Het bosdoorntje (Tetrix bipunctata) is een rechtvleugelig insect uit de familie doornsprinkhanen (Tetrigidae), onderfamilie Tetriginae.
Het bosdoorntje kwam vroeger voor in grote delen van Europa maar is in een groot gebied uitgestorven, onder andere in Denemarken, noordelijk Duitsland en het grootste deel van België.
Doornsprinkhanen zijn moeilijk te vinden omdat ze geen geluid maken, daarom blijft het mogelijk dat er nog populaties ontdekt kunnen worden..
Engels : Two-spotted ground-hopper Duits : Zweipunkt-Dornschrecke Frans : Tetrix des sablières
Bosdoorntje
auteur : Gert Veurink
Alleen in uiterst zuidoostelijk België zijn nog populaties te vinden.
De laatste exemplaren werden in 1975 bij Assel gevonden, zodat we het bosdoorntje als uitgestorven moesten beschouwen.
In 2011 werd de soort echter herontdekt op de Veluwe.
Het habitat bestaat uit open plekken op zanderige gronden in of langs bossen, verstuivingen, heidevelden en duinen.
Mannetjes bereiken een lengte van 8,5 tot 9 millimeter, de vrouwtjes zijn 10 tot 11,5 mm lang.
Het halsschild is dakvormig en heeft een hoge kiel.
De soort lijkt sterk op het kalkdoorntje en het gewoon doorntje maar onderscheid zich aan de rand van het halsschild aan de voorzijde, zie de beschrijving op gewoon doorntje.
De antennes van het bosdoorntje zijn relatief kort. Langvleugelige exemplaren zijn zeldzaam; de meeste exemplaren zijn kortvleugelig.
Het bosdoorntje is te zien van april tot september en laat zich vooral zien tussen negen uur in de ochtend tot zeven uur in de avond.
Net als alle doorntjes wordt geen geluid gemaakt.
Het voedsel bestaat uit algen en droge bladeren.
De bosbesuil (Conistra vaccinii) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 14 en 15 millimeter.
Het uiterlijk van het imago is zeer variabel, de soort is vooral door de vleugelvorm van andere gelijktijdig vliegende bruine uilen te onderscheiden.
Conistra: konistra = een plaats met veel stof, een arena. Dit wijst op de spikkels op de vleugels, vooral bij C. rubiginea.
vaccinii: Vaccinium is het plantengeslacht bosbes, een mogelijke voedselplant van deze polyfage soort.
Engels : Chestnut Duits : Heidelbeer-Wintereule Frans : la Robuste , la Conistre polie , l'Orrhidie de l'airelle
De bosbesuil is in Nederland een vrij algemene en in België een zeer algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
Deze vlinder vliegt van begin september - half november en na de overwintering eind januari - eind mei in één generatie, soms is de vlinder ook actief tijdens milde winterdagen.
De vlinders komen op licht, maar vooral op smeer, ze bezoeken wilgenkatjes, bloemen van klimop en overrijpe bramen.
rups van de Conistra vaccinii(waarschijnlijk)
auteur : dnnya17 CC 2.0
De soort komt verspreid over Europa, Noord-Afrika en westelijk Azië voor.
De bosbesuil heeft als waardplanten allerlei loofbomen en struiken en in latere stadia ook kruidachtige planten, waaronder zuring.
De bosbessnuituil (Hypena crassalis) is een nachtvlinder uit de familie Noctuidae, de uilen.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 14 en 16 millimeter.
Hypena: hypene = een snor of een baard, naar de behaarde labiale palpen en mogelijk ook naar de haarborsteltjes die op de poten van een aantal soorten zitten.
crassalis: crassus = dik, waarschijnlijk naar de dicht behaarde en dus dikke labiale palpen.
Engels : Beautiful Snout Duits : Heidelbeer-Schnabeleule Frans : l'Herminie des myrtilles, la Noctuelle épaissie
Bosbessnuituil
auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster CC 2.5
De bosbessnuituil is in Nederland en België een schaarse soort, gebonden aan de plaatsen waar de waardplant te vinden is.
De vlinder kent één generatie die vliegt van halverwege mei tot en met augustus.
De vlinders vliegen vanaf de schemering en komen zowel op licht als op smeer.
Overdag rusten ze op een boomstam of tussen bosbesstruiken en zijn ze gemakkelijk te verstoren.
rups van de Hypena crassalis
auteur : Josef Dvorák CC 2.5
De bosbessnuituil komt voor van de Pyreneeën via Midden-Italië en Bosnië tot de zuidrand van de Kaukasus.
Zuidelijk van deze lijn schijnt deze soort niet voor te komen.
De noordgrens verloopt van Ierland en Zuid-Noorwegen naar het oosten.
De bosbessnuituil heeft de bosbes als waardplant.
De soort overwintert doorgaans als pop in een cocon in de strooisellaag of in de grond, soms overwintert de rups in de cocon en vindt de daadwerkelijke verpopping pas in het voorjaar plaats.
De bosbesdwergspanner (Pasiphila debiliata, syn. Rhinoprora debiliata, Chloroclystis debiliata) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners (Geometridae).
Debiliata: debilis = zacht gemaakt, zacht geworden, vanwege de bleekgroene kleur die snel vervaagd tot grijsachtig wit.
De soort komt verspreid over Europa noordelijk van de Alpen voor.
De bosbesdwergspanner is in Nederland en België een zeldzame soort.
Engels : Bilberry Pug Duits : Heidelbeer-Blütenspanner Frans : l'Eupithécie de la myrtille
Bosbesdwergspanner
foto : Matthew Deans
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 9 en 11 mm. De grondkleur van de voorvleugels is licht grijsgroen.
De soort is zwakker getekend dan andere soorten Pasiphila.
Over de vleugels lopen twee rijen zwarte puntjes als dwarslijnen.
Gelijkende soorten :
De groene dwergspanner (P. rectangulata) is donkerder groen met ononderbroken zwarte dwarslijnen.
De sleedoorndwergspanner (P. chloerata) heeft een zalmroze bandje op het achterlijf.
rups van de Pasiphila debiliata
auteur : Philippe Mothiron
De bosbesdwergspanner gebruikt blauwe bosbes en rijsbes als waardplanten.
De rups is te vinden van eind april tot in juni.
De rupsen leven in een spinsel van samengesponnen bladeren, dat vaak opvalt door de daarin opgehoopte uitwerpselen.
De soort overwintert als ei.
Er is jaarlijks een generatie die vliegt van juni tot in augustus.
De vlinders vliegen vanaf de schemering rond de waardplant en komen op licht.
Het bosbesbruintje (Macaria brunneata, voorheen Itame brunneata en Semiothisa brunneata) is een nachtvlinder uit de familie van de Geometridae, de spanners.
Het vlindertje heeft een voorvleugellengte van 11 tot 13 millimeter.
De soort overwintert als ei, misschien ook wel als pop.
brunneata: brunneus = bruin, vanwege de grondkleur.
Engels : Rannoch Looper Duits : Waldmoorspanner Frans : la Fidonie du nerprun
De bosbeekjuffer (Calopteryx virgo) is een 45 tot 49 mm grote Juffer die in vrijwel heel Europa voorkomt.
Door het verdwijnen van zijn biotoop, langzaam stromende (bos)beken met een heel goede kwaliteit van het water, is de soort in Nederland sterk achteruitgegaan en staat dan ook op de Nederlandse Rode lijst (libellen) als bedreigd.
De bosbeekjuffer is te verwarren met de weidebeekjuffer, waarmee hij samen voor kan komen.
De vleugels van mannetjes bosbeekjuffer zijn helemaal donker en die van de weidebeekjuffer aan de basis en de top doorschijnend.
De vleugels van de vrouwtjes zijn bruinig respectievelijk meer groen doorschijnend van kleur.
Engels : Beautiful Demoiselle Duits : Blauflügel-Prachtlibelle Frans : Le Calopteryx vierge
bosbeekjuffer - mannetje
auteur : Michael Apel CC 2.5
De bosbeekjuffer vliegt van mei tot begin augustus.
Vanaf zitposten verdedigen de mannetjes hun territorium.
Hij laat indringers de binnenkant van zijn vleugels zien en wint meestal het daaropvolgende (schijn)gevecht.
Vóór de balts laat het mannetje de rode stip aan de onderkant van zijn achterlijf aan een passerend vrouwtje zien.
De balts verschilt per soort van de familie Beekjuffers.
Het vrouwtje zet na de paring, die zo'n vijftien minuten duurt, de eitjes met haar ovipositor (legbuis) af in waterplanten.
Ze begeeft zich daarbij soms helemaal onder water.
bosbeekjuffer - vrouwtje
auteur : Nicolas Sanchez CC 3.0
De ontwikkeling van larve tot imago duurt minimaal twee jaar.
Bosbeekjuffers die ziek worden, vliegen weg van hun territorium.
Dit is gebleken uit onderzoek in Finland, waar deze dieren bewust ziek werden gemaakt.
De zieke exemplaren vlogen tot vier keer zo ver weg als de gezonde.
Onduidelijk is nog wat de verklaring voor dit fenomeen is.
De bosbandspanner (Epirrhoe rivata) is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 14 en 16 millimeter.
Hij overwintert als pop.
Epirrhoe: epirrhoe = een rivier, een overstroming. Dit verwijst naar de golflijnen op de vleugels.
rivata: rivus = een rivier; ook hier weer een relatie met de golflijnen op de vleugels.
Engels : Wood Carpet Duits : Weissbinden-Labkrautspanner Frans : la Mélanippe claire
Bosbandspanner
auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster CC 2.5
De bosbandspanner is in Nederland en België een vrij gewone soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
De vlinder kent twee generaties die vliegen van begin mei tot in september.
Epirrhoe rivata
auteur : Jürgen Peters
De bosbandspanner heeft als waardplanten diverse walstro-soorten.
Boorvliegen (Tephritidae) zijn een familie van insecten uit de orde vliegen en muggen of tweevleugeligen (Diptera).
Over de hele wereld komen 4500 soorten boorvliegen voor, in Europa 240, in Nederland 83.
De meeste vliegen tussen mei en oktober, maar zijn ook 's winters (in de sneeuw!) te zien.
Boorvlieg - Euaresta aequalis
auteur : Bruce Marlin CC 2.5
Ze worden ook wel fruitvliegen genoemd, maar de bekende soorten fruitvliegen uit het geslacht Drosophila behoren tot een andere familie.
Boorvliegen onderscheiden zich van deze soorten en van andere insecten door de mooie tekeningen op de vleugels, waardoor ze op het eerste zicht op een springspin kunnen lijken.
Zij danken hun naam aan het feit dat de vrouwtjes de eitjes in een plant leggen met behulp van hun boor.
Enkele soorten soorten staan bekend als plaagsoorten van fruitbomen zoals de appelvlieg (Rhagoletis pomonella in Noord-Amerika), kersenvliegen Rhagoletis cerasi, die ook in België voorkomt en Ceratitis capitata, een soort uit Zuid-Europa, die via transport in onze contreien terechtgekomen is.
Ze tasten zoals hun naam doet vermoeden voornamelijk kerselaar aan, maar ook andere Rosaceae, en larven worden soms in rozebottel gevonden.
De boomsprinkhaan (Meconema thalassinum) is een rechtvleugelig insect uit de familie sabelsprinkhanen (Tettigoniidae), onderfamilie Meconematinae.
De boomsprinkhaan is een algemene soort die in grote delen van Europa voorkomt en ook te vinden is in Nederland en België.
Daarnaast is de soort geïntroduceerd geraakt in de Verenigde Staten, met name in Long Island, vanwaaruit het zich inmiddels wat heeft uitgebreid.
Het is een bewoner van bomen en hogere struiken in verder open terreinen zoals heidevelden met bomengroepjes, stadsparken en tuinen.
Boomsoorten als de eik, de hazelaar en de beuk hebben de voorkeur.
Engels : Meconema thalassinum, drumming katydid, oak bush-cricket Duits : Gemeine Eichenschrecke Frans : Sauterelle des chênes
De boomsprinkhaan lijkt alleen op de verwante zuidelijke boomsprinkhaan, maar deze laatste soort is ongevleugeld en makkelijk te onderscheiden. Ook de (ongevleugelde) nimfen zijn te herkennen omdat deze al vier vleugels hebben in tegenstelling tot de zuidelijke boomsprinkhaan waarbij maar twee vleugels zichtbaar zijn.
De zuidelijke boomsprinkhaan komt binnen de Benelux slechts op enkele geïsoleerde plaatsen voor.
Meconema thalassinum
auteur: Eric Walravens
De boomsprinkhaan leeft voornamelijk van kleine, op planten levende insecten en is een overwegend nuttig dier.
De boomsprinkhaan is actief gedurende de maanden juli tot november, de mannetjes laten zich vooral horen tussen zeven uur 's avonds en drie uur in de nacht.
Het geluid bestaat uit een snorrend geroffel dat veroorzaakt wordt door met de poten op de ondergrond te trommelen.
Mannetjes bereiken een lengte van 12 tot 15 millimeter, de vrouwtjes zijn 11 tot 15mm lang.
De lichaamskleur is groen, op de kop, het halsschild en de vleugelbasis is een gele streep aanwezig, is geelachtig.
De mannetjes hebben lange, krekel-achtige cerci, die kleine tandjes hebben aan de basis.
Het vrouwtje is te herkennen aan de lange vrij smalle en nauwelijks gebogen legboor.
De boomsprinkhaan is een gevleugelde soort, de vleugels reiken tot achter de achterlijfspunt en zijn groen van kleur.
De vleugels hebben een lichtere beadering die doet denken aan de gaasvlieg (Chrysoperla carnea).
De boomkrekel, ook wel wijnkrekel of wijnhaantje (Oecanthus pellucens), is een krekel uit de orde sprinkhanen en krekels (Orthoptera).
De boomkrekel houdt van warme streken, en kwam oorspronkelijk niet voor in Nederland.
In 2004 echter zijn exemplaren waargenomen bij Lobith (provincie Gelderland).
In Vlaanderen raken ze stilaan ingeburgerd, in 2010 werden ze op verschillende plaatsen gesignaleerd.
De soort is een van de dieren die naar het noorden oprukt omdat het klimaat hier warmer wordt.
De volwassen boomkrekel is voornamelijk te zien van juli tot oktober.
De mannetjes zingen van vijf uur 's middags tot drie uur in de nacht.
Ook regenweer weerhoudt het niet van het zingen.
De boomkrekel is te vinden door s nachts met een zaklamp de bron van het geluid op te sporen.
De boomkrekel is nachtactief en leeft op enkele meters hoogte in bomen.
De habitat bestaat uit warme, zonnige graslanden met hogere begroeiing.
In streken waar de soort algemeen voorkomt, zoals rond het Middellandse Zeegebied, overheerst het getjirp van de soort boven andere krekels en sprinkhanen.
Naast Europa komt de soort ook voor in noordelijk Afrika en delen van Azië.
De eitjes worden afgezet in de stengels van planten, de druif (Vitis vinifera) heeft de voorkeur waar de naam wijnkrekel aan te danken is.
De nimfen leven van het weefsel en verlaten de plant in juni.
Enkele dagen na de laatste vervelling begint het mannetje te zingen, en tilt de voorvleugels hierbij opvallend hoog op.
Het voedsel van de volwassen dieren bestaat voor een belangrijk deel uit bloemen, bladeren en dood plantaardig materiaal, maar ook kleine insecten worden wel gegeten, de krekel is omnivoor.
Oecanthus pellucens - mannetje
auteur: Wofl CC 2.5
Mannetjes worden ongeveer 10 tot 13 millimeter lang, vrouwtjes bereiken een lengte van 11 tot 14 mm.
De kleur is geel- tot donkerbruin.
Het lichaam is erg langwerpig en slank, de vleugels van de mannetjes zijn breder dan die van de vrouwtjes, zowel kortvleugelige als langgevleugelde exemplaren komen voor.
De antennes zijn langer dan het lichaam, vrouwtjes zijn te herkennen aan de legboor die een knotsvormig einde heeft.
De boomhommel (Bombus hypnorum) is een vrij grote soort hommel en is veel in tuinen en parken te vinden.
Ze komen voor in het grootste deel van Europa en delen van Oost-Azië.
Oorspronkelijk was de hommel alleen een bosbewoner.
Engels : tree bumblebee, new garden bumblebee Duits : Baumhummel Frans : Bombus Hypnorum
Boomhommel - mannetje
auteur: André Karwath CC 3.0
Boomhommels nestelen graag wat hoger in vogelnestkastjes.
Het borststuk is oranje-bruin gekleurd en het achterlijf zwart met een witte punt.
Ze zijn gemiddeld iets attenter dan andere hommelsoorten en dulden direct in de buurt van het nest geen verstoring.
Als je echter een paar meter afstand houdt en niet in de vliegrichting gaat staan of zitten, is het geen enkel probleem.
Bij warm weer zorgt een hommel in de nestkastopening door de vleugels snel te bewegen voor ventilatie.
boomhommel - werkster
auteur: Keith Balmer
Een volgroeide kolonie van de boomhommel bestaat uit zo'n 80 tot 400 werksters.
De koningin is 18-22 mm, de werkster 8-18 mm en het mannetje 14-16 mm lang.
De nestzoekende koninginnen zijn te zien van midden februari tot eind april, de werksters van begin april tot midden augustus en de jonge koninginnen en mannetjes van eind mei tot eind augustus.
De mannetjes kunnen op het voorstuk van het achterlijf ook oranje-bruin gekleurd zijn.
De mannetjes blijven net zolang voor de nestopening rondvliegen totdat er een jonge koningin naar buiten komt, waarna direct paring plaats vindt.
Het boomblauwtje (Celastrina argiolus) is een dagvlinder uit de familie Lycaenidae, de kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes.
De soort komt algemeen voor in Nederland en België en is in Europa niet bedreigd.
De soort komt verspreid over het Nearctisch, Palearctisch en het Oriëntaals gebied voor.
De soort is te vinden op hoogtes tot 1900 meter boven zeeniveau.
Gelijkende soorten zijn het staartblauwtje (Cupido argiades).
Engels : Holly Blue Duits : Faulbaumbläuling Frans : l'Argus à Bande Noire
Oude Nederlandse naam : hulstblauwtje, klimopblauwtje, vuilboomblauwtje, zilverblauwtje
Celastrina: kelastra = een struik, waarschijnlijk de hulst, de veronderstelde waardplant van deze soort.
argiolus: argiolus is een verkleinwoord van argus, kleiner dan de vorige soort in de lijst van vlindersoorten.
Argiolus is dus kleiner dan P. icarus maar groter dan P. argus.
In Nederland en België is de soort zeer algemeen en wijdverbreid.
In open gebieden op kleigrond is de soort iets minder aanwezig
Celastrina argiolus (vrouwtje)
auteur: Loz (L. B. Tettenborn) CC 3.0
De waardplanten van de vlinder zijn diverse struiken, onder andere klimop, hulst, vlinderstruik, struikhei, vuilboom, kornoelje, grote kattenstaart, wegedoorn en kardinaalsmuts.
Het boomblauwtje vliegt in Nederland en België in twee generaties per jaar.
De eerste generatie van april tot juni en de tweede generatie in juli, augustus en begin september.
Soms is er een derde generatie die vliegt van eind augustus tot halverwege oktober.
De uiterste vliegdata zijn 8 maart en 28 oktober.
Rups: half mei-eind juni en begin augustus-eind september.
Jonge rupsen eten van de bloemknoppen of de vruchten van de waardplant, grotere rupsen eten soms ook van de bladeren.
De verpopping vindt plaats in de strooisellaag of in een schorsspleet; de soort overwintert als pop.
De eieren worden één voor één afgezet op de bovenste takken van de waardplant.
Het boomblauwtje is een mobiele vlinder die regelmatig zwerft.
In Groot-Brittannië is zelfs trek van deze soort waargenomen.
De vlinders voeden zich met honingdauw, sap van bloedende bomen en nectar;
soms worden ze drinkend bij plassen of uitwerpselen gezien.
De vlinders vliegen meestal vrij hoog in de toppen van bomen en struiken.
De vleugels van mannetjes zijn aan de bovenzijde vrijwel geheel fel lichtblauw met een smalle zwarte rand, terwijl de vrouwtjes een brede zwarte band langs de voorvleugels hebben.
De franje is wit, bij de voorvleugel zijn er enkele zwarte onderbrekingen.
De vlinder is met name goed te herkennen aan de zilverwitte tot lichtblauwe onderzijde van de vleugel waarop zwarte stippen te zien zijn.
Verder vliegt deze vlinder niet of nauwelijks dicht bij de grond (beneden 50 cm hoogte), dit in tegenstelling tot vele blauwtjes.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- De Vlinderstichting/Werkgroep Vlinderfaunistiek, 2008. Vlindernet, versie 2 http://www.vlindernet.nl/
- tinternet
Herminia: herminia is een latijnse vorm van het Franse herminé, met doorntjes van hermelijn, naar de haarplukjes op de poten die vergeleken worden met hermelijnen kragen op mantels. Deze naam had aanvankelijk de status van familie.
grisealis: griseus = grijs, naar de grondkleur van de vlinder
Een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
De waardplanten zijn diverse loofbomen en struiken, waaronder eik, berk, els, meidoorn, hazelaar, gewone vogelkers, braam en bosrank; ook afgevallen blad.
De vliegtijd is van begin mei-half augustus in één generatie; soms een partiële tweede generatie tot begin oktober.
De vlinders vliegen vanaf de schemering en bezoeken bloemen; ze komen zowel op licht als op smeer.
Overdag zijn de vlinders gemakkelijk op te jagen.
Rups: juli-oktober.
De soort overwintert als pop in een cocon in een schorsspleet of in de strooisellaag.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- De Vlinderstichting/Werkgroep Vlinderfaunistiek, 2008. Vlindernet, versie 2 http://www.vlindernet.nl/
- tinternet
Agrotis: agrotes = van het veld, iemand van het platte land. Grasland is meer het habitat dan bossen.
Deze naam werd als eerste door Hübner voorgesteld (1806).
vestigialis: vestigium = een voetstap, een afdruk van een voet.
Hufnagel geeft deze vlinder de Duitse naam 'Erdlaufe' (1766).
De naam heeft ongetwijfeld te maken met die van E.cursoria, ze staan beschreven op hetzelfde stuk papier.
Het is mogelijk dat hij vlinders zag lopen over zand en zo een spoor achterlatend.
Een gewone soort in de duinen en lokaal op de zandgronden in het binnenland; daarbuiten minder algemeen.
De waardplanten zijn diverse kruidachtige planten, waaronder walstro, muur en zeepostelein;
ook grassen en jonge dennen.
Eind mei-eind september in één generatie.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen van kruiskruid en struikhei.
Overdag kunnen ze vliegend of rustend op onder andere kruiskruid worden aangetroffen.
Rups: september-juni.
De rups overwintert en eet ´s winters gewoon door aan de wortels van de waardplant, behalve in koude perioden;
de rups verpopt zich begin juni onder de grond.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- De Vlinderstichting/Werkgroep Vlinderfaunistiek, 2008. Vlindernet, versie 2 http://www.vlindernet.nl/
- tinternet
De bonte walstrospanner (Catarhoe cuculata) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners (Geometridae).
De soort komt verspreid van Europa tot westelijk Centraal-Azië voor.
Walstro is een belangrijke waardplant van deze spannersoort en kleur plus tekening geven deze spanner een bont aanzien.
Engels : Royal Mantle Duits : Braunbinden-Blattspanner Frans : la Cidarie sinuée
bonte walstrospanner
auteur: RAAKKILA.fi
Catarhoe: kata is een voorvoegsel vaak, zoals hier, zonder duidelijke betekenis.Rhoe = een stroom, een beek. Het is een genus dat gerelateerd is met Xanthorhoe.
cuculata: cuculata is een foute schrijfwijze van cucullata, een monnikskap of hoed. Dit slaat op de vorm van de donkere torax en vleugelbasis als de vleugel in rust is.
De bonte walstrospanner gebruikt walstro als waardplant.
De rups is te vinden van juli tot september.
De soort overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag.
De habitat zijn voornamelijk (kalk)graslanden, steengroeven, houtwallen, brede bospaden en grazige ruigten.
De bonte trechterspin (Malthonica ferruginea syn. Tegenaria ferruginea) is een spinnensoort uit de familie van de trechterspinnen.
De spin wordt soms ook wel tot het geslacht Tegenaria gerekend, waar de soort meer dan 160 jaar toe behoorde, maar is in 2005 overgebracht naar het geslacht Malthonica.
De bonte trechterspin komt met name voor in grote delen van Europa en de Azoren.
De vrouwtjes bereiken een lengte van 11 tot 14 mm.
De lengte van de mannetjes varieert tussen 9 en 11 mm.
De spin heeft een roodachtige grondkleur en op het achterlijf een roestrode tekening, die in zakjes uitloopt.
Op het voorste gedeelte van het achterlijf zitten aan beide kanten, lichtbruine vlekken.
Het borststuk (sternum) is vooraan tweemaal ingesnoerd en heeft een lichte middenstreep met daarlangs vier lichte vlekken.
De poten hebben borstels en duidelijke zwart-lichtbruine ringen.
bonte trechterspin bezig met een maaltijd
auteur: Jan Moravec
De bonte trechterspin komt met name voor in grote delen van Europa en leeft dichtbij de grond in bossen en in gebouwen.
De bonte trechterspin is nauw verwant aan de gewone huisspin.
De bonte spitskopmot (Ypsolopha dentella), soms het kamperfoeliemotje genoemd, is een nachtvlinder uit de familie van de spitskopmotten (Ypsolophidae).
De vlinder komt verspreid over Europa en Klein-Azië voor.
De bonte spitskopmot komt ook voor in het Oosten van Noord-Amerika en Canada.
Engels : Honeysuckle Moth Duits : Geißblattmotte Frans : Plutelle du Chèvrefeuille
De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 18 en 23 millimeter.
De bonte spitskopmot heeft kamperfoelie, sneeuwbes en weigela als waardplanten (Een waardplant of gastheer is een plant waarop een organisme of virus de bestanddelen vindt, die voor zijn groei (en vermeerdering) nodig zijn.).
Rups van de bonte spitskopmot
auteur: Ilona Loser CC 3.0
De bonte spitskopmot is in Nederland en in België een vrij algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
De soort kent één generatie die vliegt van eind juni tot en met september.
De bonte mierkever (Thanasimus formicarius) is een kever uit de familie bonte kevers (Cleridae).
De bonte mierkever leeft in naaldbossen, en wordt gezien als een zeer nuttige soort.
Algemeen verspreid in Europa, Azië en Noord-Afrika.
Wegens hun nut en vorstbestendigheid worden ze ingevoerd in de naaldwouden van Noord-Amerika.
Engels : Ant beetle Duits : Ameisenbuntkäfer Frans : Clairon formicaire
Bonte mierkever
auteur: Scott Bauer vrije foto
Zowel de larve als de volwassen kever maken jacht op bastbewonende insecten als schorskevers (familie Scolytidae).
Ze zijn erg gespecialiseerd en worden, net als hun prooien, aangetrokken door de geur van beschadigde naaldbomen.
De mierkevervrouwtjes leggen de eitjes bij die van een schorskever zodat de larven direct wat te eten hebben.
De mierkeverlarven eten vooral larven en poppen van de schorskever, de volwassen kever vangt vooral imagos.
Een gevangen schorskever wordt eerst 'gepeld' en van zijn pootjes ontdaan en daarna in stukken gebroken en opgegeten.
De dekschilden zijn zwart met twee witte banden, die onder en boven het midden van de dekschilden liggen.
De voorzijde van de dekschilden en het halsschild zijn rood, de kop is zwart.
Vanwege de zwart met rode kleuren, en duidelijke afsnoering van de kop en borststuk doet de kever wat aan een mier denken.
Het achterlijf onder de dekschilden is helemaal rood en steekt aan de achterkant iets uit.
De bonte marmeruil (Deltote deceptoria) is een nachtvlinder uit de familie van de Noctuidae, de uilen.
De soort komt verspreid over Zuid- en Midden-Europa voor.
Deltote: deltotos = van een vorm die overeenkomt met de Griekse letter delta. Een driehoekige vorm dus: de vleugelvorm.
deceptoria: deceptor = een misleiding, mogelijk omdat de vlinder veel van een tortrix heeft.
Bonte marmeruil
auteur: James Lindsey at Ecology of Commanster CC 2.5
Een zeldzame soort die vrijwel alleen voorkomt in de noordoostelijke provincies en in het midden van het land; lijkt zich enigszins uit te breiden en is op sommige plaatsen in Zuidoost-Friesland en het westen van Drenthe vrij gewoon.
De bonte grasuil heeft als waardplanten diverse grassen, waaronder timoteegras.
Rups van de bonte marmeruil
auteur: James Lindsey at Ecology of Commanster CC 2.5
De bonte bessenvlinder is vooral te vinden in bosachtige gebieden, graslanden en heiden.
De vlinder kent één generatie die vliegt van april tot eind juli.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer en zijn overdag gemakkelijk op te jagen.
Rups: juni-augustus. De soort overwintert als pop.
De bonte knaagkever (Xestobium rufovillosum) is een kever uit de familie klopkevers (Anobiidae).
Andere namen zijn bonte klopkever of grote houtwormkever.
De bonte knaagkever wordt ongeveer 6 tot 8 millimeter lang, de kleur is bruin met een zeer fijne, geelrode beharing op de dekschilden.
De wetenschappelijke naam is hiervan afgeleid; rufus betekent rood en villosum betekent fijnbehaard.
Deze vlekkerige beharing is naast het ontbreken van groef-achtige putjesrijen een belangrijk verschil met de gewone houtwormkever (Anobium punctatum), die met een lengte van ongever 4 mm ook kleiner blijft.
Beide soorten hebben een gedrongen uiterlijk, de kop zit half verborgen onder het halsschild.
Engels : Death watch beetle Duits : Gescheckte Nagekäfer, Bunte Pochkäfer Frans : Grosse vrillette, horloge de la mort
De bonte knaagkever heeft als larve een voorkeur voor eikenhout, maar wordt ook wel op andere loofhoutsoorten aangetroffen, slechts zelden in naaldhout.
Maar ook levend eikenhout kan al aangetast zijn.
De vrouwtjes zetten de eitjes af op wat vochtiger hout, in tegenstelling tot de gewone houtwormkever, die in droog hout leeft.
De larven eten namelijk alleen hout dat is aangetast door bepaalde soorten schimmels, die niet groeien onder droge omstandigheden.
De bonte knaagkever is met name een plaag in vochtige gebouwen, de schimmel verergert tevens de aantasting.
De bestrijding bestaat voornamelijk uit het droog maken van het hout door condens beter af te voeren of beter te ventileren.
Dit zal de kever uiteindelijk doen verdwijnen omdat de larven zich niet kunnen ontwikkelen.
Ook kan zowel de kever als de schimmel met bestrijdingsmiddelen worden aangepakt.
In plaats van met chemische bestrijdingsmiddelen kan het aangetaste hout ook bestreken worden met petroleum.
Dat wordt als speciaal voor houtworm bestemd product onder een andere naam heel duur verkocht, maar in de vorm van reukvrije lampolie is het net zo effectief doch veel goedkoper.
balkkop aangetast door de bonte knaagkever
auteur: Rasbak CC 3.0
Zoals alle klopkevers tikken de dieren met het verharde halsschild en kop tegen het hout om de andere sekse te lokken.
Vroeger dacht men uit bijgeloof dat dit kloppen een teken was dat het laatste uur had geslagen en men spoedig zou sterven.
Hierdoor worden sommige klopkevers, zoals de gewone houtwormkever, ook wel doodskloppertje genoemd.
De bonte knaagkever wordt in andere talen wel 'klok des doods' genoemd, in het Engels death watch beetle en in het Duits Totenuhr.
Deze benaming komt uit de scheepvaart: als men dit diertje aantrof, wist men dat het hout van het schip tot in de kern rot en het schip verloren was.