De breedsnuithalfmaki of Bandro (Prolemur simus) is een echte maki uit de familie der maki's (Lemuridae).
Deze halfapen zijn endemische dieren op het eiland Madagaskar.
Engels : greater bamboo lemur, broad-nosed bamboo lemur, broad-nosed gentle lemur Duits : Große Bambuslemur, Großer Halbmaki, Breitschnauzen-Halbmaki Frans : Le Grand Hapalémur
Breedsnuithalfmaki
auteur : Cédric Girard-Buttoz CC 3.0
De breedsnuithalfmaki heeft een dichte, kortharige grijsbruine vacht.
Van onder zijn de halfmaki's lichter gekleurd en de kop, schouders en bovenste ledematen zijn meer roodbruin.
De ronde kop is grijsbruin van kleur met een betrekkelijk korte en brede snuit.
Een volwassen breedsnuithalfmaki een kop-romplengte van 40 tot 42 cm, een staartlengte van 45 tot 48 cm en een lichaamsgewicht van 2,2 tot 2,5 kg.
Prolemur simus
foto : J-Y Robert op helpsimus.org
De breedsnuithalfmaki behoort tot de 25 meest bedreigde soorten primaten.
Volgens onderzoek uit 2008 waren er toen nog 100 tot 160 dieren over in een klein aantal onderling geïsoleerd voorkomende populaties.
Het leefgebied van de breedsnuithalfmaki wordt bedreigd door zwerflandbouw, omzetting van bos in landbouwgebied, mijnbouwactiviteiten, illegale houtkap, de oogst van bamboe, jacht en het gebrek aan water door klimaatverandering.
Daarom staat de breedsnuithalfmaki als ernstig bedreigd op de internationale rode lijst.
Breedsnuithalfmaki
auteur : dipity.com
Uit subfossielen blijkt dat de breedsnuithalfmaki ooit over heel Madagaskar verspreid voorkwam.
Volgens onderzoek uit 2008 is het verspreidingsgebied ingekrompen tot een paar restanten regenwoud in het zuidoosten en midden zuiden van het eiland.
Het leefgebied is regenwoud waarin ook de Madagaskarreuzenbamboe (Cathariostachys madagascariensis) groeit.
Deze halfmaki eet bijna uitsluitend (95%) de jonge scheuten, bladeren en het merg van deze bamboesoort.
Daarnaast bleek uit onderzoek dat hij nog zeven andere soorten planten eet.
De breedringbrilvogel (Zosterops poliogastrus) is een vogel uit de familie van de brilvogels (Zosteropidae) die leeft in het noordoosten van Afrika in de landen Kenia, Tanzania, Soedan, Ethiopië en Eritrea.
Zijn natuurlijke habitat vormen vochtige bergachtige bossen, maar hij komt ook voor op plantages en soms zelfs in tuinen.
De breedringbrilvogel is net als alle andere brilvogels een olijfgroene vogel met een gele keel, een zwarte puntige snavel en een witte oogring.
Zoals zijn naam echter ook al aangeeft, is de oogring van de breedringbrilvogel veel breder dan gewoonlijk.
De breedringbrilvogel leeft vaak in grote groepen, die een behoorlijk lawaai produceren.
Breedringbrilvogels foerageren meestal hoog in de bomen van het regenwoud, hoewel soms echter ook op of vlakbij de grond.
Ze eten insecten en verschillende soorten vruchten, waaronder bessen.
Zosterops poliogastrus
auteur : Stefan Helming op ibc.lynxeds.com
Beide breedringbrilvogels bouwen een komvormig nest wat bestaat uit grassen, mossen en korstmossen.
De binnenkant wordt bekleed met vezels.
Het nest wordt vastgemaakt aan de takken van een struik of kleine boom.
Er worden twee tot vier eieren gelegd, die slechts elf of twaalf dagen door het vrouwtje worden bebroed.
Zosterops kikuyuensis
auteur : birdy&Srernenlaus CC 2.0
De mannetjes zijn alleen in de paartijd erg territoriaal en bevechten elkaar om het grootste vrouwtje.
Het aantal eieren dat een vrouwtje produceert hangt namelijk samen met de grootte van het vrouwtje en er worden 8 tot 22 eitjes gelegd.
Het vrouwtje bewaakt deze tot ze uitkomen wat wel meer verwante soorten doen.
De breedringbrilvogel kent vele ondersoorten, waarvan sommige gebonden zijn aan afgelegen berggebieden.
Vier ondersoorten worden door sommigen gezien als een aparte soort:
De breedkopskink heeft een forse kop die breed en driehoekig is dankzij de grote bek.
Hiermee kan een beet worden toegediend die erg pijnlijk is maar geen verwondingen zal veroorzaken.
Het is een van de twee grotere soorten uit het geslacht Plestiodon met ruim 30 centimeter en de staart maakt daarvan bijna de helft uit.
Het lichaam is erg rond en de staart groot en dik zodat de hagedis een worst-achtig uiterlijk heeft.
De schubben zijn erg glad en een tekening ontbreekt bij volwassen mannetjes, de vrouwtjes hebben vijf lichte strepen op de kop en in de nek tot aan de staart en juvenielen zijn donkerbruin tot zwart, duidelijk gestreept en hebben een blauwe staart.
In de paartijd kleurt de kop van de mannetjes helder oranje om zo een vrouwtje te lokken.
Vrouwtjes zijn bij deze soort iets groter dan de mannetjes.
De breedkopskink komt voor in een groot aantal staten in het zuidoostelijk deel van de Verenigde Staten, en leeft in bossen, bosranden en andere gebieden met bomen, vooral eikenbomen hebben de voorkeur.
Het is een van de weinige Plestiodon- soorten die regelmatig klimt, al is het voornamelijk om te vluchten en rusten, jagen doet de skink het liefst op de bodem tussen de bladeren en het mos.
Het voedsel bestaat uit insecten en andere ongewervelden.
Breedkopskink
De mannetjes zijn alleen in de paartijd erg territoriaal en bevechten elkaar om het grootste vrouwtje.
Het aantal eieren dat een vrouwtje produceert hangt namelijk samen met de grootte van het vrouwtje en er worden 8 tot 22 eitjes gelegd.
Het vrouwtje bewaakt deze tot ze uitkomen wat wel meer verwante soorten doen.
De juvenielen zijn bij de geboorte ongeveer 6 tot 8 centimeter lang.
Er werd in de streken waar de breedkopskink voorkomt nog wel eens verondersteld dat deze soort giftig is, en de soort wordt zelfs 'schorpioen' genoemd.
Dit is echter een mythe, buiten een pijnlijke beet is de skink totaal ongevaarlijk voor de mens.
De breedgehaakte hermelijnbladroller heeft een spanwijdte tussen de 15 en 18 millimeter.
De vlinders lijken op het eerste gezicht veel op enkele andere soorten uit de genera Epiblema (waar de soort voorheen ook toe gerekend werd) en Notocelia, maar onderscheid zich door de diagonale geelbruine lijntjes aan de buitenkant van de voorvleugel.
De vliegtijd is in juni en juli, de vlinders vliegen s nachts en komen dan op licht.
Notocelia trimaculana
foto : Jean Luc Kerveadou op www.galerie-insecte.org
De breedgehaakte hermelijnbladroller heeft als waardplanten Meidoorn (Crataegus), sleedoorn (Prunus spinosa) en peer (Pyrus).
De breedbandhuismoeder is in Nederland en België een algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
Rups van de Breedgehaakte hermelijnbladroller
foto : T.Muus op www.microlepidoptera.nl
De rups heeft een zwarte kop en nekschild en een roodbruine buik en leeft op de bladeren van de waardplant.
Het is vooral een soort van hagen in open cultuurlandschap, kalkgrasland en open bossen.
De breedborstloopkever (Abax parallelepipedus) is een kever die behoort tot de familie loopkevers (Carabidae).
In Europa komt de soort nog algemeen voor.
Engels : Abax parallelepipedus Duits : Große Breitkäfer Frans : La féronie noire
Breedborstloopkever
auteur : James Lindsey's Ecology _ Commanster Site CC 3.0
Deze geheel diepzwarte loopkever is te herkennen aan het relatief brede, glanzende en gladde borststuk, de dekschilden zijn sterk in de lengte gegroefd.
De achterzijde van het halsschild is breder dan de voorzijde.
Op het halsschild zijn enkele lichte, langwerpige groeven aanwezig.
Het is met een lengte van 16 tot 22 millimeter een wat grotere soort.
De larve is zeer langwerpig van vorm, heeft een borstelige beharing op de segmenten en twee relatief lange behaarde staartdraden.
De zes poten zitten vooraan de kop en de grote, tangachtige kaken zijn duidelijk zichtbaar.
Ook de larve is nachtactief en carnivoor.
Zoals de meeste loopkevers is het een bodembewonende soort, die zich verschuilt onder stenen, houtblokken, bladeren en andere objecten in allerlei biotopen, liefst meer begroeide plaatsen als bossen.
De breedborstloopkever is nachtactief en verstopt zich overdag.
De breedbekstrandloper is 17 à 18 centimeter lang en is kleiner dan de bonte strandloper (Calidris alpina), maar groter dan de kleine strandloper (Calidris minuta).
De soort heeft opvallend korte poten en een lange snavel met een zwarte basis en een geknikte punt.
De bovenzijde is donker met lichte, snipachtige strepen.
De onderzijde is wit.
In de winter is hij meer grijs van kleur.
De breedbekstrandloper komt voor op begroeide slikken, op vloeivelden en in moerassen en in mindere mate langs de zeekust.
Het voedsel van de breedbekstrandloper bestaat uit insecten, slakken, wormen en zaden.
Het broedgebied bevindt zich in Noord-Europa en met name op natte venen en in moerassen.
Het overwinteringsgebied bevindt zich in het Middellandse Zeegebied.
De breedbandhuismoeder (Noctua fimbriata) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
De soort komt verspreid over Europa, Klein-Azië, de Kaukasus en Noord-Afrika voor, al is de zuidelijke grens onduidelijk door verwarring met de sterk gelijkende soort Noctua tirrenica.
Engels : Broad-bordered Yellow Underwing Duits : Bunte Bandeule Frans : la Frangée
Opvallend zijn het brede borststuk en de elkaar sterk overlappende vleugels.
De voorvleugel van het mannetje is roodachtig bruin tot olijfgroen, die van het vrouwtje lichtbruin, lichtgroen of roodachtig bruin.
De vlinder kent één jaarlijkse generatie die vliegt van halverwege juni tot en met september.
De soort overwintert als jonge rups dicht bij de grond en verpopt zich ondergronds.
De breedbandhuismoeder heeft als waardplanten allerlei kruidachtige planten als zuring en brandnetel en soms ook houtige lage planten.
De vlinders komen op smeer en in kleine aantallen op licht.
De breedbandhuismoeder is in Nederland en België een algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
Rups van de Breedbandhuismoeder
auteur : Michel Kettner op www.lepiforum.de
Noctua: noctus, noctu = de nacht, 's nachts.
Noctua is ook een uilensoort met kleine oortjes en gewijd aan Minerva.
Of Linnaeus aan deze vogel dacht toen hij de naam gaf is onbekend, opvolgers legden wel dit verband.
Deze naam werd ook de familieaanduiding, zowel in de wetenschappelijke naam als in het Nederlandse uilen.
De essentie dient gezocht te worden in de nachtelijke leefwijze van deze vlinders.
fimbriata: fimbriatus = franje, rand, naar de oranje rand op de achtervleugel die sterk contrasteert met de zwarte band.
De uitgang -ata is een uitgang die hoort bij spanners en Linnaeus heeft dan ook een poging gedaan (1767) om de naam te veranderen naar fimbria.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet.nl
- tinternet
De breedbandgroefbij (Halictus scabiosae) is een vliesvleugelig insect uit de familie Halictidae.
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1790 door Rossi.
In Nederland wordt de breedbandgroefbij alleen aangetroffen rond Maastricht en langs de Maas tot in Midden-Limburg.
Het geschikte biotoop zijn de schrale graslanden en bloemrijke uiterwaarden.
De vliegtijd is van mei tot half september.
Halictus scabiosae - mannelijk
foto : P. Falatico op aramel.free.fr
De breedbandgroefbij graaft zijn nest horizontaal in lemige grond.
In steile wanden, soms in groepjes bij elkaar.
De bevruchte vrouwtjes overwinteren met een aantal bij elkaar in het nest.
Eên van de vrouwtjes legt in het voorjaar eitjes, de anderen fungeren als werksters.
De breedbandgroefbij staat op de rode lijst als zeer zeldzaam.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wildebijen.nl
- tinternet
De breedbanddwergzandbij (Andrena pusilla) is een vliesvleugelig insect uit de familie Andrenidae.
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1903 door Pérez.
Breed wollegras (Eriophorum latifolium) is een plant uit de cypergrassenfamilie (Cyperaceae).
De soort komt voornamelijk voor in West-Siberië, de Kaukasus en in Europa, behalve in de meest zuidelijke delen.
Breed wollegras komt verder in heel Europa voor tot op 2100 m hoogte.
Engels : Broad-leaved cottongrass Duits : Breitblättrige Wollgras Frans : La Linaigrette à feuilles larges
Breed wollegras
foto : fitoapteke.org
Breed wollegras is een vaste, pollenvormende plant zonder wortelstokken.
De 2-6 mm brede bladeren zijn v-vormig en hebben een driekantige top.
De plant wordt 30-60 cm hoog en bloeit in april en mei met 4-12 cm lange aren.
De kafjes zijn eennervig.
De aartjes zijn tweeslachtig en hebben een wollig pluis.
Het breed wollegras bloeit van mei tot en met juli als aren.
De aren zijn kleiner dan die van Veenpluis, tot 1 cm.
Ze bevatten tot 30 bloemen.
De vruchten dragen witte haren, die tot 2½ cm lang worden.
Eriophorum latifolium
auteur : J.F. Gaffard CC 3.0
Groeit op zonnige plaatsen op natte, voedselarme, zwak zure, ijzerrijke grond (humeuze tot venige grond, laagveen en leem).
Het breed klokje groeit in hooiland (blauwgrasland) en moerassen (bronmoeras).
In Nederland is het breed wollegras zeer zeldzaam in het oosten van het land. Elders verdwenen.
In Vlaanderen: op de rode lijst, beschermd, zeer zeldzaam.
In Wallonië: op de rode lijst, bescherdmd, zeer zeldzaam in Lotharingen (in de zuidelijke Ardennen).
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
De plant wordt 60-90 cm hoog, vormt een dikke, knolachtige wortelstok en heeft een stevige, stompkantige stengel.
De stengel kan kaal of zachtbehaard zijn.
De bladeren zijn zachtbehaard.
De onderste bladeren zijn eirond tot langwerpig en hebben een gevleugelde bladsteel.
De bovenste bladeren zijn zittend.
Het breed klokje bloeit in juni en juli met lichtviolette, maar soms met witte bloemen.
De bloemkroon is 40-55 mm lang en de bloembuis is van binnen onbehaard.
De kelkslippen zijn eirond tot lancetvormig.
De bloeiwijze is een tros.
De knikkende vrucht is een doosvrucht met strooigaatjes waar de zaden door vrijkomen.
De witte Campanula latifolia
foto : Michaela Hinterleitner
auteur : Geiserich77 CC 3.0
Groeit op licht beschaduwde plaatsen op vochtig tot vrij natte, matig voedselrijke, neutrale tot vaak kalkhoudende, humeuze grond (klei en zavel).
Het breed klokje groeit in loofbossen, ravijnbossen, bergbossen (langs beken), langs bospaden, parkbossen en bij buitenplaatsen.
In Nederland is het breed klokje beschermd als zeer zeldzaam ingeburgerd op en nabij buitenplaatsen.
In Vlaanderen: op de rode lijst, zeer zeldzaam ingeburgerd.
In Wallonië: op de rode lijst, zeer zeldzaam ingeburgerd.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
Het breed fakkelgras wordt 40-90 cm lang en vormt dichte harde zoden met weinig opstaande, harde stengels.
De stengel is bij de bovenste bladschede tot 1,2 mm dik.
De tot 5 mm brede bladeren hebben langs de rand en vaak ook op de bovenkant lange haren.
Het tongetje is 0,7 mm breed.
Breedfakkelgras bloeit van juni tot juli met een 8 tot 16 cm lange pluim.
De aartjes zijn 5-7 mm lang en bestaan meestal uit drie bloemen. De kelkkafjes zijn tweenervig.
Het bovenste kelkkafje is 6 mm en het onderste 4,8 mm lang.
Het bovenste kroonkafje (palea) is 5,2 mm lang.
De helmknoppen zijn vuilviolet.
De vrucht is een graanvrucht.
Duizend zaadjes xegen 0,4 à 0,5g.
Koeleria pyramidata
foto : www.fao.org
Groeit op zonnige plaatsen op matig droge, matig voedselarme, weinig of niet bemeste, kalkhoudende grond (mergel).
Breed fakkelgras groeit in graslanden op kalkhoudende grond.
Breed fakkelgras staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en matig afgenomen.
De plant komt in Nederland voor in Zuid-Limburg.
In Vlaanderen komt de plant niet voor.
In Wallonië zeldzaam tot zeer zeldzaam in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen.
Op de rode lijst als ernstig bedreigd.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 18 en 21 millimeter.
De kleurstelling op de voorvleugel is grijs met bruin, en de tekening is scherp.
Achter de niervlek ligt een lichte zone tot de achterste dwarslijn, waarin een grove W-vorm herkenbaar is.
De achtervleugel is vuilwit met donkere bestuiving.
Op grond van uiterlijke kenmerken vrijwel niet te onderscheiden van het verborgen boswitje.
Alleen als bij het mannetje de donkere vlek in de vleugelpunt aan de binnenzijde hol is of afloopt langs de voorrandader, is met zekerheid sprake van een boswitje.
De rups wordt slechts zelden gezien.
De soort overwintert als gordelpop tegen een stengel.
Lacanobia w-latinum
foto : A.Linda op aramel.free.fr
De brede-w-uil gebruikt allerlei kruidachtige en houtige planten als waardplanten.
De rups is te vinden van juni tot augustus.
De rups foerageert ´s nachts.
De soort overwintert als pop in de grond.
De brede-w-uil is in Nederland en België een zeldzame soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
De vlinder kent één generatie die vliegt van eind april tot en met juli.
rups van de brede-w-uil
foto : Philippe Mothiron op lepinet.fr
Lacanobia: een foute schrijfwijze van lachanobia; lakhana = groenten en bioo = leven.
Het oorspronkelijke genus was uitgebreider en omvatte ook een aantal groente-eters, zoals M. brassicae.
w-latinum: w-latinum verwijst naar de twee naast elkaar liggende V's.
Het Latijnse alfabet kent geen W en dus moest de W gelatiniseerd worden: w-latinum.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet.nl
- tinternet
Brede wolfsmelk (Euphorbia platyphyllos) is een eenjarige plant die behoort tot de wolfsmelkfamilie (Eurphorbiaceae).
De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als een soort die in Nederland zeer zeldzaam en sterk afgenomen is.
De plant komt voor in de gematigde gebieden van het noordelijk halfrond.
Engels : Broad-leaf Spurge Duits : Breitblättrige Wolfsmilch Frans : Euphorbe à feuilles plates, Euphorbe à larges feuilles
De plant wordt 30-60 cm hoog.
De eivormige, 1,5-4 cm lange bladeren hebben een iets hartvormige voet en zijn licht- of geelachtig groen.
De spitse top is fijn getand.
klieren van de Euphorbia platyphyllos
auteur : Fornax CC 3.0
Brede wolfsmelk bloeit van juli tot in september met meestal vijfstralige schermen.
De bloeiwijze is een cyathium.
De driehoekige schutbladen onder de bloempjes lijken net normale blaadjes en kleuren in een ouder stadium paars.
De eenslachtige bloem heeft halvemaanvormige klieren zonder hoorntjes.
De vruchtkleppen hebben langs de middennerf en langs de groeven halfbolvormige wratten.
vruchten van de Brede wolfsmelk
auteur : Fornax CC 3.0
De vrucht is een 2-3 mm brede, driekluizige kluisvruchten met één, olijfbruin, 1,8-2,2 mm lang zaadje per kluis.
De plant komt voor op bouwland met vochtige, kalkhoudende kleigrond.