De blauwe monnikskap (Aconitum napellus) is een plant uit de ranonkelfamilie (Ranunculaceae). De soort komt voor op hoogten tussen 1000 en 2000 m. De plant wordt 50-150 cm hoog en wordt gevonden in de de buurt van water.
Engels : Monk's-hood, Monkshood, Venus' chariot, Wolfbane Duits : Blauer Eisenhut Frans : Aconit napel, Casque de Jupiter
Blauwe monnikskap auteur : Rüdiger Kratz, St. Ingbert CC 2.5
Het is een overblijvende plant. De blauwe of paarse bloemen vormen samen dichte, niet of weinig vertakte trossen. Het bovenste bloemblad (de helm) is kapvormig gewelfd, afgerond, ongeveer even hoog als breed en 1 tot 1,8 cm groot. De meeldraden zijn meestal behaard.
De plant bloeit in juni met donkerblauwe bloemen. De plant wordt gebruikt door hommels om er nectar uit te halen.
Venus' chariot
Biotoop Bodem : Zonnige tot beschaduwde plaatsen op vochtige grond. Groeiplaatsen : Bossen, beekoevers, waterkanten, ruigten, struwelen, grasland, elzenbossen.
VerspreidingWereld : Gebergteplant uit Midden- en West-Europa. Noordwestelijk tot in België. Ook in Groot-Brittannië. Op een paar plaatsen ingeburgerd in Noord-Amerika en Nieuw Zeeland.
Niet in Nederland. België : Zeer zeldzaam in de zuidelijke Ardennen. Niet in Vlaanderen.
Blauwe monnikskap auteur : Exduria2006
Wetenswaardigheden De soort heeft een hoge giftigheid (een paar gram kan al dodelijk zijn voor de mens).
De blauwe monnikskap werd vroeger weleens aan ter dood veroordeelden gegeven. Kleine kinderen kunnen beter niet aan de plant komen.
Na het aanraken van de plant en/of wortel moet je de handen te wassen, omdat de gifstof door de huid kan dringen. In de oudheid was het een probaat middel om je van je ongewenste echtgenoot te ontdoen. In de tijd van keizer Trojanus (117 na Chr.) wordt het zelfs verboden om de plant te kweken, omdat er kennelijk teveel gebruik van werd gemaakt!
Vanaf de Middeleeuwen wordt Aconitum als geneesmiddel gebruikt. Ook nu nog is het bekend om de werking op het hart en als pijnstiller bij reumatische en zenuwpijnen. In de homeopathie is het een vaak gebruikt middel in acute situaties.
De blauwe lupine (Lupinus angustifolius) is een eenjarige plant die behoort tot de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae of Fabaceae). De plant komt van nature voor in Zuid-Europa.
De blauwe lupine wordt in Nederland nog sporadisch als groenbemester op zandgrond geteeld en soms in bermen ingezaaid.
Het gewas stelt weinig eisen aan de grond en door de bittere smaak heeft het geen last van wildschade.
Engels : Narrowleaf lupine, Narrow-leafed lupine, Blue lupine Duits : Blaue Lupine, Schmalblättrige Lupine Frans : Lupin bleu
blauwe lupine auteur : Manuel Luis Gil González CC 2.5
De plant wordt 30-60 cm hoog en heeft spaarzaam behaarde stengels.
De handvormig samengestelde bladeren hebben vijf tot negen lijnvormige, tot 4 cm lange en 1,5 cm brede blaadjes.
Lupinus angustifolius auteur : casa rural el paraje
De blauwe lupine bloeit van juni tot september met hemelsblauwe bloemen. De bloemen staan in een spiraal. De bovenlip van de kelk is tweespletig.
blauwe lupine zaaddoos foto : Norwegian School of Veterinary Science
De zaden zijn donkergrijs met lichte vlekjes en zijn giftig voor vee.
De blauwe lotusbloem (Nymphaea caerulea) staat ook bekend als Blauwe waterlelie of Egyptische lotus. Deze waterplant groeit aan de randen van meren en rivieren.
De oude Egyptenaren beschouwden de waterlelie als een heilige plant.
Engels : Blue Egyptian water lily, sacred blue lily Duits : Blaue ägyptische Seerose, Blaue Lotusblume of heilige blaue Lilie Frans : lotus bleu of nénuphar bleu
De blauwe knoop (Succisa pratensis, synoniem: Scabiosa succisa) is een vaste plant uit de kamperfoeliefamilie (Caprifoliaceae) .
De blauwe knoop komt voor in de gematigde gebieden van Eurazië en wordt ook als sierplant gebruikt. Succisa betekent van onderen afgesneden.
De plant komt voor in schrale (blauwgraslanden) graslanden, heidevelden op natte tot vochtige grond en in veenmoerasrietlanden.
Engels : Succisa pratensis Moench, Devil's-bit Scabious Duits : Gewöhnliche Teufelsabbiss, ook einfach Abbiss, Teufelwurz en Teufelsbiss genoemd Frans : succise des prés of mors du diable
De plant wordt 30-90 cm hoog en vormt een bladrozet. De onderste bladeren zijn lang- of lancetvormig en de bovenste stengelbladeren lancetvormig.
De blauwe knoop bloeit van juli tot september, zoals de naam al zegt, met 4-7 mm grote blauwe bloemen. Er komen echter ook gele exemplaren voor en soms zelfs geelachtig witte of roodachtige. De bloemhoofdjes zijn bij het begin van de bloei half bolvormig en worden later bolvormig. Het bijzondere omwindsel (buitenkelk) is ruw behaard en heeft vier eironde stekelpuntige tanden. Aan de kelk zitten vijf borstels.
Het éénhokkige vruchtbeginsel is onderstandig. De vrucht is een nootje.
Vroeger werd de plant gebruikt tegen de pest, verbrandingen, pokken, darmstoringen en roos.
In de achttiende eeuw schreef men: Uitwendig geneest het de Schurft en alle Huits-gebreken, als ook de pyn der aambyen. Niet alleen bij schurft, maar bij alle andere vormen van jeuk zou de plant verlichting brengen.
De plant wordt gerekend tot de zogenaamde afweerkruiden. Het zou afweer bieden tegen hekserij.
Volgens een oude sage zou de duivel woedend zijn geweest over de geneeskrachtige eigenschappen van de plant en daardoor een stuk van de wortelstok hebben afgebeten. De wortelstok van de blauwe knoop heeft een ietwat ongewone vorm.
In enkele anderstalige namen van de plant is deze sage terug te vinden.
blauwe knoop
De bloem wordt veel door de volgende vlinders bezocht: moerasparelmoervlinder (Euphydryas aurinia), Euphydryas aurinia beckeri, Euphydryas aurinia laeta, Hemaris tityus, Nemophora cupriacella, Nemophora minimella, Stenoptilia aridus, Stenoptilia bipunctidactyla, geelsprietdikkopje (Thymelicus sylvestris), zilveren maan (Boloria selene), klein koolwitje (Pieris rapae), klein geaderd witje (Pieris napi) en is waardplant voor de microvlinders.
De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend maar sterk afgenomen. Ook komt de plant voor op de Belgische Rode Lijst van planten.
De blauwe gomboom (Eucalyptus globulus) is een boom uit de mirtefamilie (Myrtaceae).
De Eucalyptus globulus oftewel Tasmanische Blauwe Gom kan in tropische en subtropische gebieden wel een hoogte van 60 m bereiken, in Zuid-Europa hooguit 40 m.
Engels : Tasmanian Blue Gum, Southern Blue Gum of Blue Gum Duits : Blaue Eukalyptus, Gewöhnlicher Eukalyptus of Tasmanischer Blaugummibaum Frans : gommier bleu
De kroon is kegel- of koepelvormig, hoog en dicht. De boom heeft een rechte, cilindrische stam. De boomschors is afbladderend in grote, grijsbruine stroken. Daaronder is het wit, bruin- of grijsachtig.
De bladeren zijn sikkelvormig en 10 tot 30 cm lang en 3 tot 8 cm breed. Ze zijn glimmend donker blauwgroen en zijn voorzien van kliertjes. De jonge bladeren zijn langwerpig, tegenoverstaand en stengelomvattend.
De bloemen van de blauwe gomboom zijn witachtig en hebben een doorsnede van ca 4 cm. Ze zijn alleenstaand. De bloemknop heeft een dekseltje (operculum). Als de knop opengaat, gaat dat dekseltje eraf en komen er veel meeldraden tevoorschijn.
De bladeren van de boom worden gebruikt om eucalyptusolie uit te halen. Deze olie kan gebruikt worden als gezondheidsproduct.
A.Vogel gebruikt de eucalyptusolie in zowel de Cinufore (Junior) mentholspray als in de Cinuforce stoomdruppels om vrijer te kunnen ademen door de neus.
Zeer gewaardeerd bij de behandeling van hoest,verkoudheid,griep,longziekten en bronchitis. Als gorgeldrank werkt eucalyptus effectief bij keelaandoeningen. Sommige variëteiten worden gebruikt ter bestrijding van ziekte aan de urinewegen,reumatische klachten en andere pijnlijke spier- en gewrichtsaandoeningen.
Als je ruimte in je tuin hebt, is een dergelijk boompje wel leuk, want door de scherpe geur van zijn bladeren houdt hij vliegen en muggen op een afstand, zegt men. Het blauwgroene blad wordt veel gebruikt voor bloemschikken.
De bloem van de blauwe gomboom is gekozen als bloemen embleem van Tasmanië.
Bron : - Wikipedia CC 3.0 - www.avogel.be - www.proximedia.com
Blauwe druifjes (Muscari botryoides) is een plant uit de aspergefamilie (Asparagaceae) of hyacintenfamilie (Hyacinthaceae). De bloempjes staan dicht op elkaar, en zijn bijna kogelvormig. De onderste bloempjes zijn knikkend, en de bovenste zacht opstaand. Deze laatste meestal zonder stamper of meeldraden.
De bloemen zijn blauw met een witte rand of zijn helemaal wit.
Engels : Common grape hyacinth Duits : Kleine Traubenhyazinthe Frans : Muscari en grappe
De blauwe druifjes komen oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied en uit Klein-Azië. Deze plant is vooral in de warmere gedeeltes van Midden-Europa verwilderd geraakt en groeit nu tussen de boomgaarden en wijngaarden.
De plant groeit in Nederland vooral in graslanden, en langs duingebieden, maar is ook te vinden in het bos en in het weiland.
- Geschikt in een rotstuin, vooraan in een border of in potten - Plant de bollen in het najaar 6 à 10 cm diep en 8 cm uit elkaar - De bloemen geuren heerlijk - De muscari is buitengewoon geschikt voor verwildering - Geschikt als snijbloem - Snijd het groene loof nooit af. Het geeft de uitgeputte bol nieuwe energie om het volgend jaar te kunnen bloeien
De blauwe bremraap (Orobanche purpurea) is een 15-60 cm hoge plant uit de bremraapfamilie (Orobanchaceae).
Synoniemen zijn Phelypaea coerulea, Orobanche coerulea en Orobanche arenaria.
Het verspreidingsgebied loopt in Europa van Spanje en West-Frankrijk via de Alpen, de Balkan en Oekraïne tot de Kaspische Zee. In Noord-Europa is de soort zeldzaam in Zuid-Engeland, de Benelux, Duitsland en Polen.
Engels : Purple Broomrape, Yarrow Broomrape Duits : Violette Sommerwurz Frans : L'orobanche pourprée of phélipée bleue
Blauwe bremraap
Ze groeit op droge, voedselarme tot matigvoedselrijke grond, die niet tot matig kalkhoudend, en neutrale tot zwak basisch is. In Nederland treffen we haar aan in de duinen, maar ook langs rivierdijken en rivierduintjes.
De plant is een parasiet en beschikt niet over chlorofyl. De soort parasiteert op gewoon duizendblad en verschillende alsemsoorten.
De 1,8-3 cm grote bloemkronen zijn aan de voet wit, maar zijn verder donkergeaderd blauw van kleur. De kelk heeft vier lancetvormige tanden en aan de achterzijde een vijfde tand.
De bloeitijd loopt van juni tot juli.
Bestuiving vindt plaats door vlinders.
Blauwe bremraap
In België staat de soort op de Rode lijst als zeer zeldzaam. In Nederland staat de soort op de rode lijst als zeer zeldzaam en matig in aantal afgenomen.
De blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) is een vaste plant uit de heifamilie (Ericaceae).
Het is een struikje van 15-60 cm hoog (of zelfs iets meer). De plant houdt niet van kalkhoudende grond, maar past zich beter aan op een vochtige, zure bodem. De kalkmijdende plant groeit voornamelijk in open bossen (zowel in loofbossen als naaldbossen), op heide en veen in de gematigde en subarctische gebieden in de wereld (Europa, Noord-Azië, Japan, Noord-Amerika en zelfs lokaal nog in Groenland). Deze plant is in Europa nauw verwant met de rode bosbes (Vaccinium vitis-idaea), waarmee hybriden gevormd kunnen worden en in Noord-Amerika met Vaccinium membranaceum en Vaccinium parviflorum.
Engels : Bilberry, whortleberry of de Common Billberry Duits : Heidelbeere, regionaal ook Blaubeere, Schwarzbeere, Wildbeere, Waldbeere, Bickbeere, Zeckbeere, Moosbeere of Heubeere Frans : myrtille commune, regionaal airelle myrtille, gueule noire, mauret, brimbelle, raisin des bois, bleuet of ook bluet. de plant wordt soms ook myrtillier of arbrêtier genoemd
De stengels ontspringen uit een wijdverspreid wortelstelsel met een wortelstok. De kantige twijgen zijn groen.
De bladeren zijn lichtgroen, eirond tot elliptisch en hebben een zwak gezaagde rand, ze zijn 1-3 cm lang. De bladeren vallen af in de late herfst. Hierbij worden ze eerst geelbruin; maar op sommige plaatsen kunnen ze oranje of rood kleuren (afhankelijk van de voedingsstoffen in de grond)
De kruikvormige bloemen zijn roze en hebben een groene waas. De bloemen zijn met hun open einde naar beneden gericht.
De bloeitijd is van april tot juni, met soms een tweede bloei in de herfst. De bestuiving gebeurt meestal door hommels, maar ook door andere insecten zoals wespen. Bovendien kan de blauwe bosbes zichzelf bestuiven.
Kort na het uitbloeien van de roze, bolronde bloemen ontstaan er op stengels, ouder dan 3 jaar, zwartblauwe bessen, bedekt met een waas. Elke bes kan tot veertig zaadjes bevatten.
Het sap is purperkleurig. De bessen zijn eetbaar. Ze worden voornamelijk gebruikt voor jam of voor gebak. Ook worden ze vers gegeten, vooral vanwege het hoge gehalte vitamine C.
Blauwe bosbes - vruchten auteur : Marek Silarski CC 3.0
Voortplanting gebeurt meestal vegetatief met nieuwe scheuten uit de wortelstok. Op deze wijze kan een plant wel 25 jaar bestaan, hoewel na 15 jaar er geen nieuwe scheuten meer gevormd worden. Bij het naderen van de herfst worden de voedingsstoffen uit de bladeren overgebracht naar de wortelstok, zodat er, in de volgende lente, weer een krachtige plant kan ontstaan.
Blauwe bosbes heeft een mycorrhizale mutualistische symbiose met schimmels. Deze leveren voedingsstoffen uit de bodem, terwijl de plant hen suikers en koolhydraten bezorgt.
Dit gebeurt via het mycorrhiza: talrijke schimmeldraden (hyfen) die verbonden zijn met de wortels.
Het Belgische plaatsje Vielsalm noemt zich "la capitale des myrtilles" vanwege de grote aanwezigheid van bosbessen in de bosrijke omgeving, en vanwege de bosbessenfeesten.
Bron : - Wikipedia CC 3.0 - www.houtwal.be - Internet
De blauwe bes (Vaccinium corymbosum) is een plant uit de heifamilie (Ericaceae). Het is een vruchtdragende struik met een hoogte van 1,5-2,5 m.
Ten onrechte wordt de blauwe bes vaak aangeduid als bosbes. De bosbes (Vaccinium myrtillus) is echter een andere soort. Het blad verkleurt in de herfst naar vuurrood.
De blauwe bes is oorspronkelijk afkomstig uit het noordoosten van de Verenigde Staten. De mens heeft de blauwe bes veredeld door selectie en kruising. De meeste cultivars komen uit de Verenigde Staten, maar er zijn ook bijvoorbeeld Duitse cultivars.
Engels : Northern Highbush Blueberry Duits : Amerikanische Heidelbeere Frans : myrtille arbustive, grande myrtille, myrtille américaine, bleuet à corymbes, corymbelle
In Nederland wordt de blauwe bes vooral in Noord-Limburg, het oosten van Noord-Brabant en in Drenthe geteeld. De blauwe bes wordt geteeld op een luchtige zand- of veengrond met een lage pH (4-5). Bij een hogere pH groeien de struiken bijna niet, vertonen gebreksverschijnselen en zullen uiteindelijk sterven. De blauwe bes heeft vochthoudende grond nodig.
De aanbevolen plantafstand voor eigen teelt is 0,75-1,5 m. Het is dan wel belangrijk tijdens het rijpen de vruchten met netten tegen vogels te beschermen. Voor de beroepsteelt wordt 1 (1,5) x 2 (2,5) m geplant. Zodra de beplanting te dicht wordt, worden er struiken (de wijkers) tussenuit gehaald en voor een nieuwe aanplant gebruikt.
Na zes tot acht jaar heeft de struik voldoende omvang gekregen.
De vroegstbloeiende cultivars rijpen eind juni tot eind juli en de zeer laat rijpende cultivars van half augustus tot half september. Voor de verse consumptie wordt met de hand geoogst en is een grote vrucht belangrijk. Bij machinale oogst worden de bessen van de struik getrild.
Blauwe bessen kunnen ongeslachtelijk vermeerderd worden door winterstekken/houtstekken, zomerstekken/scheutstekken en door marcotteren.
De bessen kunnen zichzelf uitzaaien, voornamelijk als vogels de bessen eten.
Gebruik - Vers zijn de blauwe bessen een week te bewaren. - Invriezen gaat goed, bessen worden ietwat zacht - Inmaken als jam, bessensap, siroop - IJskreem - Wijn - Drogen - Als vulling in bijvoorbeeld taarten, vlaaien, muffins
Blauwe bessen hebben een geneeskrachtige werking, zowel de vruchten als de bladeren: tegengaan verouderingsproces, voorkomen van bepaalde kankers, werkzaam tegen bepaalde infecties op de urinewegen, verbeteren van het korte termijngeheugen en het leveren van snelle energie.
Een liter bessensap bevat 8-11 g (gemiddeld 9,5 g) zuur, waarvan citroenzuur het belangrijkste is.
Er zijn verscheidene cultivars van zeer vroeg tot zeer laat rijpend: - 'Bluetta' Zeer vroeg rijpend. Matig grote vruchten. Goede smaak. Tamelijk vatbaar voor taksterfte. - 'Duke': Zeer vroeg rijpend. Tamelijk grote vruchten. Goede smaak. Weinig vatbaar voor taksterfte. - 'Patriot': Vroeg rijpend. Grote vruchten. Goede smaak. Erg winterhard. - Spartan: Rijpt vroeg. Zeer grote vruchten met een erg goede smaak. Lijkt weinig vatbaar voor ziekten. - 'Berkeley': Rijpt middentijds. Zeer grote vruchten. Goede smaak. Tamelijk vatbaar voor taksterfte en wintervorst. - 'Bluecrop': Rijpt middentijds. Grote mooie stevige lichtblauwe vruchten met een goede smaak. Weinig vatbaar voor taksterfte en wintervorst. - 'Brigitta Blue': Rijpt middentijds. Relatief korte oogstperiode. Grote zeer goed houdbare bessen met een goede smaak. - 'Goldtraube 71': Rijpt middentijds. Matig grote iets donkere vruchten. Goede smaak. Zeer weinig vatbaar voor taksterfte. Ontstaan uit een kruising van Vaccinium corymbosum met Vaccinium angustifolium - 'Dixi' Rijpt laat. Tamelijk grote iets donkere vruchten. Tamelijk goede smaak (aan het begin van de oogst beter dan later). Lijkt matig vatbaar voor taksterfte. - 'Elliott': Rijpt zeer laat met een soms lange oogstperiode. Matig grote lichtblauwe vruchten met een goede smaak. Lijkt weinig vatbaar voor taksterfte.
Bron : - Wikipedia CC 3.0 - www.houtwal.be - Internet
De blauwe anemoon (Anemone apennina) is een lage, vaste plant uit de ranonkelfamilie (Ranunculaceae). De plant komt van oorsprong uit Zuid-Europa. De plant komt in België en Nederland voor op beschaduwde grond in loofbossen en verwilderd in tuinen.
De blauwe anemoon lijkt veel op de oosterse anemoon (Anemone blanda), maar verschilt daarvan doordat de oosterse anemoon geen behaarde kroonbladen heeft, de bloemsteel na de bloei knikt en de wortelbladeren geen gesteelde slippen hebben.
Engels : Apennine Windflower Duits : Apennin-Windröschen Frans : Anémone bleue, Anémone des Apennins
De diepblauwe, 2 tot 3½ cm grote bloemen hebben 8 tot 15 smalle bloemdekbladen, die van buiten behaard zijn en van binnen vaak een lichtere kleur hebben. In de knop knikken de bloemen.
De wortelbladen zijn 3-tallig. Ze hebben kort gesteelde slippen en zijn behaard aan de onderkant. De onderste bladeren komen pas na de bloei te voorschijn. De 3 gesteelde stengelbladen zijn eveneens 3-tallig, gespleten en hebben gekartelde slippen.
De plant wordt 10-20 cm hoog, heeft lange, kruipende wortelstokken en vormt knolletjes. De wortelbladeren hebben kort gesteelde slippen.
De vrucht is een eenzadige dopvrucht. Aan het zaad zit een mierenbroodje.
De plant komt in het wild voor in loofbossen op vochtig, voedselrijk zand en zandige klei.
Het melksap van de blauwe anemoon is iets giftig, omdat de stof protoanemonine in het sap voorkomt.
Anemone apennina auteur : Giuseppe Cristiano CC 3.0
De blauwe anemoon bloeit in maart en april met blauwe, soms witte of egaal roze, 2-3,5 cm grote bloemen. De bloemen bestaan uit acht tot veertien, soms tot achttien, van buiten behaarde bloemdekbladen, die botanisch gezien kelkbladeren zijn. De helmknoppen zijn bleekgeel of wit. De bloemsteel is na de bloei rechtopstaand.
Als stinsenplant geeft de soort voorkeur aan luchtige, humeuze grond.
Deling van de plant kan gebeuren wanneer het gebladerte na de groei volwassen is.
De blauwe aardappelstruik (Solanum rantonnetii) is een plant uit het soortenrijke geslacht Solanum. Het is een tot 2,5 m hoge struik met overhangende of soms klimmende twijgen. In cultuur wordt de plant vaak gesnoeid tot een klein boompje met een bolvormige kroon. De afwisselend geplaatste bladeren zijn eivormig tot langwerpig, 6-10 cm lang, dun, iets toegespitst en meestal hebben ze een gegolfde rand.
Engels : Blue potato bush Duits : Enzianstrauch, blauer Kartoffelbaum, Kartoffelstrauch
De licht vijfhoekige bloemen staan alleen of in kleine groepjes. De kelk is klein en groen. De kroonbladen zijn donkerviolet en tussen de kroonbladen zitten plooien. In het midden staat een afgeknot, geel kegeltje van meeldraden. De vruchten zijn rode, appelvormige, circa 2,5 cm grote bessen.
De blauwe aardappelstruik komt van nature voor in de subtropen in Argentinië en Paraguay.
De plant verdraagt lichte vorst tot -3 °C. In het Middellandse Zeegebied kan hij in tuinen worden gekweekt. In België en Nederland kan de plant in het warme seizoen buiten worden gezet, maar in het de winter moet hij in een koele ruimte in huis of in de koude kas worden gezet.
Er bestaat een cultivar met witte bloemen, Solanum rantonnetii 'Album'.
Blauw walstro (Sherardia arvensis) is een plant uit de sterbladigenfamilie (Rubiaceae).
De plant komt voor op vochtige, open plaatsen in grasland en wordt als onkruid beschouwd als deze voorkomt op akkers met kalkhoudende grond. Blauw walstro komt van nature voor in het Middellandse Zeegebied.
Engels : Field madder Duits : Ackerröte Frans : Shérardie des champs
De éénjarige plant wordt 15-25 cm hoog en bloeit van juni tot in de herfst met licht paars-roze, lila-blauw of zeldzaam witte, bloemen.
De stengels liggen meestal op de grond en zijn ruw. De bladeren zijn aan de rand ook ruw en staan onderaan de stengel in kransen van vier en hoger op de stengel in kransen van zes.
De vruchten hebben zes kelktanden.
Groeiplaatsen: Akkers, boomkwekerijen, braakliggende grond, bermen, dijken (ook op de Afsluitdijk), langs holle wegen en in gazons.
Nederland: Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, Zeeland, Flevoland en langs de kust van het noordelijk zeekleigebied. Elders zeldzaam. Niet in Drenthe. Rode lijst: Zeer sterk afgenomen.
België: Vrij algemeen in het Maasgebied en de Ardennen, vrij zeldzaam in Brabant en het kustgebied. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam. Niet bedreigd in Vlaanderen en Wallonië.
Wetenswaardigheden: De wortels leveren een rode kleurstof. Vogels en kleine zoogdieren die walstro eten krijgen roodgekleurde botten, omdat de kleurstof zich daar ophoopt.
In de geneeskunde werd Blauw walstro toegepast tegen waterzucht en verlamming. Het werd ook gebruikt voor het herstel van verwondingen.
Bron : - Wikipedia CC 3.0 - www.wilde-planten.nl/ - Internet
Blauw kattenkruid (Nepeta racemosa, synoniem: Nepeta mussinii) is een sterk geurende vaste plant, die behoort tot de lipbloemenfamilie (Lamiaceae). De soort staat in de Nederlandse wachtkamer als nieuwe plant die nu ook in het wild in Nederland voorkoment.
De plant wordt gebruikt in de siertuin en is van daaruit verwilderd.
Blauw katenkruid komt van nature voor in de Kaukasus en Noord-Iran.
Engels : Catmint Duits : Trauben-Katzenminze
Blauw kattenkruid - plant auteur : José Luis Gálvez CC 3.0
De plant wordt 20-40 cm hoog en heeft liggende tot opstijgende stengels, die zowel kaal als viltig behaard kunnen zijn.
De grijsgroene bladeren zijn rond tot eirond en hebben een zwak hartvormige voet.
Nepeta mussinii - bloem auteur : Kurt Stueber CC 3.0
Blauw kattenkruid bloeit van juni tot augustus met blauwe, 0,9-1,3 cm grote bloemen. De kroonbuis is langer dan de kelk.
De bloemen zitten in schijnkransen.
De vrucht is een vierdelige splitvrucht. De plant komt voor op stenige plaatsen.
Blauw kattenkruid - in bloei auteur : Kira Nerys CC 3.0
Blauw guichelheil (Anagallis arvensis subsp. foemina, synoniem: Anagallis foemina) is een eenjarige plant, die behoort tot de sleutelbloemfamilie (Primulaceae). De ondersoort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en zeer sterk afgenomen. De plant moet niet verward worden met de blauwe vorm van rood guichelheil (Anagallis arvensis subsp. arvensis).
Engels : Blue pimpernel, Poorman's Weatherglass Duits : Blauer Gauchheil Frans : Mouron bleu
Blauw guichelheil foto : Pablo Alberto Salguero Quiles CC 3.0
De plant wordt 5-50 cm hoog en heeft een liggende of opstijgende stengel. De zittende, tegenoverstaande bladeren hebben aan de onderzijde zwarte klierpuntjes en hebben een eironde tot langwerpig-ronde vorm.
Blauw guichelheil bloeit vanaf mei tot de herfst met blauwe, zelden witte bloemen. De kroonslippen hebben in tegenstelling tot rood guichelheil geen of minder dan dertig klierharen. Als er klierharen zijn dan zijn deze hoofdzakelijk viercellig, waarbij de eindcel langer dan breed is. De randen van de bloemkroonslippen bedekken elkaar meestal niet.
Blauw glidkruid (Scutellaria galericulata) is een overblijvende plant die behoort tot de Lipbloemenfamilie (Labiatae of Lamiaceae). Het is een plant van meestal natte, humusrijke grond in riet- en zeggenmoerassen, moerasbossen, langs het water, in duinvalleien en op vochtige, stenige plaatsen. In de duinen komt de plant ook voor op drogere grond. De plant komt van nature voor in de gematigde en koudere streken van het Noordelijk halfrond.
Engels : Common skullcap, Marsh Skullcap of ook Hooded Skullcap Duits : Sumpf-Helmkraut, Gewöhnliches Helmkraut of Kappenhelmkraut Frans : Scutellaire à casque of grande toque
De plant wordt 15 tot 45 cm hoog, vormt wortelstokken en heeft een vierkantige stengel. De haren op de stengelribben staan naar beneden gericht.
Dit in tegenstelling tot die bij klein glidkruid (Scutellaria minor), waarbij deze omhoog gericht zijn.
De 3 tot 10 cm lange, eivormig-lancetvormige bladeren zijn ondiep gekarteld-gezaagd en hebben een hartvormige voet. De onderzijde van het blad is vaak roodachtig gekleurd. Ook de stengel is onderaan vaak roodachtig gekleurd.
Blauw glidkruid bloeit van juni tot september met diep paarsblauwe, soms lichtroze, 12 tot 20 mm lange, behaarde bloemen, waarvan het honingmerk bleker is.
De bloem heeft een omhoog gebogen kroonbuis. De kelk is ongeveer 4 mm lang. Per bladoksel komt één bloem voor.
Ons inheems Glidkruid wordt in de kruidengeneeskunde niet meer gebruikt. Al is dat ooit wel anders geweest.
Dioscorides adviseerde de plant al als wondgenezend middel. Als legerarts, die duizenden soldaten moest behandelen, had hij natuurlijk ook wel enige behoefte aan wondmiddelen. Ook Plinius volgens Dodoens zegt dat de Sideritis (Glidkruid) zo sterk en krachtig is, dat het op een verse wonde gebonden zijnde, het bloed stelpt en het ganselijk doet ophouden. Dodonaeus zelf noemde glidtcruydt of Herba Judaica een 'uitnement goedt wondt-cruydt'.
Dat Herba Judaica, zeg maar Jodenkruid, noemde hij zo omdat het, volgens hem, vooral Joodse marktkramers waren die dit kruid en andere wondermiddeltjes te koop aanboden om de breuken van de darmen of 'de gescheurtheydt' en de witte vloed te genezen.
Omwille van die wondgenezende werking werd het volgens Lobelius in Frankrijk Carpentaria of Timmerliedencruydt en Ferruminatrix Heraclea of Heelende cruydt genoemd.
Vele namen verwijzen ook naar de vorm van de bloem, die er als een mutsje zou uitzien. Galericulata van Latijnse galerus, muts, maar ook de Engelse naam Skullcap, calotje of het Duitse Kappenhelmkraut, mutshelmkruid. Al klinkt het Engels erg lief en het Duitse streng militaristisch.
Een merkwaardige naam is ook het Engelse Mad dogweed, omdat het vroeger tegen rabiës of hondsdolheid gebruikt werd.
Er is nu nogal wat verwarring over de verschillende medicinale soorten. Vooral Scutellaria lateriflora in Amerika en Scutellaria baicalensis in China worden nog medicinaal gebruikt.
Mogelijk heeft onze sterk verwante Scutellaria galericulata dezelfde werking.
De werking is vrij goed wetenschappelijk onderbouwd en in tegenstelling met de grote reputatie uit het verleden als wondkruid, wordt vooral Scutellaria lateriflora nu algemeen beschouwd als een goed kalmerend en zenuwversterkend kruid.
De blaaszegge (Carex vesicaria) is een overblijvende plant die behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae). De plant komt van nature voor in de meer noordelijke gebieden van het noordelijk halfrond.
De plant komt voor langs het water, in veenmoerassen en lichte moerasbossen.
De blaaszegge bloeit in mei en juni. Het schuin afstaande, kegelvormige, sterk opgeblazen, drienervige urntje is 7-8 mm lang en versmald geleidelijk in de ongeveer 2 mm lange snavel. Het urntje is een soort schutblaadje dat geheel om de vrucht zit.
De bovenste twee tot vier aartjes van de bloeiwijze zijn geheel mannelijk met daaronder twee tot drie vrij ver uit elkaar en rechtop staande vrouwelijke aartjes, waarvan de middelste vier tot tien maal zolang als breed is. De vrouwelijke bloem heeft drie stempels.
Carex vesicaria auteur : Alex Lockton
De plant wordt 50- 100 cm hoog en vormt lange, vertakte wortelstokken met uitlopers. De ruwe, 2 mm dikke stengel is scherp driekantig. De vlakke, aan de bovenkant lichtgroene of grasgroene bladeren zijn 3-7 mm breed en ongeveer even lang als de stengel.
De onderkant is iets donkerder en met een blauwgroen waas overtrokken. De netnervige bladschede is bruin gekleurd met daarop purperen vlekken. Het vliezige tongetje is spitshoekig.
De blaasvaren (Cystopteris fragilis) is een varen uit de wijfjesvarenfamilie (Athyriaceae). De plant is in België en Nederland zeldzaam. De soort komt vooral voor op kalkrijke bodem in loofbossen en op rotswanden. De blaasvaren dankt zijn naam aan de blaasvormige dekvliesjes waarmee de onrijpe sporenhoopjes bedekt zijn.
De blaasvaren komt over de hele wereld voor in gematigde tot warme streken. In België is de soort vrij zeldzaam in het Maasgebied. In Vlaanderen en Nederland is de plant zeer zeldzaam.
De blaasvaren heeft in België en Nederland geen directe verwanten binnen hetzelfde geslacht. De soort behoort tot dezelfde familie als de wijfjesvaren (Athyrium filix-femina).
De blaasvaren kan verward worden met de zwartsteel (Asplenium adiantum-nigrum). Deze soort heeft ongeveer dezelfde vorm, komt in dezelfde biotopen voor en heeft bijna hetzelfde verspreidingsgebied. De zwartsteel heeft echter bredere, driehoekige bladen met langwerpige tot streepvormige sporenhoopjes en een glanzende, zwarte of donkerbruine steel.
Cystopteris fragilis - plant auteur : Kenraiz
De bladen overwinteren niet. Ze staan in een bundel bij elkaar en zijn maximaal 40 cm lang. De steel is korter dan de bladschijf. De bladsteel is groen tot lichtbruin, dun en breekbaar. Het blad is lichtgroen, langgerekt driehoekig tot ovaal en drievoudig gedeeld. De deelblaadjes zijn fijn en kort. De onderste deelblaadjes zijn meestal iets korter dan de daarboven gelegen deelblaadjes.
blaasvaren - sporen duidelijk zichtbaar auteur : Anneli Salo CC 3.0
De sporendoosjes liggen in losse ronde tot ovale hoopjes langs de nerven aan de onderzijde van het blad. De sporen zijn rijp van juni tot september. Jonge sporenhoopjes worden afgedekt door lichtgekleurde, blaasvormige dekvliesjes.
close up - blad met sporen auteur : Stan Shebs CC 3.0
De blaasvaren komt voor op matig voedselrijke, kalkarme tot kalkrijke bodem. De soort is meestal te vinden op vochtige rotswanden, holle wegen en bemoste boomstammen in de schaduw, dikwijls onder druppelend water of in de buurt van watervallen. De plant verdraagt geen droogte.
In bewoonde en stedelijke gebieden groeit de varen soms op oude vochtige muren, kaden en waterputten.
In Vlaanderen staat de blaasvaren op de Vlaamse Rode Lijst (planten) als zeldzaam tot zeer zeldzaam.
In Nederland staat de soort op de Nederlandse Rode Lijst (planten) als zeer zeldzaam en sterk in aantal afgenomen.
De blaassilene (Silene vulgaris) is een plant uit de anjerfamilie (Caryophyllaceae). Het is een in België en Nederland vrij algemeen voorkomende, 30-60 cm hoge plant die kan worden aangetroffen op matig voedselrijke, iets droge zand-, klei- en leemgrond, in bermen en tegen hellingen, in de duinen en op grazige grond. De plant prefeeert een zonnige standplaats.
In Europa komt de plant voor van Noorwegen en Lapland tot de Middellandse Zee, hierbuiten van Noord-Afrika tot Siberië en Japan. In Noord-Amerika is de plant ingevoerd.
Engels : Bladder Campion, Bladder Silene, Cowbell, Maiden's Tears, Maidenstears, Rattleweed, Sculpit, Stridolo Duits : Taubenkropf-Leimkraut ook Gewöhnliches Leimkraut, Aufgeblasenes Leimkraut of Knirrkohl genoemd Frans : Silène enflé, Silène calaminaire of Claquet
blaassilene - stengels gebruiker : TeunSpaans CC 3.0
De verticale stengels zijn onbehaard en komen op uit een gebogen, diep in de grond vertakte wortelstok. Op de knopen van de stengels zitten smalle, tegenoverstaande bladeren.
De aan elke stengel hangende bloemen zijn dag en nacht geopend. 's Avonds verspreiden de bloemen een aangename klavergeur, en trekken dan bijen en nachtvlinders aan.
De bloeiperiode loopt van mei tot september. De vijf witte kroonbladen zijn diep ingesneden. De kelkbuis is sterk opgeblazen en gelig tot paarsachtig geaderd. Aan deze kelkbuis dankt de plant haar naam.
De bloemen zijn vaak tweeslachtig, waarbij zelfbestuiving niet optreedt doordat de mannelijke en vrouwelijke bloemen niet gelijktijdig rijp zijn.
Bladen en jonge scheuten zijn eetbaar. In sommige streken werden de bladen vroeger in salades verwerkt. De bladen moeten dan wel voor de bloei geplukt worden. Ze zijn na vijf tot tien minuten koken ook geschikt voor gebruik in soep.
blaassilene - bloemen foto : Michael Gasperl (Migas) CC 3.0
Vroeger werd ze toegepast als geneeskruid (een van de weinige uit de Anjerfamilie).
Blaasjeskruid (Utricularia) is het grootste geslacht vleesetende planten met een 215-tal soorten die op elk continent behalve Antarctica voorkomen. Er bestaan zowel soorten die in het water groeien als soorten die op het land groeien.
Sommige auteurs prefereren de schrijfwijze Urticularia voor dit geslacht.
Engels : bladderworts Duits : Wasserschläuch Frans : Utricularia
Gewoon blaasjeskruid (Utricularia vulgaris) foto : Kristian Peters CC 3.0
In België en Nederland groeien nog een paar soorten blaasjeskruid, maar ze zijn tegenwoordig zeer zeldzaam, vooral door hun habitat dat verdwijnt, namelijk de moerassen.
Soorten die bij ons groeien zijn onder andere gewoon blaasjeskruid, Vergeten of Citroengeel blaasjeskruid, Klein blaasjeskruid, Plat blaasjeskruid en Bleekgeel blaasjeskruid.
De laatste 4 soorten zijn nogal zeldzaam en zul je niet zo gauw te zien krijgen op je tochten door de natuur. De eerste soort, Gewoon blaasjeskruid (Utricularia vulgaris), komt iets algemener voor en deze kun je dan ook -zo nu en dan- in matig voedselrijke sloten, kanalen, plassen en vennen tegenkomen.
Plat blaasjeskruid (Utricularia intermedia) foto : Frank Koshere CC 3.0
Hij schijnt niet te houden van ondiep water en drijft of bloeit zelden in water dat minder dan 60 cm. diep is. Hoewel hij vaak op zonnige standplaatsen is te vinden, is hij op zijn best op half beschaduwde plaatsen. In het algemeen vormt hij dichte massa's, waarvan een enkele ondergedoken stengel een lengte kan bereiken van zo'n 2,5 meter. Sommige stengels kunnen net onder de oppervlakte drijven, terwijl andere, vooral die met bloeistengels, tot ongeveer 50 cm diepte kunnen gaan.
De heldergroene bladeren staan zijdelings uit en zijn ongeveer 2,5 cm lang. Verder zijn deze bladeren sterk gedeeld, in zeer smalle segmenten. De bladeren zijn her en der met blaasjes bezet, die in een jong stadium doorschijnend en groenig tot bijna kleurloos zijn. Later als de blaasjes ouder worden zijn ze vaak bruinachtig of zwart.
Klein blaasjeskruid (Utricularia minor)
Daar waar de bloeistengel begint, vertakt de stengel zich drie tot vier keer om de bloeistengel een stevige basis te geven en te voorkomen dat hij omvalt. De bloemsteel is ongeveer 20 cm. hoog, draagt 3 tot 8 bloemen die zuiver geel zijn, met een paar oranje-rode streepjes op het gehemelte. Onder het gehemelte wordt verstaan de bovenste helft van de onderste bloemlip. De bovenlip is kort, aan de randen licht teruggebogen en hoewel hij er maar net overheen steekt, vormt hij een deksel boven het brede gehemelte. De onderlip is tweemaal zo groot. De bloeitijd is van juni tot en met september. Hij overwintert door middel van winterrustknoppen die aan de groeitoppen van de stengels worden gevormd. In de herfst vergaan de stengels en de winterrustknoppen zinken naar de bodem. In het voorjaar stijgen deze knoppen naar de oppervlakte en vormen daar nieuwe planten.
Bij het blaasjeskruid zien we ongetwijfeld de vernuftigste vanginstallatie (de val) die er onder de vleesetende planten te vinden is. Deze bestaat uit zeer talrijke blaasjes, een ieder compleet met een deur die alleen maar van de buitenzijde geopend kan worden. Dit geheel is aangepast voor het vangen van zeer kleine zwemmende organismen.
Alhoewel de val altijd klein is varieert de afmeting altijd nog tussen de 0,25 en 5 mm. Normaliter heeft de val afgeplatte zijkanten en is hij doorschijnend. Aan de basis zit hij aan de plant vast met een dunne steel en aan de voorkant bevindt zich een ingang kompleet met klapdeur.
Zijdelings gezien is er een grote variatie in de bouw van de blaasjes, ze kunnen namelijk rond, ovaal of peervormig zijn. Tevens bevinden zich lange vertakte enkelvoudige en tandachtige aanhangsels aan de zijkanten van de ingang. Deze aanhangsels zijn zo gerangschikt dat ze een trechter vormen. Waarom deze zo geplaatst zijn, is nog niet geheel duidelijk voor de wetenschap, maar er bestaat een grote kans dat dit zo in elkaar zit om de prooi naar de ingang te leiden. Ook is het mogelijk dat deze aanhangsels de blaasjes beschermen tegen grotere prooien of objekten.
De klep die de valdeur vormt, is bijna rond van vorm, waarbij het 'scharnier' de bovenste halve cirkel van zijn omtrek inneemt en het onderste deel uit de vrijhangende rand bestaat. Deze vrijhangende rand rust tegen een zwakke richel op de brede halfronde drempel. Daar waar de deur op de drempel rust, zit een laag kliercellen die slijm afscheiden en er zorg voor dragen dat deze waterdicht afsluit.
blaasjeskruid (Utricularia amethystina) foto : Sebastian Vieira en Noah Elhardt CC 3.0
Een andere afsluiting wordt aan de buitenkant gevormd door een membraam, het velum geheten. Dit velum past precies tegen de onderrand van de deur en werkt als een tochtstrip. Op de buitenkant van de deur zitten een aantal gesteelde klieren die zowel slijm als suiker afscheiden, dit vermoedelijk om kleine waterdieren aan te trekken. Aan de onderkant van de deur bevinden zich nog een aantal naar boven en naar buiten gerichte tastharen die het valstrikmechanisme worden genoemd.
Van binnen is de blaas bezet met twee soorten klieren. Op de bodem bij de drempel zijn deze klieren gevorkt, waarbij de tanden lang en slank zijn, terwijl de rest van de oppervlakte bezet is met korte, smalle, bootvormige en vierarmige klieren. Bij een val die net is dichtgeklapt, zijn de zijden hol en de blaas van bovenaf gezien dun. Dit komt doordat daarin een gedeeltelijk vacuüm heerst. Door dit vacuüm en de daarmee samen hangende zuiging op de deur wordt ervoor gezorgd dat deze gesloten blijft, dit door middel van een zeer nauwkeurig uitgebalanceerde druk.
blaasjeskruid (Utricularia reniformis) foto : Tim Waters on Flickr CC 3.0
De tastharen werken als een hefboom en de lichtste aanraking door een waterdier is voldoende om de druk op te heffen. Hierdoor opent de deur zich onmiddellijk waardoor het vacuüm, dat in de blaas aanwezig is, wordt opgeheven. De prooi wordt door het naar binnen stromen van het water meegesleurd en zit na het sluiten van de deur gevangen. De blaas is nu niet meer hol maar bolvormig geworden. Nu wordt er in de blaas een heel ingewikkeld procede opgestart waarover de wetenschappers het nog niet geheel eens zijn.
Binnen een half tot twee uur wordt het grootste gedeelte van het water verwijderd met vermoedelijk de vierarmige klieren die het water door de wanden heen voeren, waarschijnlijk met behulp van de bolvormige klieren die aan de buitenkant zitten. Hierdoor wordt het vacuüm weer hersteld en is de val weer gereed voor de volgende prooi.
Het gevangen organisme kan, doordat de blaas doorzichtig is, nog enige tijd in leven blijven, maar uiteindelijk sterft hij en wordt hij verteerd. Verteringsenzymen en zuur worden ook door de vierarmige klieren afgescheiden en deze helpen mee om het diertje te verteren. Dat ook bacterieën een rol spelen bij dit proces is niet onwaarschijnlijk.
Zoals u ziet een heel ingewikkeld proces dat door de wetenschap nog niet is opgelost. Voor een dergelijk plantje als het blaasjeskruid een hele prestatie om zo'n ingewikkeld proces feilloos te doorstaan.
blaasjeskruid (Utricularia graminifolia) foto : Tony Gridley
Bron : - Wikipedia CC 3.0 - Gaeflecht maart 1998 - Internet