De boomleguaan (Polychrus gutturosus) is een hagedis uit de familie anolissen (Polychrotidae).
Alternatieve benamingen zijn ook wel groene of grote boomleguaan, maar deze hagedis is dus eigenlijk een anolis.
De boomleguaan komt voor in tropische regenwouden in Zuid-Amerika, in Ecuador, Panama, Colombia tot in Costa Rica, waar het erg warm en vochtig is.
Ook in bergwouden wordt de soort aangetroffen, en de anolis houdt van hoge bomen en komt maar zelden op de grond.
Het voedsel bestaat uit grotere insecten, die de anolis vangt door zich goed gecamoufleerd plat tegen een tak drukken en snel toe te happen.
De hagedis kan enigszins van kleur en patroon veranderen, waardoor hij niet meer opvalt.
De boomleguaan is erg snel en zeer lenig, de staart wordt wel eens als extra grijporgaan gebruikt.
Polychrus gutturosus
De boomleguaan kan tot 50 centimeter lang worden en de staart is meer dan 35 centimeter waardoor hij veel kleiner lijkt.
Het uiterlijk heeft wel wat weg van een anolis, maar de soort mist de typische kleefkussentjes, lamellae genoemd, die andere anolissen wel hebben, overigens ook veel soorten gekko's.
Deze soort heeft een keelzak zoals de meeste anolissen en ook de karakteristieke 'kameleonogen', deze kunnen enigszins gericht worden, maar bij 'echte' kameleons (Chamaeleonidae) zijn de ogen nog veel wendbaarder, deze kunnen echt alle kanten op kijken.
De normale kleur is groen, met een sterk donkergroen tot zwart gebandeerde staart, dikke dwarsbanden op de rug in dezelfde kleur en een beige buik en flanken.
De boomleeuwerik (Lullula arborea) is de enige soort van het geslacht Lullula.
Hij is wat kleiner dan de bekende veldleeuwerik (Alauda arvensis) en is - zoals de naam al zegt - te vinden in een andere biotoop.
De boomleeuwerik komt bijna in geheel Europa voor, behalve in delen van Groot-Britannië en Scandinavië.
In Zuid- en West-Europa is de boomleeuwerik een jaarvogel.
In Oost-Europa trekken de boomleeuweriken in het najaar weg.
De boomleeuweriken van bij ons overwinteren in Zuid-Europa, hoewel kleine aantallen achterblijven om hier te overwinteren.
Engels : Woodlark Duits : Heidelerche Frans : Alouette lulu
De boomleeuwerik is terug te vinden op droge, begroeide zandstreken, schrale heidevelden met losse boompjes en boomgroepen, aan de rand van zandverstuivingen en in schrale duinen.
Ook op kaalslagen, langs brandgangen en in jonge aanplant van naaldhout.
De verhouding tussen de verschillende vegetatie-eenheden luistert nauw, en moet bovendien binnen een aantal opeenvolgende jaren weinig veranderen.
Op trek en in de winter op velden.
De roep is een melodieus "tiedelo-ie".
Zang: ongeveer "dirli, dirli, dirli, lu-lu-lu-li-li-lie-lie liel, dadiedl" enz., melodieus en vloeiend, telkens met herhaald "lu-lu-lu".
De zang wordt voorgedragen in een spiraalvlucht of vanaf een hoge zitplaats.
Lengte ca. 15 cm. Zeer korte staart zonder witte randen.
Opvallende lichte wenkbrauwstreep, die tot in de nek doorloopt.
Zeer kleine ronde kuif.
Bovenzijde geelbruin, donker gevlekt.
Op de vleugelrand voorbij de vleugelbocht typische donkerbruine en witte vlek.
Onderzijde roomkleurig, borst en keelzijden gevlekt.
Heeft een fijnere snavel dan veldleeuwerik.
Poten bruin-vleeskleurig.
Juveniele (= onvolwassen) vogels zijn sterker gevlekt en hebben geen lengtestrepen op de rug.
De boomleeuwerik lijkt op de in Nederland meer algemene veldleeuwerik, maar is te onderscheiden door de kortere staart, de duidelijk zichtbare wenkbrauwstreep en het ontbreken van witte staartzijden.
Het nest wordt op de grond gebouwd in de buurt van een boom die door het mannetje als zangpost of uitkijkpost gebruikt kan worden.
Het voedsel van de boomleeuwerik bestaat voornamelijk uit insecten en andere kleine dieren.
In de winter worden in plaats van insecten zaden en andere delen van planten gegeten.
De gewone boomkruiper of kortweg boomkruiper (Certhia brachydactyla) is een zangvogel uit de familie van boomkruipers (Certhiidae).
De levensruimte van de vogel strekt zich uit over de gematigde zones van Midden- en Zuid-Europa en een stukje Noord-Afrika en Turkije.
Het zwaartepunt ligt echter in continentaal Europa (zie kaartje), daarin verschilt hij sterk van de taigaboomkruiper die door heel Azië voorkomt.
Een ander verschil met de taigaboomkruiper is zijn voorkeur voor loofbossen op lagere hoogten, parken en tuinen met veel vruchtbomen.
De boomkruiper kan het hele jaar door in Nederland en België aangetroffen worden.
In de bossen van Zuid-Limburg (Nederland) en in de Ardennen kunnen naast de gewone boomkruipers ook broedende kortsnavelboomkruipers worden aangetroffen.
Engels : Short-toed Treecreeper Duits : Gartenbaumläufer Frans : Le Grimpereau des jardins
Boomkruiper
auteur: IVN-Peize
De gewone boomkruiper lijkt zozeer op zijn familielid, de taigaboomkruiper (ook wel kortsnavelboomkruiper), dat het uiterlijk van beide soorten moeilijk van elkaar te onderscheiden is.
Het vogeltje kan een grootte van twaalf centimeter bereiken en weegt dan ongeveer elf gram.
De naar beneden gekromde, spitse snavel is ongeveer twaalf millimeter lang.
De onderkant van de vogel is wit; de bovenkant heeft de kleur van boombast en het streepje boven zijn ogen is wit.
Het mannetje en het vrouwtje hebben dezelfde kleur.
De relatief lange staart wordt gebruikt om zich af te zetten en om te sturen bij het vliegen.
De roep van het vogeltje klinkt ongeveer als: "tihtih".
boomkruiper
auteur: Jan Niessen
Door de gevlekte, bruine rug is de boomkruiper uitstekend gecamoufleerd op de meeste boomstammen.
De vogel wordt in het broedseizoen dan ook niet veel gezien.
Buiten de broedtijd laat de vogel zich meer zien en is dan onder meer door de lichtere buik en de gekromde snavel goed te herkennen.
Bij strenge koude kruipen boomkruipers knus bij elkaar; uit zo'n bal van veren kunnen soms wel tien of meer staartjes steken!
De boomkruiper klimt met kleine sprongetjes in een spiraalvormige bewegingslijn langs boomstammen omhoog en zoekt daarbij met zijn daarvoor zeer geschikte snavel in de boombast naar insecten en spinnen.
Op eenjarige leeftijd is het dier geslachtsrijp.
De broedtijd is van maart tot juli.
Het nest wordt gebouwd van takjes, grashalmen, mos, haren en veertjes in een boomspleet, achter boombast of een ondiepe holte in een bouwwerk.
Het vrouwtje legt vijf tot zeven eieren, die in twee weken uitgebroed worden.
De jongen verlaten na twee weken het nest.
De boomkrekel, ook wel wijnkrekel of wijnhaantje (Oecanthus pellucens), is een krekel uit de orde sprinkhanen en krekels (Orthoptera).
De boomkrekel houdt van warme streken, en kwam oorspronkelijk niet voor in Nederland.
In 2004 echter zijn exemplaren waargenomen bij Lobith (provincie Gelderland).
In Vlaanderen raken ze stilaan ingeburgerd, in 2010 werden ze op verschillende plaatsen gesignaleerd.
De soort is een van de dieren die naar het noorden oprukt omdat het klimaat hier warmer wordt.
De volwassen boomkrekel is voornamelijk te zien van juli tot oktober.
De mannetjes zingen van vijf uur 's middags tot drie uur in de nacht.
Ook regenweer weerhoudt het niet van het zingen.
De boomkrekel is te vinden door s nachts met een zaklamp de bron van het geluid op te sporen.
De boomkrekel is nachtactief en leeft op enkele meters hoogte in bomen.
De habitat bestaat uit warme, zonnige graslanden met hogere begroeiing.
In streken waar de soort algemeen voorkomt, zoals rond het Middellandse Zeegebied, overheerst het getjirp van de soort boven andere krekels en sprinkhanen.
Naast Europa komt de soort ook voor in noordelijk Afrika en delen van Azië.
De eitjes worden afgezet in de stengels van planten, de druif (Vitis vinifera) heeft de voorkeur waar de naam wijnkrekel aan te danken is.
De nimfen leven van het weefsel en verlaten de plant in juni.
Enkele dagen na de laatste vervelling begint het mannetje te zingen, en tilt de voorvleugels hierbij opvallend hoog op.
Het voedsel van de volwassen dieren bestaat voor een belangrijk deel uit bloemen, bladeren en dood plantaardig materiaal, maar ook kleine insecten worden wel gegeten, de krekel is omnivoor.
Oecanthus pellucens - mannetje
auteur: Wofl CC 2.5
Mannetjes worden ongeveer 10 tot 13 millimeter lang, vrouwtjes bereiken een lengte van 11 tot 14 mm.
De kleur is geel- tot donkerbruin.
Het lichaam is erg langwerpig en slank, de vleugels van de mannetjes zijn breder dan die van de vrouwtjes, zowel kortvleugelige als langgevleugelde exemplaren komen voor.
De antennes zijn langer dan het lichaam, vrouwtjes zijn te herkennen aan de legboor die een knotsvormig einde heeft.
De boomklever (Sitta europaea) is het enige lid van de familie boomklevers (Sittidae) in de Benelux.
Boomklevers zijn de enige vogels die met evenveel gemak langs een boomstam omlaag- als omhoogklimmen en daarin onderscheiden ze zich met name van spechten en boomkruipers die alleen omhoogklimmen langs boomstammen.
Bovendien gebruiken spechten hun staart om op te steunen en dat doet de boomklever niet.
De boomklever is een korte, dikke en actieve vogel met een krachtige puntige snavel.
Hij is vrijwel in geheel Europa een tamelijk algemene standvogel.
De opvallende en helder klinkende roep is vaak de eerste aanwijzing van zijn aanwezigheid.
In de winter is hij een geregelde bezoeker van tuinen waarin pinda's worden aangeboden.
De habitat is licht loof- en gemengd bos met ondergroei, vooral met oude en hoge bomen.
Ook in parken en lanen en in de winter ook op de voedertafel.
Op het menu staan veel insecten, zaden, noten, vruchten, graan en bessen.
Harde noten zet hij tussen het boomschors vast en hamert ze dan van bovenaf stuk.
Grotere insecten worden met de snavel in stukjes geknipt.
De boomklever legt ook voorraden aan.
Verspreiding over geheel Europa met uitzondering van Ierland, Schotland en het grootste deel van Scandinavië.
Het is een vrij talrijke broedvogel in Nederland en Vlaanderen.
Rond de laatste eeuwwiseling is de boomklever meer te zien in de buurt van bebouwing.
Hij begint een beetje een cultuurvolger te worden, zoals rond 1900 ook de merel in de buurt van mensen begon te komen.
De Nederlandse populatie heeft zich tussen 1990 en 2005 bijna verdubbeld.
De boomklever is hoofdzakelijk een standvogel.
Het verspreidingsgebied beslaat grote delen van Europa, noordwestelijk Afrika en delen van Azië, voornamelijk het zuiden en zuidoosten tot in Japan.
Boomklever - niet mensenschuw
auteur: Pawel Kuzniar CC 3.0
Een helder fluitend 'twiet-twiet-twiet' en een meesachtig 'tsit'.
Bij opwinding een schel trillend 'tirr'.
De zang is een luid 'tuwiehe-tuwiehe', ook wel omschreven als een kwelend 'tu-tu-tu' (dat enigszins aan de zang van een nachtegaal doet denken).
Deze zang gaat over in 'kwie-kwie' en haastig 'twet-twet-twet'.
Aan zijn zang kan de boomklever eenvoudig worden herkend.
De boomklever klimt en daalt schoksgewijs langs de boomstam, zonder op zijn staart te steunen.
De Scandinavische ondersoort heeft aan de onderzijde lichtere en zelfs geheel witte onderdelen.
De vlucht van deze gedrongen dikke vogel is golvend en snel terwijl de korte staart in het midden zwart is.
Buiten de broedtijd bevindt de boomklever zich wel in gezelschap van mezen.
De boomkangoeroes (Dendrolagus) zijn een geslacht van voornamelijk in bomen levende kangoeroes.
Boomkangoeroes leven voornamelijk in de tropische regenwouden van Nieuw-Guinea, Noord-Queensland (Australië) en nabijgelegen eilanden.
Engels : Tree-kangaroos Duits : Baumkängurus Frans : Les dendrolagues, kangourous arboricoles
Goodfellows boomkangoeroes - Dendrolagus goodfellowi
auteur: Timmy Toucan CC 2.0
Boomkangoeroes worden tussen de 50 en 80 centimeter lang en 6,5 tot 10 kilogram zwaar.
De staart is 40 tot 95 centimeter lang.
Aan de lange, sterke voorpoten zitten grote, sterke klauwen.
De voeten aan de achterpoten zijn in vergelijking met andere kangoeroesoorten kort en breed, en de voor- en achterpoten zijn ongeveer even lang.
Ze hebben geen grijpstaart. De vacht is in de nek vrij lang.
Bij regenbuien duikt een boomkangoeroe ineen, zodat zijn schouders het hoogste punt zijn, en het water langs het gehele lichaam wegstroomt.
Er leven zo'n twaalf soorten boomkangoeroes.
De meeste soorten leven enkel in Nieuw-Guinea of op nabijgelegen eilanden.
De afgelopen jaren zijn verscheidene soorten ontdekt, zoals de "tenkile", Dendrolagus scottae, (1990), de goudmantelboomkangoeroe (1993) en de "dingiso", Dendrolagus mbaiso (1995).
Nieuwe soorten worden vooral ontdekt in afgelegen berggebieden in Nieuw-Guinea.
rugzijde van een Goodfellows boomkangoeroe - Dendrolagus goodfellowi buergersi
auteur: Cburnett CC 3.0
Boomkangoeroes brengen het grootste deel van hun leven door in bomen.
Ze klimmen in een boom door zich vast te grijpen aan de stam met de sterke klauwen aan de voorpoten, en zich daarna af te zetten met de achterpoten.
De boomkangoeroes kunnen tot tien meter ver springen van boom naar boom.
Over het algemeen bewegen de achterpoten synchroon, zoals bij andere kangoeroesoorten.
Ze kunnen echter ook onafhankelijk van elkaar worden bewogen, bijvoorbeeld tijdens het zwemmen.
Ze dalen af met de staart naar beneden.
Op de grond bewegen ze zich met sprongen voort.
Hierbij lopen ze voorovergebogen, met de staart boven het lichaam.
Boomkangoeroes leven voornamelijk van bladeren en vruchten.
Deze verzamelen ze zowel op de grond als in bomen.
Mannetjes hebben geurklieren in de huid van de keel en de borst, waarmee ze hun territorium aangeven.
Een territorium bestaat uit enkele bomen, waarin een mannetje en een of meer vrouwtjes leven.
Het mannetje vergezelt deze vrouwtjes overdag regelmatig.
Vrouwtjes leven in los groepsverband
De boomhommel (Bombus hypnorum) is een vrij grote soort hommel en is veel in tuinen en parken te vinden.
Ze komen voor in het grootste deel van Europa en delen van Oost-Azië.
Oorspronkelijk was de hommel alleen een bosbewoner.
Engels : tree bumblebee, new garden bumblebee Duits : Baumhummel Frans : Bombus Hypnorum
Boomhommel - mannetje
auteur: André Karwath CC 3.0
Boomhommels nestelen graag wat hoger in vogelnestkastjes.
Het borststuk is oranje-bruin gekleurd en het achterlijf zwart met een witte punt.
Ze zijn gemiddeld iets attenter dan andere hommelsoorten en dulden direct in de buurt van het nest geen verstoring.
Als je echter een paar meter afstand houdt en niet in de vliegrichting gaat staan of zitten, is het geen enkel probleem.
Bij warm weer zorgt een hommel in de nestkastopening door de vleugels snel te bewegen voor ventilatie.
boomhommel - werkster
auteur: Keith Balmer
Een volgroeide kolonie van de boomhommel bestaat uit zo'n 80 tot 400 werksters.
De koningin is 18-22 mm, de werkster 8-18 mm en het mannetje 14-16 mm lang.
De nestzoekende koninginnen zijn te zien van midden februari tot eind april, de werksters van begin april tot midden augustus en de jonge koninginnen en mannetjes van eind mei tot eind augustus.
De mannetjes kunnen op het voorstuk van het achterlijf ook oranje-bruin gekleurd zijn.
De mannetjes blijven net zolang voor de nestopening rondvliegen totdat er een jonge koningin naar buiten komt, waarna direct paring plaats vindt.
De Noordse kosmogonie had een heilige boom, de wereldboom Yggdrasil, die echter niet op een aanwijsbare plaats staat.
In de Germaanse mythologie is de Irminsul bekend.
In de Kanaän was Asherah de levensboom, ze wordt ook in de bijbel genoemd.
Het christendom kent de boom van kennis van goed en kwaad en de boom des levens.
De bantoe-mythologie kent een levensboom die de godin van vruchtbaarheid achtervolgt.
In India is de Asvattha-boom geworteld in de hoogste hemel en reikt omlaag door de ruimte met zijn takken door de bestaande werelden.
Vele goden en mythologische wezens worden in verband gebracht met een (bepaalde soort) boom.
Bij deze votiefboom worden spenen achtergelaten als ze niet meer nodig zijn, Denemarken
auteur: Sten Porse CC 3.0
Enkele mythologische figuren worden in verband gebracht met vele soorten bomen.
- Alseïden, nimfen van kleine groepjes van bomen in het algemeen. Alseïde is afgeleid van het Griekse woord alsea dat "bosje" betekent.
- Auloniaden, beschermsters van kleine groepjes bomen en valleien.
- Bacchus, wijnstok en fruitbomen in het algemeen.
- Daphniaden, beschermsters van bomen (laurier, zwarte populier, wijnstok, hazelaar, kersenboom, moerbeiboom, iep of vijgenboom).
- Dryaden, boomnimfen
- Epimeliaden, beschermsters van de appelboom en fruitbomen in het algemeen.
- Kabouters leven soms in (holle) bomen.
- Napaea, dit zijn juist de beschermsters van de open plekken in het bos, en de gezelschapsdames van de godin Artemis.
- Pomoda, beschermster van de boomvruchten - pomonal betekent heilig bos - en later van de appels (Frans pomme)
De grootste Würzelgnom ter wereld (Bad Helmstedt)(met een vermelding in het Guinness Book of Records), veel overeenkomsten met een totempaal
auteur: Times CC 3.0
Nog enkele weetjes:
- De pelgrimsstaven van kluizenaar Gummarus van Lier en de heilige Rumoldus van Mechelen zouden in eiken zijn veranderd bij Lier
- In Laren staat de dikste eik van Nederland, de Dikke Boom. Het is een enorme boom, een volwassene kan in de holte komen.
- De Major Oak, een oude eik, in Sherwood Forest wordt gezien als het hoofdkwartier van Robin Hood (hij bracht het geld van de rijken naar de armen). De boom trekt vele belangstellenden en kan gezien worden als heiligdom.
- Er werden in het verleden huwelijken gesloten onder een lindeboom.
- Ook in sprookjes spelen bomen een belangrijke rol, het is soms de woonplaats van een mythologisch wezen zoals een kabouter of nimf. Ook spelen bomen andere symbolische rollen, bijvoorbeeld in De kikkerkoning en Van de wachtelboom (de jeneverbesboom).
- In het heilige bos van de Semnonen mocht men alleen geboeid naar binnen, als men viel moest men verder kruipen.
- De Terpentijnboom wordt in het Oude Testament als heilige boom omschreven.
- De meiboom was oorspronkelijk een berk.
- Het woord eik is verwant aan het Indische igja dat verering betekent.
- De namen van Gallische stammen laten boomverering zien: de Eburones waren de Taxusstam en de Lemovices waren het Volk van de Iep.
- In Ierse mythologie zijn alle bomen heilig, in het bijzonder de eik, taxus en hazelaar. Een heilige boom wordt in Ierland bile genoemd. Een boomgroep noemt men in Ierland fidnemed en in Gallië en Bretagne nemeton.
- Het woord 'druïde' is verwant met het Keltische woord voor 'eik', zo was de verzamelplaats van de Galaten bekend als Drunemeton ("eikheiligdom").
- Eiken waren de Germanen heilig en in het Derde Rijk werd een Germaans ritueel herhaald waarbij een eikenkrans op de zomerzonnewende in een vuur werd verbrand. Daarbij werd de "Rütlischwur" uitgesproken.
In de Indiculus superstitionum et paganiarum uit de achtste eeuw werd de verering bij heilige plaatsen (zoals bij bomen en in bossen), net als andere heidense gebruiken, verboden.
Toen de christelijke kerk in de vroege middeleeuwen begon met de kerstening (het historische bekeren, vaak massaal, van niet-christelijke (veelal heidense) volkeren tot het christendom) van Nederland en België werden vele heilige bomen omgehakt.
Het hout werd vaak gebruikt voor de bouw van de kerk of kapel, ook werden er beelden van gemaakt (vaak Maria-beelden of kruisen).
Eén van de bekendste boomheiligdommen is de Donareik, deze werd gerooid in opdracht van Bonifatius.
Een schilderij uit 1737; Bonifatius houdt toezicht terwijl de al gekerstende franken de Donareik bij Fritzlar vernietigen, om zo de germaanse bevolking (de Chatten) te bekeren tot het christendom
auteur: Irmgard vrij foto
Soms bleef de boom zelf behouden, dan plaatste men vaak een kruis, beeld of kapelletje bij (of in) de boom om op die manier de bevolking te kerstenen.
Later werden opnieuw pogingen gedaan de verering bij het boomheiligdom tegen te gaan, door het beeldje te verplaatsen naar een kerk in de omgeving.
Dit had meestal niet het gewenste effect.
De Major Oak van Sherwood Forest
auteur: Dalli vrije foto
Er zijn nog enkele tientallen heilige bomen overgebleven vooral in de zuidelijke delen van Nederland en België, enkele opvallende exemplaren zijn:
- Heilige eik van Den Hout, bij Oosterhout
- Lapjesboom te Overasselt (koortsboom)
- Spijkerbomen van Yde (breukenbomen)
- Koortsboom te Breda, in het Liesbos
- Heilige Eik van Heusden in België
- Lieve Heerboom op de grens van Kortessem en Wellen, een zomereik uit 1200 met ooit stamomtrek van 9,58 m tot hij in een storm werd geveld en er enkel een linker scheut van overbleef.
- Achtzalighedenboom bij Lille, deze grove den had oorspronkelijk 8 stammen en wordt de opmerkelijkste boom van België genoemd.
- Duizendjarige eik in de omgeving van Lummen.
- Onze-Lieve-Vrouwe ter Eik, Meerveldhoven, hier is de kapel over de boom (met Maria-beeld) heen gebouwd.
- Heksenboom, Sint Anthonis
De beroemdste boom van Frankrijk bij Allouville-Bellefosse, in de boom zijn twee kapellen waarvan de bovenste met een wenteltrap te bereiken is
auteur: Ji-Elle vrije foto
Er zijn vele volksverhalen over de wonderbaarlijke verschijning van Maria-beelden, die in de boom werden geplaatst.
Wanneer de beelden verplaatst werden, kwamen ze op mysterieuze wijze weer naar de oorspronkelijke plek terug.
De plaatsen werden vaak een bedevaartplaats, nog altijd trekken de boomheiligdommen vele belangstellenden.
Zomereik uit de 9e eeuw, Allouville-Bellefosse, dit is de beroemdste boom van Frankrijk, er zijn twee kapellen gemaakt - de bovenste is bereikbaar via een wenteltrap rond de boom.
Ook als het boomheiligdom inmiddels verdwenen is, kun je vaak aan namen herleiden dat er ooit sprake was van een heilige boom.
- Kapel van de Beukenboom, Lummen , eerder was er een Maria-beeld in de holte van een beuk aanwezig, nu is er alleen nog een (bewoonde) kluis en kapel op deze plek te vinden (het hoogste punt in de gemeente). De Duizendjarige eik staat hier niet ver vandaan.
- Kapel van de Heilige Eik, landgoed Baest vlakbij Oirschot, eerder was er een Maria-beeld in de eik geplaatst, het was volgens de verhalen een koortsboom. In de huidige kapel staat een kopie van dit beeld. Het originele beeld staat in 's-Hertogenbosch. De eik staat op de vlag en het wapen van de gemeente Oirschot.
- Bergeijk, Echa (1137), Eik of Eikelberge.
- Jezus-Eik in Overijse
- Esdonk met de Spijkerkapel
- Mariabeeld Onze Lieve Vrouw van Eiteren, Eiteren, een kopie van Onze Lieve Vrouw van Eiteren is bij de reconstructie van de fundering van de kapel geplaatst.
- Mariakapel op de Speelberg in Linden, hier hing eerder een Mariabeeld aan een boom.
- Kapel Onze Lieve Vrouw ter Eecken bij Hulst
- Scherpenheuvel, tegenwoordig staat er een basiliek op de plek van de eik
- Onze Lieve Vrouwe van Schilbergkapel, Schilberg
- Onze Lieve Vrouw van Handel, Handel, dit beeld werd gevonden aan een doornstok
- Gerlachus van Houthem, leefde als kluizenaar in een holle boom in Houthem. Tegenwoordig is er een kerk op deze plek, het gebeente van de kluizenaar is in de reliekschrijn opgeborgen.
- De bedevaartsplek Heiloo (Heilig bos) met Onze Lieve Vrouwe ter Nood
- Holywood (Heilig bos) in Noord-Ierland
Boomheiligdommen zijn de heilige plaatsen, of cultusplaatsen, van verschillende bevolkingsgroepen verspreid over de hele wereld.
Bij deze heilige bomen komt en kwam men om de goden te vereren, te bidden of te offeren.
Deze plekken werden meestal bezocht als heiligdom, maar vaak ook vonden belangrijke bijeenkomsten (zoals rechtspraak) plaats bij het boomheiligdom.
In Europa waren het de Kelten en Germanen, waaronder de Saksen, die heilige bomen hadden alwaar ze hun rituelen uitvoerden ten behoeve van hun religie.
De Kelten gebruikten vooral de eik en de linde die ze als heilig zagen, Linde is nog altijd een veel voorkomende plaatsnaam.
Ook bij de Grieken en Romeinen kende men heilige bossen en bomen, zoals de Zeuseik van het Orakel van Dodona (gewijd aan Zeus Naios en de moedergodin) en de twee lotusbomen bij de tempel van Juno Lucina.
Engels : Sacred grove Duits : Baumkult Frans : Bois sacré, bosquet sacré
De vreemde zomereik en zijn kapel op Les Brieux heuvel.
La Gleize (België)
auteur: Jean-Pol GRANDMONT CC 3.0
Nog altijd zijn de indrukwekkende bomen in het landschap te ontdekken, vaak staan ze op het hoogste punt in de omgeving.
Er zijn vele vermeldingen over boomheiligdommen die door brand (blikseminslag) of een storm zijn geveld, vaak echter loopt de schijnbaar dode boom daarna toch weer uit.
In India zijn ook heilige bomen waar lappen stof en kledingstukken in worden gehangen, waarmee men genezing probeert te vragen.
Ook op Bali zijn heilige bomen aanwezig, ook hier worden lappen stof rond (en in) de boom gehangen en er worden dagelijks offers achtergelaten.
Osun-Osogbo is het laatst overgebleven heilige bos van het Yoruba-volk in Nigeria en is opgenomen op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.
Een boomheiligdom heeft veel overeenkomsten met een totempaal.
Sri Maha Bodhi (Sri Lanka), uit de derde eeuw voor christus
De oudste gekende boom op aarde
auteur: Hu9423 CC 2.5
Nog altijd spelen de emoties hoog op als belangrijke bomen in het straatbeeld met de kap worden bedreigd.
Toen de Anne Frankboom door ziekte niet te redden zou zijn, kwamen er hevige protesten.
De kap werd uitgesteld en de boom is behouden door enkele aanpassingen aan te brengen.
Helaas is de boom op 23 augustus 2010 door harde windstoten alsnog geveld.
Bomen worden in het algemeen als belangrijk gezien, in het regenwoud worden (vooral grote) bomen nog dagelijks gekapt, de bossen worden uitgedund maar het zal vele eeuwen duren voordat er weer bomen staan zoals degene die worden gekapt.
Er ontstaan echter steeds meer protesten dat de verdragen voor het behoud van het regenwoud worden geschonden, vaak is de lokale bevolking niet opgewassen tegen de machtige multinationals.
Duizendjarige eik in Lummen (België)
In deze boom is een beeld geplaatst
auteur: Sonuwe CC 3.0
Er zijn specifieke benamingen van boomheiligdommen, waaronder:
Koortsboom of lapjesboom (boom voor genezing van een ziekte) Breukenboom of spijkerboom (boom voor genezing van een breuk) Heilige Eik, deze benaming komt / kwam op vele plaatsen voor Kroezeboom, deze grensboom werd ook als heiligdom beschouwd Kinderboom, geeft pasgeboren kinderen hun ziel Donareik, deze benaming kwam op vele plaatsen voor en verwijst naar Donar, de West-Germaanse benaming van dondergod Thor Wensbomen, zoals de Lam Tsuenwensbomen