De woerd heeft een zwarte kruin op het voorhoofd en de kin. Een opvallende, halvemaanvormige, witte vlek tussen oog en snavel De rest van de kop is blauwgrijs. De voorvleugel is hemelsblauw tot spiegelgroen. De onderkant is okergeel met dicht op elkaar staande ronde zwarte vlekjes. De staartdekveren aan weerskanten zijn beschilderd met een witte vlek. De snavel is zwart en de poten zijn geel. Het vrouwtje heeft een lichtblauwe voorvleugel en een witte buik.
blauwvleugeltaling in de vlucht auteur : Dan Pancamo CC 2.0
De blauwvleugeltaling is een taling die de laatste tijd steeds minder voorkomt in de collectie van een eendenliefhebber. Het is een vrij onopvallend eendje. Hetgeen hem direct onderscheid tussen de andere eenden zijn de witte vlekken op de kop van het mannetje aan beide zijden van de snavelbasis. Het lijken wel twee halve manen. Bij het gewoon aanschouwen van de eenden, vraagt men zich af vanwaar de naam blauwvleugeltaling. Er is op het eerste zicht immers niets blauws te zien. Het is pas wanneer het beestje zijn vleugels spreidt dat men kan zien dat de kleinste bovenvleugeldekveren blauw gekleurd zijn.
Hij broedt in de noordelijke staten van de VS en in Canada. De overwintering gebeurd in de zuidelijke staten van de VS en in Centraal en Zuid-Amerika. Het vrouwtje van de blauwvleugeltaling lijkt sterk op dat van de kaneeltaling. Het onderscheid dat direct opvalt is de langere bek van het kaneeltaling vrouwtje. Het is echter aan te raden om nooit een kaneeltaling en een blauwvleugeltaling op eenzelfde vijver te houden. De blauwvleugeltaling blijft niet het ganse jaar op kleur. Na het broedseizoen verliest hij zijn gespikkeld vederpak en hij gelijkt dan sterk op het vrouwtje.
mannelijke blauwvleugeltalingen auteur : MONGO
De paring gebeurt zoals bij de meeste andere eenden. Vooraleer het mannetje het vrouwtje langs opzij bestijgt, zwemmen de twee eendjes even met pompende hoofdjes rond elkaar. Tijdens de paring neemt het mannetje het vrouwtje met zijn bek bij de nekveren en duwt haar bijna helemaal onder water. Na de paring reinigen ze zichzelf.
Het nest zal vrijwel steeds gemaakt worden, goed verscholen in hoge, droge grassen. Het legsel bestaat gemiddeld uit 9 à 10 eieren. Het broeden neemt een vijfentwintigtal dagen in beslag.
Omdat het nest dicht bij het water ligt, zullen de jongen al heel snel de moeder volgen op het water.
De blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens) is een insect uit de sprinkhanenfamilie veldsprinkhanen (Acrididae), onderfamilie Oedipodinae.
De sprinkhaan dankt zijn naam aan de helderblauwe achtervleugels, die echter in rust niet zijn te zien. De vleugelrand is zwart van kleur. Ook de dijen van de poten zijn blauw gekleurd.
Engels : Oedipoda caerulescens Duits : Blauflügelige Ödlandschrecke Frans : L'oedipode bleu, Criquet à ailes bleues
De blauwvleugelsprinkhaan komt in Nederland voor in de duinstreek, op de Veluwe, Zuid-Limburg en in Oost-Brabant. De soort komt in Nederland eigenlijk alleen in stukken met kaal of schaars begroeid zand voor : aan de kust de duinen en in het binnenland heidevelden. In Friesland en Groningen is de soort grotendeels verdwenen.
In België is de sprinkhaan op meer plaatsen aangetroffen maar zeldzaam, in België komt de soort ook op veel kalkgraslanden voor.
In zijn gehele areaal bestaat het habitat uit schrale, drogere gebieden met een lage begroeiing en veel open plekken, dichte groene vegetatie wordt gemeden. Geschikte plaatsen in de Lage Landen zijn dus duinen, verstuivingen, heidevelden en drogere kalkgronden, naar het zuiden komen daar uiteenlopende biotopen van grindvlakten tot kalere stukken van bergweiden bij.
De sprinkhaan is van juni tot oktober te zien en het voedsel bestaat uit planten, vooral grassoorten.
Oedipoda caerulescens - kleurvariant auteur : Quartl CC 3.0
Alleen na een sprong worden de felgekleurde vleugels uitgeslagen en de sprinkhaan kan er niet echt mee vliegen, maar wel tientallen meters mee zweven. Door de grote vleugels lijkt het dier tijdens de vlucht meer op een vlinder dan een sprinkhaan.
De felle kleur dient om vijanden als vogels op afstand te houden, als een vogel plots de felle kleur ziet, wil deze een aanval nog wel eens staken. Vanwege de goede camouflage is de blauwvleugelsprinkhaan bijna niet te zien als hij op de bodem zit.
Een sterk gelijkende soort is de roodvleugelsprinkhaan (Oedipoda germanica), die zich onderscheid door een rode kleur vleugels en er ondanks de verder sterke gelijkenis aan de vleugels makkelijk te onderscheiden is.
blauwvleugelsprinkhaan met geopende vleugels foto : R.Nagel
Mannetjes zingen niet, alleen bij de balts (bedoeld om partners aan te trekken en over te halen tot de paring) worden geluiden gemaakt. Net zoals veel andere soorten wordt het geluid gemaakt met de achterpoten, stridulatie genoemd, maar bij deze sprinkhaan is het geluid zo zacht dat het wegvalt tegen andere soorten insecten als sprinkhanen of cicaden in de buurt.
Dat maakt het lastig om de soort goed in kaart te brengen, wat bij luidruchtige soorten niet zo moeilijk is.
De blauwvleugelkookaburra of blauwvleugelijsvogel (Dacelo leachii), behoort tot de familie van ijsvogels (Alcedinidae).
Engels : Blue-winged Kookaburra Duits : Haubenliest Frans : Martin-chasseur à ailes bleues
Blauwvleugelkookaburra - man auteur : Adrian Pingstone CC 3.0
Hij komt voor in het noorden van Australië, het zuiden van Nieuw-Guinea en op Tasmanië. Het voedsel bestaat uit allerlei dierlijke kost, in het zomer-natte seizoen maken insecten, reptielen en kikkers een groter deel van hun dieet, terwijl ze geleedpotigen zoals als rivierkreeften, schorpioenen en spinnen, vissen, slangen, regenwormen en kleine vogels en zoogdieren eten op andere tijdstippen. Volwassen dieren meten in totaal ongeveer 41 centimeter en hebben een gewicht tussen de 260g en 330g.
Het mannetje is duidelijk herkenbaar aan de blauwe staart. Het vrouwtje aan de roestbruin - zwart gestreepte staart.
De Blauwvleugelkookaburra werd voor het eerst verzameld door Sir Joseph Banks in 1770, maar werd in eerste instantie over het hoofd gezien en verward met de Lachende Kookaburra (Dacelo novaeguineae).
Uiteindelijk werd de Blauwvleugelkookaburra officieel beschreven door Nicholas Aylward Vigors en Thomas Horsfield in 1826, zijn specifieke naam is ter nagedachtenis aan de Britse zoöloog William Elford Leach.
Hij is kleiner dan de lachende kookaburra maar heeft een grotere snavel, opvallend witte ogen en meer blauw in de vleugels.
Zijn roep is een maniakaal kakelen of blaffen.
Ze leven in groepen tot 12 dieren.
Blauwvleugelkookaburra - man auteur : Jessica Bonsell CC 3.0
In de lucht zijn de rode havik en de rosse valkuil hun natuurlijke vijanden.
Op de grond en hun nesten worden belaagd door buidelmarters de olijfpython en de Goanna (Varanus varius).
Volwassen dieren zijn trage laagvliegers en worden veel geraakt door auto's en vrachtwagens.
De blauwstuitpitta (Hydrornis soror) is een vogelsoort uit de familie van de pitta's die voorkomt in vrijwel heel Zuidoost-Azië tot in het zuiden van China.
Engels : Blue-rumped Pitta Duits : ???? Frans : Brève à dos bleu
blauwstuitpitta foto : Rao vat - Dien dan
Hij voedt zich met slakjes, wormpjes en insecten, die hij op de bodem van dichte, humusrijke bossen bij elkaar scharrelt.
Het nest is opvallend groot en heeft een kogelronde vorm. Het is meestal op de grond gesitueerd, maar kan ook in een struik of kleine boom gemaakt worden.
De blauwstaartschildhagedis (Cordylosaurus subtessellatus) is een hagedis uit de familie schildhagedissen (Gerrhosauridae). Het is de enige soort uit het geslacht Cordylosaurus.
Deze komen alleen voor in Namibië en zuidelijk Angola.
De blauwstaartschildhagedis lijkt op een skink omdat het lichaam langwerpig en rond is en relatief kleine pootjes heeft. De naam schildhagedis komt van de kleine beenplaatjes onder de huid als extra bescherming, die alle soorten uit de familie hebben. Op de flanken ontbreken de plaatjes zodat het dier wat uit kan dijen. Dit is niet alleen handig om adem te kunnen halen of tijdens de zwangerschap, maar de hagedis kan zich ook vol lucht blazen en zich zo vastzetten in rotsspleten.
De blauwe staart dient als afleiding voor predatoren en breekt veel sneller af dan bij andere hagedissen die autotomie kennen; het weer aangroeien van de staart nadat deze is achtergelaten bij een vijand.
Deze hagedis heeft een slang-achtig voorkomen, maar wel met duidelijk zichtbare pootjes en een lange staart en kan maximaal 15 centimeter lang worden. De kleur is zwart met een meestal blauwe staart, vooral jonge dieren, en over het hele lijf lopen geelwitte brede lengtestrepen aan iedere bovenzijde van de flank. De buik is wit en de poten meestal bruin van kleur, deze soort heeft een erg spitse snuit en een wat afgeplat lichaam om beter in rotsspleten te kruipen. De hagedis houdt van stenige gebieden met klippen of rotsen maar ook enige vegetatie waar hij onder kan schuilen.
De habitat bestaat uit savannen tot halfwoestijnen in Afrika; alleen in Namibië en zuidelijk Angola. Op het menu staan insecten en andere kleine geleedpotigen die overdag worden gevangen.
De blauwstaartbijeneter is net als andere soorten bijeneters een kleurrijke, ranke vogel. De geslachten van deze bijeneter van gemiddelde grootte lijken sterk op elkaar. De kruin, bovenkant van de rug en het grootste deel van de vleugels zijn olijfkleurig groen met een beetje roestkleur daardoorheen. De onderkant van de rug en de romp zijn blauw. De staart is, zoals de naam al aangeeft blauw, waarbij de langere centrale staartveren zwart eindigen. Ter hoogte van de ogen heeft de blauwstaartbijeneter een zwarte streep die begrensd wordt door helder groenachtig blauw. De kin is lichtgeel, de keel roestkleurig. De borst en de buik zijn lichtgroen met wat roestkleur erdoorheen. De onderkant van de staart is lichtblauw. De snavel is zwart, de ogen donkerrood en de poten zijn rozeachtig bruin. Een juveniel is wat valer van kleur dan een volwassen exemplaar en heeft bovendien wat kortere centrale staartveren.
Merops philippinus auteur : Ravi Vaidyanathan CC 3.0
De blauwstaartbijeneter eet voornamelijk insecten en dan met name bijen, wespen en horzels. Deze vangen ze vaak in de lucht.
Deze soort wordt inclusief staart 29 centimeter en heeft een vleugellengte van 12,5 centimeter.
De blauwstaartbijeneter nestelt in kolonies langs de oevers van rivieren en op kliffen. Per nest legt deze soort 3 tot 5 glimmend witte eieren in een holletje aan het eind van een ongeveer 1 meter lange tunnel. De blauwstaartbijeneter is parend waargenomen in de maand april.
blauwstaartbijeneter auteur : Ravi Vaidyanathan CC 3.0
Van de blauwstaartbijeneter zijn vier ondersoorten bekend:
De blauwspar of blauwe spar (Picea pungens) is een groenblijvende boom die behoort tot de dennenfamilie (Pinaceae). De soortsaanduiding pungens heeft de boom te danken aan de scherp gepunte naalden. De boom wordt 25-30 m hoog en kan soms tot 46 m hoog worden.
De blauwspar komt van nature voor in de Rocky Mountains van Zuidoost Idaho, Utah, Colorado, Arizona tot Nieuw Mexico en groeit op 1800-3000 m hoogte op berghellingen langs rivieren, waar ze voldoende water hebben.
In Canada komt deze soort alleen in struikvorm voor. In Alaska kan deze soort zelfs groeien in bodems die tot meer dan 50 cm diep blijvend zijn bevroren, maar blijft dan wel zeer laag.
Engels : Colorado Blue Spruce, Blue Spruce Duits : Stech-Fichte, Blau-Fichte Frans : L'épicéa bleu, épinette bleue, épicéa du Colorado
Picea pungens "Globosa"
De geschubde schors is dun en schilfert in smalle platen van 5-10 cm lengte af. De vorm van de boom is conisch, die bij oudere bomen meer cilindrisch wordt. De gewoonlijk behaarde scheuten zijn oranjebruin en hebben duidelijke bladkussentjes. De bladeren zijn naaldvormig, 1,5-3 cm lang, ruitvormig op dwarsdoorsnede en hebben een scherpe punt. De naalden zijn dof grijsgroen tot glimmend blauwgrijs.
In wilde populaties varieert de kleur van boom tot boom sterk. Op de onderkant komen twee lichte strepen met huidmondjes voor.
Picea pungens "Glauca"
De slanke cilindrische kegels hangen aan de takken en zijn 6-12 cm lang. In gesloten toestand zijn de kegels 2 cm en in open toestand 4 cm breed. De dunne papierachtige schubben zijn 2-2,4 cm lang en hebben een golvende rand. De kegels zijn roodachtig tot violet en kleuren bij het rijp worden lichtbruin.
Vijf tot zeven maanden na bevruchting zijn de kegels rijp. De zwarte zaden zijn 3-4 mm lang en hebben een tere lichtbruine vleugel.
mannelijke bloeiwijze van blauwspar auteur : Beentree CC 3.0
De blauwspar is in siertuinen door de grijsblauwe naalden een van de meest aangeplante coniferen. Er bestaan zeer veel cultivars die speciaal zijn geselecteerd op blauwe naalden. Sommige cultivars zijn langzaam groeiende dwergvormen die vooral geschikt zijn voor kleine tuinen.
De blauwspar wordt ook gebruikt als kerstboom, maar is door de scherpe naalden minder geschikt voor gezinnen met kinderen.
Blauwsel is de naam van een witmaker voor textiel. Dit had een blauwige kleur waarmee het de gelige kleur van niet geheel wit wasgoed compenseerde.
Blauwselfabrieken bestonden al in de 17e eeuw. De grondstof was het kobalthoudende smalt dat vooral in Saksen werd bereid. Dit werd in Nederland in blauwselmolens vermalen tot poeder en was dan voor het gebruik gereed. Deze blauwselmolens konden zowel windmolens als rosmolens zijn. Deze kleurstof werd overigens ook in verfstoffen toegepast.
reclamebord voor blauwsel
In 1826 werd de vervaardiging van synthetisch ultramarijn, het ultramarijnblauw, ontdekt. Het ultramarijnblauw wordt vervaardigd uit kaolien, soda, zwavel, en pek of houtskool. Dit wordt gestookt, waarbij een groene verfstof ontstaat. Bij afkoeling oxideert deze tot ultramarijnblauw.
Nu kon men het blauwsel goedkoop en in grote hoeveelheden vervaardigen. Aldus kon het in de handel komen als witmaker. Dit geschiedde omstreeks 1850 en vormde een alternatief voor of een aanvulling op het bleken van het linnen. Het blauwsel werd toegevoegd aan het spoelwater. Later werd het blauwsel aan de geleidelijk op de markt verschijnende wasmiddelen toegevoegd. Blauwsel werd ook in de industrie gebruikt als kleurstof, bijvoorbeeld om schrijfpapier lichtblauw te kleuren en als witmaker in de suikerindustrie. Het blauwsel is in wasmiddelen geleidelijk aan vervangen door andere witmakende stoffen.
Fabrique de bleu d'Outremer Guimet te Sas van Gent
België In de plaats Sint-Amandsberg was vanaf 1906 de fabriek N.V. Bleu-d'Outremer gevestigd. Ze produceerde vanaf 1914 blauwsel en ultramarijn. Deze blauwmaker kwam als derde qua kwaliteit op de wereldranglijst voor het aanmaken van dit quasi enige niet giftige en meest milieuvriendelijke onder de blauwpigmenten. De activiteiten duurden tot in het laatste kwart van de 20e eeuw.
Nederland In de Zaanstreek stonden meerdere blauwselmolens. Uit deze nijverheid zijn enkele verf- en blauwselfabrieken voortgekomen.
In Bloemendaal bevond zich de blauwselfabriek Blauwsellust, die bestaan heeft van 1632-1842
In 1915 waren er nog zeven blauwselfabrieken in Nederland, en wel:
- Dooremans & Zn. te Dordrecht - Duura & van Versteeven te Rotterdam - fa. L.J.M. Krul te Rotterdam - Fabrique de bleu d'Outremer Guimet te Sas van Gent - N.V. Societeit der Blauwselfabriek v/h C. & W.N. Avis te Westzaan - Nunninga, Dillewijn& Co., te Westzaan - fa. Jan Dekker, te Wormerveer
De blauwrug eenhoornvis (Naso unicornis) is een doktersvis die voorkomt in de Rode Zee en de Indische Oceaan.
Engels : Bluespine unicornfish Duits : Blauklingen-Nasendoktorfisch, Kurznasen-Doktorfisch Frans : nason à éperons bleus
Blauwrug eenhoornvis auteur : BS Thurner Hof CC 3.0
De blauwrug eenhoornvis kan een lengte van 70 cm bereiken.
De kleur kan variëren tussen blauwgroen, grijsachtig tot olijfgroen, met een blauwe rand rondom de rug- en aarsvin. Op de staartsteel bevinden zich twee heldere blauwe stippen.
Plemyria rubiginata auteur : BS Thurner Hof CC 3.0
De dagactieve vis leeft voornamelijk van plankton.
Het is een solitaire vis en wordt zelden in groep waargenomen. gezien de grootte is de blauwrug eenhoornvis niet geschikt voor aquaria.
De blauwrandspanner (Plemyria rubiginata) is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners. De vlinder heeft een spanwijdte van 22 tot 28 millimeter.