De braamvlinder (Thyatira batis) is een nachtvlinder uit de familie van Drepanidae, de eenstaartjes.
De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 40 en 45 millimeter.
De braamvlinder komt in heel Europa vrij algemeen voor in bosrijk gebied.
Engels : Peach Blossom Duits : Roseneule Frans : le Batis Oude Nederlandse naam : braamuil, frambozenvlinder
De voorvleugellengte bedraagt 16 tot 19 millimeter.
De roze met bruin gekleurde bloembladachtige vlekken op de voorvleugel zijn kenmerkend.
Soms zijn deze vlekken geel- of bruinachtig, verder is er nauwelijks enige variatie.
De vliegtijd is van Eind april-begin september in twee generaties.
De vlinders verbergen zich overdag in lage vegetatie en worden actief vanaf de schemering.
Ze komen op smeer en in kleine aantallen ook geregeld op licht.
Vaak blijven ze in een korte dansende vlucht rond de lichtbron fladderen.
Braamvlinder
auteur : Manfred Hund
De waardplanten zijn gewone braam en framboos..
De habitat zijn vooral open bossen en struwelen, maar ook tuinen en andere plaatsen waar de waardplant groeit.
De levenscyclus is als volgt :
Als rups van juli-oktober.
Blijft als jonge rups op de waardplant, de meer volgroeide rups verbergt zich overdag tussen dode bladeren en foerageert vooral ´s nachts boven op de bladeren.
De soort overwintert als pop in een cocon op of in de grond.
Rups van de braamvlinder(Thyatyra batis)
auteur : R. Altenkamp(Accipiter) CC 3.0
Thyatira: Thyatira was een stad in Klein-Azië het beste bekend door het Bijbelse Handelingen van de Apostelen en Openbaringen.
batis: Batis is braam, door Linnaeus correct opgegeven als waardplant.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet.nl
- tinternet
De braamsluiper geeft de voorkeur aan gebieden met een hogere begroeiing en mijdt terreinen met slechts hier en daar een struik.
Het tussen dichte begroeiing, liefst een stekelige struik, verstopte nest is een uit verdord gras en worteltjes bestaande kom.
Deze omgeving gebruikt de braamsluiper ook om naar voedsel te zoeken; sluipend door het braamstruweel verzameld deze vogel insecten, rupsen en spinnetjes.
Wanneer de jongen voor het eerst het nest verlaten, geven de ouders van hun ongerustheid over de veiligheid van hun kroost blijk door constant een luid 'tek-tek-tek'en een karakteristieke, trillende roep te laten horen.
De braamsluiper is geen bontgekleurde vogel, maar toch heeft de braamsluiper een bijzonderheid, slechts weinig vogelsoorten hebben zo'n witte keel als de braamsluiper.
Dat en de uitbundige zang maken de braamsluiper niet zo moeilijk te herkennen.
De Engelse naam is er bovendien aan ontleend.
Braamsluipers verblijven slechts zelden in boomloze gebieden.
Braamsluiper (Sylvia curruca)
auteur : L. B. Tettenborn CC 3.0
De zang van de braamsluiper begint vaak met een lage, prevelende strofe, gevolgd door een vijf- tot zesmaal snel herhaalde, ratelende noot, die ver hoorbaar is.
Pogingen om de vogel te naderen worden meestal gedwarsboomd door zijn gewoonte met lange tussenpozen te zingen.
Door hoofdzakelijk in Oost-Afrika, juist ten noorden van de evenaar, te overwinteren, ontkwam de braamsluiper aan het lot dat zo vele grasmussen tijdens de ernstige droogten van 1968-1969 in de Sahara trof.
De broedperiode begint in mei, de braamsluiper heeft soms twee legsels variërend van 3 tot 7 eieren.
De braamparelmoervlinder (Brenthis daphne) is een dagvlinder uit de familie van de Nymphalidae, de vossen, parelmoervlinders en weerschijnvlinders.
De soort komt verspreid over het Palearctisch gebied voor, in Europa is de verspreiding lokaal en beperkt tot het zuidelijk deel.
Engels : Marbled Fritillary Duits : Brombeer-Perlmutterfalter Frans : Le Nacré de la ronce, Daphné
Braamparelmoervlinder
auteur : Siga - vrije foto
De voorvleugellengte bedraagt 21 tot 26 millimeter.
De braamparelmoervlinder is iets groter dan de purperstreepparelmoervlinder en heeft meer paarsbruin op de onderkant van de achtervleugel.
De grote cel in het midden van de achtervleugel is gevuld met twee kleuren, bij de purperstreepparelmoervlinder heeft deze cel maar één kleur.
De soort kent één jaarlijkse generatie die vliegt van mei tot in augustus.
De vlinder vliegt op hoogtes van 100 tot 1800 meter boven zeeniveau.
De waardplanten van de braamparelmoervlinder zijn soorten braam(Rubus) en viooltjes.
De soort overwintert als ei.
Braamparelmoervlinder onderkant vleugel
auteur : Gilles San Martin CC 2.0
De habitat zijn bloemrijke plaatsen met struiken en open plekken in het bos.
De soort is in 2006 voor het eerst waargenomen in België, in het uiterste zuiden van de provincie Luxemburg, en op dezelfde plaatsen ook in 2007 waargenomen.
In Nederland werd deze soort op 2 juli 2011 voor de eerste keer in Zuid-Limburg waargenomen.
Het moet nog blijken, of deze zich ook in toekomst hier vestigt.
Rups van de braamparelmoervlinder(Brenthis daphne)
auteur : J.claude CC 3.0
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet.nl
- tinternet
Een braam is een scherpe opstaande rand die aan een werkstuk ontstaat door een koude metaalbewerking zoals stansen, ponsen, zagen enz.
Bij het gieten en smeden ontstaan andere soorten bramen, doordat er metaal vloeit tussen de delen van de gietvorm of de matrijs.
Zelfs bij het spuitgieten kunnen dergelijke bramen ontstaan.
Engels : Burr Duits : Grate Frans : Un copeau≠braam
bramen aan een afgezaagd stuk kunnen ernstige verwondingen veroorzaken
Weer een ander soort braam kan ontstaan door het slaan met een hamer op een beitel.
Aan het ontbreken van een braam aan z'n beitel herkent men de vakman.
Aan dergelijke bramen kan men zich namelijk ernstig verwonden, als de beitel wegslipt en de beitel met braam door de handpalm schiet.
bramen aan een beitel kunnen erstige verwondingen veroorzaken
Het wegwerken van bramen noemt men 'afbramen'.
De manier van afbramen wordt bepaald door de vorm van het werkstuk en de aard van het materiaal.
Afbramen kan met schuurpapier, een schuurband, met een elektrische slijpmachine of een haakse slijper.
Braam is de naam van het plantengeslacht met de wetenschappelijke naam Rubus.
Het is ook de naam van de vruchten van enkele belangrijke vertegenwoordigers van dit geslacht.
Tot het geslacht Rubus behoren meer dan 600 soorten.
De systematiek van braam is echter ingewikkeld door de grote vormenrijkdom als gevolg van hybridisatie, apomixie en polyploïdie.
De meeste bramensoorten zijn min of meer ingewikkelde kruisingsproducten tussen verschillende soorten.
Sommige bramensoorten kunnen ook met framboos gekruist worden.
Hieruit zijn de Loganbes en de Taybes ontstaan.
Engels : Rubus Duits : Rubus Frans : Les ronces
Peterseliebraam (Rubus laciniatus), onrijp, halfrijp en rijp
auteur : Olof Ekström CC 3.0
De cultuurbraam is ontstaan uit kruisingen van verschillende braamsoorten, waardoor er geen soortnaam aan gegeven kan worden.
Meestal worden de rassen van de cultuurbraam daarom onder het geslacht Rubus en de sectie Moriferi gerangschikt.
Voor de teelt van bramen worden alleen nog stekelloze rassen gebruikt.
Deze rassen zijn ontstaan uit kruisingen tussen verschillende Rubus soorten en worden alleen onder de geslachtsnaam Rubus vermeld.
Een bekende veelgebruikte doornloze cultivar is de Rubus "Thornless Evergreen".
De Gewone braam (Rubus fruticosus) is een in heel Europa inheemse plant die met name langs bosranden voorkomt.
De plant is een heester die 2 tot 6 meter hoog wordt.
Elk jaar worden nieuwe stengels gevormd.
Alleen de tweejarige stengels dragen vrucht, waarna deze afsterven.
De bloei is van eind mei tot september en de bestuiving vindt plaats door insecten, met name bijen en hommels.
Er zijn vruchten vanaf augustus.
De braam is door zijn stekels redelijk beschermd tegen de vraat van grote grazers.
Wanneer hij eenmaal aangeslagen is, neemt hij meer en meer ruimte in.
Dit biedt dan tevens de gelegenheid aan bomen als de eik om tot wasdom te komen.
De braam is overal in de wereld geïntroduceerd. Met name in Zuid-Afrika geldt deze exoot als een onkruid.
Ook in Nederland wordt de braam soms als een onkruid gezien, wanneer hij de ruimte krijgt overwoekert hij snel veel ruimte.
Dit verschijnsel wordt ook wel "verbraming" genoemd.
De braam vermeerdert zich door zaad, wortelstekken, zomerstekken en afleggen.
De top van eenjarige stengels kan, als deze de grond raakt, gaan wortelen.
Om de eigenschap van de moederplant te behouden dienen deze door vegetatieve wijze te worden vermeerderd.
Sommige stekelloze rassen geven echter nog wel gestekelde wortelopslag.
bloem van de Rubus odoratus
auteur : Sten Porse CC 3.0
Van de braam worden vooral de vruchten gebruikt.
De vruchten zijn donkerblauw.
Bramen hebben een zoete smaak en worden zowel vers gegeten als verwerkt in bijvoorbeeld bramenjam.
Ook de bladeren van de braam kunnen voor consumptie gebruikt worden.
Hiervoor moeten de bladeren, na het plukken, worden gedroogd op een droge en luchtige plaats.
Hierna kan er van de gedroogde bladeren thee worden getrokken.
Bijgeloof in het Verenigd Koninkrijk zegt dat na 15 september bramen niet gegeten dienen te worden.
De duivel zou ze dan geclaimd hebben en een merkteken op de bladeren achtergelaten hebben.
Mogelijk vindt de legende zijn oorsprong in de grotere kans op infectie in de tweede helft van september van de Botrytis cinerea.
Aangetaste vruchten hebben geen prettige smaak en kunnen giftige stoffen bevatten.
Ook is het niet raadzaam bramen die langs een drukke verkeersweg groeien te plukken, vanwege de opeenhoping van giftige stoffen zoals in het verleden van lood.
Er wordt aangeraden wilde vruchten steeds te wassen, en liefst nog te koken, of te verwerken in jam.
Op plaatsen waar vossen voorkomen kunnen wilde vruchten namelijk besmet zijn met lintworm via de uitwerpselen van vossen.
In Nederland en België is dit echter vrij zeldzaam.
De braam of Atlantische braam, Brama brama, is een vis uit de familie Bramidae, die voorkomt in de Atlantische Oceaan, Indische Oceaan en de Grote Oceaan, op een diepte tot 1000 meter.
Een volwassen vis is gemiddeld 40 cm, maar kan een lengte van 100 cm bereiken en 6 kg. wegen.
Engels : Atlantic pomfret Duits : Brachsenmakrele Frans : la grande castagnole
Deze vissoort wordt maar zelden waargenomen.
In de volksmond worden bramen 'oude wijven' genoemd.
s Zomers trekt de braam noordwaarts.
De populatie in het oosten van de Atlantische Oceaan trekt dan ongeveer van Portugal naar Schotland.
Brama brama
Bij de terugkeer naar het zuiden kunnen de bramen in de Noordzee belanden.
Als het zeewater dan snel afkoelt, en de vissen bij storm in ondiep water terechtkomen, spoelen ze gemakkelijk aan op de stranden van de Lage Landen.
In België en Nederland gebeurde dat in groten getale in 1976,1979, december 2008 en december 2009.
Verspreid over het gehele Nederlandse kustgebied, langs de Waddenzee en de Hollandse zeekust spoelden gedurende de gehele maand december 2008 constant nieuwe exemplaren aan.
Dit gebeurde ook in de maand december 2009.
Grote mantelmeeuwen, dikwijls vergezeld van enkele zwarte kraaien, ruimden de vers aangespoelde vissen in hoog tempo op, waardoor er vermoedelijk heel wat strandingen onopgemerkt zijn gebleven.
De braakrussula (Russula emetica) is één van de vele rood-kleurige russula's.
De soort dankt zijn naam aan het feit dat het een zeer giftige paddenstoel is.
Wanneer het gegeten wordt heeft het vreselijke diarree tot gevolg.
De braakrussula komt voor op natte gronden en komt voor in Europa, Noord-Afrika en Azië of is vrij algemeen.
Engels : the sickener, Russula emetica Duits : Spei-Täubling, Kirschroter Spei-Täubling Frans : La russule émétique
De kleverige bolle hoed van de paddenstoel is ongeveer 3-10 cm breed en felrood met witte schakeringen.
De binnenkant is wit en zeer scherp van smaak.
De steel is ongeveer 7 cm hoog en 1 cm in diameter en wit.
De paddenstoel heeft een opvallende fruitige geur.
Russula emetica
auteur : Bobzimmer (Mushroom Observer.org) CC 3.0
De smaak is zeer scherp en men zegt dat wanneer deze paddenstoel gekookt wordt deze smaak verdwijnt samen met zijn giftige eigenschap.
Toch is het niet aan te bevelen om deze paddenstoel te eten.
Deze russula's groeien van juli tot november onder dennen, sparren en berken.
Ze houden van een zure, vochtige en met mos bedekte grond.
Ze komen voor van het laagland tot hoog in de bergen.
Binnen de soort Russula emetica wordt door specialisten een groot aantal variëteiten onderscheiden.
Het is een middelgrote boom met 5 tot 7cm grote bladeren die groeit in een open habitat.
De braaknoot is een bron voor het uiterst giftige strychnine dat gewonnen wordt uit de zaden in de groen-oranje vruchten van de boom.
Braaknootboom met vruchten
auteur : J.M.Garg CC 3.0
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Strychnos, is van Griekse oorsprong en er wordt vaak de nachtschade mee aangeduid.
Zoeken we dieper dan is het mogelijk dat het woord een verbastering is van het Griekse woord strix waarmee een mythisch wezen werd aangeduid dat gedurende de nacht schreeuwt en ondersteboven hangt (een vleermuis), maar een tweede uitleg is heks en daardoor komen we al snel op de giftigheid van het dodelijke strychnine.
Het tweede deel nux-vomica is een combinatiewoord uit het latijn: nux is noot en vomica is braken.
Samen is dat de braaknoot.
Boyd's hoekkopagame (Hypsilurus boydii) is een hagedis uit de familie agamen (Agamidae).
De soort werd lange tijd tot het geslacht Gonocephalus gerekend, waardoor de verouderde wetenschappelijke naam Gonocephalus boydii vaak in de literatuur wordt gebruikt.
De hoekkopagame kan ongeveer 45 centimeter lang worden waarvan twee derde bestaat uit de lange staart.
De kleur is meestal donkerbruin en oudere dieren kleuren bruinzwart.
De soort is te herkennen aan de drie stekels in de nek, een oranje vlek net achter het oog en de vreemde 'knik' in de kop van deze dieren, die eigenlijk een soort kam is net zoals basilisken deze hebben.
Verder heeft de agame een grove stekelkam op de rug, een scherpe kleine keelkam, een keelzak en blauwe vlekken op de flanken, die bij jongere dieren het best te zien zijn en bij oudere dieren vervagen.
Hypsilurus boydii
auteur : Rico Walder
Boyd's hoekkopagame leeft in het noordoosten van Australië in Queensland.
De habitat bestaat uit tropische wouden die vochtig zijn en dicht begroeid zijn.
De hagedis leeft in de hogere takken waar het dier zont, jaagt en schuilt.
Boyd's hoekkopagame (Queensland)
auteur : Didier B CC 2.5
Boyd's hoekkopagame is een klimmende soort die maar zelden op de grond komt.
Op het menu staan voornamelijk insecten maar ook kleine zoogdieren worden gegeten en oudere dieren eten ook plantendelen zoals bessen, vruchten en bladeren.
Net zoals Chinese wateragame (Physignatus) en de groene leguaan (Iguana iguana) gaat de hoekkopagame steeds meer plantendelen eten naarmate hij ouder wordt, maar in tegenstelling tot de laatste soort wordt de hagedis niet vegetarisch.
Een boxermotor is een verbrandingsmotor met als kenmerk dat de cilinderparen (bijna) recht tegenover elkaar zijn gepositioneerd.
Daarmee wordt bereikt dat het motorblok minder hoog is.
Daardoor wordt het zwaartepunt van een voertuig lager, wat een positief effect heeft op de rij-eigenschappen.
Een ander voordeel is dat de motor perfect in balans is, doordat de krachten van tegenover elkaar liggende zuigers elkaar opheffen.
De boxermotor is met succes toegepast in zowel auto's als motorfietsen, en is populair voor lichte vliegtuigenmotoren.
De Engelse benaming voor de viercilinder-boxermotor is flat four; voor de tweecilinder-boxermotor is dit flat twin of boxertwin, en de Engelse benaming voor de zescilinder-boxermotor is flat six.
Engels : Flat engine Duits : Boxermotor Frans : Un boxer, moteur à cylindres opposés
werking van de boxermotor
auteur : Tarald Espeland - vrije foto
De boxermotor heeft waarschijnlijk zijn naam omdat de zuigers van de motor, wanneer bekeken vanaf de bovenkant, op de vuisten van een bokser lijken die zijn tegenstander stompt.
Boxermotoren worden ten onrechte ook wel 180º V-motoren genoemd.
Er is echter een verschil: bij een boxermotor bewegen twee tegenover elkaar liggende zuigers in tegengestelde richting (dus naar elkaar toe of van elkaar af) en hebben ze elk een eigen krukastap.
Bij een 180º V-motor hebben twee tegenover elkaar gelegen zuigers samen één krukastap en bewegen ze in dezelfde richting.
Dit Douglas Model N uit 1912 had een van de eerste flat twin motoren
auteur : Piero CC 3.0
Het boxerprincipe wordt onder andere toegepast door BMW (Airhead en Oilhead), DAF, Honda (Goldwing), Ural, Dnepr (motorfietsen), Volkswagen (Kever en Transporter), Citroën 2CV, met twee cilinders, de GS/GSA met vier cilinders, en Subaru auto's.
Ook de Italiaanse automerken Alfa Romeo en Lancia hadden boxermotoren in respectievelijk onder andere de AlfaSud, Arna, 33 en de eerste versie van de 145/146, en de Flavia en Gamma.
Andere voorbeelden hiervan zijn terug te vinden in de Porsche 911 en de Porsche Boxster, die zijn naam ontleent aan de woorden boxer en roadster.
Ferrari paste een 180 graden twaalf-cilinder motor toe in de Testarossa, en in de voorgangers 365BB en 512BB waarbij BB stond voor Berlinetta Boxer, dit zijn echter geen boxermotoren maar 180 graden V12 omdat de tegenover elkaar liggende zuigers een krukastap delen.
Boxermotoren worden tevens veel toegepast in lichte vliegtuigen, waaronder diverse types van Cessna en Piper.
vier-cilinder boxermotor voor vliegtuigen
auteur : Whatsthat CC 3.0
De vlakke boxermotoren zijn korter dan lijnmotoren en hebben een lager zwaartepunt dan een andere gemeenschappelijke configuratie.
Autos en motorfietsen die door een vlakke boxermotor worden aangedreven hebben over het algemeen een lager zwaartepunt dat betere stabiliteit en controle geeft.
Deze motoren zijn echter ook breder dan traditionelere configuraties en zijn duurder om te bouwen.
De vlakke configuratie past ook zeer goed met luchtkoeling en vliegtuigmotoren.
De luchtgekoelde ontwerpen zoals in de Volkswagen Kever en de Porsche 356 en 912 gebruikten een viercilinder-boxermotor.
De Chevrolet Corvair gebruikte een luchtgekoelde zescilinder-boxermotor, een zeldzaamheid in Amerikaanse ontwerpen.
Zowel de oudere als de nieuwere modellen van de Porsche 911 gebruiken een zescilinder-boxermotor, in eerste instantie luchtgekoeld, maar de recentere modellen zijn vloeistofgekoeld.
Deze auto's hebben de motor meestal in het achtergedeelte, waar de breedte ervan niet conflicteert met de voorwielophanging.
De luchtgekoelde boxer-tweelingmotoren werden gebruikt door Citroën in de 2cv en andere modellen, terwijl Citroën GS de viercilinder-boxermotor gebruikte, werden er een zescilinder-boxermotor voorgesteld voor Citroën DS, maar deze motor werd verworpen.
BMW gebruikt een luchtgekoelde of gedeeltelijk olie gekoelde tweeling-boxermotor in veel van hun motorfietsen.
Alle versies van Subaru Impreza, Forester en Legacy gebruiken vier of zescilinder-boxermotoren.
een 496 cm³ tweetaktboxermotor in een Sima-Violet uit 1924
auteur : Lothar Spurzem CC 2.0
In 1896 vond Karl Benz de eerste interne verbrandingsmotor met horizontaal tegengestelde zuigers uit.
In 1921 ontwierpen Martin Stolle en Max Friz de bayernmotor, naar voorbeeld van de Douglas-motor die Stolle privé reed.
Dit motortype (in 1923 gebruikt in de allereerste BMW) is tegenwoordig nog in productie.
De BMW 247 motor, die luchtgekoeld was, werd geproduceerd tot 1995.
BMW verving de motor door een nieuw model met het gedeeltelijke oliegekoeld deel en vier kleppen per cilinder, maar toch was dit van dezelfde boxer tweelingconfiguratie.
In 2008 kwam Subaru met de Boxer Diesel.
Opmerkelijk is ook dat verschillende motorfietsfabrikanten die normaal gesproken geen boxermotoren in hun programma hadden legermotoren met boxermotoren maakten.
Dit gebeurde bijvoorbeeld bij de Harley-Davidson XA, de FN M12, de Saroléa 38H en door Puch.
De boxer, FCI-standaard nr.144, is een hond die behoort tot de dogachtigen.
Hoewel de boxer nog een betrekkelijk jong ras is (ontstaan rond de jaren achtienhonderdtachtig) zijn zijn voorouders rechtstreekse afstammelingen van de Tibetdog, een hond van zwaar formaat die al reeds duizenden jaren bestond.
Engels : Boxer Duits : Boxer, Deutsche Boxer Frans : le boxer
papa en zoon boxer
auteur : Jakcievillarroel - vrije foto
De boxer is verwant met de vele rassen die zich ontwikkelden uit de Molossian Hound, een oud-griekse waak-, vecht- en herdershond.
Van Griekenland naar Rome en zo verder in Europa.
In Duitsland werd deze Molossian Hond, de Bullenbeisser, een zeer moedige dog die ingezet werd voor de jacht op everzwijn en beren.
En tevens tijdens stierengevechten.
De Bullenbeisser evolueerde naar twee types van ras, bekend als Danzigers en Brabantse bullebijter genaamd naar de regio van afkomst.
De Brabantse bullebijters waren de kleinste van de twee, en de boxer komt uit deze tak van de familiestamboom.
Zo rond 1890 is men in Zuid-Duitsland (München) begonnen met een uitgewerkt plan voor het fokken van de boxer.
Het doel daarbij was een hond te fokken die goed kon springen, zeer snel was, een groot uithoudingsvermogen had en zowel moest kunnen verdedigen als aanvallen zoals een Mastiff.
In 1895 werd in München de eerste Boxer Club opgericht en in 1904 hielden zij hun eerste tentoonstelling.
Men begon steeds meer te fokken en de karakters werden meer en meer verbeterd waardoor we nu een lieve, aanhankelijke en zeer speelse Boxer hebben gekregen.
Elizabeth Sommerfield, schrijfster van het boek The Boxer zei in haar boek dat de Boxer gekomen is uit een kruising van een witte Engelse Bulldog Tim en een Bullenbijter Alts.
De hond die daaruit voortkwam noemde Flocki en is daardoor de eerste boxer in het boxerstamboek.
Een jaar later konden ze al zo'n 20 boxers bij elkaar brengen.
Flocki de eerste boxer (1900)
auteur : Friedrerich Roberth - vrije foto
Het is tijdens de hondententoonstelling in Munchen in 1895 dat de eigenaars van Flocki en enkele vrienden met hun honden Flocki als ras Boxer wilden laten erkennen.
Ze verschilden heel wat van de Bulldog en werden daarom toegelaten en zo werd ook een nieuwe klasse ingesteld.
In 1905 werd eindelijk een Duitse rasstandaard opgesteld voor de boxer.
De boxcamera of rolfilmboxcamera is een simpel fototoestel met een min of meer doosvormig camerahuis en is voorzien van een objectief met een vaste brandpuntafstand - vaak een meniscuslens.
De meeste boxcamera's hebben slechts één sluitersnelheid (circa 1/50).
Na iedere opname moet de rolfilm handmatig worden doorgedraaid.
Het zoekersysteem is van het type "opzichtzoeker" en geeft een links/rechts verwisseld beeld; de "brilliantzoeker" wordt dikwijls toegepast.
Engels : Box camera Duits : Boxkamera Frans : Appareils de Box
Kodak camera 1888
foto : National Museum of American History
Een van de eerste boxcamera's voor flexibele film op een rol werd door George Eastman, grondlegger van Kodak, in 1888 op de markt gebracht.
Met deze "Kodak" werd fotografie toegankelijk voor het grote publiek waardoor fotografie als hobby opkwam.
In 1889 verscheen de originele Kodak in verbeterde vorm onder de naam "Kodak No. 1".
Baanbrekend was de afdrukservice die Eastman aanbood: men kon de camera naar de fabriek sturen, waar de film eruit werd gehaald en de foto's afgedrukt waarna de camera voorzien van een nieuwe film werd teruggezonden.
De amateurfotograaf hoefde dus niet meer zelf aan de slag te gaan met chemische baden.
enkele box camera's
De eerste generatie boxcamera's voor films moest nog in het donker geladen worden met een nieuwe film.
Een grote verbetering werd in 1892 geïntroduceerd met de Bull's-Eye camera van de Boston Camera Manufacturing Company.
Deze camera werd geladen met een zogenaamde daglicht rolfilm.
De lichtgevoelige filmstrook werd beschermd door een langere strook donker papier Samen waren ze opgerold op een spoel.
Door de daglicht rolfilm hoefde de fotograaf niet meer naar een donkere ruimte om de film te verwisselen, maar kon dit overal doen.
Dit verlaagde de drempel om te gaan fotograferen.
De Agfa Clack
auteur : Milou Kruysdijk - vrije foto
Boxcamera's werden steeds goedkoper en werden in grote aantallen gemaakt waardoor de "gewone man" in de gelegenheid werd gesteld kennis te maken met de fotografie.
Vanaf het begin van de 20e eeuw verkreeg de boxcamera een grote populariteit; er was een groot aantal fabrikanten.
In de jaren '50 was de "Agfa Clack" van Agfa-Gevaert een van de meest verkochte fototoestellen in Europa.
Na circa 1960 werd de boxcamera verdrongen door zogenaamde casettecamera's en de eenvoudige kleinbeeldcompactcamera.