De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 14 en 19 millimeter.
De grondkleur van de voorvleugel is meestal geelachtig bruin of koperbruin met een grijsachtige of roodachtige tint.
De binnenste lob van de niervlek is donker gevuld.
De golvende donkergrijze of bruine dwarslijnen en de middenschaduw variëren sterk in intensiteit.
De lichte geelachtige golflijn heeft aan de binnenzijde een rode afzetting, soms gevolgd door een brede donkere zone.
Sterk getekende vlinders hebben donkere aders.
De achtervleugel is grijs met een brede bruinwitte wig langs de voorrand.
De bruine herfstuil is in Nederland en België een algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
Er zijn enkele gelijkende soorten zoals de geelbruine herfstuil (A. macilenta) en de populierengouduil (Xanthia ocellaris).
Zijn habitat zijn loofbossen, struwelen, parken en tuinen.
De waardplanten zijn diverse loofbomen, waaronder iep, (ratel)populier en gewone es, later ook diverse kruidachtige planten.
Rupsen van de bruine herfstuil
auteur : Arp CC 3.0
De vliegtijd is van half augustus tot eind november in één generatie.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken overrijpe bramen en bloemen van onder andere klimop en struikhei.
Rups : maart - juni.
De rups foerageert eerst in de bloemen van de waardplant, later zit hij onbeschut op de plant en eet van de bladeren; sommige rupsen laten zich met de uitgebloeide katjes op de grond vallen en eten daarna van kruidachtige planten. De rups maakt een cocon in de grond en verpopt zich daarin ongeveer zes weken later. De eieren worden vlak naast de knoppen van de waardplant afgezet en overwinteren.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De herfstuilen vliegen in het najaar.
De grondkleur van deze vlinder is bruin.
Agrochola : agros = een veld, de grondkleur en khole = bitterheid, gal, de kleur van gal: groen- of, zoals hier, geelachtig; naar de kleur van een aantal van deze soorten. circellaris : circelus = een smalle ring. Verwijzend naar de vlekken die van dezelfde grondkleur zijn als de vleugels, maar wel een donkere ring hebben.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 16 en 22 millimeter.
Een bruingrijze spanner met langs alle vleugels een donkerbruine zoom.
Verse vlinders hebben een purperachtige tint.
Op de voorvleugel bevinden zich aan de voorrand drie zeer donkerbruine vlekken, waarvan de middelste overgaat in een smalle donkerbruine dwarslijn die steeds vager wordt.
Het mannetje heeft geveerde antennen.
Het vrouwtje is kleiner en bruiner.
Selidosema brunnearia
auteur : Wolfgang Wagner op www.pyrgus.de CC 3.0
Het is een zeldzame soort die in de duinen van Noord- en Zuid-Holland en op de Waddeneilanden echter vrij frequent voorkomt, op de zandgronden in het binnenland schaars en verspreid.
In de rest van het land komt deze soort niet voor.
Zijn habitat zijn duinen, heiden en (kalk)graslanden.
De waardplanten zijn struikhei, brem, zuring en rolklaver.
Rups van de bruine heispanner
auteur : Wolfgang Wagner op www.pyrgus.de
De vliegtijd is van half juli tot eind augustus in één generatie.
De vlinders worden gemakkelijk uit de hei of van kale open plekjes opgejaagd, ook bij bewolkt weer.
Ze vliegen vanaf de schemering en komen meestal in kleine aantallen op licht.
Rups : september - juni.
De soort overwintert als jonge rups op de waardplant en verpopt zich in een cocon op of in de grond.
Een woordje bij de Nederlandse naam : Dit is een spannersoort van heidegebieden en de kleur van de vlinder is overwegend bruin.
Selidosema : delis, selidos = het gangpad tussen twee banken, de banken zelf, een rij stoelen in een theater, een bladzijde vol lijnen en sema = een kenteken, dit geeft een gevoel van een brede rij of een brede band; hier betrekking hebbend op de brede donkere band langs de achterranden. Een andere niet Nederlandse soort die Hübner ook in dit genus onderbracht is S. taeniolaria, taeniola = een smalle band. brunnearia : brunus = bruin, naar de grondkleur van deze soort.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine heide-uil (Polia bombycina) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
De wetenschappelijke naam van deze soort is wetenschappelijk beschreven door Hufnagel in 1766.
De soort komt verspreid over Europa voor.
Engels : Pale Shining Brown Duits : Hauhechel-Blättereule Frans : Polia bombycina
Bruine heide-uil
auteur : Josef Dvorák op www.biolib.cz CC 3.0
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 19 en 23 millimeter.
Verse exemplaren van deze uil hebben een enigszins glanzende lichtbruine, soms roodachtig getinte voorvleugel.
De ringvlek en de niervlek zijn groot en meestal duidelijk afgetekend.
De lichte, soms onderbroken golflijn is aan de binnenzijde onregelmatig donkerbruin afgezet, in de binnenrandhoek vormen de golflijn en deze donkere afzetting samen een opvallende scherpe, naar binnen wijzende punt.
Heel zelden worden zilverachtig grijze vlinders waargenomen.
Gelijkende soorten zijn de gerande marmeruil (P. hepatica), de marmeruil (P. nebulosa) en de graswortelvlinder (Apamea monoglypha).
Polia bombycina
auteur : Andrej Makara op www.biolib.cz CC 3.0
De bruine grasuil is in Nederland en België een zeldzame soort die voorkomt in de duinen en op de zandgronden in het binnenland.
Zijn habitat zijn ruige graslanden en open bossen.
De waardplanten zijn diverse kruidachtige planten, in het voorjaar ook houtige planten en loofbomen.
Rups van de bruine heide-uil
auteur : Josef Dvorák op www.biolib.cz CC 3.0
De vliegtijd is van half mei-eind juli in één generatie.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen van onder andere valse salie, blaassilene, slangenkruid en spoorbloem.
Rups : juli - april.
De soort overwintert als halfvolgroeide rups en verpopt zich in de grond.
Een woordje bij de Nederlandse naam : Deze soort heeft onder meer struikheide als waardplant en de kleur van de vlinder is (meer grijs dan) bruin.
Deze groenuil heeft een tekening waarin zowel bruin als groen belangrijk zijn.
Polia : polios = grijs, wijzend op de grondkleur van een aantal soorten binnen dit genus. bombycina : bombycinus = zijden, naar de zijden glans op de voorvleugels.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine groenuil (Anaplectoides prasina) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
De wetenschappelijke naam van deze soort is wetenschappelijk beschreven door Denis & Schiffermüller in 1775.
De soort komt verspreid over het Palearctisch en Nearctisch gebied voor.
Engels : Green Arches Duits : Grüne Heidelbeereule Frans : la Noctulelle verte, la Noctulelle couleur d'herbe
Bruine groenuil
auteur : G. Tuinstra op www.vlinderwerkgroepfriesland.nl
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 20 en 25 millimeter.
De voorvleugel is gemarmerd met een mengeling van grijsachtig bruin, mosgroen en wit.
Verse vlinders zijn goed herkenbaar aan de overheersend mosgroene kleur, deze verdwijnt echter snel bij blootstelling aan zonlicht en afgevlogen exemplaren lijken meer geelachtig grijs.
De omtrek van de uilvlekken en de sterk gegolfde dubbele dwarslijnen zijn zwart, in het middenveld en/of aan de binnenzijde van de golflijn bevindt zich soms een vage zwarte band.
Tussen de niervlek en de buitenste dwarslijn ligt gewoonlijk een grote lichtgroene of soms witachtige vlek.
Op het groene borststuk bevindt zich een roestbruin haarbosje en de achtervleugel is gelijkmatig donkergrijs met witte franje.
Anaplectoides prasina
auteur : Donald Hobern CC 2.0
De bruine grasuil is in Nederland en België een zeldzame soort die verspreid over het hele land kan worden waargenomen; wordt vooral waargenomen op de zandgronden en is op sommige vliegplaatsen vrij gewoon.
Zijn habitat zijn loofbossen en struwelen.
De waardplanten zijn diverse kruidachtige planten, loofbomen en struiken, waaronder bosbes, berk, zuring, kamperfoelie en braam.
De vliegtijd is van half mei-begin augustus in één generatie.
De vlinders komen op licht, maar vooral op smeer.
de tweede generatie is partieel.
De vlinders rusten overdag op of in de buurt van de waardplant en worden gemakkelijk opgejaagd.
Ze vliegen vooral in de schemering, ze bezoeken bloemen en komen op licht.
Rups : augustus-mei.
De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag.
De soort overwintert als rups en verpopt zich in de grond.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De groenuilen hebben groen op de voorvleugels.
Deze groenuil heeft een tekening waarin zowel bruin als groen belangrijk zijn.
Anaplectoides : a- = een ontkenning, dan volgt een verbindings n en daarna het genus Aplectoides. Dit is dus geen Aplectoides en dat is een genus dat in Noord-Amerika voorkomt. prasina : prasina = de groene kleur van look, naar de groene kleur van de voorvleugels.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine grijsbandspanner (Cabera exanthemata) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners.
De wetenschappelijke naam van deze soort is wetenschappelijk beschreven door Scopoli in 1763.
De bruine grijsbandspanner komt voor in het Palearctisch gebied.
Engels : Common Wave Duits : Brauntirn-Weissspanner Frans : la Cabère pustulée
Bruine grijsbandspanner
auteur : Olaf Leillinger CC 2.5
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 14 en 16 millimeter.
Een lichtbruin tot bruingrijs gespikkelde witte spanner met lichtbruine dwarslijnen, drie op de voorvleugel en twee op de achtervleugel. De spikkeling op de vleugels varieert in intensiteit, bij het vrouwtje is deze meestal sterker.
Een gelijkende soort is de witte grijsbandspanner (C. pusaria), de dwarslijnen zijn grijzer en minder gebogen.
Cabera exanthemata
auteur : Han Klein Schiphorst op www.vlindernet.nl
De bruine grasuil is in Nederland en België een algemene nachtvlinder.
Zijn habitat zijn bossen en wilgenstruwelen, vaak op natte plaatsen.
De waardplanten zijn diverse bomen en struiken, met een voorkeur voor wilg en populier.
Rupsen van de bruine grijsbandspanner
auteur : Joke Stuurman op www.vlindernet.nl
De vliegtijd is van eind april tot half september, in twee generaties.
de tweede generatie is partieel.
De vlinders rusten overdag op of in de buurt van de waardplant en worden gemakkelijk opgejaagd.
Ze vliegen vooral in de schemering, ze bezoeken bloemen en komen op licht.
Rups : juni-september.
vaak in meerdere stadia tegelijk aanwezig.
De soort overwintert als pop in de strooisellaag of in de bovenste bodemlaag.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De bandspanners hebben een bandtekening dwars over de vleugels.
Er lopen smalle grijze banden over de vleugels en een bruine bespikkeling onderscheidt deze soort van de witte grijsbandspanner.
Cabera : Cabera is een dochter van Proteus, een oude zeeman met profetische gaven, hij bleef zichzelf steeds veranderen om te vookomen dat hij gevangen werd om profetische uitspraken te moeten doen. exanthemata : exanthema = een aandoening van de huid, verwijzend naar de stippeltjes op de vleugels. Scopoli vindt deze stipjes roodachtig, Macleod vindt ze grijs. Scopoli was ook arts, vandaar die huidaandoening.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine grasuil (Rhyacia simulans) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen (Noctuidae).
De wetenschappelijke naam van deze soort is als Phalaena simulans voor het eerst geldig gepubliceerd door Michael Denis en Ignaz Schiffermüller in 1775.
De eerste publicatie als Rhyacia simulans gebeurde door Hufnagel in 1766.
De soort komt verspreid voor van het westen van Noord-Afrika en Europa tot Centraal-Azië.
De begrenzing in Azië is niet precies bekend doordat de soort Rhyacia arenacea is afgesplitst.
Engels : Dotted Rustic Duits : Simulans-Bodeneule Frans : la Noctulelle pyrophile
De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 17 en 21 millimeter.
De grondkleur van de voorvleugels is licht grijsbruin.
De tekening is tamelijk fijn donkergrijs.
De binnenste dwarslijn is dubbel en valt daardoor goed op.
De achtervleugel is licht grijsbruin met over het grootste deel van de vleugel een donkergrijze waas.
Een gelijkende soort is de donkere aarduil (Spaelotis ravida) is egaler bruinachtig grijs en mist de stippen in het zoomveld, heeft bovendien meestal een zwarte streep in het wortelveld.
De bruine grasuil is in Nederland en België een zeldzame soort.
Zijn habitat zijn ruige graslanden, wilde tuinen, struwelen en open bossen.
De waardplanten zijn diverse kruidachtige planten en grassen.
Rupsen van de bruine grasuil
auteur : Karl Rasch op www.lepiforum.de
De vliegtijd is van begin juni-half oktober in één generatie.
De vlinders komen uit, vliegen een korte periode en zoeken dan een plek om te overzomeren (aestivatie) in bijvoorbeeld een schuur, tunnel, grot of groeve.
Ze bezoeken bloemen van onder andere spoorbloem en vlinderstruik en komen zowel op licht als op smeer.
Ze worden ook wel binnenshuis aangetroffen.
Rups : september-april.
De soort overwintert als rups en verpopt zich in het voorjaar onder de grond.
Een woordje bij de Nederlandse naam : Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
De grondkleur van deze grasuil is altijd een bruintint.
Rhyacia : rhuax = een stroom, een beek, naar de getande lijnen op de voorvleugel die Hübner aan stromend water deed denken, een thema dat hij frequent gebruikte bij de spanners. simulans : simulans = voorgeven, doen alsof; mogelijk heeft dit betrekking op het gedrag van de vlinder tijdens de overzomering in augustus: hij doet dan alsof hij dood is. Hufnagel kan dit verschijnsel best hebben opgemerkt.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 20 millimeter.
De olijfbruine voorvleugel heeft een groenige glans en een bont patroon van witte, zwartgerande vlekken en dwarslijnen, de hoeveelheid wit kan variëren.
De ringvlek en de niervlek zijn groot en wit met daarin zwarte lijntjes, de eveneens witte halvemaanvormige tapvlek kan donker gevuld zijn.
Een gelijkende soort is de witvlek-silene-uil (Hadena albimacula) is kleiner en mist de olijfgroene tint, de witte tekening is minder uitgebreid en in plaats van een halvemaanvormige witte tapvlek is een min of meer rechthoekige vlek aanwezig.
Crypsedra gemmea
auteur : Martin Scheper op www.natuurfotoalbum.eu
Een zeldzame soort die vrijwel uitsluitend voorkomt op de Veluwe, recent ook waargenomen in Zuidoost-Friesland.
Zijn habitat zijn heiden en andere open, grazige gebieden.
De waardplanten zijn diverse grassen, waaronder vooral pijpenstrootje.
De vliegtijd is van begin juli-begin september in één generatie.
De vlinders komen op smeer.
Rups : april-juni.
De rups leeft eerst op de halmen van de waardplant, later dicht bij de grond in gangen die bekleed zijn met afgebeten plantendelen, in deze gangen vindt ook de verpopping plaats.
De soort overwintert als ei.
Een woordje bij de Nederlandse naam : de witte vlekken doen denken een steensoort, in dit geval graniet. De wetenschappelijke soortnaam wijst op kostbaarder steensoorten.
De grondkleur is een mooie bruintint.
Crypsedra : de herkomst van deze naam is onbekend. gemmea : gemmeus = versierd met kostbare stenen. Verwijzend naar de opvallende witte vlekken op de donkerder grondkleur.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine glazenmaker (Aeshna grandis) is een libel uit de familie van de glazenmakers, de Aeshnidae.
Voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Linnaeus in 1758.
De soort komt voor in Centraal- en Noord-Europa.
Ontbreekt in Zuidwest-Frankrijk en het Iberisch Schiereiland (uitgezonderd Pyreneeën), grote delen van Italië en Zuidoost-Europa.
Wel in Groot-Brittannië en Ierland.
Zeldzaam in Schotland.
Oostelijk tot aan het Baikalmeer.
Niet in Afrika.
De soort is in Nederland en België vrij algemeen.
Engels : Brown Hawker Duits : Braune Mosaikjungfer Frans : La Grande Aeschne
De spanwijdte ligt tussen de 95 en 105 millimeter, de lichaamslengte ligt tussen 70 en 77 millimeter.
Het is een forse glazenmaker, die door gekleurde vleugels extra groot overkomt.
Het lichaam is grotendeels bruin.
Zijkant borststuk met twee gele banden.
Vleugels oranjebruin, duidelijk donkerder dan de berookte vleugels van sommige andere glazenmakers.
Pterostigmas (een verdikt en opvallend gekleurd vlekje dat bestaat uit een of meerdere vleugelcellen in de vleugel van een insect) bruin.
Mannetje : blauwe vlekjes op zijkant van achterlijf, bovenzijde van segment 2 en bovenkant van de ogen.
Bovenzijde van overige achterlijfsegmenten met zeer kleine gele vlekjes.
Vrouwtje : gele vlekjes op zijkant van achterlijf en zeer kleine gele vlekjes op bovenzijde achterlijf.
Zijn habitat zijn rijk begroeide wateren, meestal in een bosrijke omgeving : vennen, plassen, laagveen, sloten etc.
Sporadisch ook bij langzaam stromend water.
De levenscyclus duurt een of twee jaar.
De (eerste) winter wordt als ei doorgebracht.
Uitsluipen (de vervelling van larve naar imago) gebeurt van begin juni tot in september, met een piek in juli en augustus.
De vliegtijd is van begin juni tot in oktober, vliegpiek in augustus.
Bruine glazenmakers zijn een groot deel van de dag actief, soms ook s ochtends vroeg en s avonds laat.
Ze vliegen in een rustig tempo hoog door de lucht, meestal op beschutte plaatsen (bv. halfopen bos).
Hier jagen ze op allerlei insecten, waaronder relatief vaak grote insecten.
Vlinders en andere libellen worden bijvoorbeeld regelmatig door bruine glazenmakers gevangen.
Mannetjes maken patrouillevluchten boven het open water, waarbij ze de komst van vrouwtjes afwachten en andere mannetjes verjagen.
Na de paring zet het vrouwtje solitair haar eitjes af in dode of levende planten.
Ook vermolmd hout en ander zacht materiaal langs de waterkant wordt gebruikt.
Aeshna : de herkomst van deze naam is onbekend grandis : groot, krachtig
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- libellennet
- tinternet
De bruine gent (Sula leucogaster) is een zeevogel die behoort tot de genten (Sulidae).
Voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Boddaert in 1783.
Ze broeden in grote kolonies op eilanden in de Caraïben en de Golf van Mexico.
Buiten het broedseizoen leven ze binnen de tropen verspreid over grote gebieden van de Atlantische en Grote Oceaan.
Er zijn ook recente waarnemingen uit Japan (op www.birdpix.nl).
Engels : Brown Booby, Booby, Booby Gannet, Brewster's Booby, White-bellied Booby Duits : Brauntölpel, Weißbauchtölpel Frans : Fou à ventre blanc, Fou brun
De vrouwtjes worden tot 80cm lang, bereiken een spanwijdte van 150cm en een gewicht van 1,3kg.
De mannetjes worden tot 75cm lang met een spanwijdte van 140cm en een gewicht tot 1kg.
Het hoofd en het grootste deel van het lichaam zijn bedekt met bruine veren, de rest is contrasterend wit.
Het vrouwtje legt 2 eieren, die lichtblauw van kleur zijn.
Zowel het mannetje als het vrouwtje broeden de eieren uit.
Vaak wisselen ze elkaar na 12 uur af.
Na ongeveer 43 dagen komen de eieren uit.
Het jong is nog niet zo mooi gekleurd als de ouders.
Als ze 2 tot 3 jaar oud zijn krijgen ze de kleur van de ouders.
Ze zijn pluizig en lichterbruin van kleur.
Tot die tijd krijgen ze nog eten van de ouders.
Vaak gebeurt dit om de 17 uur.
Bruine genten
auteur : U.S. Fish and Wildlife Service Headquarters CC 2.0
In de winter gaat ze de zee op, om daar te overwinteren.
Dit doen alleen de noordelijk levende bruine genten.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 20 millimeter.
In rusthouding lijkt deze uil sterk op een afgebroken takje of een stukje schors.
Tussen de smalle voorvleugels is in rusthouding een zwartachtige rugstreep met twee duidelijke haarbosjes zichtbaar; voor aan het borststuk bevindt zich een kuif en de puntige schouders steken uit als een paar oren.
De voorvleugel heeft een geelbruine grondkleur en is bij de voorrand doorgaans strokleurig; langs de binnenrand is de vleugel vaak donkerder, soms diep donkerbruin.
Soms komen lichtere of meer grijs getinte vlinders voor.
De niervlek is te zien als een vage vlek.
Kenmerkend is de dikke zwarte rand die vanuit de binnenrandhoek parallel aan de binnenrand naar het middenveld loopt en die doorsneden wordt door een lichte, ruwweg S-vormige lijn.
Een gelijkende soort is de geelbruine houtuil (L. socia) heeft een minder smalle en lichter gekleurde voorvleugel met een meer gebogen voorrand.
De donkere vlek in het middenveld raakt nooit de binnenrand en de dikke zwarte rand langs de binnenrand van de vleugel ontbreekt, hooguit zijn op deze plek twee pijlvormige bruine vlekken aanwezig.
Ook ontbreken de zwartachtige rugstreep en de haarbosjes.
Lithophane semibrunnea
auteur : chris bruggeman op waarnemingen.be
Een zeldzame soort die verspreid over het hele land kan worden waargenomen, op sommige vliegplaatsen vrij gewoon.
Zijn habitat zijn open loofbossen, moerasachtige gebieden en stedelijk gebied met aanplant van gewone es.
De waardplanten zijn de gewone es; mogelijk eik en sleedoorn.
De vliegtijd is van begin augustus-november en na de overwintering maart-half mei in één generatie.
De vlinders zijn vanaf de schemering actief, in het najaar bezoeken ze bloemen van klimop en overrijpe bramen, in het voorjaar wilgenkatjes.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer.
Rups : half april-juni.
De rups maakt een stevige cocon in de grond, waarin na één tot twee maanden de verpopping plaatsvindt.
De soort overwintert als vlinder, verborgen achter losse boomschors of op een andere beschutte plaats.
De paring vindt plaats in het voorjaar.
Lithophane : lithos = een steen en phaino, phan = blijken te zijn; de vlinder vertoont gelijkenis met een steen en valt in rust daardoor nauwelijks op (hoewel de soorten uit dit geslacht vaker op een paaltje of takje zitten te rusten). semibrunnea : semi- = half en brunneus = bruin; de helft van de vluegel die aan de voorrand ligt is lichter dan de andere helft.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
Het is een vrij zeldzame standvlinder die lokaal voorkomt op de hogere zandgronden in het binnenland, de duinen en Zuid-Limburg.
Gelijkende soorten zijn de iepenpage en de pruimenpage hebben respectievelijk een duidelijke of een iets minder duidelijke W bij de binnenrandhoek op de onderkant van de achtervleugel. Bovendien hebben deze beide soorten altijd een of twee blauwe vlekjes bij het staartje aan de achtervleugel.
Zijn habitat zijn bosranden, open bospaden, eikenhakhout, kapvlakten in eikenbossen en jonge eikenaanplant.
Satyrium ilicis
auteur : Laubaine op laubainerie.blogspot.be
De voorvleugellengte bedraagt ongeveer 16 millimeter.
De grondkleur van de bovenkant van de vleugels is donkerbruin, bij het vrouwtje bevindt zich op de voorvleugel een oranje vlek die bij het mannetje ontbreekt.
Over de onderkant van de achtervleugel loopt een dunne rij kleine witte vlekjes.
Bij de binnenrandhoek verloopt de lijn onregelmatig zigzaggend, maar vormt geen duidelijke of minder duidelijke W.
De rode maanvlekjes langs de achterrand van de onderkant van de achtervleugel zijn aan beide zijden zwart gerand.
De achtervleugel heeft een klein staartje; soms bevindt zich bij het staartje een blauwe vlek.
De vliegtijd is van half juni-begin augustus in één generatie.
De vlinders besteden relatief veel tijd aan nectardrinken.
De meest favoriete nectarplant is braam, maar ook op wilde liguster, sporkehout, jakobskruiskruid en koninginnenkruid zijn de vlinders aan te treffen.
De mannetjes verdedigen een territorium, vaak vanaf een bloeiend braamstruweel langs een bosrand.
Rups : begin mei-eind juni.
De rupsen eten eerst van de jonge twijgen, later van de bladeren van de waardplant.
De verpopping vindt plaats in de strooisellaag, vlak bij de waardplant.
De soort overwintert als ei aan een twijg van de waardplant.
Satyrium : saturos is een sater, een mythologische figuur die te maken heeft met de verering van Baccus, in de kunst vaak afgebeeld met de hoorns en de staart van een geit. De saters leefden zich uit in wellustige dansen met de nimfen en deze dansen worden in verband gebracht met de vliegwijze van de vlinders.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet