Een boogslag is in de kano- en kajakwereld een peddeltechniek die bijvoorbeeld gebruikt wordt om een bocht te maken.
Bij solovaren wordt de peddel zo ver mogelijk naar voren vlak naast de boot in het water gezet en met een zo ruim mogelijke boog helemaal tot tegen de achterkant van de boot doorgetrokken.
Met name het eerste en laatste stukje van de slag laten de boot van koers veranderen.
Bij een dubbelbladige peddel kan naar keuze vervolgens aan de andere zijde van de boot een normale slag gemaakt worden of direct meerdere boogslagen aan de zelfde zijde.
De sturende werking kan sterk ondersteund worden door middel van opkanten.
Indien de bocht nog scherper moet kan aan de binnenzijde van de bocht een remslag gemaakt worden, de peddel wordt dan ter hoogte van de heup in het water geplaatst en een klein stukje naar voren geduwd, het nadeel is dat de boot dan vrijwel tot stilstand komt.
De achterwaartse boogslag bestaat ook, de beweging is exact tegengesteld aan de voorwaartse boogslag.
Door afwisselend voorwaartse en achterwaartse boogslagen te maken is de kano/kajak te keren op de plaats.
Ook keren op de plaats is te ondersteunen met opkanten door de kant waar de peddel is omhoog te brengen.
Een achterwaartse boogslag tijdens het varen levert makkelijk blessures op en wordt dus bij het kajakvaren nooit gebruikt.
Wel is het mogelijk de peddel achter in te steken en als (hek)roer te gebruiken, wat in feite een stationair uitgevoerde achterwaartse boogslag is.
In een golfdal heeft een boogslag nauwelijks effect, boven op een golf wel.
Met wind en golven mee is koers houden de belangrijkste uitdaging, dan zijn de meeste slagen boogslagen, afgewisseld met hekroertjes links of rechts.
Veel voorkomende fouten:
- Peddel wordt te niet ver genoeg naar voren ingestoken
- Peddel wordt pas op ¼ van de beweging ingestoken
- Blad komt kort langs de kajak af (geen boog)
- Blad niet voldoende in het water
- Niet nakijken van de peddel; slag wordt niet afgemaakt.
Door afwisselend een correcte voorwaartse en achterwaartse boogslag te maken kun je je kajak op zijn plaats rondjes laten draaien.
De boogschuttersparadox is een paradox over het afschieten van een pijl met een boog, waarbij de punt van de pijl naast het geometrisch centrum van de boog rust (dat is het punt waar naartoe de pees de pijl zal duwen bij loslaten).
De boogschuttersparadox redeneert als volgt.
Blijft de pijl volmaakt recht, dan zal hij door het handvat van de boog uit de koers worden gedwongen naarmate de schacht van de pijl verder langs de boog schuift bij het afvuren, zodat de pijl links van het mikpunt terecht zou moeten komen (bij rechtshandige schutters die met de rechterhand spannen en langs de linkerrand van de boog schieten).
In werkelijkheid gebeurt dit echter niet, omdat de pijl door de kracht van de pees iets wordt gekromd, waardoor hij om de boogstaaf heen vliegt.
Om dit proces optimaal te laten verlopen moeten de spankracht van de boog en de stijfheid en massa van de pijl en de pijlpunt op elkaar afgestemd zijn.
Hier volgt een summiere beschrijving van de verschillende soorten wedstrijden.
Geschoten wordt op een blazoen (een ronde schijf met verschillende kleuren) of op dierfiguren.
♠ 25 meter - 1 pijl = 25 × 1 pijl schieten op 25 meter.
♠ indoorschieten: 18 meter, 30 pijlen.
♠ shortmetric: 50 en 30 meter, per afstand 36 pijlen.
♠ outdoorschieten: (ook wel een FITA-wedstrijd genoemd) dames en jeugd 30, 50, 60 en 70 meter; heren 30, 50, 70 en 90 meter, per afstand 36 pijlen. Er worden ook jeugdFITA's georganiseerd met andere afstanden: 60, 40 en 30 meter.
♠ veldschieten: een parkoers van 24 doelen met verschillende afstanden waarbij de helft onbekende afstanden is en de helft bekende afstanden.
♠ animalronde: deze doelen zijn meestal gemaakt in de vorm van een afbeelding van een dier op een blazoen. De doelen staan verspreid in bijvoorbeeld een bos of veld over een af te lopen route.
♠ 3D-ronde waarbij op 3-dimensionale dieren (van kunststof of andere materialen) wordt geschoten. Meestal 32 doelen.
♠ clout: schieten op een "clout" (een cirkel op de grond met een paal in het midden) waarbij afstanden tot 165 meter worden geschoten.
♠ ski-arc: De biatlon maar dan met pijl en boog
♠ run archery: een combinatie van hardlopen en handboogschieten.
het doel (blazoen) bij boogschieten
auteur: Wilfried Wittkowsky CC 3.0
Naast het schieten op doel bestaat er ook het schieten op de wip.
Men onderscheidt hierin twee disciplines.
De liggende en de staande wip.
In beide disciplines dient de schutter een blokje van een pin te schieten.
Hiervoor worden pijlen met een brede top gebruikt.
In Vlaanderen worden schuttersverenigingen vaak "maatschappijen" of "gildes" genoemd.
Sommige nog steeds bestaande gildes werden al opgericht in de middeleeuwen.
Zij werden ingeschakeld bij de verdediging of beveiliging van de stad.
Deze gildes hebben vaak een rijke traditie en geschiedenis.
Van het Sint-Sebastiaans Gilde in Torhout, een kleine provinciestad in West-Vlaanderen (België), zijn er vermeldingen teruggevonden over deelname in de "Gulden Sporenslag" die op 11 juli 1302 plaatsvond.
De technologische vooruitgang heeft ook in het boogschieten voor veel veranderingen gezorgd.
Door het gebruik van kunststof, aluminium en composietmaterialen zoals koolstofvezel is de boog van vandaag lichter, sterker en accurater dan vroeger.
rubberen doel bij de animalronde
auteur: D.Geritz vrije foto
Verschillende bogen :
Longbow - een vrij lange, grote boog zonder vizier en andere extra's. Barebow - een "gewone" boog zoals de recurve maar dan zonder extra's als vizier en stabilisatoren. Recurveboog - een "gewone" boog waarbij de latten van de boog in ongespannen toestand naar voren zijn gekruld, daarnaast heeft een recurveboog in ieder geval een vizier en soms nog stabilisatoren. Compoundboog - een "hightech" boog met katrollen zodat de pees bij geringere booglengte toch ver kan worden uitgetrokken. Vrijwel altijd is de constructie zodanig dat er tijdens het uitrekken een krachtmaximum (piek) gepasseerd wordt, waardoor de kracht die nodig is bij het richten tot 75% lager is dan de kracht die nodig is om de boog uit te trekken.
De middelste twee typen bestaan meestal uit een stijf middenstuk waarop de flexibele booglatten (werparmen) worden gemonteerd.
Op het middenstuk kunnen naast de handgreep eventueel accessoires als een vizier en stabilisatoren worden geplaatst, ook afhankelijk van de te schieten discipline.
schieten met een compoundboog
auteur: E van Herk CC 3.0
Schiettechniek :
Meestal wordt de boog vastgehouden met de hand tegenovergesteld aan het dominante oog.
Mensen met een rechts dominant oog houden hun boog in hun linkerhand.
In dit artikel wordt ervan uitgegaan dat het rechtse oog dominant is.
Met de rechterhand trekken zij de pees naar zich toe, en plaatsen de vingers op het gezicht (ankeren).
Waar op het gezicht is afhankelijk van de discipline waarin wordt geschoten.
De zin hiervan is een steeds reproduceerbare positie te verkrijgen voor ieder schot.
Over het algemeen draagt de schutter bescherming op de linkerarm, zodat de pees niet tegen de onderarm aanknalt.
Ook wordt er een vingertab gedragen met de vingers van de rechterhand.
Dit is nodig voor bescherming, maar ook zodat je de bovenkant makkelijk tegen je gezicht aan kunt zetten.
Compoundschutters dragen geen tab maar een release, een haakje waarmee ze de pees pakken en dat door een knopje kan worden gelost.
Dit voorkomt rollen van de pees (wat nog wel eens voorkomt bij lossen met de vingers) en ernstige losfouten die door de kracht van een compound zeer resoluut worden afgestraft.
schiten met een recurveboog
auteur: E van Herk CC 3.0
Het is belangrijk goed te staan voor het schieten.
Je moet zorgen dat je stevig staat en dwars (met de linkerschouder richting het doel) op de pijlrichting.
Houd de boog parallel met de grond en plaats de pijl met de nok (inkeping op de achterkant) op de pees.
De afwijkende kleur van de veren/fluiten moet naar buiten staan.
Trek de pijl naar achteren met 3 vingers.
Trek dan de boog omhoog en richt op het doel.
Je hand moet tegen je gezicht zitten.
De arm waarin je de boog vasthoudt moet recht zijn.
Je linkerhand (de booghand) moet in een stand van 45° staan, zodat de pees na het loslaten de arm niet raakt.
De elleboog van de rechterarm moet schuin omhoog gericht zijn.
Als je het geel (het midden van het doel of blazoen) door je vizier/over je pijlpunt of gewoon ziet, laat je de pees los (mits dit het beoogde doel is).
Boogschieten is een sport waarbij pijlen worden weggeschoten naar een doel met behulp van een boog.
Vroeger was de boog een jacht- en oorlogswapen, maar tegenwoordig is boogschieten vooral een concentratiesport, hoewel er in de Verenigde Staten ook nog wel met de boog gejaagd wordt.
Archeologen vermoeden dat zo'n 15.000 jaar geleden de eerste pijl uit een boog wegvloog, maar de oudste harde bewijzen zijn tussen de 10.000 en 11.000 jaar oud.
De boog werd waarschijnlijk eerst voor de jacht gebruikt en later als een gevechtswapen.
In de prehistorie werd boogschieten op elk continent bedreven (behalve Australië).
Er bestaan handbogen en kruisbogen.
Dit artikel gaat verder over handboogschieten.
Engels : Archery Duits : Bogenschießen Frans : Le tir à l'arc
afbeelding van boogschieten bij de Egyptenaren
auteur: Abzt vrije foto
Klassieke beschavingen als de oude Grieken, Romeinen en de Chinezen hadden al enorm veel schutters in hun legers.
Pijlen waren zeer destructief tegen grote menigten en het gebruik van schutters kon al snel leiden tot een overwinning.
Niet alleen Griekse goden als Apollo maar ook Griekse helden als Odysseus worden vaak afgebeeld met een boog.
In de Odyssee wordt beschreven dat Odysseus een boog had die alleen hij kon spannen.
Hier wordt de boog dus ook gebruikt als teken van macht en aanzien.
In het middeleeuwse Europa steeg de waarde van boogschieten op het slagveld gestaag.
De Mongolen, die korte recurve-bogen van composietmaterialen (hoorn en hout) gebruikten, perfectioneerden het boogschieten vanaf de rug van het paard en gebruiken dit om de Aziatische steppen en Oost-Europa te domineren.
Ze vuurden terwijl ze het doelwit naderden, draaiden zich om in het zadel en vuurden nog een keer terwijl ze wegreden.
De Slag bij Agincourt (1415) staat bekend om de beslissende rol die de longbowschutters daarbij speelden.
Ten tijde van de Honderdjarige Oorlog hadden de Engelsen het boogschieten te voet geperfectioneerd.
Ze gebruikten een longbow.
Schutters werden vanaf de kinderleeftijd getraind.
De kruisboog werd erg populair tijdens de middeleeuwen.
Het duurde lang om een longbowschutter te trainen en hij moest dan ook nog geregeld blijven oefenen om een goede schietvaardigheid te behouden, terwijl het maar een korte training vergde om goed met een kruisboog te kunnen schieten.
De kruisboog was krachtiger maar zwaarder dan de meeste longbows.
Het grootste nadeel was het feit dat het vrij lang duurde om de kruisboog te herladen.
De introductie van vuurwapens zorgde ervoor dat de boog op het slagveld steeds minder nut kreeg.
Een geweer kon zo door een schild heen gaan en vergde weinig training.
Vroege vuurwapens waren echter nog lange tijd in feite minder effectief dan een getrainde longbowschutter.
longbow
auteur: James Cram vrije foto
Vroeger hadden de meeste schutters niet meer dan een licht kleed en een helm of lichte muts als bescherming, anderen hadden maliënkolders of andere stukken meegenomen van het slagveld.
Ze hadden ook onderarmbescherming, van hetzelfde type als nu ook nog gebruikt wordt.
Een schutter had natuurlijk een longbow, een paar pijlen en een paar extra pezen.
Als de slag voorbij was, werden de pijlen terug gezocht.
Meestal had de schutter ook nog een klein wapen als een dolk bij zich.
Ook zijn er veel afbeeldingen uit de (late) middeleeuwen van handboogschutters die een zwaard - of een goedkoper te produceren fautsoen of großes Messer - en beukelaar droegen.
boogschieten voor gevorderden
Het moderne boogschieten is een vast onderdeel van de Olympische Zomerspelen, de Aziatische Spelen en de Paralympics.
Een booglamp is een lamp waarin een elektrische stroom een zeer hete boog van licht veroorzaakt, ook wel vlamboog genoemd.
Engels : Arc lamp Duits : Kohlebogenlampe Frans : Une lampe à arc
3KW xenonlamp gebruikt in filmprojectoren
auteur: Hyperlight CC 2.5
De eerste serieuze pogingen om elektrische energie om te zetten in zichtbaar licht konden pas worden uitgevoerd na de uitvinding van de elektrische generator;
pas toen kwam elektriciteit met voldoende vermogen beschikbaar.
De booglamp was het werk van Sir Humphry Davy in de eerste jaren van de 19e eeuw.
De Rus Pavel Jablochkoff verfijnt de techniek en verlicht er in 1878 enkele straten van Parijs mee.
Booglampen-schijnwerper bij filmopnamen (1964)
auteur: Holger.Ellgaard CC 3.0
De koolstofbooglamp werkt als volgt:
twee koolstofstaven (de elektroden) worden met de punten tegen elkaar gezet in een zodanige opstelling dat naderhand de afstand tussen de twee staven met een schroef veranderd kan worden.
Als er nu tussen de twee koolstofstaven een elektrische spanning wordt aangelegd, dan zal er een stroom gaan lopen.
De plaats met de hoogste weerstand zal nu het warmst worden.
Dit is de plaats waar de punten van de koolstofstaaf elkaar raken.
Deze plek wordt eerst roodgloeiend.
Als nu de afstand tussen de staven iets wordt vergroot ontstaat een boog van fel wit licht.
Het uitgezonden licht bevat niet alleen het zichtbare gedeelte van het spectrum, maar juist ook een veel hogere intensiteit in het onzichtbare ultraviolet, met een maximum rond de golflengte van 220 nanometer.
De moderne uitvoering hiervan is de Xenon gasonladingslamp, die in stadionverlichting, film- en grote diaprojectoren wordt gebruikt, maar tegenwoordig ook in personenauto's.
De gevaarlijke UV straling wordt voor een deel tegengehouden door de omhulling, maar is nog steeds gevaarlijk om direct in te kijken.
De bontebok (Damaliscus pygargus, soms Damaliscus dorcas) is een antilope uit Zuid-Afrika en omringende landen.
Hij is nauw verwant aan de lierantilope.
Er zijn twee ondersoorten, de gewone bontebok (Damaliscus pygargus pygargus) en de blesbok (Damaliscus pygargus philipsi).
Engels : Bontebok Duits : Buntbock Frans : Le Blesbok, Damalisque à front blanc
De bontebok is een stevige antilope met een korte nek.
Hij heeft een schofthoogte van 84 tot 160 centimeter, een kop-romplengte van 120 tot 210 centimeter en een lichaamsgewicht van 55 tot 155 kilogram.
Volwassen mannetjes wegen meestal 65 tot 80 kilogram, vrouwtjes 55 tot 70 kilogram.
De staart is 10 tot 60 centimeter lang.
De bontebok heeft een rossig of paarsig kastanjebruine vacht, die het donkerst van kleur is op de zijkanten van de kop, de nek en het achterste deel van het lichaam.
De buik en de achterzijde zijn vaal of helder wit, evenals een gedeelte van de poten.
De hoorns zijn liervormig en geringd.
Ze worden 35 tot 70 centimeter lang.
De staart is kort met een zwart kuifje aan de punt.
De bontebok heeft een lange snuit waar een opvallend witte bles overheen loopt, die loopt van de snuit tot de aanzet van de hoorns.
Bij de blesbok is deze bles nauwer tussen de ogen, en wordt deze bij veel dieren onderbroken door een lijn bruin haar.
Bij de gewone bontebok is er geen vernauwing tussen de ogen.
Ook is de bontebok gemiddeld acht kilogram lichter dan de blesbok.
Bontebokken leven voornamelijk van grassen en kruiden, waar ze in de ochtend en de avond op grazen.
's Avonds trekken de dieren naar de drenkplaatsen, om daar te drinken.
Bontebokken leven in los kuddeverband.
Ze leven in groepjes van zes tot dertig dieren, bestaande uit één dominant mannetje, minstens vijf volwassen vrouwtjes en hun jongen.
Mannetjes (bokken) gebruiken hun hoorns voor schijnaanvallen en echte gevechten met andere mannetjes.
Ze verwonden elkaar zelden.
Met deze gevechten vestigen ze een territorium, en daarmee een kudde vrouwtjes.
Vrouwtjes kalven ieder jaar op dezelfde plaats.
Na een draagtijd van acht maanden wordt een kalf geboren.
Anders dan bij andere koeantilopen bevalt het vrouwtje in de groep.
Het jong kan tussen de vijf minuten en twee uur lopen en volgt vrij snel daarna zijn moeder.
De zoogtijd duurt een half jaar en na twee jaar zijn ze volgroeid.
Ze kunnen 17 jaar oud worden.
Jonge bontebok in de Binder Park Zoo, Battle Creek, Michigan
auteur: Ltshears vrije foto
De bontebok leeft op de open steppen en savannen van zuidelijk Afrika.
De gewone bontebok leeft enkel op de westelijke Kaap in het fynbos, de blesbok op de hoogvlakte van Zuid-Afrika, Swaziland en Lesotho.
In de laatste twee landen stierf de soort uit in de 19e eeuw, maar daar zijn ze weer uitgezet, evenals in landen waar ze vroeger niet voorkwamen: Namibië, Botswana en Zimbabwe.
Beide ondersoorten zijn in de negentiende eeuw zwaar vervolgd, waardoor ze zeer zeldzaam raakten.
Vooral de gewone bontebok had het zwaar te verduren; in 1931 leefden er nog zo'n twintig van deze dieren in het dat jaar opgerichte Nationaal park Bontebok.
Een sleutel werkt wanneer deze wordt rondgedraaid als hefboom waarmee de grendel kan verschuiven.
De ronddraaiende beweging wordt beperkt door een of meerdere platen in het slot met een profiel dat past op een aantal insnijdingen in de baard van de sleutel.
Wanneer deze niet overeenkomen kan de sleutel niet worden rondgedraaid.
Bontebaardslot - werking2
auteur: Wapcaplet CC 3.0
Het bontebaardslot is zeer onveilig: de sleutels zijn na te maken door een met bijenwas bestreken loper in het slot te steken.
Daar waar de was is beschadigd wordt de sleutel ingezaagd of gevijld.
Door dit te herhalen kan een exacte kopie van de sleutel worden gemaakt.
De uitvinding van het veiliger en eenvoudiger te fabriceren klavierslot heeft een einde gemaakt aan het gebruik van het bontebaardslot.
Bontebaardslot - werking3
auteur: Wapcaplet CC 3.0
Agrotis: agrotes = van het veld, iemand van het platte land. Grasland is meer het habitat dan bossen.
Deze naam werd als eerste door Hübner voorgesteld (1806).
vestigialis: vestigium = een voetstap, een afdruk van een voet.
Hufnagel geeft deze vlinder de Duitse naam 'Erdlaufe' (1766).
De naam heeft ongetwijfeld te maken met die van E.cursoria, ze staan beschreven op hetzelfde stuk papier.
Het is mogelijk dat hij vlinders zag lopen over zand en zo een spoor achterlatend.
Een gewone soort in de duinen en lokaal op de zandgronden in het binnenland; daarbuiten minder algemeen.
De waardplanten zijn diverse kruidachtige planten, waaronder walstro, muur en zeepostelein;
ook grassen en jonge dennen.
Eind mei-eind september in één generatie.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen van kruiskruid en struikhei.
Overdag kunnen ze vliegend of rustend op onder andere kruiskruid worden aangetroffen.
Rups: september-juni.
De rups overwintert en eet ´s winters gewoon door aan de wortels van de waardplant, behalve in koude perioden;
de rups verpopt zich begin juni onder de grond.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- De Vlinderstichting/Werkgroep Vlinderfaunistiek, 2008. Vlindernet, versie 2 http://www.vlindernet.nl/
- tinternet
Standplaats:
Op open, vochtige, voedselrijke, vaak omgewerkte grond in wegbermen, aan spoorwegen, op molenbelten en in graanakkers.
De habitat zijn voornamelijk (kalk)graslanden, steengroeven, houtwallen, brede bospaden en grazige ruigten.
close-up van de bonte wikke
auteur:Dawn Endico CC 2.0
De bonte wikke bloeit met langgesteelde, ongeveer 6 cm lange bloemtrossen van mei tot augustus.
Een bloemtros bestaat uit twintig tot dertig bloempjes die paars tot blauwpaars zijn.
De zwaarden kunnen iets lichter gekleurd zijn.
De plaat van de vlag is korter dan de nagel. De bloem is langer dan 1 cm.
De bonte wikke draagt een tot 6 cm lange, 1 cm brede, behaarde peul.
De rijpe bruine peul, bevat vijf tot tien donkergekleurde, ronde zaden.
Nederland: Plaatselijk vrij algemeen in Zuid-Limburg, in het oostelijk rivierengebied en in stedelijke gebieden. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.
België: Vrij zeldzaam in de Kempen en in de zuidelijke Ardennen. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde planten.nl
- tinternet
De bonte walstrospanner (Catarhoe cuculata) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners (Geometridae).
De soort komt verspreid van Europa tot westelijk Centraal-Azië voor.
Walstro is een belangrijke waardplant van deze spannersoort en kleur plus tekening geven deze spanner een bont aanzien.
Engels : Royal Mantle Duits : Braunbinden-Blattspanner Frans : la Cidarie sinuée
bonte walstrospanner
auteur: RAAKKILA.fi
Catarhoe: kata is een voorvoegsel vaak, zoals hier, zonder duidelijke betekenis.Rhoe = een stroom, een beek. Het is een genus dat gerelateerd is met Xanthorhoe.
cuculata: cuculata is een foute schrijfwijze van cucullata, een monnikskap of hoed. Dit slaat op de vorm van de donkere torax en vleugelbasis als de vleugel in rust is.
De bonte walstrospanner gebruikt walstro als waardplant.
De rups is te vinden van juli tot september.
De soort overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag.
De habitat zijn voornamelijk (kalk)graslanden, steengroeven, houtwallen, brede bospaden en grazige ruigten.
De bonte vliegenvanger (Ficedula hypoleuca) is een zangvogel uit de familie van vliegenvangers (Muscicapidae).
Net als de grauwe vliegenvanger zit ook de bonte vliegenvanger vaak in een rechtopzittende houding op een open uitkijkpost van waaruit op insecten gejaagd wordt.
De vogel vliegt op om langsvliegende insecten te vangen en keert vervolgens weer terug op het vertrekpunt.
Engels : Pied Flycatcher Duits : Trauerschnäpper Frans : Le Gobe-mouche noir, Gobemouche noir
Een bonte vliegenvanger
auteur: Simon Eugster CC 3.0
Bonte vliegenvangers zijn in Nederland en België minder talrijk dan de grauwe vliegenvanger.
Hun voornaamste leefgebieden zijn Scandinavië, het voormalig Oostblok en Spanje.
In Nederland zijn naar schatting 14 000 tot 18 000 broedparen.
De bonte vliegenvanger broedt in holen, maar bij gebrek aan geschikte plekken doen ook nestkasten dienst als nestgelegenheid.
De broedtijd bedraagt 12 à 13 dagen en na 14 à 16 dagen verlaten de jonge vogels het nest.
bonte vliegenvanger met een hapje
auteur: W. Pompert
De Bonte Vliegenvanger is een schaarse soort in Vlaanderen en is bijna volledig gebonden aan de bossen in de Noordelijke- en Oostelijke Kempen en in mindere mate aan die in de Voerstreek.
Elders in Vlaanderen is de soort zeldzaam.
De atlasblokken met mogelijke broedgevallen buiten het kernverspreidingsgebied in de Kempen duiden waarschijnlijk op doortrekkers die tijdelijk een zangpost bezet hebben.
De trefkans is groot aangezien mannetjes na de aankomst in de broedgebieden fel beginnen zingen en dat, naargelang al dan niet een vrouwtje wordt aangetrokken, wekenlang kunnen volhouden.
De Vlaamse populatie kan, na sommatie van de aantallen en schattingen, geraamd worden op 600-1000 broedparen.