Het is een middelgrote boom met 5 tot 7cm grote bladeren die groeit in een open habitat.
De braaknoot is een bron voor het uiterst giftige strychnine dat gewonnen wordt uit de zaden in de groen-oranje vruchten van de boom.
Braaknootboom met vruchten
auteur : J.M.Garg CC 3.0
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Strychnos, is van Griekse oorsprong en er wordt vaak de nachtschade mee aangeduid.
Zoeken we dieper dan is het mogelijk dat het woord een verbastering is van het Griekse woord strix waarmee een mythisch wezen werd aangeduid dat gedurende de nacht schreeuwt en ondersteboven hangt (een vleermuis), maar een tweede uitleg is heks en daardoor komen we al snel op de giftigheid van het dodelijke strychnine.
Het tweede deel nux-vomica is een combinatiewoord uit het latijn: nux is noot en vomica is braken.
Samen is dat de braaknoot.
Bowiea volubilis is een bolgewas uit de aspergefamilie (Asparagaceae).
De plant stamt uit Zuid- en Zuidoost-Afrika.
De soort bestaat uit een grote groen-bruine bol waaruit groene hangende of klimmende stengels met daaraan kleine blaadjes ontspruiten.
Er komen kleine lichtgroene stervormige bloemetjes aan.
De bol dient om voedsel in op te slaan en Bowiea heeft daarom ook weinig water nodig.
Eens in de zoveel tijd (meestal in de zomer) sterft de plant geheel af en houdt een rustperiode.
De bol kan maandenlang zonder water worden bewaard en begint op gegeven moment weer uit te lopen.
Bowiea volubilis wordt het best matig warm gekweekt in de volle zon met matige hoeveelheden water - tijdens de rust geheel droog - en een lage tot matige relatieve luchtvochtigheid.
Vermeerdering geschiedt door het delen van de bollen (vegetatief) of uit zaad (dit schijnt niet moeilijk te zijn).
Bij het groter worden van de bol gaat deze vervellen en soms groeien aan de binnenkant van dat vel kleine bolletjes, die opnieuw geplant kunnen worden.
De bol dient altijd boven de grond te worden gezet in een niet te grote pot.
Bowiea volubilis
auteur : Dave Pape - vrije foto
Als de plant voor het raam wordt geplaatst, dan erboven een draad spannen en de uitlopers zullen zich erlangs gaan slingeren en vertakken.
Op deze wijze vormt zich de 'vitrage'.
De bladeren en bol van de plant zijn sterk giftig en inname ervan kan tot een hartstilstand leiden.
Bougainvillea is een geslacht van bloeiende planten die vaak gebruikt worden als tuin- en kamerplanten.
Wie al eens op vakantie was in Mediterrane Landen zoals Spanje, Italië of Griekenland heeft wellicht de immer groene bougainvilles in volle bloemenpracht gezien als klimplant tegen de huisgevels aan.
Bougainvillea spectabilis
auteur : João Medeiros CC 2.0
We kennen rond de 15 soorten, afkomstig uit de tropen en subtropen van Zuid-Amerika, vooral Brazilië.
Ze zijn in de eerste helft van de 19de eeuw in Europa ingevoerd.
Vooral in de landen rond de Middellandse Zee tieren ze welig.
Deze planten zijn heester- of kruidachtig, groenblijvend of bladverliezend, meest klimmend.
In de vrije natuur worden ze tot 4 m hoog.
Ze hebben bedoornde twijgen en onaanzienlijke bloempjes.
De bloemen zijn omgeven door opvallend gekleurde papierachtige schutbladen, die lang aan de plant blijven zitten.
Bougainvillea bloeit vanaf juni tot in september.
een waaier van kleuren
gebruiker : Magnus Manske CC 3.0
Bougainvillea werd voor het eerst gevonden in de tweede helft van de 18de eeuw, tijdens een expeditie waarover Louis Antoine de Bougainville, een beroemde Franse zeevaarder, de leiding had.
In ons klimaat zijn bougainvilles niet winterhard en kun je ze best als kuipplant houden.
Deze tropische sierplant houdt uiteraard van een beschut en warm, zonnig plaatsje en dat in een goed gedraineerde kuip of pot op het terras, het balkon of in de serre.
Als de plant lange twijgen vormt kun je die best leiden lang een draad of houten frame.
Aan het uiteinde van deze takken komen de kleurige bloemen.
Voor de eerste nachtvorst moeten deze kuipplanten naar binnen.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- www.tuinadvies.be
- tinternet
Boszwartkoren (Melampyrum sylvaticum) is een eenjarige plant in de Bremraapfamilie (Orobanchaceae).
De plant komt voornamelijk voor in de naaldbossen van bergachtige streken in Noord-Europa.
Engels : Small Cow-wheat Duits : Wald-Wachtelweizen Frans : Le mélampyre des forêts
Boszwartkoren
auteur : Arthur Brühlmeier
Het plantje wordt 10 tot 30 cm hoog.
De bloeitijd strekt zich is van mei tot augustus.
Melampyrum sylvaticum
foto : Walter Obermayer
Boszwartkoren heeft vartakte stengels met tegenoverstaande lancetvormige bladeren.
De bloemen zijn alleenstaand en hebben een geelbruine kleur.
De vruchten zijn tweezadig.
De plant behoort tot de halfparasieten.
Boszwartkoren
foto : flowersinsweden.com
Vroeger ook wijdverbreid in Groot-Brittannië en Ierland, tegenwoordig nog enkele zeldzame vindplaatsen Noord-Schotland.
De Melampyrum sylvaticum is ook terug te vinden op Ijsland.
Uit genetische studies blijkt dat er weinig genetische diversiteit is binnen de populaties.
De plant blijkt erg gevoelig voor klimaatsverandering maar ook het habitatverlies is groot.
De boszegge (Carex sylvatica) is een polvormende vaste plant die behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae).
De plant komt van nature voor in Eurazië en is van daaruit verbreid naar Noord-Amerika.
De plant lijkt op de slanke zegge (Carex strigosa) die echter geen twee maar zes tot tien nerven op het urntje heeft.
Engels : Wood sedge Duits : Wald-Segge Frans : La laîche des bois
De plant wordt 30100 cm hoog, heeft een korte, stevige en verhoutende wortelstok en vormt geen uitlopers.
De stomp driekantige stengel is glad en hangt na de bloei vaak over.
De lijnvormige, gekielde bladeren zijn 36 mm breed en aan de randen en nerven ruw.
Het tongetje (ligula) is ongeveer 2 cm lang.
De onderste bladscheden zijn witvliezig tot lichtbruin.
De hogere bladscheden zijn aan de van de bladschijf afgekeerde kant uitgerand.
Carex sylvatica
foto : visoflora.com
De boszegge bloeit in mei en juni.
De bloeiwijze bestaat uit drie tot acht aren.
De bovenste aar van de bloeiwijze is geheel mannelijk met daaronder twee tot vijf, 36 cm lange en 35 mm brede vrouwelijke aren.
De stelen van de vrouwelijke aren zijn ruw.
Het onderste, bladachtige schutblad is korter dan de bloeiwijze.
De witachtige tot lichtbruine, 34 mm lange kafjes hebben in het midden een groene streep en aan de punt een stekel.
Het tweenervige, donkergroene, later bruin wordende, kale urntje is 4,55 mm lang en 1,5 mm breed.
Het urntje is een soort schutblaadje dat geheel om de vrucht zit.
De vrouwelijke bloem heeft drie stempels.
Boszegge
foto : Franco Giordana
Groeit best op licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot vrij natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, dichte, humeuze, soms humusarme, zwak zure tot kalkrijke grond met een goede strooiselvertering (mergel, leem, zavel, rivierklei, potklei, keileem, schelpkalk en löss).
Meestal terug te vinden in loofbossen, naaldbossen, langs bospaden, hakhout, hellingbossen, landgoedbossen (vooral langs paden), parkbossen, grienden, op oude boomstompen, struwelen, brede houtwallen, struikgewas in afgravingen (leem- en kleigroeven) en soms op braakliggende grond (tuinbouwgrond).
In de wereld komt de boszegge voor in West-Azië, op enkele plaatsen in Noordwest-Afrika en in Europa. Noordelijk tot in Zuid-Scandinavië, zuidelijk tot in Noord-Spanje en Sicilië. In Siberië komt een andere ondersoort voor.
Nederland : Vrij algemeen in Zuid-Limburg, zeldzaam in Twente, in de Achterhoek en in het rivierengebied en zeer zeldzaam in Midden-Nederland, in Noord-Drenthe, in Flevoland en in laagveengebieden.
Vlaanderen : Vrij algemeen in de Leemstreek en Zandleemstreek. Elders zeldzaam en dan hoofdzakelijk beperkt tot parkbossen.
Wallonë : Vrij algemeen in Brabant, in het Maasgebied en Lotharingen (in de zuidelijke Ardennen), zeldzamer in de Ardennen.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
Deze boomsoort is met een hoogte van 3 tot 9 meter (met uitschieters tot 14m) een relatief lage boom.
De groeivorm van de boom is een open boom met opgaande takken.
De bloeitijd is maart - april.
De stam loopt aan de top min of meer spits toe.
De schors is alleen bij oude, forse bomen gegroefd.
Jonge takken en knoppen hebben een korte, niet viltige, witte beharing, die spoedig verdwijnt. Dan worden ze glanzend bruin.
Het hout van de jonge takken is glad onder de bast.
De enigszins gekartelde bladeren zijn meestal eirond, maar soms vrij langwerpig en worden 3 tot 10 cm lang.
Ze zijn eerst aan beide kanten dicht behaard, later wordt de bovenkant kaal.
Verder zijn ze enigszins glanzend, van boven donkergroen en van onderen zacht grijsharig.
De bladtop is spits, min of meer gedraaid en iets gootvormig.
De steunblaadjes zijn vrij groot, hartvormig en vallen niet af.
De bloemen bloeien voor de bladeren verschijnen.
De katjes zijn vrij dik. Eerst zitten ze, maar later zijn ze gesteeld.
De mannelijke katjes zijn eivormig en worden tot 3 cm groot.
De vrouwelijke katjes zijn sigaarvormig en worden tot 7 cm lang.
De schutbladen zijn zwartachtig en bedekt met lange witte haren.
Elke bloem heeft 1 honingklier. Het vruchtbeginsel is viltig behaard.
mannelijke katjes van de boswilg
auteur : Krzysztof Ziarnek CC 3.0
De boswederik gedijt het best op zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen op matig voedselrijke, vrij droge tot matig vochtige, lichte grond (zand, leem en löss).
De plant is meestal terug te vinden in loofbossen, bosranden, heggen, struwelen, kapvlakten, houtwallen en duinen.
Het hout is zacht.
Het spinthout is geelachtig wit en het kernhout is bruin.
Vroeger verwerkte men het hout tot kledinghaken, harktanden en bijlstelen.
Salix caprea 'Pendula' is een cultivar met hangende takken, die in de siertuin wordt gebruikt.
Het woord caprea betekent geit (geiten vinden jonge takken en de bladeren erg lekker).
Boswilg is een van de eerste planten die bijen van veel stuifmeel en nectar voorzien, bij gunstig weer al voor het begin van de lente.
vrouwelijke katjes van de boswilg
auteur : Willow CC 3.0
In de wereld komt de boswilg voor in koude en gematigde gebieden in Europa en Azië. Ingeburgerd in een klein deel van Noord-Amerika.
Nederland : Algemeen op de hogere zandgronden in het oosten, midden en zuiden van het land, in de binnenduinen en in Zuid-Limburg. Zeldzaam in veen- en kleigebieden.
België : Algemeen.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
De boswederik (Lysimachia nemorum) is een vaste plant van natte tot vrij vochtige, matig voedselrijke grond in loofbossen en langs beekjes.
De 23e druk van de Heukels (2005) plaatst dit geslacht in de sleutelbloemfamilie (Primulaceae).
(Merk op dat moderne taxonomen het geslacht vaak plaatsen in de familie Myrsinaceae, een familie die in de tropen verbreid is.)
De plant komt van nature voor in West- en Midden-Europa, de Azoren en de Faeröer.
Engels : Yellow pimpernel Duits : Hain-Gilbweiderich Frans : La Lysimaque des bois
Deze overblijvende plant wordt 1045 cm hoog.
De enigszins vierkantige stengels zijn kruipend of aan de top opstijgend en wortelen op de knopen.
De spitse, 23 cm lange bladeren zijn eirond en hebben geen klierpuntjes..
De bloeitijd is van mei tot en met oktober.
De kruipende, kale, iets vierkantige, vertakte stengels wortelen op de knopen.
Aan de top gaan ze over in opgerichte bloeistengels.
Vaak vormt de plant kleine matten.
De wintergroene, tegenoverstaande bladeren zijn 2 tot 3 cm groot.
Ze zijn eirond, vlak en aan de top meestal spits en ze hebben een korte steel.
De gele, schotelvormige bloemen staan op draaddunne stelen in de oksels van de middelste bladeren.
Per bladpaar zie je in beide bladoksels 1 bloem.
Deze worden 1 tot 1½ cm groot.
Meestal zijn er 5, maar soms zijn er 4 kroonbladen.
De kelkslippen zijn smal lijn-priemvormig en de kroonbladslippen zijn afgerond en iets gewimperd. De meeldraden zijn niet met elkaar vergroeid.
De vrucht is een doosvrucht met een centrale zaaddrager.
De boswederik gedijt het best op beschaduwde plaatsen op natte tot vrij vochtige, matig voedselrijke tot voerdselrijke, humeuze, zwak zure, vrij kalkarme tot kalkhoudende grond.
Vooral op kwelplekken (zand, löss en leem).
De plant is meestal terug te vinden in loofbossen (vooral in brongebieden), langs beschaduwde beekjes, langs natte bospaden, vochtige bosranden, bij bronnen en aan de rand van ondiepe, 's winters natte laagten.
De boswederik is een kensoort in het essenbronbos.
In de wereld komt de boswederik voor in West- en Midden-Europa, van West-Noorwegen tot in Portugal en West-Spanje en zuidoostelijk tot op de Balkan en Zuid-Italië. Ook op de Azoren en de Far Oer.
Nederland : Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, zeldzaam in Twente en in de Achterhoek en zeer zeldzaam in Noord-Brabant en in Drenthe.
Vlaanderen : Vrij algemeen in de Leemstreek. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.
Wallonë : Vrij algemeen in Brabant, in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen. Elders zeer zeldzaam.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
Boswalstro (Galium sylvaticum) is een overblijvende plant, die behoort tot de sterbladigenfamilie (Rubiaceae).
De plant komt van nature voor in Midden-Europa en is van daaruit verspreid naar Noord-Amerika.
Engels : Wood Bedstraw, Scotch mist Duits : Wald-Labkraut Frans : Gaillet des forêts
Boswalstro
auteur : Christian Winter
De plant wordt 50-100 cm (soms tot 140 cm) hoog.
De los vertakte, gladde, ronde stengel heeft vier zwak ontwikkelde lengteribben en is op de knopen verdikt.
De jonge stengels zijn blauwgroen.
Het blad is lang-lancetvormige, 2-4 cm lang en 3-10 mm breed.
De bladeren zitten met 6-8 bladeren stervormige bij elkaar.
De bovenkant van de bladeren is blauwachtig berijpt en de onderkant grijsgroen.
Boswalstro bloeit van juli tot in augustus met 2-3 mm grote, melkwitte bloemen, die in pluimvormige bloeiwijze zitten.
De slippen van de bloemkroon zijn spits met een zeer kort topspitsje.
De bloemknoppen zijn meestal knikkend.
Galium sylvaticum
foto : A. Mrkvicka
De plant komt voor in lichte loofbossen in heuvelgebieden en rivierdalen op vochtige, matig voedselarme, zwak zure grond (leem en löss).
Boswalstro behoort tot de Galio-Carpinetum plantengemeenschap.
De blauwgroene, kogelvormige vruchten zijn glad of iets rimpelig.
Ze worden door mieren en reeën verspreid.
Boswalstro
foto : Erick Dronnet
In de wereld komt het boswalstro voor in Midden- en Zuid-Europa. Noordwestelijk tot in Nederland. Ingeburgerd in een klein deel van Noord-Amerika.
Nederland : Vroeger in het oosten van het land en in het rivierengebied (voornamelijk rondom Nijmegen). Daar voor het laatst gevonden in 1978. Later is de soort nog een keer aangetroffen in het Gooi.
België : Vrij algemeen in de Ardennen. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam.
In Nederland op de rode lijst 0. Verdwenen.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
De bosvogeltjes (Cephalanthera) zijn een geslacht van planten in de orchideeënfamilie.
Het geslacht kent 14 soorten.
Het verspreidingsgebied strekt zich uit van Noord-Afrika, Europa, tot China en Japan.
Een mycotrofe soort komt voor en het westen van de Verenigde Staten.
Engels : Narrow-Leaved Helleborine Duits : Schwertblättriges Waldvögelein Frans : Céphalanthère à longues feuilles, Céphalanthère à feuilles en épée
Deze overblijvende plant wordt 15 tot 45cm hoog en bloeit in mei en juni.
De langwerpige bladeren zijn toegespitst, gevouwen en worden tot 10 cm lang. Ze staan in 2 rijen.
De bovenste bladeren zijn lijnvormig en donkergroen.
De onderste schutbladen zijn meestal bladachtig. De hogere zijn veel korter dan het vruchtbeginsel.
De bloeiwijze bevat 10 tot 20 bloemen. De afstaande bloemen zijn wit en klokvormig.
De buitenste bloemdekbladen zijn spits en 1 tot 1,6 cm lang. De binnenste bloembladen zijn vrij stomp.
De lip is ongeveer half zo lang als de buitenste bloemdekbladen. De top van de lip is stomp en meer breed dan lang.
De bloemen zijn minstens 10 keer zo lang als breed.
Ze groeien het best op licht beschaduwde, warme plaatsen op vochtige, voedselarme, kalkrijke grond (mergel, duinzand, lemig zand, lichte klei en zavel).
Men vindt ze terug in loofbossen, naaldbossen, hellingbossen, bronbossen, aan bosranden, struwelen, kalkhellingen, in kalkgrasland nabij struweel en in duinvalleien.
Het geslacht werd in 1817 door de Franse plantkundige Professor Louis Claude Marie Richard beschreven. De naam is afgeleid van het Griekse cephalè = hoofd en anthèros = bloeiend en wijst er op, dat de helmknop er als een hoofdje uitziet. De wortelstokken zijn kort, kruipend, vertakt en sterk beworteld. De grote, witte tot bijna violette bloemen kennen deels zelfbestuiving (cleistogamie).
In de wereld komt het bosvogeltje voor in de gematigde streken van Midden- en West-Azië, Noord-Afrika en Zuid-, Midden- en West-Europa. Noordelijk tot in Schotland, West-Noorwegen en het Oostzeegebied.
Nederland : Zeer zeldzaam in het westen van Noord-Brabant, in de duinen bij Petten en in Zuid-Limburg. Vroeger ook bij Havelte.
Vlaanderen : Zeer zeldzaam. Vroeger ook in de Voerstreek.
Wallonë : Zeldzaam tot zeer zeldzaam in het Maasgebied en in Lotharingen (de zuidelijke Ardennen).
Zowel in België als Nederland een beschermde soort.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
Het bosviooltje (Viola riviniana) of bleeksporig bosviooltje is een plant uit de viooltjesfamilie (Violaceae).
De soort varieert in grootte.
In de zomer worden cleistogame bloemen(bloemen die niet openen) gevormd, net als bij het maarts viooltje (Viola odorata).
In het wild komt de soort in loofbossen voor.
Engels : Common Dog Violet, Wood Violet Duits : Hain-Veilchen Frans : Violette de Rivinus, violette de Rivin
De stengels ontspringen in de oksels van de rozetbladen.
Ze zijn bebladerd, weinig of niet vertakt, opstijgend en vaak zwak behaard, maar soms kaal.
De donkergroene, breed hartvormige en lang gesteelde bladeren hebben vaak een iets blauwachtige tint.
Ze zijn 3 tot 5 cm lang en hebben een gekartelde rand.
Aan de top zijn ze minder toegespitst dan die van Donkersporig bosviooltje.
De steunblaadjes zijn langwerpig, meestal met vrij korte, verspreide wimpers.
De bloemen groeien vanuit de oksels van de stengelbladen.
De grote kroonbladen zijn vrij breed en bedekken elkaar voor een deel met de randen.
De zijdelingse staan vrijwel recht opzij. Ze zijn 1,4 tot 2,5 cm groot, blauwpaars, maar aan de voet lichter van kleur met een honingmerk van lijntjes.
De spoor is roomwit of bleekblauw en vaak omhoog gekromd.
Aan de top is de spoor knotsvormig met 2 welvingen en ingedeukt in het midden.
De kelkbladen zijn spits en hebben aanhangsels, die bij de onderste 2 kelkbladen na de bloei groter worden.
Het bosviooltje heeft een driekleppige doosvrucht.
Meestal terug te vinden op beschaduwde, zelden zonnige plaatsen op vochtige tot vrij droge, matig voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke grond (leem, löss, beekzand en duinzand).
Loofbossen, beschaduwde bermen, plantsoenen, langs oude lanen en zandige dijken.
In de wereld komt het bosviooltje voor in Europa en Noord-Afrika.
Nederland : Vrij algemeen in het oosten, midden en zuiden van het land en in de Hollandse en Zeeuwse duinen. Elders zeer zeldzaam.
Vlaanderen : Vrij algemeen, maar zeldzaam in het oosten van de Kempen en zeer zeldzaam in de kuststreek.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
Het bosvergeet-mij-nietje (Myosotis sylvatica) is in Europa in tuinen een veel voorkomende plant met blauwe bloemen uit de ruwbladigenfamilie (Boraginaceae).
In tuinen komen ook vormen voor met witte en roze-rode bloemen.
Ook zijn er gekweekte cultivars met meer dan vijf kroonslippen en met min of meer gevulde bloemen. Deze verwilderen vaak.
Engels : Wood Forget-me-not, Woodland forget-me-not Duits : Wald-Vergißmeinnicht Frans : Myosotis des bois
Deze tweejarig en soms overblijvende plant wordt 10 tot 50 cm hoog.
De vaak vertakte stengels zijn bedekt met afstaande, zachte haren.
De bladeren zijn vlak en vrij dun.
De rozetbladen zijn langwerpig-eirond met een korte steel.
Meestal zijn ze boven het midden het breedst.
De stengelbladen zijn langwerpig en spits en hebben geen steel.
De vlakke, blauwe bloemen staan op slanke stelen. Ze zijn 0,5 tot 1 cm groot.
De kelk is ongeveer 5 mm lang en tot op 1/3 vergroeid.
Ze hebben lijnvormige slippen en zijn bedekt met weinig afstaande haakvormige haren in de onderste helft.
De stelen van de vruchtkelken staan schuin af en zijn ongeveer 5 mm lang.
close-up van het bosvergeet-mij-nietje
auteur : André Karwath CC 3.0
In Nederland komen alleen in Zuid-Limburg op bosrijke heuvels echt wilde bosvergeet-mij-nietjes voor.
Het bosvergeet-mij-nietje is tweejarig (soms meerjarig) en vraagt een losse, humusrijke grond op een zonnige plaats.
De bloeitijd is van april tot augustus.
De bloemen zijn klein en variëren in grootte van 5-8 mm. De bloemkroon is vlak.
Na de zaadvorming sterft de plant af.
Hij zaait zich echter zeer gemakkelijk uit en kan dan overal in de tuin weer opkomen.
In één gram zaad zitten ongeveer 1200 zaden.
Myosotis sylvatica
auteur : Kristian Peters CC 3.0
In de wereld komt het bosvergeet-mij-nietje voor in de gematigde en koudere streken in Europa, Azië en Noord-Afrika. het meest in gebergten in Midden- en Zuidwest-Azië en Zuid- en Midden-Europa. Noordwestelijk tot in Nederland en Groot-Britannië. Ingeburgerd in Noord-Amerika, kleine delen van Australië en in Nieuw Zeeland.
Nederland : Vrij algemeen in Zuid-Limburg en zeldzaam in het zuidoosten van het land. Elders alleen verwilderd.
Vlaanderen : Vrij algemeen in de Leemstreek en de Voerstreek en vrij zeldzaam in het Maasgebied. Elders meestal alleen verwilderd.
Wallonë : Vrij algemeen in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen. Elders vaak verwilderd.
Het bosvergeet-mij-nietje lijkt sterk op het akkervergeet-mij-nietje (Myosotis arvensis).
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
De bosveldkers (Cardamine flexuosa) is een eenjarige of soms tweejarige of overblijvende plant, die behoort tot de kruisbloemenfamilie (Cruciferae of Brassicaceae).
Het is een plant van natte, voedselrijke grond, die voorkomt in loofbossen en langs sloten en beken.
De plant komt van nature voor in Eurazië en Noord-Amerika.
Engels : Wavy Bittercress, Woodland Bittercress Duits : Wald-Schaumkraut Frans : Cardamine des bois
Bosveldkers
De plant wordt 5 tot 40 cm hoog en vormt een bladrozet.
Aan de basis is de plant dicht, afstaand behaard.
De stengel heeft vier tot tien oneven geveerde bladeren met meestal drie tot zes paar 0,3 - 2 cm lange, gesteelde blaadjes.
De blaadjes zijn aan de bovenzijde verspreid behaard.
De onderste blaadjes zijn breed-eivormig tot rondachtig, terwijl de bovenste smaller van vorm zijn.
het blad van de bosveldkers
De bosveldkers bloeit van april tot augustus met witte, 2,5 - 4 mm grote bloemen.
De bloeiwijze is een tros met zes tot vijfentwintig bloemen.
De 1,3 - 2,5 mm lange, elliptische kelkblaadjes zijn groenachtig met een vliezige rand.
De spatelvormige kroonbladen zijn 2,5 - 4 mm lang. De meeste bloemen hebben zes meeldraden.
De vrucht is een 1,4 - 2,5 cm lange en 1 tot 1,7 mm brede, rechtopstaande hauw.
In de wereld komt de bosveldkers voor in Europa, behalve in het meest noordoostelijke deel. Ook in Zuid- en Oost-Azië en Noord-Amerika. Ingeburgerd op een paar plaatsen in Zuid-Amerika, Australië en Nieuw Zeeland.
Nederland : Plaatselijk vrij algemeen. Zeldzaam of ontbrekend op de hooggelegen, voedselarmere zandgronden en in de zeekleigebieden.
Vlaanderen : Algemeen. Het meest in de Leemstreek, de Zand- en zandleemstreek en in de Kempen. De soort heeft zich sterk uitgebreid in de afgelopen jaren.
Wallonë : Plaatselijk vrij algemeen in Brabant, in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen. Eders zeldzaam.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wilde-planten.nl
- tinternet
De bostulp (Tulipa sylvestris) is een bolgewas, dat behoort tot de leliefamilie (Liliaceae).
Het is de enige tulpensoort die in Nederland in het wild voorkomt.
De eerste opgave dateert al uit 1568.
De plant komt voornamelijk op buitenplaatsen voor op vochtige, voedselrijke, kleiige grond.
De bostulp wordt ook wel tot de stinsenplanten gerekend.
Engels : Wild Tulip, Florentine Tulip Duits : Weinbergtulpe, Wilde Tulpe, Wald-Tulpe, Weinberg-Tulpe Frans : La Tulipe des bois, Tulipe sauvage
De plant wordt 20-50 cm hoog en heeft een kale stengel.
De plant vormt lange ondergrondse uitlopers met aan de top een nieuw bolletje.
Hierdoor kan de plant zich verder verspreiden. Onder schaduwomstandigheden bloeit de bostulp niet.
veldje met bostulpen - Tulipa sylvestris
auteur : Kandschwar CC 3.0
De bostulp bloeit in Nederland in april en mei met 7-8 cm grote, geurende, gele bloemen.
De nog gesloten bloemen zijn knikkend.
De bloemdekbladen zijn botanisch gezien kelkbladen, waarvan de binnenste aan de voet gewimperd zijn.
De meeldraden zijn aan de voet behaard en de kleine stempels zijn met de top van het vruchtbeginsel vergroeid.
Bostulp
Oorspronkelijk uit Zuidoost-Europa (Italië en het noordwestelijke deel van de Balkan). Ingeburgerd in een groot deel van West- en Midden-Europa. Nu noordelijk tot in Zuid-Schotland, Zuid-Scandinavië en het Baltische gebied.
Nederland : Plaatselijk vrij algemeen in het noorden en westen van Fryslân. Zeer zeldzaam in Groningen, in het westen van het land, in het rivierengebied en aan de Hollandse en Zeeuwse binnenduinrand.
De bosroos (Rosa arvensis) is een struik die behoort tot de rozenfamilie (Rosaceae).
De bosroos is een overblijvende plant die van nature voorkomt in Europa.
Uit de bosroos zijn door veredeling onder meer de ramblerrozen verkregen.
Engels : Field Rose, Wild Rose Duits : Feld-Rose, Kriechende-Rose Frans : Le rosier des champs
Bosrozen
De struik wordt 0,5-2 m hoog en heeft liggende of windend-opstijgende takken met gekromde doornen.
De grondrakende takken kunnen gemakkelijk gaan wortelen.
De onevengeveerde samengestelde bladeren zijn blauwgroen en hebben meestal zeven deelblaadjes.
De deelblaadjes zijn langwerpig-eirond en hebben een gezaagde rand.
Aan de voet van de bladsteel zitten gaafrandige steunblaadjes.
De bosroos bloeit in juni en juli met geurende, witte, 3-4 cm grote bloemen.
De bloeiwijze is een tuil die uit één tot drie bloemen bestaat.
De stijlen zijn vergroeid tot een zuiltje.
Van augustus tot oktober zitten aan de struik de rozenbottels.
De vrucht is een bol- tot eivormige, 1-1,5 cm lange, rode rozenbottel.
De zaden worden door vogels en kleine zoogdieren verspreid.
De verspreiding gaat van West-, Midden- en Zuidoost-Europa en in een klein deel van het oostelijke Middellandse-Zeegebied, noordelijk tot in Ierland, Noord-Engeland, Zuid- en Midden-Limburg en Midden-Duitsland.
Nederland : Zeldzaam in Zuid-Limburg. Elders zeer zeldzaam.
België : Plaatselijk vrij algemeen in Brabant, in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen. Elders zeer zeldzaam.
De bosrank (Clematis vitalba) is een vaste plant uit de ranonkelfamilie (Ranunculaceae).
De bosrank komt voor in Europa en het Middellands zeegebied tot de Kaukasus waar hij voorkomt in waterrijke bossen op halfbeschaduwde tot schaduwrijke plekken.
Het is een van de weinige lianen uit de inheemse flora.
Engels : Clematis vitalba, Evergreen Clematis, Old man's beard, Traveller's Joy Duits : Gewöhnliche Waldrebe, Echte Waldrebe, Gemeine Waldrebe Frans : La clématite des haies, herbe aux gueux Andere namen : Smookhout, Vuurkruid, Duivelsgaren, Heggenwurger
De bosrank is een houtige klimplant die voorkomt in bossen en kreupelhout op kalkhoudende gronden.
De stengel kan tot 6 cm dik worden en wel tot 30m hoog klimmen.
Het blad is bleekgroen en enkel geveerd.
Er zijn drie tot negen gesteelde blaadjes, die hartvormig of eirond zijn.
De rand kan gaaf of gekarteld zijn.
De bosrank draagt lang behaarde dopvruchtjes met een tot 4cm lang pluimpje (snavel).
Clematis vitalba in de tuin
De plant bloeit in eindstandige en okselstandige pluimen van juni tot augustus.
De bloemen hebben een doorsnede van 2cm en verspreiden een onaangename geur.
In het najaar ontwikkelen de bloemen zich tot zaden die omgeven zijn door wollig pluis.
Deze zilverglanzende pluizen blijven tijdens de winter een de plant hangen.
De aan weerszijden viltige bloemdekbladen zijn groen aan de buiten- en wit aan de binnenkant.
Het sap van de bosrank is giftig door protoanemonine (lacton van 4-hydroxy-penta-2,4-dieenzuur).
pluizige vruchten van de bosrank
foto : JH Mora CC 3.0
Het woord clematis is ontleend aan het Griekse woord clema voor rankende plant .
Vitalba is afgeleid van het Latijnse woord vitis en alba wat witte wijnstok betekent.
Vogels nestelen graag in de takken van de bosrank.
Zij vinden daar een beschermde plek.
De bloemen leveren nectar voor vele insecten.
De bosrank komt voor in Zuidwest-Azië en Zuid- en Midden-Europa. Oostelijk tot aan de Kaspische Zee en noordelijk tot in Nederland en Midden-Engeland. Ingeburgerd op aantal plaatsen in Noord-Amerika, Australië en Nieuw Zeeland.
Nederland: Vrij algemeen in Zuid-Limburg en in het oostelijk rivierengebied. Zeldzaam langs de binnenduinrand en in stedelijke gebieden. Elders zeer zeldzaam.
Vlaanderen: Vrij algemeen. Het meest in de Leemstreek, de Maasvallei en in de duinen. De soort breidt zich uit.
Wallonië: Algemeen in het Maasgebied, Lotharingen en de Leemstreek. Zeldzaam in de Ardennen. Elders zeer zeldzaam
De bospaardenstaart (Equisetum sylvaticum) is een vaste plant die behoort tot de Paardenstaartenfamilie.
De plant komt van nature voor in gebieden met een koud of gematigd klimaat op het noordelijk halfrond.
De plant komt voor op natte, vrij zure grond in houtwallen, loofbossen en aan slootkanten.
Engels : Wood Horsetail Duits : Waldschachtelhalm Frans : Prêle des bois
De plant wordt 15 tot 75 cm hoog en vormt wortelstokken.
Aan de wortelstokken worden meestal knollen gevormd.
De holle stengel is 3 tot 5 mm dik en heeft dichte kransen van overhangende, onvertakte groene zijtakken.
De holte is ongeveer de helft van de doorsnee van de stengel.
Later in het jaar kunnen wel 1 tot 2 maal vertakte, groene zijtakken gevormd worden.
Op de stengel zitten 10 tot 18 ribben met kiezelknobbels, die voor versterking van de stengel zorgen.
De bladeren staan in kransen. De bladscheden zijn grotendeels met elkaar vergroeid tot een stengelschede.
De stengelscheden en tanden zijn naar boven toe helder roodbruin.
In april en mei verschijnen er bladgroenloze stengels met sporenaren op de top.
Tijdens de rijping ontstaan er groene zijtakjes, waarna de stengel zelf ook groen wordt.
De aren zijn 15 tot 25 mm lang en als ze rijp zijn verdrogen ze en vallen daarna af.
Als de planten in sterke schaduw groeien worden meestal geen aren gevormd.
De aar is kegelvormig en bestaat uit zeshoekige schubjes waar aan de binnenkant het sporangium met de sporen zich bevinden.
De sporen hebben bladgroen en 2 springdraden, elateren genoemd, die in droge toestand om de spore zijn gewikkeld, wanneer ze nat worden strekken ze zich en duwen de spore uit de aar.
Er zijn twee typen sporen, mannelijke en vrouwelijke. De sporen groeien uit tot bladgroenhoudend voorkiemen of prothallia.
In dit stadium vindt de bevruchting plaats waarna de paardenstaart tot een volledige plant kan uitgroeien.
De prothallia (voorkiemen) zijn gebonden aan een zeer open groeiplaats.
Vlaanderen: Zeer zeldzaam. Wallonië: Zeldzaam in de Ardennen. Elders zeer zeldzaam.
De bosorchis (Dactylorhiza fuchsii) is een plant uit de orchideeënfamilie (Orchidaceae).
In Nederland wordt Bosorchis meestal opgevat als een ondersoort van Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata).
Komt voor in vrijwel heel Europa, maar niet in het hoge noorden en in gebieden rond de Middellandse Zee.
Engels : Common spotted orchid Duits : Fuchs Knabenkraut Frans : Orchis de Fuchs, Orchis tacheté des bois
De bosorchis is een overblijvende plant van 15 tot 70cm hoogte.
De stengels staan rechtop.
Meestal heeft elke plant 7 tot 12 gekielde, meestal donker gevlekte bladen, die vaak merendeels klein zijn.
Het onderste blad is breed elliptisch tot omgekeerd-eirond, stomp en meestal boven het midden het breedst.
Vaak zie je op dit blad langwerpige, dwarse vlekken.
Van onderen is het blad glanzend.
De schutbladen zijn meestal korter dan de bloemen.
De witte tot roodpaarse bloemen vormen samen een dichtbloemige, kegelvormige, later rolronde aar.
De lip heeft donkerder lussen en vlekjes en wordt 0,7 tot 1,1 cm groot en is diep 3-lobbig.
De middelste lob is langwerpig, toegespitst en ongeveer even lang of iets langer dan de afstaande zijlobben.
De spoor is kegelvormig en 5,5 tot 8,5 mm lang, even lang als het vruchtbeginsel.
De bosorchis groeit op meestal licht beschaduwde, zelden zonnige plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, leemachtige of kalkrijke grond.
De groeiplaatsen zijn veelal loofbossen, bosranden, struwelen, kalkgrasland (in de overgangszone naar eiken-haagbeukenbos), heide, grazige plaatsen en soms tussen riet.
Nederland: Zeldzaam in Zuid-Limburg, Noord-Brabant, Zeeland en in de Hollandse en Zeeuwse duinen. Elders zeer zeldzaam.
Vlaanderen: Zeldzaam. Het aantal vindplaatsen is de afgelopen tientallen jaren sterk toegenomen. Dat komt doordat de Bosorchis pas in 1983 als aparte soort werd afgesplitst van Gevlekte orchis. Wallonië: Zeldzaam, maar plaatselijk algemeen.
De bosooievaarsbek (Geranium sylvaticum) is een vaste plant die behoort tot de ooievaarsbekfamilie (Geraniaceae).
De plant komt van nature voor in Midden-Europa en Noord-Azië en wordt in de siertuin gebruikt.
Voor de siertuin zijn er verschillende cultivars.
In Nederland komen ook verwilderde exemplaren voor.
Engels : Wood Cranesbill, Woodland Crane's-Bill, Woodland geranium Duits : Wald-Storchschnabel Frans : Le Géranium des bois
Deze overblijvende plant wordt 30-80 cm hoog en vormt stevige, kruipende wortelstokken.
De polvormende stengels zijn vertakt en kort aanliggend behaard.
De bloemsteel staat na de bloei rechtop.
De breed ruitvormige, 7 tot 12 cm lange bladeren zijn tot of over het midden ingesneden met meestal 7 vrij brede, gezaagde slippen.
De bosooievaarsbek bloeit in juni en juli met meestal roodpaarsachtige, maar soms lichtroze of blauwachtige, 2,2 - 3 cm grote bloemen, deze hebben vaak een wit centrum.
De kroonbladen hebben een witte voet.
De bloemsteel staat na de bloei rechtop.
Half augustus kan nog een tweede bloei optreden.
De vrucht is een vijfdelige kluisvrucht.
Nederland: Niet in Nederland, maar soms verwilderd in Zuid-Limburg. België: Zeldzaam in het zuidoosten (de Ardennen). Elders meestal alleen verwilderd.
Bosmuur (Stellaria nemorum) is een kruidachtige, vaste plant uit de anjerfamilie (Caryophyllaceae).
Deze overblijvende plant komt voor in West-Azië en Oost- en Midden-Europa.
In Noord-Europa tot bij de Noordkaap.
Vooral in bergstreken.
Wel op de Britse eilanden, maar de soort ontbreekt in grote delen van het Atlantische kustgebied.
Engels : Wood Stitchwort Duits : Hain-Sternmiere, Wald-Sternmiere Frans : La Stellaire des bois
De plant wordt 30-60 cm hoog en bloeit van mei tot juli.
De vijf kroonbladen zijn wit, twee keer zo lang als de kelkblaadjes en tussen de 1 en 3 cm groot. Ze zijn tot het midden gespleten.
De ronde stengel is rondom of met twee rijen behaard. Bovenaan de stengel zitten enkele klierharen.
De langgesteelde bladeren hebben een zwak hartvormige voet en zijn tot 7 cm lang en 4 cm breed.
De bladeren aan de knoop onder de eerste vertakking van de bloeiwijze zijn meestal zittend of hebben een zeer korte bladsteel.
Stellaria nemorum
foto : Daniela Longo
Muursoorten worden nog wel eens verkeerd gedetermineerd omdat men denkt dat er tien kroonblaadjes zijn (vijf tot het midden gespleten).
Bosmuur komt voor op natte, enigszins rijke grond in loofbossen en heggen in Drenthe en langs beekoevers in Zuid-Limburg.
Bosmuur staat op de Belgische Rode lijst van planten als zeldzaam tot zeer zeldzaam.