De bergparkiet (Polytelis anthopeplus) is een vogel uit de familie van de papegaaien (Psittacidae). Ze zijn oorspronkelijk afkomstig uit Australië, voornamelijk in de tropen in het zuidoosten.
De bergparkiet werd voor het eerst in 1864 in Europa ingevoerd en gehuisvest in de dierentuin van Londen. De eerste broedresultaten met de bergparkiet werden behaald in 1880.
koppel bergparkieten rechts mannetje, links de pop auteur : Martien CC 3.0
Deze vogel is ongeveer 37 tot 42 centimeter groot en men kan de mannetjes en vrouwtjes makkelijk onderscheiden.
Mannelijke exemplaren zijn over het algemeen geel, met verschillende schakeringen op het kopje, zijn rug is meestal groenkleurig en zijn snavel is meestal rood.
Het vrouwtje heeft over het algemeen een meer groenige kleur, vooral aan de kop en het lichaam. Ook de staart is groen maar onderaan is het zwart.
De jongen lijken op de pop. De mannelijke jongen beginnen tussen de 12e en de 18e maand te verkleuren.
koppel Polytelis anthopeplus, links mannetje
Doordat steeds meer grond in hun leefgebied wordt gecultiveerd wordt hun leefgebied steeds kleiner. Het gevolg hiervan is weer dat de totale populatie bergparkieten terugloopt. De westelijke bergparkiet is meer een cultuurvogel en houdt zich dan ook hoofdzakelijk en bij voorkeur op in grote en uitgestrekte landbouwgebieden. Door een gebrek aan broedbomen loopt ook deze populatie in aantal terug.
De voeding in het wild bestaat vooral uit zaden van grassen en allerlei wilde planten, vruchten, bloesemnectar, bladknoppen en diverse soorten insecten en hun larven.
De bergheggenmus (Prunella montanella) is een vogel uit de familie van de heggenmussen (Prunellidae) die voorkomt in het noorden van Siberië van de westelijke Oeral tot het Tsjoekotskschiereiland en in Midden-Azië van het Altajgebergte tot het Bajkalmeer. In september of oktober trekt hij naar Zuidoost-Azië, China en Korea, in maart of april keert hij weer terug naar zijn broedgebied.
De bergheggenmus heeft een roestbruine rug met donkerdere streping, een okergele onderzijde, een zwarte kruin en oorstreek en een lange okergele wenkbrauwstreep. Hij is schuw en verbergt zich meestal in de vegetatie. Beide geslachten zijn gelijk in uiterlijk. De bergheggenmus wordt 13-14,5 centimeter groot.
De bergheggenmus broedt in open naaldwouden op de taiga, in wilgen- en berkenbossen op de toendra en langs rivieren in dichte vegetatie. Het nest wordt laag tussen de vegetatie gebouwd en gemaakt van takjes, wortels, stro en mos en het wordt bekleed met haren en mos. Er worden 4-6 blauwgroene eieren gelegd in mei tot juli. De jongen komen na 11-12 dagen uit.
De bergfluiter (Phylloscopus bonelli) is een zangvogel uit de familie Phylloscopidae.
Bergfluiters komen in het oosten van Nederland en België voor, maar zijn hier vrij zeldzaam. Ze komen meer voor in Duitsland, Frankrijk, de Alpenlanden, Italië, Spanje, Portugal en Griekenland.
Engels : Western Bonelli's Warbler Duits : Berglaubsänger Frans : Pouillot de Bonelli
bergfluiter foto genomen op de Maasvlakte auteur : Mars Muusse CC 3.0
De bergfluiter lijkt op de tjiftjaf, maar heeft een langer slanker uiterlijk. Kop, nek en mantel grijsgroen, stuit groen, groene randen aan slagpennen vormen een onduidelijke vleugelvlek. De borst is grijswit, onderdelen wit.
bergfluiter auteur : Samuel Peregrina Domínguez CC 3.0
Zeer moeilijk te onderscheiden van de balkanbergfluiter (Phylloscopus orientalis). Grootte beide geslachten ongeveer 11cm en een spanwijdte van ongeveer 18cm. Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit insekten.
De bergeend (Tadorna tadorna) is een halfgans, een eendachtige watervogel die qua formaat tussen een gans en een eend in zit. De naam "bergeend" heeft niets met "bergen" in de zin van "hoge heuvels" te maken, maar met de voortplanting: de soort kan relatief veel jongen grootbrengen of "bergen". Een andere verklaring voor de naam is dat de eend haar eieren verbergt. De bergeend legt haar eieren bijvoorbeeld in konijnen- en andere grondholen.
Engels : Common Shelduck Duits : Brandgans Frans : Tadorne de Belon
De bergeend is een kleurrijke verschijning aan de kusten van westelijk Europa en sommige kusten van de Middellandse Zee (bijv. Sardinië). Ook langs de Vlaamse kust is hij te vinden, o.a. in Het Zwin en in de achterhaven van Zeebrugge. In Nederland is hij in Zeeland vaak te zien, maar ook langs het IJsselmeer. Hij broedt er, maar is ook doortrekker en wintergast. De bergeenden leven in de duinen. Maar je ziet ze ook vaak in de zee.
Bergeend probeert trappelend op te stijgen foto : Yves Baptiste Natuur digitaal
De bergeend is een grote eend, maar duidelijk kleiner dan een gans. Het verenkleed is bont gekleurd en bij het mannetje en het vrouwtje identiek. Het mannetje is van het vrouwtje te onderscheiden door een knobbel op de snavel.
Het voedsel van de bergeend bestaat voornamelijk uit kleine, ongewervelde dieren, zoals slakken, wormen, schelpdieren, kleine kreeftachtigen en insecten. Door met de poten trappende bewegingen te maken in ondiep water, jaagt de bergeend prooien.
Tadorna tadorna foto : Adrian Pingstone
Door afname van het aantal konijnen in de duinen neemt daarmee ook de beschikbaarheid van geschikte broedplaatsen af en vindt er enige omschakeling plaats naar broeden in een dichte vegetatie.
Omdat ze vaak ver afgelegen van water hun nest hebben, moeten de kuikens, wanneer ze uitgekomen zijn, door beide ouders over grote afstanden al wandelend naar gunstig voedselrijk water worden gebracht. Vaak een tocht van enkele kilometers, waarbij veel meeuwen en andere rovers het op de kuikens voorzien hebben.
Waar de dichtheid van de Bergeenden populatie groot is, worden, zodra de kuikens te water zijn, vaak crèches gevormd onder de hoede van slechts enkele ouders. De binnenlandse broedgebieden worden verlaten zodra de jongen dit vliegend kunnen.
Bijeneters zijn middelgrote insecteneters die vanaf een uitzichtpunt, meestal een struik of een boom, achter insecten aangaan en ze al vliegend vangen. Kenmerkend voor bijeneters zijn de felle kleuren van het verenkleed, de lange, licht gekromde snavel, en de zwarte horizontale streep die door het oog loopt. De kruin en het bovenste deel van de keel zijn wit. Het onderste deel van de keel is rood. De bergbijeneter (cinnamon-chested bee-eater, 22 cm) is iets groter dan de dwergbijeneter. De borst is donkerbruin gekleurd. Deze vogel leeft vooral in de berggebieden van Zuid-Kenia en Noord-Tanzania.
Engels : Cinnamon-chested Bee-eater Frans : Guêpier montagnard
Een beo (Gracula religiosa) is een vogelsoort die behoort tot de spreeuwachtigen (Sturnidae) en niet tot de papegaaiachtigen, zoals vaak op grond van zijn spraakvermogen wordt verondersteld.
De beo komt oorspronkelijk voor in Ceylon, het Himalayagebied en op Borneo, Java en Palawan in de Filipijnen.
Gracula religiosa in Zoologischen Garten Eberswalde gebruiker : En rouge CC 1.2 en hoger
Het mannetje en het wijfje zijn gelijk van uiterlijk: zwart met een groene en purperen weerschijn. Onder het oog en op de achterkop hebben ze een gele, onbevederde huid. De snavel is oranjegeel en de poten zijn geel. De totale lengte van de beo is 25 cm.
Een beo kan gemakkelijk een huisgenoot worden, maar heeft wel een ruime kooi nodig. Hij moet zo nu en dan eens vrij gelaten worden.
De beo leert gemakkelijk praten en liedjes nafluiten. Hij imiteert niet alleen de menselijke stem , maar ook allerlei andere geluiden.
Beo koppel in het Buxa Tiger Reserve in Jalpaiguri op Jayanti (Java) auteur : J. M. Garg CC 3.0
In tegenstelling tot sommige andere vogels, is het een wijdverbreide misvatting dat ze andere vogels nabootsen. Aan de andere kant, in gevangenschap, behoren ze tot de meest gerenommeerde nabootsers, misschien op een lijn met de Grijze roodstaart (Psittacus erithacus). Ze kunnen leren om veel alledaagse geluiden te reproduceren, in het bijzonder de menselijke stem, en zelfs fluitdeuntjes, met een verbazingwekkende nauwkeurigheid en duidelijkheid.
De beo is een alleseter, fruit, nektar, insecten en soms zelfs vlees.
De Bengaalse oehoe (Bubo bengalensis) is een oehoe die voorkomt in de westelijke Himalaya, India en Pakistan. De Bengaalse Oehoe leeft meestal in een open vegetatie. Hij jaagt vanaf een verhoging of vliegt laag over de grond op zoek naar prooi.
engels : Bengal Eagle Owl of Indian eagle owl duits : Bengalenuhu frans : Grand-duc indien
Om de jongen te beschermen wordt soms de gebroken-vleugel-tactiek gebruikt: de uil doet net alsof hij zelf gewond is. Belagers worden van het nest vandaan gelokt. Eenmaal op veilige afstand gaat de uil er dan snel weer vandoor!
Hij wordt 53 cm groot en een spanweidte tot 42cm. De Bengaalse oehoe voedt zich met ratten, muizen, kikkers en kleinere vogels. In vergelijking met de oehoe (Bubo bubo) is hij aanzienlijk kleiner. Deze uil legt twee tot vier eieren. Opvallend zijn zijn oranjerode ogen.
De Bengaalse gier (Gyps bengalensis) is een gierensoort uit de familie Accipitridae waartoe ook de arenden, buizerds en haviken behoren. Lange tijd heeft men gedacht dat de Bengaalse gier nauw verwant was aan de witruggier maar nu gaat men er van uit dat de Bengaalse gier veel nauwer aan de Europese vale gier verwant is.
De Bengaalse gier is de kleinste van de gieren van het geslacht Gyps. Individuen van deze soort worden 75 tot 85 centimeter lang en niet zwaarder dan 4,75 kilogram. De Bengaalse gier is een typische gier met een kale kop, zeer brede vleugels en een korte staart. Jonge gieren zijn grotendeels donkerder dan adulten.
De Bengaalse gier is een aaseter en zijn voeding bestaat grotendeels uit het vlees van karkassen van dode dieren. De gier zoekt op grote hoogte naar zijn prooi, in de buurt van menselijke bewoning in de savanne en beweegt zich vaak in paren. Sommige vogels vormen echter ook kleine kolonies bij het broedden.
De Bengaalse gier broedt in India, Pakistan en Zuidoost-Azië. De populatie is sterk achteruit gegaan door vergiftiging door diclofenac. Nu is het een kritisch bedreigde diersoort.
De beflijster (Turdus torquatus) is een zangvogel uit de familie lijsters (Turdidae).
- Het verenkleed van het mannetje is dofzwart met een witte halvemaanvormige borstband - Het vrouwtje heeft een bruiner verenkleed met een lichtbruine borstband - De onderzijde heeft een licht schubpatroon - De vleugelveren hebben witte randen
Duits: Ringdrossel Engels: Ring Ouzel Frans: Merle à plastron
beflijster
De beflijster is in Nederland een niet algemene doortrekker, die makkelijk aangezien kan worden voor de merel. Bij nadere bestudering valt bij het mannetje gelijk de witte halvemaanvormige borstband op, die bij de merel ontbreekt. Deze borstband komt ook bij het vrouwtje voor, maar wel veel minder duidelijk. Door lichte randjes aan de veren ontstaat een schubpatroon dat bij het vrouwtje het duidelijkst zichtbaar is. Door dezelfde lichte randjes zijn op de gesloten vleugels lichte strepen te zien.
Turdus torquatus
De beflijsters die in Nederland gezien worden, zijn vrijwel allemaal afkomstig uit Noord-Europa en Groot-Brittannië en onderweg naar het overwintergebied in het Middellandse-Zeegebied. In Midden-Europa broeden beflijsters die tot een aparte ondersoort gerekend worden en slechts zelden in Nederland gezien worden. Hoewel bij deze vogels het schubpatroon aan de onderzijde duidelijker is, ontbreekt de borstband.