Een bloemformule is een notatiemethode om de opbouw van een bloem weer te geven met behulp van letters, getallen en symbolen. De bloemformule kan worden aangevuld met een bloemdiagram.
De algemene formule wordt gebruikt om de opbouw van een bloem van een plant (familie) aan te geven.
Engels : Floral formula Duits : Blütendiagramm Frans : Formule florale
De volgende letters, getallen en symbolen worden gebruikt:
= calyx (kelk) (kelkkrans; bijv. K5 = 5 kelkbladen) of % = corolla (kroon) (kransen met bloembladen; bijv. C3(x) = 3 bloembladen in x kransen) Z = toegevoegd bij tweezijdig symmetrisch (zygomorf) (bijv. CZ6 = tweezijdig symmetrisch met 6 bloembladen) = toegevoegd bij met twee of meer symmetrie vlakken (actinomorf) = toegevoegd bij spiraalsgewijze inplanting = androecium (kransen van meeldraden; bijv. A = veel meeldraden) = gynoecium (vruchtbeginsel met vruchtblad of vruchtbladen (carpel of carpels); bijv. G1 = één vruchtblad)
x - kleine x staat voor "een getal" - staat voor ">10"
Daarnaast worden nog verscheidene andere symbolen gebruikt.
Als gelijksoortige bloemdelen met elkaar vergroeid zijn wordt dit aangegeven met (). Wanneer het niet-gelijksoortige vergroeide bloemdelen betreft, wordt dit aangegeven met { }. betekent dat het vruchtbeginsel vergroeid is. Inplanting van de bloemdelen kan spiraalsgewijs (symbool ) , actinomorf (symbool ) of zygomorf (symbool %) zijn. Bovenstandig, tussenstandig of onderstandig vruchtbeginsel resp. , , , .
Als voorbeeld de bloemformule van de boterbloem.
Kruipende boterbloem Bloemformule: K5C5A
Kruipende boterbloem
Bloemdiagram
Het bloemdiagram is een schematische voorstelling van een dwarsdoorsnede van een bloem. De dwarsdoorsnede gaat door het meest kenmerkende deel van de bloemdelen. De onderdelen van de bloem worden in hun onderlinge verband weergegeven, eventueel aangevuld met details van de vormen.
Sterk vergroeide bloemdelen worden met een doorgetrokken boogje en zwak vergroeide met een gestippeld boogje aangegeven.
Een thyrsus is een samengestelde bloeiwijze, waarbij de hoofdas trosvormig is en de zijassen geheel of gedeeltelijk bijschermen zijn. Vaak is de bloeiwijze sterk vertakt en in het midden het breedst.
Engels : Inflorescence Duits : Blütenstand, Infloreszenz Frans : L'inflorescence
Middelpuntvliedende, centrifugale of cymeuze bloemgestellen. Bij deze bloeiwijzen is de groei, doordat de hoofdas eindigt in een bloem (de eindstandige bloem), beperkt. Bij de twee- en meertakkige bijschermen zijn de zijassen langer dan de hoofdas en bloeien de bovenste of binnenste bloemen het eerst.
- Gevorkt bijscherm
- Gevorkt eentakkig bijscherm
Hypericum pulchrum L. (fraai hertshooi) gebruiker : Follavoine CC 3.0
Een schroef is een bloeiwijze, waarbij de op elkaar volgende takken loodrecht op elkaar staan en steeds in dezelfde richting draaien. De opeenvolgende zijassen ontspringen alle uit de rechter- (met de klok mee) of alle uit de linkerzijde (tegen de klok in). In knop is dit duidelijk te zien aan de stand van de bloemknoppen en verschil in grootte. Het verschil met een sikkel is dat de zijassen bij een sikkel niet loodrecht op elkaar staan.
Een schroef is afgeleid van een enkelvoudig gevorkt bijscherm (tweetakkig gevorkt bijscherm), waarbij per niveau telkens hetzelfde bloempje ontbreekt (gereduceerd is).
Borago officinalis (bernagie) auteur : Teun Spaans CC 3.0
Een schicht (monochasium) is een bloeiwijze, waarbij de zijassen beurtelings links en rechts ontspringen van de vorige as. De bloemen blijven in dezelfde verticale as en zijn gewoonlijk naar een zijde gebogen. Deze bloeiwijze komt onder andere voor bij de Ruwbladigenfamilie.
Het verschil met een waaier is dat de opeenvolgende verticale vlakken waarin de zijassen zijn ingeplant bij een schicht een rechte hoek met elkaar vormen.
Een schicht is afgeleid van een tweetakkig bijscherm, waarbij per niveau afwisselend telkens het linkse of rechtse bloempje ontbreekt (gereduceerd is).
Enkelvoudig gevorkt of tweetakkig gevorkt bijscherm
- Enkelvoudig scherm (dichasium): een gevorkt bijscherm met twee zijassen. - Samengesteld scherm (pleiochasium): een gevorkt bijscherm met meer dan twee zijassen. - Schijnkrans: bestaat uit twee ineengedrongen gevorkte bijschermen, zoals bij de Lipbloemigen.
Cerastium arvense (akkerhoornbloem) auteur : Teun Spaans CC 3.0
Het gevorkt bijscherm of tweetakkig scherm is een bloeiwijze, waarbij de hoofdas is afgesloten door een bloem. Hieronder staan twee zijtakken ingeplant, die weer afgesloten worden door een bloem. Op deze zijtakken staan weer twee zijtakken enz. De vertakkingen staan loodrecht op elkaar. Bij een gevorkt bijscherm staat de oudste bloem in het midden.
Samengesteld scherm (pleiochasium): een gevorkt bijscherm met meer dan twee zijassen.
Lamium album (witte dovenetel) auteur : Teun Spaans CC 3.0
Schijnkransen zijn samengesteld uit 2 tegenoverstaande (en meestal gedrongen) bijschermen die in de oksel van bladen of schutbladen staan.
Ook bv. rhododendron en hondsdraf hebben schijnkransen.
Euphorbia amygdaloides (Amandelwolfsmelk) auteur : Bogdan CC 3.0
Een meertakkig bijscherm is een bloeiwijze, waarbij de hoofdas is afgesloten door een bloem. Hieronder staan meer dan twee zijtakken onder een rechte hoek op dezelfde hoogte ingeplant. De verdere zijassen zijn op dezelfde wijze vertakt.
Een meertakkig bijscherm komt voor bij o.a. de prachtanjer, wolfsmelk en de geelgroene vrouwenmantel.
Engels : Inflorescence Duits : Blütenstand, Infloreszenz Frans : L'inflorescence
Middelpuntzoekende, centripetale of racemeuze bloemgestellen. Bij deze bloeiwijzen is de groei van de hoofdas onbeperkt, omdat de hoofdas niet eindigt in een bloem. De buitenste of onderste bloemen bloeien het eerst.
- Samengesteld bloemgestel
Sambucus nigra (gewone vlier) auteur : Rasbak CC 3.0
Een tuil (corymbus) is een samengestelde, van boven platte of iets afgeronde bloeiwijze waarbij de onderste bloemstelen zoveel langer zijn dan de bovenste, dat alle bloemen ongeveer op dezelfde hoogte staan.
Bij een tuil staat de jongste bloem in het midden.
Holcus mollis (gladde witbol) auteur : Rasbak CC 3.0
Een pluim is een bloeiwijze met een lange as en vertakte zijassen, die dichter bij de top van de bloeiwijze meestal korter en minder vertakt zijn en ieder een verdere bloemtros draagt. In ruimere zin elke samengestelde vertakte bloeiwijze. Vele grassen hebben als bloeiwijze de pluim. Soms zijn de aartjes zeer kort gesteeld en vormen dan samen een dichte, smalle aarpluim, zoals bij de Grote vossenstaart of iets langer gesteeld, zoals bij kamgras.
Middelpuntvliedende, centrifugale of cymeuze bloemgestellen. Bij deze bloeiwijzen is de groei, doordat de hoofdas eindigt in een bloem (de eindstandige bloem), beperkt. Bij de twee- en meertakkige bijschermen zijn de zijassen langer dan de hoofdas en bloeien de bovenste of binnenste bloemen het eerst.
Een sikkel is een bloeiwijze, waarbij de zijas steeds aan dezelfde kant van de vorige ontspringt, alle links of alle rechts. De bloemen liggen in hetzelfde vlak en zijn naar één zijde gebogen, zoals bij de Russenfamilie.
De sikkel onderscheidt zich van de waaier, doordat bij de waaier de zijassen afwisselend links en rechts staan.
Een waaier is een bloeiwijze, waarbij de zijassen beurtelings links en rechts van de vorige zijas ontspringen. De bloemen liggen in dezelfde verticale as, zoals bij gele lis en gladiool.
De waaier onderscheidt zich van de sikkel, doordat bij de sikkel de zijassen steeds aan dezelfde kant ontspringen.
Een bloeiwijze is een wijze waarop bloemen in een plant gegroepeerd worden. De term bloeiwijze of bloemgestel wordt ook gebruikt voor het samenstel van bloempjes die op zo'n manier gegroepeerd zijn.
Het is niet altijd eenvoudig om de juiste bloeiwijze te onderscheiden, soms is dit alleen te zien aan de inplanting van de schutbladen, bijvoorbeeld bij de tros en de waaier.
Bij één bloem per bloemsteel is het mogelijk dat het toch gaat om een bloeiwijze, maar dat die gereduceerd is tot één bloem (1-bloemig), zoals bij het vrouwelijke hoofdje van alsemambrosia. Er zijn dan omwindselblaadjes aanwezig in plaats van kelkbladen.
Engels : Inflorescence Duits : Blütenstand, Infloreszenz Frans : L'inflorescence
Middelpuntzoekende, centripetale of racemeuze bloemgestellen. Bij deze bloeiwijzen is de groei van de hoofdas onbeperkt, omdat de hoofdas niet eindigt in een bloem. De buitenste of onderste bloemen bloeien het eerst.
Circaea lutetiana (groot heksenkruid) auteur : Pethan CC 3.0
Een tros (racemus) is een bloeiwijze met spiraalsgewijs geplaatste, alleenstaande, gesteelde bloemen langs de bloemspil.
Er zijn verschillende soorten:
- ijl: als de bloemen ver van elkaar staan, - eenzijdig: als alle bloemsteeltjes aan dezelfde zijde van de spil staan, - schermvormig: als de bloemstelen dicht op elkaar zitten en de onderste zo lang zijn, dat alle bloemen bijna in een vlak liggen, - hoofdjesachtig, zoals bij klaver en de grote kaardenbol.
Een tros groeit aan het uiteinde door waardoor er meestal geen eindbloem is en de jongste bloemen aan het uiteinde van de tros zitten.
Platanthera chlorantha (bergnachtorchis) auteur : BerndH CC 3.0
Een aar (spica) is een bloeiwijze die bestaat uit een niet-verdikte hoofdas met zittende bloemen. Vele graansoorten en sommige grassoorten hebben aren. Maar ook planten die niet tot de grassen behoren kunnen aren hebben, zoals Waterbies (Eleocharis), Zegge (Carex), Grote lisdodde en ook tweezaadlobbigen als Vederkruid (Myriophyllum) en Grote kattenstaart (Lythrum salicaria).
Er zijn ook samengestelde bloeiwijzen, die uit een pluim met zeer kort gesteelde aartjes bestaan en zo een dichte, smalle aarpluim vormen, zoals bij de grote vossenstaart of iets langer gesteeld, zoals bij kamgras.
Arum maculatum (gevlekte aronskelk) auteur : GerardM CC 3.0
De bloeikolf of kolf is een bloeiwijze die bestaat uit een vlezige aar (spadix), zoals van maïs en de aronskelk. De kolf van maïs bestaat alleen uit vrouwelijke bloemen.
Microscopisch bestaat de kolfas uit vaatbundels die afbuigen naar de vrouwelijke en mannelijke bloemen.
De kolf komt voor bij sommige eenzaadlobbigen speciaal bij de Aronskelkfamilie, waarbij het omgeven is door een groot schutblad. Bij maïs is de kolf omgeven door veel schutbladen die de kolf nauw omsluiten.
Allium fistulosum (stengelui) auteur : Wouter Hagens CC 3.0
Een scherm (umbella) is een bloeiwijze waarbij alle zijassen (bloemstelen) uit één punt ontspringen. De vorm van het scherm kan variëren van van boven ongeveer plat tot helemaal bol, zoals bij Allium. Aan de voet van de zijassen zit meestal een krans van schutblaadjes, het omwindsel genoemd bij enkelvoudige schermen. Bij een samengesteld scherm heet deze krans bij het schermpje ( scherm van de 2de orde) het omwindseltje.
Anthriscus sylvestris (fluitjeskruid) auteur : Rasbak CC 3.0
Naar deze bloeiwijze is de familie van de Schermbloemigen genoemd. De meeste Schermbloemigen hebben een samengesteld scherm.
Soort:
- Enkelvoudig scherm: elke zij-as draagt maar één bloem. - Samengesteld scherm: elke zij-as draagt weer een schermpje.
- Samengesteld scherm van de 1ste orde: elke zij-as draagt weer een schermpje. - Samengesteld scherm van de 2de orde: elke zij-as van de zijjas van de 1ste orde draagt weer een schermpje.
Matricaria recutita (echte kamille) auteur : Fir0002/Flagstaffotos GNU 1.2
Een hoofdje (capitulum) of korfje (anthodium) is een bloeiwijze waarbij de hoofdas schotelvormig of bolvormig is uitgegroeid tot een schotelvormige of kegelvormige bloembodem met dichtopeenzittende ongesteelde bloemen en een goed ontwikkeld omwindsel (schutbladen) zoals bij de composietenfamilie (Asteraceae). Soms is er een duidelijk onderscheid tussen de bloempjes op de bloembodem. Er worden drie typen onderscheiden: lintbloemen, buisbloemen en straalbloemen. Tussen de bloemen kunnen soms vliezige schutblaadjes voorkomen, de stroschubben zoals bij valse kamille.
Taraxacum officinale (paardenbloem) auteur : Frank Vincentz CC 3.0
Sommige bloeiwijzen lijken op een hoofdje, maar zijn dat niet. Zo is de bloeiwijze bij klaver geen hoofdje maar een hoofdjesachtige tros.
De bleke schubwortel (Lathraea squamaria) is een plant uit de bremraapfamilie (Orobanchaceae).
In Nederland is de soort zeer zeldzaam in Zuid-Limburg. In België komt de plant verspreid voor vooral in de kalkstreek. De plant komt voor in Europa en Azië.
De witachtige wortelstokken worden bedekt door dikke, vlezige, schubachtige bladeren, waarin onregelmatige putjes zitten. In deze putjes zitten harde haren, die bij aanraking door een insect als een val werken. Vervolgens worden deze insecten gedood en verteerd. De bladeren zitten net onder de grond en vormen waterdruppels, waardoor de grond om het blad zacht wordt.
De plant woekert op de wortels van verschillende vroegbloeiende loofbomen en struiken, voornamelijk op katjesdragers (Hazelaar, Iep en els), maar ook op Es en beuk.
De kortgesteelde bloemen, die 1,5-2 cm lang zijn, zitten in een dichte eenzijdige tros aan de 8-30 cm lange stengel. De bloem is wit of roze en de bloemstengel bleek rozerood. De vrucht is een doosvrucht met veel fijne zaden.
De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en stabiel of iets in aantal toegenomen.
Bleke schubwortel - Bois de la Brousse Source de lAchenaud - Montreuil-Bonnin foto : Alain Letient
De waardplant ondervindt weinig last van dit parasitisme omdat de bloei en de vruchtzetting gedurende de lentesapstroom plaatsvinden en het bovengrondse gedeelte van de plant daarna afsterft.
De bleke orchis (Orchis pallens) is een terrestrische orchidee die van nature in Europa voorkomt. Deze zeldzame soort is vooral te vinden in de bergen op kalkrijke bodems.
De bleke orchis is één van de weinige geelbloeiende Orchis-soorten, en ook de vroegstbloeiende. De plant bloeit al in april.
De bleke orchis is een 14-40 cm hoge orchidee, die direct opvalt door zijn groene en gele kleuren. De planten staat meestal alleen of in kleine groepjes bij elkaar. De stengel en de bladeren zijn volledig groen. De bloeiwijze is een dichte, rijkbloemige cilinder- tot eivormige aar.
Het is een overblijvende, niet-winterharde plant (geofyt), die overwintert met twee ronde, ongedeelde wortelknollen.
De plant heeft een grondstandig bladrozet met twee tot vier breed ovaal- tot omgekeerd eivormige bladeren, glanzend lichtgroen en ongevlekt, en nog één of twee gelijkvormige bladeren hoger op de stengel.
De bloemen zijn bleek- tot helgeel, zonder enige tekening. De laterale kelkbladen of sepalen zijn opwaarts en naar buiten gedraaid, het middelste vormt samen met de laterale kroonbladen of petalen een helmpje. De lip is breder dan lang (tot 11 mm lang en 14 mm breed), ongedeeld tot zwak drielobbig, vlak of met licht teruggeslagen zijlobben. Het spoor is tot 14 mm lang, stomp, horizontaal of naar boven gebogen.
De schutblaadjes zijn groen, doorzichtig en even lang als de bloemen.
De bloemen ruiken sterk en onaangenaam, met een geur die tussen vlierbloemen en kattenurine in ligt.
De bleke orchis prefereert vochtige, humusrijke en kalkrijke bodems met lichte beschaduwing. Hij is te vinden in middelgebergtes tot 2000 m, in lichte loofbossen, open plaatsen tussen struiken, bosranden, kalkgraslanden en alpenweiden.
De bleke orchis komt voor in Europa vanaf Noord-Spanje in het westen, over Midden-Europa tot de Kaukasus en Klein-Azië in het oosten, maar overwegend in het Middellandse Zeegebied. De noordgrens van zijn verspreidingsgebied ligt in Midden-Duitsland, maar in Gotland (Zweden) is er nog een relictpopulatie te vinden.
Door zijn habitatvoorkeur en vroege bloeitijd is het echter overal een zeldzame soort die nog steeds achteruitgaat.
Bleke orchis in natuurlijke habitat auteur : Bernd Haynold CC 3.0
De bleke orchis kan door zijn gele kleur en vroege bloei nauwelijks met andere orchideeën verward worden. Zijn verspreidingsgebied en habitat overlapt met dat van de vlierorchis (Dacylorhiza sambucina), maar deze bloeit later en heeft rode vlekjes op de lip. Ook de stippelorchis (O. provincialis) komt in dezelfde streek voor, maar in andere biotopen en ook deze heeft vlekken op de lip, en gevlekte bladeren.
De belangrijkste bedreiging is het verdwijnen van zijn voorkeurshabitats door onder andere het wegvallen van houtkap, waardoor open plaatsen in het bos dichtgroeien, en door sterkere begrazing en vroeger maaien op de alpenweiden.
Verder worden de wortelknollen zeer begeerd door wilde zwijnen en dassen, en koude lentes maken dat de planten bevriezen en niet tot voortplanting komen.
Orchis pallens - overvloed auteur : Marek Fiedor
De bleke orchis is in middelgebergtes de vroegst bloeiende soort. Een week na het verdwijnen van de sneeuw, verschijnt de plant al boven de aarde. Hij bloeit samen met onder andere het maarts viooltje (Viola odorata) en de gulden sleutelbloem (Primula veris).
Een veel voorkomend gevolg van deze vroege bloeiperiode is dat de plant dikwijls last heeft van vorstschade aan de bladeren en bloemen, en dat de ontwikkeling van de vruchten onderbroken wordt.
De bleke morgenster (Tragopogon dubius) is een kruidachtige, tweejarige plant uit de composietenfamilie (Asteraceae). De soort komt van nature voor van Europa tot West-Azië. De plant is ingevoerd in Noord-Amerika.
Engels : Common Salsify, Goat's Beard, Goats Beard, Goatsbeard, Meadow Goat's-Beard, Showy Yellow Goatsbeard, Western Goat's Beard, Wild Oysterplant, Yellow Goat's Beard, Western Salsify, Yellow Salsify Duits : Große Bocksbart Frans : Grand salsifis, Salsifis douteux
De plant wordt 40-80 cm hoog en heeft een grote penwortel. De plant bevat veel melksap.
De tot 25 cm lange bladeren zijn lancetvormig en op dwarsdoorsnede driehoekig. Aan de basis zijn de bladeren 2,5 cm breed en lopen naar boven spits toe. Bleke morgenster bloeit van mei tot juli met alleenstaande, bleekgele lintbloemen, waarbij de 3 cm lange en 3 mm brede omwindselbladen langer zijn dan de lintbloemen.
De bloemstengel is naar boven sterk verbreed en net onder het bloemhoofd hol. De stijlen zijn paars.
vruchtpluis van de bleke morgenster auteur : Stan Shebs CC 3.0
De vrucht is een tot 3 cm lang nootje met 1 cm lang gesteeld wit vruchtpluis. Als zodanig vormt zich een "pluizenbol".
De bleke morgenster komt voor op open, tamelijk droge zandgrond, op spoordijken en industrieterreinen.
De bleke klaproos (Papaver dubium) is een éénjarige plant uit de papaverfamilie (Papaveraceae).
De verspreiding: In het Middellandse Zeegebied en in het grootste deel van Europa. Ingeburgerd in Noord-Amerika en Australië.
De soort komt voor op zanderig bouwland, graanakkers, bermen, langs spoorwegen, spoorwegterreinen, ruderale plaatsen, puin en op braakliggende grond.
Engels : Long-headed Poppy, Blindeyes, Long-Pod Poppy, Orange Poppy Duits : Saatmohn Frans : Pavot douteux, Petit coquelicot de Lecoq
Bleke klaproos
De plant wordt 20-60 cm hoog. De soort is kleiner dan de grote klaproos en de bloemen zijn meer oranjeachtig van kleur en soms aan de voet zwart gevlekt. De stengels zijn stijfbehaard. Het blad is grijsachtig groen, kortbehaard, de bovenste slip is niet of weinig groter dan de andere (er is geen duidelijke eindlob). Deze bladeren vallen na een week uit elkaar.
De bleke klaproos heeft een langwerpige, meer dan twee maal zo lang als brede, met poriën openspringende doosvrucht met hierop een deksel.
De plant is alleenstaand en bloeit van eind mei tot augustus. De bloem is oranjeachtig rood en heeft een doorsnede van 3-7 cm. Soms is er een donkere vlek aan de voet van het kroonblad. Ze hebben veel purperkleurige meeldraden en een stempelschijf met vijf tot negen groenachtige, bruine of paarsachtige stempelstralen. De stralen overdekken elkaar niet of bijna niet.
vrucht van de bleke klaproos foto : Franco Rossi
Klaprozen zijn, met name in Groot-Brittannië en andere landen van het Gemenebest, het symbool van de Eerste Wereldoorlog, omdat ze op de slagvelden in Vlaanderen uitbundig bloeiden. Bij de Engelse nationale dodenherdenking (Remembrance Day) worden door de vorstin en hoogwaardigheidsbekleders klaprooskransen gelegd (geen echte, omdat klaproosbloembladen snel uitvallen).
In de iconografie is de klaproos het attribuut van Hypnos, de Griekse god van de slaap.
De zaden van de klaproos worden gebruikt in bepaalde (voornamelijk zoete) gerechten zoals de traditionele Poolse Makowiec-cake.
Het sap van de klaproos werd vroeger gebruikt om Edammer kaas mee te kleuren.
De bleke franjehoed is een algemene soort die voorkomt in groepen op en bij rottend hout (stronken, schuttingpalen en dergelijke).
onderzijde Psathyrella candolleana auteur : James Lindsey CC 3.0
De hoed heeft een doorsnede van 2,5-5 cm, is klokvormig tot vlak gespreid. De kleur is licht crème- of okerkleurig tot witachtig in droge toestand. Bij jonge exemplaren zitten aan de rand rafels van het velum.
De steel heeft een hoogte van 4-6 cm en een dikte van 4-5 mm. De steel is wit en hol.
De lamellen zijn witachtig tot grijslila en worden tenslotte bruinzwart. De sporen zijn bijna zwart.
Bleekselderij (Apium graveolens var. dulce) is een selderij waarvan de bladstelen gegeten worden, ze worden ook verwerkt in een salade.
Van bleekselderij is er een type met: groene bladstelen en met geelgroene bladstelen, het zogenaamde witte of zelfblekende type.
Het groene type is wat minder vezelig en pittiger van smaak dan het zelfblekende type. In Nederland wordt voornamelijk het zelfblekende type gegeten.
Engels : celery (var. dulce) of de celeriac (var. rapaceum) Duits : Echter Sellerie Frans : cèleri, ache des marais, persil des marais
Bleekselderij
Van het zelfblekende type zijn er de rassen 'Goudgele zelfblekende' en 'Golden Plume'. Van deze laatste zijn de bladstelen wat korter en dikker. Van het groene type is er o.a. het ras 'Giant Pascal'.
Bleekselderij is een bijzondere groente die niet iedereen lekker vindt. Ze wordt zelden gebruikt als echte groente, gekookt op bord, maar heel veel gebruikt om samen met bijvoorbeeld ui, wortel, knoflook, etc. een heerlijke bouillon te maken, of een basis voor een gerecht. Rauw in dunne plakjes is ze lekker in salades.
verpakte bleekselderij
In salades, als tussendoortje, in sauzen (zoals authentieke Bolognesesaus) of gekookt. Bleekselderij is ook lekker in (maaltijd)soepen.
De voedingswaarde van 100 gram verse bleekselderij is: Energetische waarde 58 kJ Koolhydraten 2 gram Eiwit 1 gram Vet 0,2 gram Vitamine C 25 mg Caroteen 0,9 mg Vitamine B1 0,08 mg Vitamine B2 0,15 mg Calcium 80 mg IJzer 0,1 mg
Bleekselderij bloesem
Bleekselderij wordt gezaaid vanaf januari tot maart onder verwarmd glas. Er moet verwarmd worden, omdat anders de plant voortijdig in bloei komt. Uitgeplant wordt in april en mei en geoogst van half juli tot eind september. In de tweede helft van april kan nog gezaaid worden onder koud platglas met planttijd in juni en oogst vanaf half september tot eind oktober. De plantafstand is 30 (40) cm tussen de rijen en 30 cm in de rij.
Bleken wordt niet vaak meer gedaan, simpelweg omdat er steeds vaker wordt gekozen voor de zelfblekende rassen. Om de groenblijvende soorten te bleken plant je ze uit in een geul van 15-20 centimeter diep. Als de planten groot genoeg zijn bind je de bladeren bij elkaar met een stuk touw en breng je de aarde uit de geul weer aan. Als de plant dan weer gegroeid is breng je wat meer aarde aan, en dit doe je nog 1 of 2 keer.....tot je alleen de bladeren nog ziet en de stelen onder de grond zitten en geen licht meer krijgen. Oogst wel op tijd want als er een natte periode komt kan kunnen de stengels onder de grond natuurlijk gemakkelijk rotten.
De bleekgele hennepnetel (Galeopsis segetum) is een eenjarige plant, die behoort tot de lipbloemenfamilie (Lamiaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam en zeer sterk afgenomen. De plant komt van nature voor in Midden- en Zuid-Europa.
De plant komt voor op open, droge, voedselarme grond langs houtwallen, spoorwegen en in bermen.
Engels : Downy hemp-nettle Duits : Gelbe Hohlzahn, Saat-Hohlzahn Frans : Galéopsis des moissons
De plant wordt 7-30 cm hoog en heeft eironde tot lancetvormige bladeren. De bovenste bladeren zijn van onderen fluwelig behaard. De stengel is onder de knopen niet of weinig verdikt en met zachte haren bezet.
De bleekgele hennepnetel bloeit vanaf juni tot de herfst met geelwitte, 2,5-3,5 cm lange bloemen. De bovenlip van de bloemkroon is ingesneden-getand. De bloemen zitten met tien tot dertig stuks in schijnkransen.
De vrucht is een vierdelige splitvrucht.
Groeiplaatsen: Houtwallen langs akkers, roggeakkers, bermen, omgewerkte grond, ruderale plaatsen, rolsteenhellingen en langs spoorwegen.
Bleek schildzaad (Alyssum alyssoides) is een eenjarige plant, die behoort tot de kruisbloemenfamilie (Brassicaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode Lijst planten als zeer zeldzaam en sterk afgenomen. De plant komt van nature voor in Eurazië.
De plant komt voor op droge, kalkhoudende zandgrond, langs spoorwegen en op stenige plaatsen.
Engels : Small Alison, Pale Madwort Duits : Kelch-Steinkraut Frans : Herbe de la rage, Alysson calicinal
De plant wordt 5-30 cm hoog en is aan de basis vertakt. De 0,5-3 cm lange bladeren zijn lancetvormig en de onderste omgekeerd-eivormig. De witachtige onderzijde van het blad is dicht bezet met sterharen en de bovenzijde is dun behaard.
Bleek schildzaad bloeit van april tot juni met lichtgele, bij het einde van de bloei wit verblekende bloemen. De kroonbladen zijn 2,5-4 mm lang. De zeer smalle kelkbladeren zijn 2-3 mm lang. De bloem heeft zes meeldraden en bij de twee korte meeldraden zitten klieren. De bloeiwijze is een tros met twintig tot vijftig bloemen.
De behaarde, 3-4,5 mm lange, op doorsnee bijna ronde vrucht is een hauw met vier, afgeplatte zaden. De vrucht is aan de randen afgeplat en bol op de plaats van de zaden.
Het bleek nestzwammetje (Cyathus olla) is een paddenstoel uit de familie Agaricaceae. Het is een van de soorten nestzwammetjes waarbij de sporen gevormd worden in eivormige lichaampjes (peridiolen), die zelf weer in een nestvormige beker zitten. De buitenkant van de beker is bedekt met tegen de wand liggende, fijne grijsbruine haartjes.
Aanvankelijk is de beker bedekt met een vliezig dekseltje (epiphragm). Eerst zitten de eitjes met een wit draadje (funiculus)aan de binnenkant van de beker of aan elkaar vast. Later raken ze los en worden door de regen uitgespoeld. De eitjes bestaan uit een stevige wand (peridium), waarbinnen de sporen zitten, die later zoals ook bij stuifzwammen weggestoven worden.
Engels : Birds Nest fungi Duits : Topf-Teuerling, Bleigraue Teuerling Frans : Cyathus olla
Het bleek nestzwammetje onderscheidt zich van het gestreept nestzwammetje (Cyathus striatus) door het ontbreken van strepen op de beker en van Cyathus stercoreus omdat deze zwarte eitjes heeft.
De soort komt voor in groepen, vaak in een groot aantal op de grond in bossen en tuinen. Soms zitten ze ook in bloempotten. Het is vrij algemene verschijning, levend in of op plantenresten.
Het vruchtlichaam is 0,9-1,5 cm hoog en 0,7-1,3 cm breed. Het is bekervormig tot klokvormig met een omgebogen rand. Eerst is het vlokkig, later kaal. De kleur varieert van bruinachtig tot geelachtig grijsbruin. De binnenkant is glad en donkergrijs met zes tot acht 'eitjes', die grijsachtig van kleur zijn. Deze eitjes zijn schijfjes van ongeveer 2,5 mm.
Het bleek bosvogeltje (Cephalanthera damasonium) is een mixotrofe, epiparasitaire, vaste plant, die behoort tot de orchideeënfamilie. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en iets afgenomen. De plant is wettelijk beschermd. Bleek bosvogeltje komt voor in Eurazië en in Nederland in Zuid-Limburg. Het bleek bosvogeltje onderscheidt zich van het wit bosvogeltje (Cephalanthera longifolia) door de veel bredere bladeren.
Engels : White helleborine Duits : Bleiches Waldvöglein, Blasses Waldvöglein Frans : Céphalanthère de Damas
De plant wordt 30-60 cm hoog, vormt uitlopers en heeft twee of drie groengele tot lichtgroene bladeren. De onderste zijn eirond tot eirond-lancetvormig. Daarboven zitten één of meer schutbladeren (bracteeën). Het bleek bosvogeltje bloeit in mei en juni met geelachtig witte bloemen, waarvan de buitenste bloemdekbladen 15-20 mm lang zijn. De aar is losbloemig en bestaat uit drie tot twintig bloemen. De bloemen zijn bijna niet of slechts voor een korte tijd geopend. De plant doet aan cleistogamie (zelfbevruchting in een ongeopende bloem).
Cephalanthera damasonium auteur : J.F.Gaffard Jeffdelonge at fr.wikipedia CC 3.0
De vrucht is een doosvrucht. Het zaad is zeer fijn (stofzaad).
Het bleek bosvogeltje komt voor in loofbossen, struikgewas en in grasland langs bosranden op kalkhoudende grond.
De blauwspar of blauwe spar (Picea pungens) is een groenblijvende boom die behoort tot de dennenfamilie (Pinaceae). De soortsaanduiding pungens heeft de boom te danken aan de scherp gepunte naalden. De boom wordt 25-30 m hoog en kan soms tot 46 m hoog worden.
De blauwspar komt van nature voor in de Rocky Mountains van Zuidoost Idaho, Utah, Colorado, Arizona tot Nieuw Mexico en groeit op 1800-3000 m hoogte op berghellingen langs rivieren, waar ze voldoende water hebben.
In Canada komt deze soort alleen in struikvorm voor. In Alaska kan deze soort zelfs groeien in bodems die tot meer dan 50 cm diep blijvend zijn bevroren, maar blijft dan wel zeer laag.
Engels : Colorado Blue Spruce, Blue Spruce Duits : Stech-Fichte, Blau-Fichte Frans : L'épicéa bleu, épinette bleue, épicéa du Colorado
Picea pungens "Globosa"
De geschubde schors is dun en schilfert in smalle platen van 5-10 cm lengte af. De vorm van de boom is conisch, die bij oudere bomen meer cilindrisch wordt. De gewoonlijk behaarde scheuten zijn oranjebruin en hebben duidelijke bladkussentjes. De bladeren zijn naaldvormig, 1,5-3 cm lang, ruitvormig op dwarsdoorsnede en hebben een scherpe punt. De naalden zijn dof grijsgroen tot glimmend blauwgrijs.
In wilde populaties varieert de kleur van boom tot boom sterk. Op de onderkant komen twee lichte strepen met huidmondjes voor.
Picea pungens "Glauca"
De slanke cilindrische kegels hangen aan de takken en zijn 6-12 cm lang. In gesloten toestand zijn de kegels 2 cm en in open toestand 4 cm breed. De dunne papierachtige schubben zijn 2-2,4 cm lang en hebben een golvende rand. De kegels zijn roodachtig tot violet en kleuren bij het rijp worden lichtbruin.
Vijf tot zeven maanden na bevruchting zijn de kegels rijp. De zwarte zaden zijn 3-4 mm lang en hebben een tere lichtbruine vleugel.
mannelijke bloeiwijze van blauwspar auteur : Beentree CC 3.0
De blauwspar is in siertuinen door de grijsblauwe naalden een van de meest aangeplante coniferen. Er bestaan zeer veel cultivars die speciaal zijn geselecteerd op blauwe naalden. Sommige cultivars zijn langzaam groeiende dwergvormen die vooral geschikt zijn voor kleine tuinen.
De blauwspar wordt ook gebruikt als kerstboom, maar is door de scherpe naalden minder geschikt voor gezinnen met kinderen.
De blauwgroene, naar boven toe blauwaangelopen plant wordt 30-60 cm hoog. De bladeren zijn grijsgroen en voorzien van een waslaagje. Het blad is stekelig getand. De ronde wortelbladeren zijn drie- tot vijflobbig.
De blauwe zeedistel bloeit van juni tot augustus met blauwachtige of witte bloemen, die in hoofdjes zitten. Per plant komen een tot vier hoofdjes voor. Het omwindsel bestaat uit schutbladen die drie lange tanden hebben. De kelkbladen zijn 4-5 mm lang en langer dan de kroonbladen. De helmdraden zijn diepblauw.
De vrucht is een tweedelige, 5-7 mm lange splitvrucht met eenzadige dopvruchtjes. De vruchten zijn bedekt met smalle, spitse schubben.
De blauwe waterereprijs (Veronica anagallis-aquatica) is een eenjarige, tweejarige of overblijvende plant die behoort tot de weegbreefamilie (Plantaginaceae). De plant komt van nature voor in Eurazië en verder in Noord- en Zuid-Afrika, Noord- en Zuid-Amerika en in Nieuw-Zeeland.
De blauwe waterereprijs kan kruisen met de rode waterereprijs (Veronica catenata), maar deze bastaard is onvruchtbaar.
De plant komt voor in ondiep, stromend water en langs het water op natte, voedselrijke grond.
Engels : Blue Water Speedwell Duits : Blaue Wasser-Ehrenpreis, Gauchheil-Ehrenpreis, Ufer-Ehrenpreis Frans : Véronique mouron d'eau
Blauwe waterereprijs auteur : Denis Barthel CC 3.0
De plant wordt 15-60 cm hoog en heeft een groene of soms roodachtige, meestal iets vierkantige stengel. De 12 cm lange en 4 cm brede, langwerpige tot lancetvormige bladeren zijn meer bovenaan de stengel halfstengelomvattend. De onderste bladeren hebben en korte steel.
De 2,5-4 mm grote vrucht is een opgezwollen, eironde tot rondachtige, zwak ingesneden doosvrucht, die rechtopstaande kelkslippen heeft. De achtergebleven stijl is 1,5-2,5 mm lang. Het zaad is kleiner dan 0,5 mm.
De blauwe waterereprijs bloeit van mei tot de herfst met lila tot blauwe, 4-7 mm grote bloemen. In de keel van de bloem zitten paarse adertjes. De spitse schutbladen zijn lintvormig. De kelkslippen zijn eirond tot lancetvormig. De breder dan hoge kroonbuis is veel korter dan 2 mm.
De steel van de bloem maakt na de bloei een scherpe hoek met de as van de tros, die in de oksels van de bovenste bladeren zitten.
De blauwe passiebloem (Passiflora caerulea) is de passiebloem die het meest wordt aangeboden door plantenwinkels. Hij wordt aangeboden als kamerplant in een pot met een hoepeltje en als tuinplant.
De plant is redelijk winterhard, maar zal een winter waarin de Elfstedentocht wordt gehouden niet overleven.
De plant kan in de winter met bladeren worden afgedekt om hem tegen de vrieskou te beschermen. De grond moet goed waterdoorlatend zijn en de plant gedijt het beste op een plek op het zuiden, waar hij overvloedig zal bloeien.
Het natuurlijke verspreidingsgebied ligt in Argentinië, Brazilië en Paraguay.
Engels : Blue Passion Flower, Common Passion Flower Duits : Blaue Passionsblume Frans : Passiflora caerulea, passiflore bleue
Blauwe passiebloem auteur : Jonathan McIntosh CC 2.5
Passiebloemenfamilie met ongeveer 500 soorten. Afkomstig van de tropische streken in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Azië en Australië.
De plant is een heester. Groene, meestal diep ingesneden vijflobbige bladeren.
De bloeimaanden zijn juni, juli, augustus, september en oktober.
De plant heeft een hoogte van 2 - 10 m, kan op een jaar ranken tot 6 meter lang vormen.
Passiflora zijn klimplanten. Met hun hechtranken kunnen ze zich rond alles wentelen. Daarom plant je ze best beschut tegen een zonnige muur of schutting uit de wind.
Omdat ze in de vrije natuur bomen en andere planten als steun gebruiken, hebben ze geen stevige stam. Toch kunnen ze in één zomerseizoen tot 6 meter groeien. Als je met tuindraad, gaas of ander klimmateriaal werkt, kunnen de planten zich gemakkelijk vasthechten. Laat ze echter zelf hun weg zoeken.
De bloemen bloeien maar één dag, maar er komen zoveel bloemen aan dat je er elke dag wel een aantal ziet bloeien.
Eenmaal een passiebloem het naar zijn zin heeft in de volle grond kan die stevig groeien.
Om de groei in te perken kun je in de lente, na de laatste vorst snoeien. Hierbij knip je met een takkenschaar en snoeischaar in eerste instantie de bevroren, dode en zwakke takken af. Dun alle takken die te dicht op of door elkaar groeien en snoei de zijstengels terug tot op enkele knoppen van de gesteltakken. De bloemen verschijnen op de takken die in het jaar zelf worden gevormd.
Passiebloem en vrucht
De vruchten van deze variëteit zijn zeker eetbaar, maar niet iedereen vindt ze even lekker!
De vruchten zijn eerst groen worden rijp als ze oranje-rood en zacht zijn.