De Pathfinder werd op 4 december 1996 gelanceerd en bereikte Mars op 4 juli 1997 (16:56:55 UTC, MSD 43905 4:41 AMT, 26 Taurus 206 Darische).
Bij de landing waren remraketten nodig voor het voldoende afremmen en er werden stuiterballonnen gebruikt om zijn val te breken.
Nadat de stuiterballonnen leegliepen en terugtrokken, konden de zijwanden van de lander openklappen, om zo stroom op te wekken en de Sojourner ruimte te geven om weg te rijden.
De eerste uren konden zowel Pathfinder als Sojourner echter niets uitrichten, niet alleen omdat ze eerst instructies moesten ontvangen vanaf de aarde, maar tevens hun accu's moesten opladen.
De belangrijkste taak nadat de Pathfinder geland was, was om metingen van de atmosfeer (die bij het afdalen genomen waren) door te sturen.
De Pathfinder was gebouwd als lander en meetstation, maar ook voor ondersteuning van de Sojourner (data, geheugen, foto's, communicatie).
Het doel van de Sojourner was het maken van foto's van de oppervlakte van Mars.
Ook moest het wagentje onderzoek doen naar stenen, rotsen, stof en afdrukken van zijn eigen wielen op het planeetoppervlak.
De Pathfinder en de Sojourner bleven werken totdat op 27 september 1997 door onbekende oorzaak het radiocontact wegviel.
Wetenschappers probeerden nog enige maanden het contact te herstellen, maar op 10 maart 1998 staakten zij hun pogingen daartoe.
Het totale gewicht van de Mars Pathfinder (inclusief Sojourner) was 870 kilogram.
De buidelmollen (Notoryctemorphia) zijn een orde van de buideldieren die voorkomt in het noordwesten van Australië.
De orde omvat slechts één familie, de Notoryctidae, met slechts één geslacht, Notoryctes, en twee soorten, de kleine buidelmol (N. caurinus) en de gewone buidelmol (N. typhlops).
Het geslacht Notoryctes werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1891 door Edward Charles Stirling een Australisch antropoloog.
Engels : Marsupial moles Duits : Beutelmulle Frans : Les taupes marsupiales
Grote buidelmol (Notoryctes typhlops)
auteur : Bartus.malec CC 3.0
Ze zijn ofwel de zustergroep van alle andere levende Australische buideldieren, ofwel alleen van de buideldassen.
Buidelmollen worden 120 tot 160 mm lang, hebben een staart van 20 tot 25 mm en wegen 40 tot 70 gram.
Ze hebben korte sterke poten, geen functionele ogen en oren gereduceerd tot een simpele opening.
Grote buidelmol (Notoryctes typhlops)
foto op es.acam.wikia.com CC 3.0
Ze hebben een leerachtig "schild" over de bek, een kleine mond, en grote klauwen aan de derde en vierde voortenen voor graafwerk.
Ze leven solitair, meestal ondergronds, hoewel ze volgens sommigen na zware regen aan de oppervlakte komen.
Ze graven zowel ondiepe tunnels door zacht zand als diepe holen.
Ze eten insecten.
De stad Quebec (Frans: Québec) is de hoofdstad van de Canadese gelijknamige provincie, omstreeks 250 km ten noordoosten van Montreal.
De stad Quebec heeft ongeveer 516.000 inwoners (2012) de agglomeratie telt ruim 765.000 inwoners (2012) en is daarmee de tweede in de provincie (alleen Montreal is groter) en de zevende in Canada.
De stad ligt op de Kaap Diamant aan de oever van de Saint Lawrencerivier, die bij de stad een breedte van 800 meter bereikt.
De stad heeft een haven aan de Saint Lawrencerivier en nijverheden verwerken producten uit de omgeving zoals hout.
Aan de overkant van de rivier ligt de stad Lévis, met 138.769 inwoners (2011), die tot het stedelijk gebied van Quebec gerekend wordt.
Fransen
De streek rondom Quebec werd al lang door indiaanse jagers en vissers bewoond toen de Franse ontdekkingsreiziger Jacques Cartier er in 1535 voet aan land zette.
Quebec werd officieel op 3 juli 1608 gesticht door Samuel de Champlain als eerste permanente nederzetting van de Franse kolonie Nieuw-Frankrijk.
De plek bij de versmalling van de Saint Lawrencerivier, daar waar de Saint-Charlesrivier erin uitmondt, en aan de voet van de Kaap Diamant, werd beschouwd als een strategisch goede locatie en een gunstige uitvalbasis voor verdere ontwikkeling van de kolonie.
De versmalling in de rivier gaf de stad ook haar naam: Kebek, een woord uit de Algonquin-taal, betekent "vernauwing".
De nederzetting bestond aanvankelijk uit niet meer dan een houten versterking en een handelspost, en bleef nog lang bescheiden van omvang omdat de Fransen niet echt werk maakten van hun kolonie.
In 1663, het jaar waarin Quebec de officiële hoofdstad van Nieuw-Frankrijk werd, waren er nog slechts 550 inwoners.
Na een verwoestende brand in 1682 werden de huizen van de stad in steen herbouwd.
Quebec werd herhaaldelijk bedreigd door de Engelse kolonisten in het zuiden.
Een eerste aanval van Britse troepen in 1629 leidde tot drie jaar Britse overheersing, maar een tweede veroveringspoging van de Britten in 1690 had geen succes.
De Vrede van Utrecht in 1713 leidde tot een tijdelijke ontspanning.
De handel bloeide op en in 1737 werd de Chemin du Roy, de eerste landweg van Quebec naar Montreal langs de noordoever van de Saint Lawrencerivier, voltooid.
Engelsen
Na verloop van tijd nam de druk van de Engelsen weer toe.
In 1759, tijdens de Zevenjarige Oorlog, belegerden de Engelsen de stad opnieuw.
Vanaf boten op de rivier voerden zij twee maanden lang bombardementen uit.
Op 13 september versloegen de troepen van Britse generaal James Wolfe die van de Franse generaal Louis-Joseph de Montcalm tijdens de slag op de vlaktes van Abraham vlak buiten de stadspoorten.
Quebec werd door de Engelsen ingenomen.
Bij het Verdrag van Parijs in 1763 werd de stad definitief door de Engelsen ingelijfd.
De voormalige hoofdstad van Nieuw-Frankrijk werd nu de hoofdstad van de Britse kolonie Quebec.
De stad had bij de overname door de Britten omstreeks 8.000 inwoners (van de 70.000 in de hele kolonie).
Tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog in 1775 werd de stad aangevallen door de Amerikaanse revolutionairen, die hoopten dat Canada zich bij hen zou aansluiten, maar hun poging strandde doordat zij de stad niet konden innemen.
In 1791 werd de kolonie Quebec door de Constitutional Act verdeeld in twee kolonies: Laag-Canada met als hoofdstad Quebec, en Hoog-Canada (het latere Ontario).
De verdedigingswerken van de stad, die steeds weer door aanvallen bedreigd werd, werden versterkt, uitmondend in de bouw van de citadel van 1820 tot 1832.
Quebec kende in de decennia rond 1800 een economische bloei als toegangspoort voor trans-Atlantische schepen die goederen, reizigers en immigranten naar de kolonie brachten, en grondstoffen meenamen naar Groot-Brittannië.
Daarnaast ontstond er een belangrijke scheepsbouwindustrie.
Als gevolg van de constante toestroom van immigranten vanuit Groot-Brittannië en vooral Ierland, werd de stad steeds sterker gedomineerd door Engelstaligen.
In 1851 was 41 procent van de bevolking Engelstalig, in 1861 een nipte meerderheid van 61 procent.
Nieuwe woonwijken (Saint-Roch, Saint-Sauveur, Saint-Jean-Baptiste) ontstonden buiten de stadswallen, maar die vielen vaak ten prooi aan grootschalige branden omdat de huizen meestal van hout werden gebouwd.
Tegen het midden van de negentiende eeuw stagneerde de economische bedrijvigheid.
Oorzaken daarvoor was het gebrek aan innovatie, want door de industriële revolutie raakten de houthandel en de bouw van houten schepen achterhaald.
Door de aanleg van spoorwegen en het bevaarbaar maken van de Saint Lawrencerivier voor zeeschepen tot Montreal verloor Quebec zijn strategische handelspositie aan Montreal, dat rond 1825 Quebec in inwoneraantal overvleugelde, en dat rond 1850 de positie van financieel, industrieel en handelscentrum van Canada overnam van Quebec.
De buidelmees (Remiz pendulinus) is een zangvogel.
Hoewel zijn naam anders doet vermoeden, behoort de buidelmees niet tot de echte mezen (Paridae), maar tot een aparte familie van de buidelmezen (Remizidae).
De buidelmees (Remiz pendulinus) werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1758 door Carolus Linnaeus,
een Zweeds arts, plantkundige, zoöloog en geoloog.
Engels : Eurasian Penduline Tit, European Penduline Tit Duits : Beutelmeise Frans : La Rémiz penduline, oude benaming Mésange rémiz, Mésange de Pologne
Buidelmees (Remiz pendulinus)
auteur : Alastair Rae CC 2.0
De rug is gedeeltelijk roodbruin, terwijl de onderzijde vaalwit is.
De kop is lichtgrijs met een opvallend zwart gezichtsmasker.
De poten zijn zwart.
De lichaamslengte bedraagt 11 cm.
De vogel houdt zich op in loofbossen en struikgewas in de buurt van rivieren, plassen en meren, met een voorkeur voor bomen met lange afhangende takken zoals wilg en berk.
Men kan de vogel, als men geluk heeft, behendig door de struiken en langs boomstammen zien buitelen.
De buidelmees dankt zijn naam aan het soort nest dat hij bouwt.
Het nest heeft namelijk veel weg van een buidel.
Het nest van de buidelmees bevat vijf tot acht eieren die gedurende twee weken bebroed moeten worden.
Na drie weken vliegen de jongen uit.
Buidelmees (Remiz pendulinus)
auteur : Aelwyn CC 3.0
In 1962 werd in Nederland voor het eerst een nest van deze vogel gevonden in de Biesbosch.
Pas drie jaar later volgde een echte zichtwaarneming.
Daarna bleek de vogel te broeden op diverse locaties in Friesland, Noordwest Overijssel, Flevoland en het rivierengebied.
De populatie bereikte in de periode 1991-1993 zijn hoogtepunt met rond de 225 paar.
Volgens SOVON daalde daarna het aantal broedparen in snel tempo.
De buidelmees is in 2004 niet op de Nederlandse rode lijst gezet.
Deze zangvogel staat wèl op de Vlaamse rode lijst als zeldzaam.
De buidelmees staat als niet bedreigd op de internationale IUCN rode lijst.
Een zeppelin is een stijf, sigaarvormig luchtschip bestaande uit een lichtgewicht (aluminium) skelet met daarin zakken die zijn gevuld met een licht gas.
Hij is genoemd naar de grote pionier van het luchtschip, graaf Ferdinand von Zeppelin.
De eerste luchtreis van een zeppelin vond plaats op 2 juli 1900.
De vlucht duurde slechts 18 minuten.
Een zeppelin is een luchtschip, maar niet elk luchtschip is een zeppelin.
Kenmerk van een zeppelin is dat het omhulsel stijf is.
De vorm is daardoor niet afhankelijk van de gasdruk in de draagcellen.
In de praktijk worden slappe luchtschepen ook wel zeppelins genoemd.
Zelfs kleine kabelballonnen die de vorm van een luchtschip hebben, worden vaak aangeduid als zeppelin.
De met gas gevulde zakken, draaggascellen genoemd, werden in de meeste zeppelins gevuld met waterstof.
Het skelet van een zeppelin is door een stoffen bekleding beschermd tegen weersinvloeden.
Onder het skelet hangen een commandogondel en een aantal motoren voorzien van propellers waardoor het zich actief kan verplaatsen.
Door deze motoren is een zeppelin veel minder afhankelijk van de wind dan een ballon, die alleen met de wind kan meedrijven.
Aan de staart van de zeppelin bevinden zich de hoogte- en richtingsroeren.
De eventuele passagiersverblijven bevinden zich ofwel in een aparte gondel onder het midden van de romp of zijn gecombineerd met de commandogondel.
In latere zeppelins bevonden de passagiersverblijven zich in het inwendige van de romp waardoor de zeppelin een betere stroomlijn kreeg.
Graaf Ferdinand von Zeppelin lijkt interesse te hebben opgevat in het ontwerp van een "bestuurbare ballon" na de Frans-Duitse Oorlog van 1870-71, waar hij tijdens het beleg van Parijs zag dat de Fransen met ballonnen de stad verlieten.
Ook had hij militair gebruik van ballonnen gezien tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog, waarin hij als militair waarnemer aan de kant van de Noordelijke staten deelnam.
Na zijn vervroegde pensionering uit het leger in 1890 begon hij aan het project te werken.
Op 31 augustus 1895 verkreeg hij een patent waarin de meeste van de eigenschappen van de zeppelin al opgenomen waren.
Een idee uit het patent om diverse ballonnen als een trein aan elkaar te koppelen is echter nooit gerealiseerd.
In het patent werd gesproken over een "Lenkbarer Luftfahrzug" (bestuurbare luchttrein).
Het comité waaraan hij zijn plannen in 1894 voorlegde toonde weinig belangstelling, waardoor de graaf op zichzelf was aangewezen om het project te realiseren.
In 1898 richtte hij het Gesellschaft zur Förderung der Luftschiffahrt (maatschappij ter bevordering van de luchtscheepsvaart), waarbij hij zelf meer dan de helft van het kapitaal van 800 000 mark inbracht.
Hij delegeerde de technische verwezenlijking aan de ingenieurs Theodor Kober en Ludwig Dürr.
In 1899 begon de constructie van de eerste zeppelin in een drijvende montagehal op het Bodenmeer nabij Friedrichshafen.
Deze locatie was gekozen om het opstijgen te vereenvoudigen.
Omdat de hal dreef kon hij op de wind worden gedraaid.
Het prototype LZ1 (Luftschiff Zeppelin) had een lengte van 128 m, werd aangedreven door twee Daimler-motoren van 14,2 pk (10,6 kW) en werd in evenwicht gehouden door een gewicht tussen voor- en achtersteven te verplaatsen.
De eerste luchtreis van een zeppelin vond plaats op 2 juli 1900.
De vlucht duurde slechts 18 minuten, waarna de LZ1 moest landen doordat het mechanisme waarmee het gewicht werd verplaatst, essentieel voor het verkrijgen van de juiste balans, was afgebroken.
Na reparatie bewees de techniek haar mogelijkheden in diverse vluchten, waarin het snelheidsrecord van het Franse luchtschip La France van 6 m/s werd overtroffen met maar liefst 3 m/s.
Maar dit was niet voldoende om investeerders te overtuigen.
De graaf had onvoldoende middelen om de ontwikkeling voort te zetten.
Het prototype werd gesloopt en de fabriek werd gesloten.
De buidelmarters (Dasyurus) zijn een geslacht van buideldieren, behorende tot de roofbuideldieren.
Op de Tasmaanse duivel na zijn ze de grootste nog levende roofbuideldieren.
Ze vullen de niche in die op andere plaatsen in de wereld wordt ingenomen door marterachtigen en mangoesten.
Buidelmarters worden in Australië aangeduid als "quolls".
De buidelmarter (Gastrotheca marsupiata) werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1796 door Étienne Geoffroy Saint-Hilaire,
een Frans natuurvorser die het principe van homologieën tussen verschillende soorten ontdekte.
Grote buidelmarter (Dasyurus maculatus)
foto : op crazy-zoologist.livejournal.com
Buidelmarters zijn kleine tot middelgrote carnivoren, de grote buidelmarter (Dasyurus maculatus) wordt zo groot als een flinke huiskat.
De buidelmarters komen voor in Australië, Nieuw-Guinea, Tasmanië en op enkele Aru-eilanden, in regenwouden, gematigde bossen, savannes en graslanden.
Ze jagen op insecten, kikkers, hagedissen, vogels en kleine en middelgrote zoogdieren als knaagdieren, klimbuideldieren en wallaby's.
De prooi wordt gedood met een beet in de nek of de achterzijde van de kop.
Ook aas en vruchten worden gegeten.
De buidelmarters hebben een bruine vacht met kleine of grotere witte vlekken.
De buikzijde is lichter van kleur.
De buidel is enkel in de draagtijd volledig ontwikkeld.
De voortplanting bij buidelmarters kenmerkt zich door "superfoetatie", wat inhoudt dat er meer jongen worden geboren dan er daadwerkelijk grootgebracht kunnen worden.
Tot dertig jongen worden geboren, terwijl een vrouwelijke buidelmarter slechts zes tepels heeft.
De overtollige jongen sterven binnen 48 uur na de geboorte.
Het fenomeen van "superfoetatie" is overigens zeldzaam onder buideldieren.
Gevlekte buidelmarter (Dasyurus viverrinus).
foto : op crazy-zoologist.livejournal.com
Het zijn solitaire nachtdieren, die zich overdag schuilhouden in boomstronken en ondergrondse holen.
Ze hebben een vast woongebied, en zijn niet territoriaal.
Buidelmarters worden bejaagd omdat ze pluimvee zouden roven.
De belangrijkste bedreiging vormt echter de habitatvernietiging en -versnippering.
Vuur en schapenkudden kunnen struiken en andere schuilplaatsen vernietigen, waardoor de buidelmarters gevoelig worden voor predatie door geïntroduceerde roofdieren als katten en vossen.
Vooral de vos vormt een grote bedreiging.
De Sontbrug (officieel Øresundsbron, portmanteau van het Deense Øresundsbroen en het Zweedse Öresundsbron) is het opvallendste onderdeel van de 16 kilometer lange verbinding voor weg- en spoorverkeer over de Sont tussen Denemarken en Zweden.
George Rothne ontwierp de brug en het ingenieursbureau Arup tekende het constructief ontwerp van de brug.
De verbinding, bestaande uit een spoorlijn met twee sporen en daarboven een weg met 2×2 rijstroken, werd op 1 juli 2000 door de Zweedse koning Karel XVI Gustaaf en de Deense koningin Margaretha II geopend.
Een halve maand voor de officiële opening konden de Denen en Zweden door middel van een donatie aan het Deense Rode Kruis een kaart kopen om de brug skatend, fietsend of lopend over te gaan.
De Sontbrug vormt de verbinding tussen Kopenhagen en Malmö.
De brug heeft een van de langste overspanningen van alle tuibruggen.
De grootste overspanning is 490 meter.
De hoogste pyloon is 204 meter.
Naar schatting weegt de brug in totaal 82 miljoen kilogram.
De maximale hoogte van het wegdek is 57 meter.
De gehele verbinding over de Sont bestaat uit een dubbeldeksbrug (autosnelweg boven, spoorweg beneden) van bijna 8 kilometer lang aan Zweedse kant; het kunstmatige eilandje Peberholm ("Pepereiland", zo genoemd als toespeling op het naburige natuurlijk gevormde Saltholm, "Zouteiland") met een lengte van 4 kilometer waar snelweg en spoorweg naast elkaar komen te liggen; en een 4 kilometer lange tunnel, de Drogdentunnel aan Deense kant.
De bouw begon op 16 september 1993 en de kosten beliepen zo'n 3 miljard euro.
De brug-tunnelcombinatie is aangelegd om de regio Kopenhagen-Malmö (Sontregio) een economische impuls te geven en zo tegenwicht te geven aan de neiging van de EU haar belang steeds meer zuidwaarts te zoeken.
Daarnaast heeft ze de reistijd van Kopenhagen naar het Deense eiland Bornholm met circa drie uur verkort.
De E20 loopt over de brug. Voor de Sontverbinding geldt een tolplicht.
Een enkele reis over de verbinding per personenauto kost 45 euro (2013).
Een tienrittenkaart biedt korting en voor forensen ligt het tarief nog lager.
Van grote verkeersdrukte is meestal geen sprake: per etmaal rijden er ca. 18.350 voertuigen over de brug (ruim 6,7 miljoen voertuigen in 2012).
Toch verwacht men dat het verkeer binnen enkele jaren hinder zal ondervinden door het groeiend aantal weggebruikers.
De brug concurreert met de veerverbinding Helsingør-Helsingborg.
Fietsers worden op de brug niet toegelaten, maar kunnen de passage met de trein (10) of snelboot maken.
Bij de opening van de brug in 2000 werd er een halve marathon gelopen (Deens Broløbet, Zweeds Broloppet), van Denemarken over de brug naar het Zweedse Limhamn, een stadsgedeelte van Malmö.
Na de halve marathon in 2000 werd die ook nog georganiseerd in 2002, 2003, 2004, 2005, 2006 en 2010.
In 2010 zou dit voorlopig de laatste keer zijn, maar dit werd ook al aangekondigd in 2006.
Trivia
De geografische grens tussen Denemarken en Zweden op de Sontbrug ligt ongeveer halverwege tussen Peberholm en het hoogste punt van de brug. De eigenlijke grensovergang, met elf stroken, ligt op het Zweedse vasteland. Hier geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Het gebeurt wel eens dat automobilisten vanuit Denemarken de laatste afslag missen. Terugrijden is echter niet toegestaan en dus moet men de brug over en weer terugrijden en twee keer tol betalen.
Er geldt een permanent inhaalverbod voor het vrachtverkeer. Het vervoer van gevaarlijke goederen is alleen toegestaan tussen 23:00 uur en 06:00 uur.
De Zweeds-Deense tv-dramaserie Bron/Broen (internationaal bekend als The Bridge) is genoemd naar de Sontbrug, waar in het openingsdeel een lijk gevonden wordt, precies op de geografische grens tussen beide landen.