Het bosdoorntje (Tetrix bipunctata) is een rechtvleugelig insect uit de familie doornsprinkhanen (Tetrigidae), onderfamilie Tetriginae.
Het bosdoorntje kwam vroeger voor in grote delen van Europa maar is in een groot gebied uitgestorven, onder andere in Denemarken, noordelijk Duitsland en het grootste deel van België.
Doornsprinkhanen zijn moeilijk te vinden omdat ze geen geluid maken, daarom blijft het mogelijk dat er nog populaties ontdekt kunnen worden..
Engels : Two-spotted ground-hopper Duits : Zweipunkt-Dornschrecke Frans : Tetrix des sablières
Bosdoorntje
auteur : Gert Veurink
Alleen in uiterst zuidoostelijk België zijn nog populaties te vinden.
De laatste exemplaren werden in 1975 bij Assel gevonden, zodat we het bosdoorntje als uitgestorven moesten beschouwen.
In 2011 werd de soort echter herontdekt op de Veluwe.
Het habitat bestaat uit open plekken op zanderige gronden in of langs bossen, verstuivingen, heidevelden en duinen.
Mannetjes bereiken een lengte van 8,5 tot 9 millimeter, de vrouwtjes zijn 10 tot 11,5 mm lang.
Het halsschild is dakvormig en heeft een hoge kiel.
De soort lijkt sterk op het kalkdoorntje en het gewoon doorntje maar onderscheid zich aan de rand van het halsschild aan de voorzijde, zie de beschrijving op gewoon doorntje.
De antennes van het bosdoorntje zijn relatief kort. Langvleugelige exemplaren zijn zeldzaam; de meeste exemplaren zijn kortvleugelig.
Het bosdoorntje is te zien van april tot september en laat zich vooral zien tussen negen uur in de ochtend tot zeven uur in de avond.
Net als alle doorntjes wordt geen geluid gemaakt.
Het voedsel bestaat uit algen en droge bladeren.
De bosboterbloem is een overblijvende plant en kan tot 90 cm hoog worden, heeft een rechtopstaande stengel en vormt geen uitlopers.
De onderste bladeren zijn diep ingesneden, soms bijna samengesteld, meestal 3-delig met vrij brede bladslippen.
De snavel van de vruchtjes is sterk gekromd en naar binnen omgekruld.
De gele bloemen zijn 1½ tot 2 cm groot.
De bloemsteel is gegroefd.
De bloembodem is behaard.
het blad van de Ranunculus nemorosus
auteur : Rutger Barendse
De bosboterbloem groeit op licht beschaduwde tot zonnige plaatsen op vrij droge tot vochtige, vrij voedselarme, kalkhoudende, humeuze, lemige grond.
Meestal in loofbossen en hellingbossen.
De plant is verspreid over Zuid- en Midden-Europa.
De ondersoort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en zeer sterk in aantal afgenomen.
De bosbok (Tragelaphus scriptus) is een middelgrote antilope die voorkomt in bossen en struikgebieden in centraal en zuidelijk Afrika.
De bosbok is nauw verwant aan de sitatoenga en de bongo.
Het is een algemene soort, die zich vrij goed kan aanpassen aan veranderende omstandigheden.
Engels : Bushbuck Duits : Buschbock Frans : Le guib harnaché
De bosbok komt voor in lichte tot dichte vegetatie, variërend van struikgewas tot open bos en van dichte wouden tot rietvelden.
De bosbok weet zelfs te overleven in landbouwgebieden.
Hij heeft een voorkeur voor bosranden en gebieden met dicht struweel, het liefst in de buurt van water, maar hij kan overleven op dauw.
De bosbok leeft in bijna geheel Afrika ten zuiden van de Sahara.
Hij ontbreekt enkel in de al te droge streken in het zuidwesten en het noordoosten.
De bosbok kan tot 3000 m hoogte in Oost-Afrikaanse bergen gevonden worden.
Tragelaphus scriptus
auteur : Patrick Gijsbers CC 2.5
De bosbok eet een grote variatie aan plantaardig voedsel, hoofdzakelijk gras, kruiden uit de vlinderbloemenfamilie, bladeren en scheuten, maar hij vult zijn dieet aan met ander materiaal als plantenwortels, knollen, landbouwgewassen en vruchten.
Hij volgt ook bavianen en andere apen, zodat hij kan eten van de vruchten die deze dieren laten vallen.
De bosbok is zowel 's nachts als overdag actief, maar in de buurt van door mensen bewoonde gebieden is hij overwegend 's nachts actief.
Hij rust in dichte vegetatie.
De bosbok leeft solitair of in paren. Soms leeft hij in kleine familiegroepjes.
Het woongebied van een bosbok kan een oppervlakte van soms wel 50.000 vierkante meter beslaan.
De woongebieden overlappen vaak met die van soortgenoten.
Een bosbok is niet territoriaal.
Tussen mannetjes bestaat een hiërarchie, bepaald door leeftijd (af te lezen aan de kleurpatronen) en door testosteron-opwellingen.
De vachtkleur varieert van lichtbruin via roodbruin tot donkerbruin.
Vrouwtjes en kalfjes hebben over het algemeen een lichtere vachtkleur, vaak rood, mannetjes zijn meestal donkerder.
Naarmate mannetjes ouder worden, worden ze donkerder.
Op het lichaam, voornamelijk op de rug en de achterzijde, lopen witte verticale strepen (maximaal zeven) en witte stippen.
De kop is vaak lichter van kleur. Over de snuit loopt een zwarte streep, en op de wang en de oren zit een witte vlek.
De bosbok heeft een brede pluimstaart. Deze is aan de onderzijde wit en aan de punt zwart.
Een korte, dunne, bleke maan van langer haar loopt over het algemeen over de rug, van de schouders tot de staart.
Bij het mannetje is de buik donker van kleur. Boven de zwarte hoeven zitten witte strepen.
Enkel de mannetjes hebben hoorns. Deze hebben een lengte van 25 tot 57 cm en zijn bijna recht, met een enkele draai (soms twee).
De bosbok heeft een kop-romplengte van 105 tot 150 cm, een schouderhoogte van 61 tot 100 cm en een lichaamsgewicht tussen de 24 de 80 kg (afhankelijk van geslacht en ondersoort).
Mannetjes zijn groter dan vrouwtjes.
Mannetjes wegen tussen de 30 en 80 kg, vrouwtjes tussen de 24 en 60 kg.
Tragelaphus scriptus
auteur : Patrick Gijsbers CC 2.5
Één jong wordt geboren na een draagtijd van ongeveer zes maanden.
Het kalf blijft de eerste vier maanden verborgen in het struikgewas.
Na een jaar is het zelfstandig en volgroeid.
De hoorns van een mannetje zijn echter pas na drie jaar volgroeid.
Een bosbok kan maximaal twaalf jaar oud worden.
De bosbok is verdeeld in drie groepen, de decula-groep, de scriptus-groep en de sylvaticus-groep.
Deze groepen hebben nog enkele ondersoorten.
Bosbingelkruid (Mercurialis perennis) is een vaste plant uit de wolfsmelkfamilie (Euphorbiaceae).
Het is een rechtopstaande, onvertakte plant met een korte beharing.
De soort wordt circa 40 cm hoog.
Bij kneuzing van de plant wordt een onaangename geur verspeid.
De plant groeit voornamelijk in bossen en op beschaduwde plekken elders.
In Nederland is bosbingelkruid zeldzaam, maar komt wel voor in krijtgebied.
De plant is tweehuizig (er zijn aparte mannelijke en vrouwelijke planten).
In België is de plant vrij algemeen in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen en vrij zeldzaam tot zeldzaam in Brabant.
Elders zeer zeldzaam.
Engels : Dog's Mercury Duits : Wald-Bingelkraut, Wildhanf Frans : La mercuriale vivace, mercuriale pérenne, chou de chien, cynocrambe, mercuriale des bois
De bladeren hebben een elliptische vorm en een korte steel. Het blad is gezaagd en kortbehaard.
De bloemen zijn groen, eenslachtig en vrij onbeduidend.
De mannelijke bloemen zitten in een onderbroken aar.
De vrouwelijke bloemen vormen een tros.
Bosbingelkruid bloeit van maart tot juni.
De plant draagt behaarde, tweelobbige, 6-8 mm lange vruchten.
Zowel voor vee als voor de mens is de plant giftig.
In de volksgeneeskunde werd Bosbingelkruid gebruikt als laxeermiddel in kleine hoeveelheden.
In de apotheek wordt het sap soms toegevoegd aan zalven voor bepaalde eczemen en schilferende huidaandoeningen.
Een gelijkende soort is eenjarig bingelkruid (Mercurialis annua).
De bosbies (Scirpus sylvaticus) is een overblijvende plant die behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae).
De plant komt van nature voor in Eurazië en werd vroeger als vlechtmateriaal gebruikt.
De plant komt voor op natte, matig voedselrijke grond in grasland, loofbossen, kwelplaatsen, langs rivieren, beken en sloten.
Engels : Wood Club-rush Duits : Wald-Simse Frans : la Scirpe des bois
De plant wordt 2590 cm hoog en vormt een wortelstok zonder knolvormige verdikkingen, maar wel met ondergrondse uitlopers.
De stengel is stomp driekantig.
De geelgroene tot bruine bladschijf is 0,6-1,6 cm breed met een v-vormig verdiepte middenstrook en een driekantige top.
De rand van de bladschijf en de middennerf zijn ruw.
De bosbies bloeit van mei tot augustus.
De veelvoudig samengestelde, tot 20 cm lange, pluimvormige bloeiwijze is meestal langer dan de twee tegenoverelkaarstaande schutbladen.
De grijze of groenachtige aartjes zijn 2,54 mm lang en zitten met drie tot vijf aartjes bij elkaar.
De stompe kafjes zijn elliptisch en hebben aan de top een stekelpuntje.
Het bloempje heeft een stijl met drie stempels.
De vrucht is een ongeveer 1 mm lang, strokleurig, elliptisch nootje met een korte spits.
Dit fruitbier werd gelanceerd in 1989 en is een echt biertje om van te genieten.
Het onderscheidt zich van de andere fruitbieren door zijn zachte afdronk.
De oorzaak hiervan is even eenvoudig als vanzelfsprekend :
Bosbier wordt gebrouwen op basis van pilsbier en dit is in fel contrast met de andere fruitbieren die meestal gebrouwen worden op basis van geuzebieren met de gekende zurige smaak.
Bosbier
Dit zachte, lichtzoete fruitbier wordt dan ook erg gewaardeerd door mensen die graag genieten van een bier dat hun minstens evenveel genot geeft als een glas goede wijn.
Mede door de keuze van het glas wordt dit nogmaals onderstreept en wijst de Brouwerij Sint-Jozef erop dat dit bier gebrouwen werd met het duidelijk predikaat: degustatiebier.
etiket van een flesje Bosbier
Het Bosbier werd in 1996 en 1997 bekroond met de Gouden Kwaliteitsmedaille.
De bosbesuil (Conistra vaccinii) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 14 en 15 millimeter.
Het uiterlijk van het imago is zeer variabel, de soort is vooral door de vleugelvorm van andere gelijktijdig vliegende bruine uilen te onderscheiden.
Conistra: konistra = een plaats met veel stof, een arena. Dit wijst op de spikkels op de vleugels, vooral bij C. rubiginea.
vaccinii: Vaccinium is het plantengeslacht bosbes, een mogelijke voedselplant van deze polyfage soort.
Engels : Chestnut Duits : Heidelbeer-Wintereule Frans : la Robuste , la Conistre polie , l'Orrhidie de l'airelle
De bosbesuil is in Nederland een vrij algemene en in België een zeer algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
Deze vlinder vliegt van begin september - half november en na de overwintering eind januari - eind mei in één generatie, soms is de vlinder ook actief tijdens milde winterdagen.
De vlinders komen op licht, maar vooral op smeer, ze bezoeken wilgenkatjes, bloemen van klimop en overrijpe bramen.
rups van de Conistra vaccinii(waarschijnlijk)
auteur : dnnya17 CC 2.0
De soort komt verspreid over Europa, Noord-Afrika en westelijk Azië voor.
De bosbesuil heeft als waardplanten allerlei loofbomen en struiken en in latere stadia ook kruidachtige planten, waaronder zuring.
De bosbessnuituil (Hypena crassalis) is een nachtvlinder uit de familie Noctuidae, de uilen.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 14 en 16 millimeter.
Hypena: hypene = een snor of een baard, naar de behaarde labiale palpen en mogelijk ook naar de haarborsteltjes die op de poten van een aantal soorten zitten.
crassalis: crassus = dik, waarschijnlijk naar de dicht behaarde en dus dikke labiale palpen.
Engels : Beautiful Snout Duits : Heidelbeer-Schnabeleule Frans : l'Herminie des myrtilles, la Noctuelle épaissie
Bosbessnuituil
auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster CC 2.5
De bosbessnuituil is in Nederland en België een schaarse soort, gebonden aan de plaatsen waar de waardplant te vinden is.
De vlinder kent één generatie die vliegt van halverwege mei tot en met augustus.
De vlinders vliegen vanaf de schemering en komen zowel op licht als op smeer.
Overdag rusten ze op een boomstam of tussen bosbesstruiken en zijn ze gemakkelijk te verstoren.
rups van de Hypena crassalis
auteur : Josef Dvorák CC 2.5
De bosbessnuituil komt voor van de Pyreneeën via Midden-Italië en Bosnië tot de zuidrand van de Kaukasus.
Zuidelijk van deze lijn schijnt deze soort niet voor te komen.
De noordgrens verloopt van Ierland en Zuid-Noorwegen naar het oosten.
De bosbessnuituil heeft de bosbes als waardplant.
De soort overwintert doorgaans als pop in een cocon in de strooisellaag of in de grond, soms overwintert de rups in de cocon en vindt de daadwerkelijke verpopping pas in het voorjaar plaats.
De bosbesdwergspanner (Pasiphila debiliata, syn. Rhinoprora debiliata, Chloroclystis debiliata) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners (Geometridae).
Debiliata: debilis = zacht gemaakt, zacht geworden, vanwege de bleekgroene kleur die snel vervaagd tot grijsachtig wit.
De soort komt verspreid over Europa noordelijk van de Alpen voor.
De bosbesdwergspanner is in Nederland en België een zeldzame soort.
Engels : Bilberry Pug Duits : Heidelbeer-Blütenspanner Frans : l'Eupithécie de la myrtille
Bosbesdwergspanner
foto : Matthew Deans
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 9 en 11 mm. De grondkleur van de voorvleugels is licht grijsgroen.
De soort is zwakker getekend dan andere soorten Pasiphila.
Over de vleugels lopen twee rijen zwarte puntjes als dwarslijnen.
Gelijkende soorten :
De groene dwergspanner (P. rectangulata) is donkerder groen met ononderbroken zwarte dwarslijnen.
De sleedoorndwergspanner (P. chloerata) heeft een zalmroze bandje op het achterlijf.
rups van de Pasiphila debiliata
auteur : Philippe Mothiron
De bosbesdwergspanner gebruikt blauwe bosbes en rijsbes als waardplanten.
De rups is te vinden van eind april tot in juni.
De rupsen leven in een spinsel van samengesponnen bladeren, dat vaak opvalt door de daarin opgehoopte uitwerpselen.
De soort overwintert als ei.
Er is jaarlijks een generatie die vliegt van juni tot in augustus.
De vlinders vliegen vanaf de schemering rond de waardplant en komen op licht.
Het bosbesbruintje (Macaria brunneata, voorheen Itame brunneata en Semiothisa brunneata) is een nachtvlinder uit de familie van de Geometridae, de spanners.
Het vlindertje heeft een voorvleugellengte van 11 tot 13 millimeter.
De soort overwintert als ei, misschien ook wel als pop.
brunneata: brunneus = bruin, vanwege de grondkleur.
Engels : Rannoch Looper Duits : Waldmoorspanner Frans : la Fidonie du nerprun