komt de plant niet voor.
In Wallonië zeldzaam tot zeer zeldzaam in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen.
Op de rode lijst als ernstig bedreigd.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
Brede wolfsmelk (Euphorbia platyphyllos) is een eenjarige plant die behoort tot de wolfsmelkfamilie (Eurphorbiaceae).
De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als een soort die in Nederland zeer zeldzaam en sterk afgenomen is.
De plant komt voor in de gematigde gebieden van het noordelijk halfrond.
Engels : Broad-leaf Spurge Duits : Breitblättrige Wolfsmilch Frans : Euphorbe à feuilles plates, Euphorbe à larges feuilles
De plant wordt 30-60 cm hoog.
De eivormige, 1,5-4 cm lange bladeren hebben een iets hartvormige voet en zijn licht- of geelachtig groen.
De spitse top is fijn getand.
klieren van de Euphorbia platyphyllos
auteur : Fornax CC 3.0
Brede wolfsmelk bloeit van juli tot in september met meestal vijfstralige schermen.
De bloeiwijze is een cyathium.
De driehoekige schutbladen onder de bloempjes lijken net normale blaadjes en kleuren in een ouder stadium paars.
De eenslachtige bloem heeft halvemaanvormige klieren zonder hoorntjes.
De vruchtkleppen hebben langs de middennerf en langs de groeven halfbolvormige wratten.
vruchten van de Brede wolfsmelk
auteur : Fornax CC 3.0
De vrucht is een 2-3 mm brede, driekluizige kluisvruchten met één, olijfbruin, 1,8-2,2 mm lang zaadje per kluis.
De plant komt voor op bouwland met vochtige, kalkhoudende kleigrond.
De brede wespenorchis (Epipactis helleborine) is een wilde plant uit de orchideeënfamilie (Orchidaceae).
Terug te vinden in gebieden met een gematigd klimaat in Azië, Noordwest-Afrika en in bijna heel Europa.
In Noorwegen tot voorbij de poolcirkel.
Ingeburgerd in Noord-Amerika.
Uit de wortelstok ontspringen vaak meerdere stengels met een uiteindelijke hoogte van circa 60 cm.
Deze wespenorchis groeit met name in bossen, duinen en kreupelhout op zandgronden.
In het begin van het bloeiseizoen is de bloemstengel aan de top omgebogen.
De bloem is gevarieerd.
Sommigen zijn geheel groen, andere hebben een hoofdkleur rood, wit of geel of hebben een ingewikkelde gemêleerde kleuring met rood, lila, wit, bruin en groen.
De bloem is geurloos en heeft een lip uit twee delen, een bekervormige hypochiel en een gespleten epichiel.
Een spoor ontbreekt.
De bloemen vormen een losse aar of een tros met naar één kant hangende bloemen.
Deze staat in de zomermaanden van juni tot augustus in bloei.
De aar wordt soms door bladluizen aangetast.
Er zijn dan talloze mieren hierop aan te treffen.
De gehele plant kan vaker spontaan in tuinen verschijnen en na enkele jaren kan door het uitgebreide wortelstelsel (wortelstokken) het aantal orchideeën behoorlijk groter worden.
Voorwaarde blijft een onbewerkte en onbemeste (zeker géén kunstmest) bodem.
Epipactis helleborine
auteur : Bernd Haynold CC 3.0
De bloem van de brede wespenorchis is aangewezen op bestuiving door, zoals de naam al aangeeft, wespen.
In Nederland betreft dat de soorten gewone wesp (Vespula vulgaris) en Duitse wesp (Vespula germanica).
De omstandigheid dat deze wespensoorten een grote voorliefde hebben voor het stuifmeel van klimop, brengt met zich mee dat de wespenorchis eenmaal aanwezig zich vaak uitbundig verder weet te verspreiden in plantsoentjes waar de klimop als bodembedekker wordt gebruikt.
De bladeren zijn breed (vandaar de Nederlandse naam) eivormig en verspreid.
De middelste bladeren zijn het langst.
De stengel glanst onderaan vaak met een roodpaarse gloed.
De brede wespenorchis groeit vaak op plekken die ingrijpend door de mens beïnvloed zijn, zoals b.v. langs boswegen door een menging van de bosgrond met zand, schelpgruis, steenslag of gruis.
De brede wespenorchis is ook regelmatig in bebouwde kommen aan te treffen.
Nederland : Vrij algemeen, maar vrij zeldzaam in Drenthe en zeldzaam in zeeklei- en laagveengebieden. Vlaanderen : Vrij algemeen, maar plaatselijk zeldzaam of ontbrekend (met name in de Polders). Wallonië : Vrij algemeen tot vrij zeldzaam.
De brede waterpest (Elodea canadensis) is een waterplant uit de waterkaardefamilie (Hydrocharitaceae).
De soort is in de tweede helft van de 19e eeuw in Nederland terechtgekomen vanuit Noord-Amerika en heeft zich sindsdien in een snel tempo verspeid.
Vandaar de naam waterpest.
De plant zit op de bloemen na geheel ondergedoken.
Er zijn in Nederland enkel vrouwelijke planten, waardoor de voorplanting hier in het wild uitsluitend ongeslachtelijk geschiedt.
Engels : American Waterweed, Anacharis, Broad Waterweed, Canadian Elodea, Canadian Waterweed, Pondweed, Oxygen Weed Duits : Kanadische Wasserpest Frans : Lélodée du Canada, peste des eaux
De bloem is wit of enigszins roodachtig en heeft een doorsnede van circa 5 mm.
Er zijn vijf kroonblaadjes.
De bloemen worden door een slanke steel boven water gehouden.
De plant bloeit van mei tot september.
Deze plant krijgt in onze omgevig geen vruchten.
De vrucht is een ovale doosvrucht, die onder water rijpt.
De gladde zaden zijn spoelvormig, bijna cilindrisch.
Brede waterpest op de Hengsteysee (Ruhr), Nordrhein-Westfalen, Duitsland
auteur : PodrPro CC 3.0
Sinds1820 is Brede waterpest in het Verenigd Koninkrijk bekend en het rukte vanaf 1835 snel op door heel Europa, geholpen door botanici die de plant uitzetten om haar groeikracht te kunnen bewonderen.
Brede waterpest breidde zich explosief uit en zorgde voor verstopte watergangen (vandaar de naam waterpest).
De plant wordt veel toegepast in aquaria en vissenkommen om het water van meer zuurstof te voorzien.
Als je een omgekeerde trechter boven de plant zet kun je de zuurstofbelletjes opvangen die geproduceerd worden in het zonlicht.
Als de plant in het donker gezet wordt, zal ze stoppen met het produceren van belletjes.
De brede tongorchis (Serapias cordigera) is een Europese orchidee van het geslacht tongorchis (Serapias).
Het is een soort van het Middellands Zeegebied, die niet in België en Nederland voorkomt.
De plant dankt zijn naam aan zijn opvallende brede hartvormige bloemlip.
De botanische naam Serapias is ontleend aan de Egyptische god Serapis.
De soortaanduiding cordigera is afkomstig van het Latijnse cordatus (hart) en gerens (dragend) en heeft betrekking op de vorm van het epichiel.
Engels : Heart Flowered Serapias Duits : Herzförmiger Zungenstendel Frans : Le sérapias en cur
Brede tongorchis
credit foto : Brunello Pierini
De brede tongorchis is een 1540 cm hoge overblijvende geofyt (een bepaalde levensvorm).
De bloemstengel is aan de basis rood geaderd en dikwijls paars gestippeld, draagt tot 9 bladeren en een korte, eivormige aar met 3 tot 10 bloemen.
De bladeren zijn lijn- tot lancetvormig, afstaand tot aanliggend, gootvormig, tot 16 cm lang, naar boven toe overgaand in rode schutbladen.
Deze zijn bijna zo lang als de helm van de bloem.
De brede tongorchis prefereert zure, silicaatrijke of schisteuze gronden op zonnige of licht beschaduwde plaatsen zoals vochtige tot natte graslanden, open plekken in het maquis, oude terrasgronden en lichte bossen.
In de bergen komt de soort voor tot op hoogtes van 1.000 m.
De tot 2,5 cm grote bloem heeft een purper geaderde, horizontale of licht stijgende helm, gevormd door de grotendeels gefuseerde kelkbladen en bovenste kroonbladen.
De kelkbladen zijn zwak gekield, de kroonbladen driehoekig, met afgeronde basis, gegolfde randen en een lang uitgerekte top.
De lip bestaat uit twee delen.
De hypochiel(= dichtst bij de bloembodem gelegen deel van de lip) is tot 18 mm lang en 26 mm breed, breed hartvormig, met afgeronde laterale lobben, praktisch volledig verborgen onder de helm.
De epichiel(=het verst van de bloembodem gelegen deel van de lip) is tot 30 mm lang en 23 mm breed, hartvormig, halfcirkelvormig tot breed lancetvormig, roodbruin tot donkerpurper, en draagt een karakteristieke verdikte en van haren voorziene, purperen callus, met aan de basis twee donkere, gladde lamellen in V-vorm.
Het gynostemium(=reproductieve zuil) draagt groene, met violet bespikkelde pollinia.
De bloeitijd is van april tot juni.
Brede tongorchis
credit foto : Brunello Pierini
De brede tongorchis is net als de andere soorten van hetzelfde geslacht een plant die voornamelijk voorkomt in het Middellandse Zeegebied, van Portugal tot in Griekenland en Turkije, en in Noord-Afrika.
Ook aan de Atlantische kust van Spanje en Frankrijk, noordelijk tot in Bretagne.
Over het hele verspreidingsgebied komt de soort plaatselijk, maar soms abundant(talrijk) voor.
De brede tongorchis kan door zijn kleur en vorm enkel verward worden met andere soorten uit hetzelfde geslacht.
Hij kan van de meeste tongorchissen onderscheiden worden door zijn rood en purper gestreepte bloemstengel, korte, dichte bloeiwijze en de grote bloemen met donkere en brede, hartvormige bloemlip, de epichiel even breed als de hypochiel.
De brede tongorchis is in Frankrijk regionaal beschermd in Bretagne, Pays de la Loire, Poitou-Charentes, Aquitaine en Midi-Pyrénées.
De plant wordt 30-120 cm hoog en heeft een rechte of opstijgende wortelstok.
De stevige, midden tot donkergroene bladen vormen een trechtervormige krans.
De bladschijf is in omtrek driehoekig tot langwerpig-eirond.
Het blad is twee tot vier maal geveerd.
De bladslippen staan een beetje hol.
De schubben op de bladsteel en -spil hebben meestal een donkere middenstreep en lichtbruine doorschijnende randen.
De bladsteel heeft aan de voet ten minste vijf vaatbundels.
De sporangiën vormen ronde sporenhoopjes, die in twee rijen op de onderkant van de blaadjes zitten.
De sporenhoopjes zijn afgedekt met een nier- tot schildvormig dekvliesje.
De sporen zijn rijp in juli tot september.
sporenhoopjes op de Dryopteris dilatata
auteur : James Lindsey's Ecology of Commanster SiteCC 3.0
De brede stekelvaren komt voor in bossen op vrij vochtige tot droge, matig voedselrijke grond, duinhellingen, muren en basaltglooiingen.
Ook is de plant te vinden op beschaduwde plaatsen langs beken en greppels.
De plant wordt ook in siertuinen gebruikt.
Nederland : Algemeen, maar zeldzaam in het noordelijk zeekleigebied, Zeeland en het rivierengebied. België : Vlaanderen, niet bedreigd
Ardennen, ernstig bedreigd
De brede orchis (Dactylorhiza majalis subsp. majalis) is een orchidee, een ondersoort van Dactylorhiza majalis.
De brede orchis komt voor in Europa, vooral in Midden-Europa.
Engels : western marsh orchid, broad-leaved marsh orchid, fan orchid, common marsh orchid Duits : Breitblättrige Knabenkraut, Breitblättrige Fingerwurz Frans : Le dactylorhize de mai, orchis de mai, orchis à larges feuilles
Het is een 15-30 cm hoge, overblijvende plant.
De bloemen zijn tweezijdig symmetrisch.
De plant bloeit van eind mei tot begin juli met donkerpaarse bloemen.
De onderste bloemslip die naar beneden wijst, ook wel kroonslip genoemd, heeft vaak een grote middenlob.
De zijslippen wijzen omhoog.
De bloeiwijze is een aar van maximaal 15 cm.
Het blad is lancetvormig en drie tot vier keer zo lang als breed.
Het is doorgaans wat breder van vorm dan dat van rietorchis (Dactylorhiza majalis subsp. praetermissa).
Het blad kan zowel gevlekt als ongevlekt zijn.
Zeldzame albino brede orchis
auteur : Hartmut Fritzsche CC 3.0
De plant groeit op niet te voedselrijke, natte grond met een basische invloed hetzij van het grondwater, hetzij van de bodem zelf.
Hij komt voor in veel verschillende biotopen, van moerassige weilanden, tichelgaten, bosopslag en moerassen.
Waterkanten (langs kwelsloten en greppels), buitendijkse waarden, zandplaten, afgravingen, opgespoten terreinen en drassige plekken op dalwanden.
Veld met brede orchis omgeving Oostkamp, België
auteur : Hans Hillewaert CC 3.0
De plant is in Nederland en België wettelijk beschermd en staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam en sterk afgenomen.
De voornaamste bedreigingen voor de brede orchis zijn de verdroging en vermesting van zijn biotopen.
In sommige natuurgebieden wordt de grond kunstmatig schraal gehouden door na het maaien het gras af te voeren.
Op deze wijze blijft de brede orchis behouden in deze gebieden.
De brede lathyrus (Lathyrus latifolius) is een overblijvende klimplant met breedgevleugelde, 0,63 m lange stengels die over de grond kruipen of klimmen als ze een steun hebben gevonden.
De brede lathyrus komt voor in Midden- en Zuid-Europa tot in Noord-Frankrijk en het Middellandse Zeegebied.
In België, Duitsland en Engeland is de soort ingeburgerd.
Hij komt voor in graslanden, wegbermen en struikgewas.
Engels : Perennial sweet pea, Perennial Pea, Broad-Leaf Peavine, Broad-Leaved Everlasting Pea, Everlasting Pea, Everlasting Peavine, Everlasting-Pea, Perennial Peavine, Sweet Pea Duits : Breitblättrige Platterbse Frans : Le pois vivace, Gesse à larges feuilles, pois de Chine
De steunbladeren zijn 36 cm lang, lancet- tot eivormig of halfspietsvormig en meer dan half zo breed als de stengel.
De bladeren hebben een gevleugelde bladsteel en bestaan uit twee lint- tot eivormige of elliptisch-ronde, 415 cm lange, vijfnervige, blauwgroene deelblaadjes.
De plant bloeit van mei tot augustus.
De bloemen groeien met vijf tot vijftien stuks in trossen.
De bloemkroon is karmijnrood en 23 cm lang.
De kelktanden zijn ongelijk van lengte.
De vruchten zijn 511 cm lange, gladde, bruine peulvruchten.
Lathyrus latifolius
Deze soort is ook als sierplant in cultuur.
Hij kan temperaturen tot -25 °C weerstaan.
Als snijbloem is hij niet geschikt, omdat de bloemen in een vaas te snel verwelken.
Daarvoor is de welriekende lathyrus (Lathyrus odoratus) beter geschikt.
De brede ereprijs (Veronica austriaca subsp. teucrium) is een plant van vrij droge, vrij arme, kalkhoudende grond en komt voor op vergraste rivierduinen en hellingen in heel Europa.
Engels : Large speedwell, Austrian Speedwell, Broadleaf Speedwell, Fringed Speedwell Duits : Österreichische Ehrenpreis, Polsterehrenpreis Frans : La Véronique germandrée
De plant heeft rechtopgaande stengels en wordt tussen de 10 en 50 centimeter hoog.
De wintergroene bladeren zijn grof gezaagd en eirond tot langwerpig.
Ze hebben een afgeronde tot zwak hartvormige voet en geen steel.
De brede ereprijs is een overblijvende plant die bloeit van mei tot juli met blauwe, tweeslachtige bloempjes.
De bloemen groeien in lange, vrij dichte, rijkbloemige en langgsteelde trossen in de bladoksels.
Ze zijn helderblauw en 1 tot 1,7 cm groot.
De behaarde kelk heeft een korte bovenste slip.
Veronica austriaca "Crater Lake Blue"
Groeit op zonnige plaatsen op matig droge, matig voedselarme, kalkhoudende grond (zand, leem, zavel, klei en mergel).
Te vinden van West-Azië, Midden- en Oost-Europa en in sommige delen van Zuid-Europa.
Westelijk tot in Nederland en België.
Ingeburgerd in Noord-Amerika.
De plant wordt ook als sierplant gebruikt en staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en sterk afgenomen.
De brede eikvaren (Polypodium interjectum) is een vrij zeldzame varen uit de eikvarenfamilie (Polypodiaceae).
De soort lijkt zowel in uiterlijk als in habitat sterk op de veel algemenere gewone eikvaren (Polypodium vulgare), maar beperkt zijn verspreiding vooral tot rivierkleigebieden.
De brede eikvaren is een soort met een wijde verspreiding over Europa, van Ierland, Groot-Brittannië en Scandinavië tot het Middellands Zeegebied.
Engels : Western polypody, Intermediate polypody Duits : Mittlerer Tüpfelfarn Gesägter Tüpfelfarn Frans : Le Polypode intermédiaire
De botanische naam Polypodium is afgeleid van het Oudgriekse 'polys' (veel) en 'podion' (voet), naar de vorm van de wortelstok.
De soortaanduiding interjectum komt van het Latijnse 'intericio' (tussen, middenin) en moet hier begrepen worden als 'gemiddeld in vorm'.
De brede eikvaren is een middelgrote overblijvende, hemikryptofiete varen met korte, dikke, vertakte, kruipende rizomen bezet met spiesvormige schubben, en in losse bundels geplaatste, tot 70 cm lange en 8 cm brede éénvormige bladen.
De bladsteel is meestal korter dan de bladschijf, scharnierend aan de basis, geel tot lichtgroen, met roodbruine schubben en aan de basis drie vaatbundels die naar de top tot één V-vormige bundel samensmelten.
De bladen zijn winterhard, de jonge bladen verschijnen in de zomer.
De bladen zijn ovaal van vorm, afgeknot aan de basis, lichtgroen gekleurd, onbehaard, soms lederachtig aanvoelend, en diep gelobd, niet volledig gedeeld.
De 18 tot 22 paar blaadjes van tweede orde staan verspreid langs de bladsteel, de langste in het midden, de bladranden ondiep getand, de zijnerven twee of drie maal gevorkt.
De onderste deelblaadjes staan naar voren gericht en in een horizontale stand gedraaid.
De bovenste blaadjes zijn puntig.
brede eikvaren - blad met sporen
auteur : Jirí Kamenícek
De sporenhoopjes zijn in het begin eivormig, later rond en liggen tussen de middennerf en de bladrand op de bovenste helft van de blaadjes aan de onderzijde.
Er is geen dekvliesje.
De sporen zijn rijp in de zomer.
Het sporangium (sporendoosje) heeft een annulus (een verticale lijn van bijzondere, verdikte cellen van de sporangiumsteel tot de top, die een rol speelt bij het openen van het sporendoosje) met onderaan twee of drie onverdikte cellen en daarboven 7 tot 12 verdikte cellen.
De brede eikvaren komt net als de gewone eikvaren voor op droge, voedselarme, vooral kalkhoudende grond, op zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen, zoals in houtwallen, lichte loofbossen, op duinhellingen, oude muren en kaden, in knotwilgen en op boomstronken.
In tegenstelling tot de gewone verkiest hij voornamelijk rivierkleigronden.
brede eikvaren
foto : A. Mrkvicka
Over het algemeen heeft hij een zuidelijker verspreidingsgebied dan de gewone eikvaren.
Hij is in België zeldzaam in Vlaanderen (vooral in de kuststreek) en in de Ardennen.
In Nederland is de soort vrij algemeen in de Hollandse en Zeeuwse duinen van het Renodunaal District en vrij zeldzaam in het rivierengebied en in Zuid-Limburg.
De brede eikvaren heeft in Europa twee nauwe verwanten, de gewone eikvaren (Polypodium vulgare), en de zuidelijke eikvaren (Polypodium cambricum).
Uit DNA-onderzoek is gebleken dat de brede eikvaren een oude hybride van deze twee soorten is, met intermediare kenmerken in zowel vorm als habitat.
Dat maakt het onderscheid tussen de drie soorten, vooral waar ze samen voorkomen, zeer moeilijk.
De meeste verschillen tussen brede en gewone eikvaren zijn slechts relatief: de bladen van de eerste zijn meestal groter en breder, de bladslipjes puntiger, de langste bladslipjes in het midden.
De sporenhoopjes zijn meer elliptisch van vorm.
Het enige zekere determinatiekenmerk is de vorm van het sporendoosje en het aantal cellen in de annulus, maar dit is enkel door microscopisch onderzoek vast te stellen.
De Braziliaanse rubberboom (Hevea brasiliensis) is een tot 30 meter hoge, rijkvertakte, in droge tijden bladverliezende boom met meestal een slanke kruin.
De Braziliaanse rubberboom komt oorspronkelijk uit het Amazonebekken en is tegenwoordig verspreid over de hele tropen, waar hij in plantages wordt aangeplant.
Engels : Pará rubber tree, rubber tree Duits : Kautschukbaum, Parakautschukbaum, Gummibaum Frans : Lhévéa
Braziliaanse rubberboomplantage nabij Bandjar, anno 1910
auteur : Tropenmuseum of the Royal Tropical Institute (KIT) CC 3.0
De bladeren zijn afwisselend geplaatst, langesteeld en drietallig gelobd.
De circa 15 cm lange deelblaadjes zijn van boven grasgroen en van onderen blauwgroen door een waslaagje.
De circa 5 mm grote, groenachtige bloemen staan in eindelingse pluimen.
De vruchten zijn driehokkige, tot 5 cm grote doosvruchten met één tot 3,5 cm groot zaad per hok.
De vruchten springen met een knal open, waarbij de zaden tot wel 15 meter kunnen worden weggeslingerd.
De bast is glad, lichtgrijs en bloedt bij verwonding met wit melksap, de latex.
De dikte van de bast varieert van 6,5 tot 15 mm (gemiddeld 10 tot 11 mm) en is afhankelijk van de kloon of de zaailing, de leeftijd van de boom en of de bast al of niet vernieuwd is.
De buitenkant van de bast bestaat uit kurklagen en een groenachtig kurkmeristeem.
Hieronder ligt de oranje-bruine harde bast met een groot aantal steencellen, waarvan het aantal toeneemt van binnen naar buiten.
Verder liggen hierin parenchymcellen, verspreidt liggende zeefvaten en enkele latexvaten.
Onder de harde bast ligt de zachte bast die voornamelijk bestaat uit verticale rijen zeefvaten met enkele dwarse rijen en latexvaten.
Dichtbij het cambium liggen de meeste latexvaten.
Vruchten en zaden van de Braziliaanse rubberboom
foto boven : Steven Alexander op http://bosque-santa.blogspot.com
foto onder : Propia CC 2.5 Spanje
De plantages liggen tussen de breedtegraden 15°NB en 10°ZB.
In de 18e eeuw kwam de meeste latex uit de Amazonebekken.
De uitvinding van het vulkaniseren in 1839 leidde tot een sterke vraag naar latex, waardoor de steden van Manaus en Belém rijk werden.
Getracht werd de teelt ook naar andere delen van de wereld uit te breiden.
De Braziliaanse rubberboom levert ongeveer 95% van alle natuurlijke rubber.
Rubberplantages bestaan al zo lang dat tegenwoordig het hout van de uitgewerkte bomen van belang is voor klein meubelwerk en keukengerei.
Latexvaten zijn gespecialiseerde zeefcellen, waarvan de tussenschotten zijn verdwenen.
De latexvaten vormen concentrische cilinders, die tegen de klok in 3 tot 5° gedraaid zijn.
Ook zijn er klonen, waarbij ze met de klok meedraaien.
Het latex-houdende melksap wordt door half spiraalsgewijs (onder een hoek van 25 tot 30°) van links naar rechts aansnijden van de bast gewonnen, waarbij tot op zo dicht mogelijk van het cambium zonder deze te beschadigen wordt gesneden.
Bij elke tapronde, die om de dag of twee dagen kan zijn, wordt de samengeklonterde latex van de vorige insnijding weggehaald en wordt een nieuwe insnijding boven of onder de oude insnijding gemaakt.
Na het tappen duurt het 7 tot 8 jaar voordat de bast volledig hersteld is en opnieuw getapt kan worden.
Bladeren van de Braziliaanse rubberboom
auteur : AxelBoldt - vrije foto
De zaden blijven maar kort kiemkrachtig, waardoor de verspreiding vanuit Brazilië in het begin moeizaam ging.
H.A. Wickham verzamelde in 1876 ongeveer 70.000 zaden in het gebied tussen de Tapajoz en de Madeira rivier.
Van deze inzameling zijn alle rubberbomen in Azië afkomstig.
De zaden werden op 14 juni 1876 uitgezaaid in de Kew Gardens, waaruit 2800 zaailingen voortkwamen.
De meeste zaailingen werden in 1876 naar Ceylon gestuurd en voor het grootste gedeelte uitgeplant in Henaratgoda.
Hiervan werden in 1888 ongeveer 20.000 zaden geoogst.
Enkele planten werden in 1876 doorgestuurd naar Buitenzorg op Java.
In 1877 werd vanuit de Kew Gardens planten naar de Botanische Tuinen in Singapore en naar Kuala Kangsar in Perak op Maleisië gestuurd.
In 1881 werd van de bomen in Singapore voor het eerst zaden geoogst en in 1884 van die in Kuala Kangsar.
H.N. Ridley (1855-1956) ontwikkelde vanaf 1888 in Singapore een betere methode van latexwinning, betere teeltmethoden en was een belangrijke motor voor de verdere verspreiding van de rubberboom.
De eerste plantage in Maleisië werd in 1898 onder begeleiding van Ridley aangelegd.
Pas na de prijsval van de koffie en aantasting door ziekten van de koffieplant nam vanaf 1910 de rubberteelt in Maleisië sterk toe en werd dit land de grootste rubberproducent.
De meeste rubberplantages liggen vandaag de dag in Zuidoost-Azië, maar er liggen er ook in Afrika.
Brazielhout (Portugees: pau-brasil), ook pernambukhout, pernambuco en voorheen fernambuc genoemd naar de Braziliaanse deelstaat Pernambuco, is een houtsoort die afkomstig is van de in Brazilië inheemse boom Guilandina echinata of de brazielboom.
Het land (Brazilië) dankt vermoedelijk zijn naam aan de kleur van het hout, pau brasil is Portugees voor "hout, zo rood als een gloeiende sintel".
Het hout is oranje van kleur en verkleurt door blootstelling aan lucht en licht tot donkerrood.
Brazielhout is fijn van nerf en behoort tot de zware loofhoutsoorten.
Het is duurzaam en wordt onder andere toegepast voor strijkstokken, knoppen en grepen.
Tot de ontwikkeling van industrieel vervaardigde oxide pigmenten in de eerste helft van de 19e eeuw werd het tevens gebruikt in de verfindustrie.
De gemiddelde volumieke massa is 1100-1270 kg/m3.
Engels : Brazilwood, Pau-Brasil, Pau de Pernambuco, Ibirapitanga Duits : Brasilholz Frans : Le pernambouc, bois de Pernambouc, bois-brésil, pau-brasil
De brazielboom, is de leverancier van het pigment braziel.
Het pigment is veel toegepast als textielverf.
Brazielhout stond vroeger dan ook bekend als 'verfhout'.
Brazielhout is oranje van kleur.
Door blootstelling aan de lucht verandert de kleur in donkerrood.
Bloemen van de brazielboom
auteur : Mauroguanandi - vrije foto
Braziel wordt uit het hout van de brazielboom gewonnen.
Om het pigment eruit te halen wordt het hout geraspt.
Vervolgens vermengt men het geraspte hout met water.
Daarna blijft het mengsel een tijd staan.
Door de invloed van zuurstof verkleurt het mengsel van geel naar rood.
Tenslotte wordt zout aan het mengsel toegevoegd.
Daarna laat men het water verdampen, waarbij de zouten en het pigment uitkristalliseren.
Het pigment braziel werd vroeger veel gebruikt om textiel te verven.
Daarnaast is het toegepast in de miniatuurschilderkunst en bij de fabricage van inkt.
Stam van de brazielboom
auteur : Daderot - vrije foto
In de 16de, 17de en 18de en 19de eeuw (van 1596 tot 1815) moesten in het Rasphuis in Amsterdam jonge mannelijke gevangenen hout van de brazielboom (Caesalpinia echinata) met behulp van een acht- tot twaalfbladige raspzaag tot poeder raspen.
Dit poeder werd aan de verfindustrie geleverd, waar het door vermenging met water, oxidatie en inkoken, werd omgezet in een pigment, braziel geheten.
Dit werd onder meer gebruikt als textielverf.
De brave hendrik is een zeer oude groente, waarvan de geplukte bladeren maar één dag bewaard kunnen worden.
De jonge bladeren kunnen als spinazie gegeten worden en de jonge scheuten kunnen als een soort asperges klaargemaakt worden.
Zaden kunnen in de handel gekocht worden.
Ook heeft de plant een aantal geneeskrachtige werkingen.
In Duitsland worden de zaden van de brave hendrik gebruikt voor het vetmesten van kippen en wordt daar Fette Henne genoemd.
De wortels worden ook wel gebruikt tegen hoest bij schapen.
Chenopodium bonus-henricus
foto : K Andersent
De brave hendrik komt voor op bewerkte, vochtige, zeer stikstofrijke grond rondom boerderijen, mesthopen en plekken waar geürineerd wordt.
De plant wordt 15-60 cm hoog en bloeit van mei tot augustus met een vrij korte, sterk vertakte bloeiwijze.
De groene bloemkluwens zitten op de zij-assen dicht bij elkaar.
De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en zeer sterk in aantal afgenomen.
De soort staat op de Belgische Rode lijst van planten als bedreigd.
Brandnetel (Urtica) is een plantengeslacht waarvan in Nederland en België de grote brandnetel (Urtica dioica) en de kleine brandnetel (Urtica urens) voorkomen.
Het geslacht kent een 30-45 soorten, waarvan er 4 in Midden-Europa voorkomen.
De botanische naam Urtica dioica komt van het Latijnse uro "ik brand", wat verwijst naar de pijnlijke en/of irriterende brandharen van de plant, en het Griekse dioica "2 huizen", wat verwijst naar de mannelijke en vrouwelijke planten.
De Nederlandse naam gaat terug op een proto-Germaans woord *nat-ilo-, verkleinwoord van *nato-.
De brandnetel is kosmopolitisch en een cultuurvolger.
In Nederland en België komen de grote brandnetel en de kleine brandnetel voor.
De bloemtrossen van de grote brandnetel hangen in okselstandige aren, van de kleine brandnetel staan ze rechtop.
Beide brandnetels hebben brandharen aan de stengel en aan de onderzijde van het blad.
Engels : Nettle Duits : Brennnesseln Frans : Les orties
Grote brandnetel
Kleine brandnetel
De bovengrondse delen van brandnetel zijn rijk aan carotenen, vitamine C en ijzer.
Ook komt vitamine D in de plant voor.
Tot 20 % aan kiezelzuur, kalium en nitraat kan in de plant voorkomen.
Gedroogde brandnetels, liefst voor de bloei, zijn een goed voer voor geiten en konijnen, vanwege het hoge eiwitgehalte.
Geiten eten de grote brandnetel ook graag vers.
Zeer jonge planten, die nog geen brandharen hebben, kunnen vers aan konijnen gevoerd worden.
De Romeinen die in onze koude streken gelegerd waren, haalden soms brandnetels over hun benen om het warm te krijgen.
In de Middeleeuwen maakten de monniken kleine zweepjes van brandnetelstengels en sloegen hun lichaam ermee als boetedoening.
Kleine brandnetels - Urtica urens
auteur : Leo Michels CC0 1.0
Brandnetels worden gemeden door de mens omdat de brandharen van de plant bij aanraking zeer pijnlijk zijn.
Het is een van de weinige onkruiden die iedereen bij naam kent.
Aan de top van de knop van iedere brandhaar zit een weerhaakje dat bij aanraking in de huid vast komt te zitten.
Daarbij breekt de knop van de brandhaar af en komt een mengsel van stoffen in de huid die de brandende en langdurig aanhoudende pijn veroorzaken.
Ook ontstaan op de huid lichtere, jeukende bultjes, die netelblaren worden genoemd.
Onderzoek uit 1849, 1947 en 1969 toonde aan dat de brandharen acetylcholine, histamine, serotonine en mierenzuur bevatten.
Laatstgenoemde stof zou de belangrijkste veroorzaker van de pijn zijn.
De afgelopen 100 jaar is weinig onderzoek verricht op dit gebied.
Wat wel bekend is, is vaak gebaseerd op twijfelachtige referenties of kwalitatief slecht onderzoek.
Of mierenzuur werkelijk de belangrijkste veroorzaker van de pijn is, zal nader onderzocht moeten worden.
Onderzoek uit 2006 toonde aan dat oxaalzuur en wijnsteenzuur waarschijnlijk de veroorzakers van de aanhoudende pijn zijn.
Van acetylcholine, histamine, serotonine kon niet overtuigend worden aangetoond dat zij een belangrijke bijdrage aan de pijnlijke effecten leveren.
Wat de histamine betreft is het zelfs onduidelijk of deze afkomstig is van de brandharen of uit de mestcellen in de huid.
Wie gedwongen is een brandnetelstengel vast te pakken, kan dat het beste met een licht opwaartse beweging doen, omdat de brandharen van de stengel iets naar boven wijzen.
De brand van de kleine brandnetel is pijnlijker en meer stekend dan van de grote.
Beide soorten hebben op de wortels geen brandharen en de bovenzijde van het blad bevat minder brandharen dan de onderzijde.
brandharen van de brandnetel
auteur : Jerome Prohaska CC 3.0
De grote brandnetel komt voor op stikstofrijke, humushoudende grond en vaak op halfbeschaduwde plaatsen.
Is vaak te vinden
op afvalplaatsen en verlaten bouwplaatsen.
Op de brandnetel komen ongeveer 50 vlindersoorten voor, waaronder atalanta, brandnetelmot, brandnetelmotje en distelvlinder.
De atalanta, dagpauwoog, kleine vos, gehakkelde aurelia, enkele uiltjes en het landkaartje leven alleen van de grote brandnetel.
De kleine brandnetel komt voor op akkerland en in moestuinen, waar de soort als onkruidprobleem wordt beschouwd.
Dit omdat al zeer snel nieuw zaad gevormd wordt.
Ook op opengewerkte grond in de duinen.
In kippenmest van los lopende kippen kan zeer veel zaad van de kleine brandnetel zitten.
Grote brandnetels - Urtica dioica
auteur : Leo Michels CC0 1.0
Gebruik
Jonge brandnetelstengels van de grote brandnetel kunnen als een soort spinazie gegeten worden.
In het voorjaar smaken de ongeveer 20 cm lange stengels het beste.
Zeer jonge stengels kunnen als sla gegeten worden.
Van brandnetels kan soep gemaakt worden.
Ook de bladeren van de brandnetel kunnen voor consumptie gebruikt worden.
Hiervoor moeten de bladeren, na het plukken, worden gedroogd op een droge en luchtige plaats.
Hierna kan er van de gedroogde bladeren thee worden getrokken.
De brandharen worden geneutraliseerd zodra ze eventjes in heet water gezet worden.
Het beste is om alleen jonge bladeren te gebruiken.
Dit kan later in het seizoen bereikt worden, door alleen de topjes (3 cm) te oogsten.
Oude bladeren hebben teveel nitriet. Vroeger werden boter, vis en vlees in brandnetelbladeren verpakt om ze langer fris te houden.
Het blijkt dat stoffen in brandnetel bacteriegroei tegengaan.
Een Friese specialiteit is brandnetelkaas.
De bovenste bloeiende stengel met bladeren met niet meer dan 10% stengelaandeel van twee niet in Nederland voorkomende soorten, is gedroogd te gebruiken als geneeskrachtig kruid en heeft een iets bittere smaak.
Voor dit doel wordt hoofdzakelijk in het wild verzameld in Bulgarije, Hongarije, Rusland, voormalig Joegoslavië en Albanië.
De planten bevatten ca. 1-2% flavonoïden, speciaal glucoside en rutinoside van quercetine, isorhamnetine en kamferolie, maar ook isorhamnetine-3-O-neohesperidoside.
In kleinere concentraties verschillende alifatische organische zuren (chlorogenzuur), maar ook hydroxycumarine scopoletine.
Alleen in de grote brandnetel komt 0,03-1,6 % koffie-oylappelzuur voor.
Indicaties. - Huidaandoeningen, zoals eczeem - Allergische aandoeningen, zoals hooikoorts en astma. - In de menstruatie om zware bloedingen te verlichten. - Bij een vergrote prostaat (gebruik hierbij de wortel).
Brandnetelthee
Bladeren en stengels geweekt in water geven een geur die uitstekend geschikt is voor de bestrijding van luizen.
Brandnetels worden ook in haarwater gebruikt.
Brandnetelspiritus wordt gebruikt voor behandeling van de hoofdhuid en haren tegen roos en vet haar.
Brandnetelgier is een middel dat gebruikt kan worden ter bestrijding van allerlei soorten luis en rupsen.
Hiervoor moeten forse brandnetels 24 uur in een emmer met schoon water op een koele plaats worden gezet.
Het water door een doek zeven om zaad te verwijderen.
Het water voelt nu prikkelig aan en kan gebruikt worden in een verstuiver of gieter.
Brandnetelkaas
Lange tijd werd de grote brandnetel voor het verven van wol gebruikt.
Na voorbehandeling met aluin kon wol wasgeel geverfd worden.
Na voorbehandeling met zink en nabehandeling met koper en in een ammoniakbad kreeg wol een intense grauwgroene kleur.
Voor het verven is ongeveer 600 g brandnetel per 100 g wol nodig, de verftoon wordt beïnvloed door het pluktijdstip en het verven.
Uit de stengel van de grote brandnetel worden vezels gewonnen en verwerkt tot neteldoek.
Ook wordt er tegenwoordig op kleine schaal van brandnetels stof geproduceerd ter gebruik in de mode.
Modelabel Brennels heeft in provincie Flevoland (NL) eigen brandnetelplantages en ontwikkelt daar een innovatief productieproces voor het losweken van de hoogwaardige vezels.
Het netelgaren wordt gemengd met katoen.
De brandnetelvezel is van nature een holle vezel die een isolerende werking geeft tijdens het dragen.
Uit de praktijk blijkt dat brandnetelstof door die holle vezels makkelijker aanverft
De kleuren worden daardoor mooi en diep.
Wanneer de brandnetelvezel gemengd wordt met andere vezelsoorten, neemt het die eigenschappen over.
Door brandnetelvezel te mengen met bijvoorbeeld wol, worden de eigenschappen en de uitstraling van de wol in de stof versterkt.
Brandnetelvezel is 30 tot 50% lichter dan katoenvezel.
Daarnaast is de vezel ook sterker dan die van katoen.
Brandnetelsoep
De plant werd ook gebruikt voor de productie van papier en textiel.
In het Amazonegebied wordt de brandnetel nog steeds gezien als helende plant.
Wanneer een lid van de stam een infectie oploopt wordt deze bedekt met verschillende brandnetels.
Hier hangt ook een religie aan vast.
In het oude gesproken Quechua wordt deze plant uitgesproken als "brenshumie", hetgeen betekent "god van de prikkels".
Deze prikkels zetten de pijn die door de ontsteking is ontstaan om in de pijn die ietwat vriendelijker aanvoelt.
In Engeland worden wedstrijden "brandnetel eten" gehouden het World Nettle Eating Championship.
Hierbij worden de bladeren met de vingers tot een prop gevouwen, met de niet stekende bovenzijde aan de buitenkant, waarna de prop ingeslikt wordt.
Het maagzuur in de maag neutraliseert de brandharen.
Brandende liefde (Silene chalcedonica synoniem Lychnis chalcedonica) is een meerjarige plant met intens rode bloemen, vandaar de Nederlandse naam.
Brandende liefde komt van nature voor in Rusland.
Engels : Burning Love, Dusky Salmon, Flower of Bristol, Jerusalem Cross, Maltese Cross, Nonesuch Duits : Brennende Liebe, Scharlachlichtnelke, wegen der auffälligen Blütenform, Malteserkreuz, Jerusalemer Kreuz Frans : Lychnis croix de Malte, Croix de Jérusalem
Het is een goede snijbloem en een populaire borderplant.
De plant is eenvoudig uit zaad op te kweken.
Brandende liefde behoort tot het geslacht Silene en is verwant aan onder meer Silene coronaria (prikneus).
De onvertakte plant wordt ongeveer 35cm hoog, de bloemen 70-100 cm hoog en bloeit van juni tot augustus.
De 1-3 cm grote bloemen zitten in een enkelvoudig scherm.
Een scherm bestaat uit 10-50 bloemen.
De bloem heeft vijf diep ingesneden kroonbladen, waardoor de bloem op het Maltezer kruis lijkt.
Hieraan heeft de plant een van zijn engelse namen, Maltese Cross, te danken.
Het lancetvormige, middengroene blad is 2-12 cm lang en 1-5 cm breed.
De vrucht is een doosvrucht.
De plant is bladverliezend en goed winterhard.
Men plaatst de Brandende liefde best in de zon of halfschaduw, houdt van een vochtige bodem.
Braam is de naam van het plantengeslacht met de wetenschappelijke naam Rubus.
Het is ook de naam van de vruchten van enkele belangrijke vertegenwoordigers van dit geslacht.
Tot het geslacht Rubus behoren meer dan 600 soorten.
De systematiek van braam is echter ingewikkeld door de grote vormenrijkdom als gevolg van hybridisatie, apomixie en polyploïdie.
De meeste bramensoorten zijn min of meer ingewikkelde kruisingsproducten tussen verschillende soorten.
Sommige bramensoorten kunnen ook met framboos gekruist worden.
Hieruit zijn de Loganbes en de Taybes ontstaan.
Engels : Rubus Duits : Rubus Frans : Les ronces
Peterseliebraam (Rubus laciniatus), onrijp, halfrijp en rijp
auteur : Olof Ekström CC 3.0
De cultuurbraam is ontstaan uit kruisingen van verschillende braamsoorten, waardoor er geen soortnaam aan gegeven kan worden.
Meestal worden de rassen van de cultuurbraam daarom onder het geslacht Rubus en de sectie Moriferi gerangschikt.
Voor de teelt van bramen worden alleen nog stekelloze rassen gebruikt.
Deze rassen zijn ontstaan uit kruisingen tussen verschillende Rubus soorten en worden alleen onder de geslachtsnaam Rubus vermeld.
Een bekende veelgebruikte doornloze cultivar is de Rubus "Thornless Evergreen".
De Gewone braam (Rubus fruticosus) is een in heel Europa inheemse plant die met name langs bosranden voorkomt.
De plant is een heester die 2 tot 6 meter hoog wordt.
Elk jaar worden nieuwe stengels gevormd.
Alleen de tweejarige stengels dragen vrucht, waarna deze afsterven.
De bloei is van eind mei tot september en de bestuiving vindt plaats door insecten, met name bijen en hommels.
Er zijn vruchten vanaf augustus.
De braam is door zijn stekels redelijk beschermd tegen de vraat van grote grazers.
Wanneer hij eenmaal aangeslagen is, neemt hij meer en meer ruimte in.
Dit biedt dan tevens de gelegenheid aan bomen als de eik om tot wasdom te komen.
De braam is overal in de wereld geïntroduceerd. Met name in Zuid-Afrika geldt deze exoot als een onkruid.
Ook in Nederland wordt de braam soms als een onkruid gezien, wanneer hij de ruimte krijgt overwoekert hij snel veel ruimte.
Dit verschijnsel wordt ook wel "verbraming" genoemd.
De braam vermeerdert zich door zaad, wortelstekken, zomerstekken en afleggen.
De top van eenjarige stengels kan, als deze de grond raakt, gaan wortelen.
Om de eigenschap van de moederplant te behouden dienen deze door vegetatieve wijze te worden vermeerderd.
Sommige stekelloze rassen geven echter nog wel gestekelde wortelopslag.
bloem van de Rubus odoratus
auteur : Sten Porse CC 3.0
Van de braam worden vooral de vruchten gebruikt.
De vruchten zijn donkerblauw.
Bramen hebben een zoete smaak en worden zowel vers gegeten als verwerkt in bijvoorbeeld bramenjam.
Ook de bladeren van de braam kunnen voor consumptie gebruikt worden.
Hiervoor moeten de bladeren, na het plukken, worden gedroogd op een droge en luchtige plaats.
Hierna kan er van de gedroogde bladeren thee worden getrokken.
Bijgeloof in het Verenigd Koninkrijk zegt dat na 15 september bramen niet gegeten dienen te worden.
De duivel zou ze dan geclaimd hebben en een merkteken op de bladeren achtergelaten hebben.
Mogelijk vindt de legende zijn oorsprong in de grotere kans op infectie in de tweede helft van september van de Botrytis cinerea.
Aangetaste vruchten hebben geen prettige smaak en kunnen giftige stoffen bevatten.
Ook is het niet raadzaam bramen die langs een drukke verkeersweg groeien te plukken, vanwege de opeenhoping van giftige stoffen zoals in het verleden van lood.
Er wordt aangeraden wilde vruchten steeds te wassen, en liefst nog te koken, of te verwerken in jam.
Op plaatsen waar vossen voorkomen kunnen wilde vruchten namelijk besmet zijn met lintworm via de uitwerpselen van vossen.
In Nederland en België is dit echter vrij zeldzaam.
De braakrussula (Russula emetica) is één van de vele rood-kleurige russula's.
De soort dankt zijn naam aan het feit dat het een zeer giftige paddenstoel is.
Wanneer het gegeten wordt heeft het vreselijke diarree tot gevolg.
De braakrussula komt voor op natte gronden en komt voor in Europa, Noord-Afrika en Azië of is vrij algemeen.
Engels : the sickener, Russula emetica Duits : Spei-Täubling, Kirschroter Spei-Täubling Frans : La russule émétique
De kleverige bolle hoed van de paddenstoel is ongeveer 3-10 cm breed en felrood met witte schakeringen.
De binnenkant is wit en zeer scherp van smaak.
De steel is ongeveer 7 cm hoog en 1 cm in diameter en wit.
De paddenstoel heeft een opvallende fruitige geur.
Russula emetica
auteur : Bobzimmer (Mushroom Observer.org) CC 3.0
De smaak is zeer scherp en men zegt dat wanneer deze paddenstoel gekookt wordt deze smaak verdwijnt samen met zijn giftige eigenschap.
Toch is het niet aan te bevelen om deze paddenstoel te eten.
Deze russula's groeien van juli tot november onder dennen, sparren en berken.
Ze houden van een zure, vochtige en met mos bedekte grond.
Ze komen voor van het laagland tot hoog in de bergen.
Binnen de soort Russula emetica wordt door specialisten een groot aantal variëteiten onderscheiden.
Het is een middelgrote boom met 5 tot 7cm grote bladeren die groeit in een open habitat.
De braaknoot is een bron voor het uiterst giftige strychnine dat gewonnen wordt uit de zaden in de groen-oranje vruchten van de boom.
Braaknootboom met vruchten
auteur : J.M.Garg CC 3.0
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Strychnos, is van Griekse oorsprong en er wordt vaak de nachtschade mee aangeduid.
Zoeken we dieper dan is het mogelijk dat het woord een verbastering is van het Griekse woord strix waarmee een mythisch wezen werd aangeduid dat gedurende de nacht schreeuwt en ondersteboven hangt (een vleermuis), maar een tweede uitleg is heks en daardoor komen we al snel op de giftigheid van het dodelijke strychnine.
Het tweede deel nux-vomica is een combinatiewoord uit het latijn: nux is noot en vomica is braken.
Samen is dat de braaknoot.
Bowiea volubilis is een bolgewas uit de aspergefamilie (Asparagaceae).
De plant stamt uit Zuid- en Zuidoost-Afrika.
De soort bestaat uit een grote groen-bruine bol waaruit groene hangende of klimmende stengels met daaraan kleine blaadjes ontspruiten.
Er komen kleine lichtgroene stervormige bloemetjes aan.
De bol dient om voedsel in op te slaan en Bowiea heeft daarom ook weinig water nodig.
Eens in de zoveel tijd (meestal in de zomer) sterft de plant geheel af en houdt een rustperiode.
De bol kan maandenlang zonder water worden bewaard en begint op gegeven moment weer uit te lopen.
Bowiea volubilis wordt het best matig warm gekweekt in de volle zon met matige hoeveelheden water - tijdens de rust geheel droog - en een lage tot matige relatieve luchtvochtigheid.
Vermeerdering geschiedt door het delen van de bollen (vegetatief) of uit zaad (dit schijnt niet moeilijk te zijn).
Bij het groter worden van de bol gaat deze vervellen en soms groeien aan de binnenkant van dat vel kleine bolletjes, die opnieuw geplant kunnen worden.
De bol dient altijd boven de grond te worden gezet in een niet te grote pot.
Bowiea volubilis
auteur : Dave Pape - vrije foto
Als de plant voor het raam wordt geplaatst, dan erboven een draad spannen en de uitlopers zullen zich erlangs gaan slingeren en vertakken.
Op deze wijze vormt zich de 'vitrage'.
De bladeren en bol van de plant zijn sterk giftig en inname ervan kan tot een hartstilstand leiden.