De bontbekplevier (Charadrius hiaticula) is een vogel uit de familie van plevieren (Charadriidae).
De bontbekplevier lijkt veel op twee andere in Nederland voorkomende plevieren, de kleine plevier en de strandplevier.
De bontbekplevier is te herkennen aan de oranje snavel met de zwarte punt.
In de vlucht is duidelijk een witte vleugelstreep te zien.
Engels : Ringed Plover Duits : Sandregenpfeifer Frans : Pluvier grand-gravelot, Grand Gravelot
Het voedsel bestaat voornamelijk uit insecten, weekdieren en kreeftachtigen, die meestal gevangen worden na een korte achtervolging.
Het foerageergedrag bestaat uit een afwisseling van stilstaan en rennen.
Het nest van de bontbekplevier bestaat uit een onopvallend kuiltje, waarin ongeveer vier uitstekend gecamoufleerde eieren gelegd worden.
Bij verstoring van het nest doen de vogels alsof ze gewond zijn om op deze manier de aandacht van de verstoorder te trekken en deze weg te leiden bij het nest.
eieren van de bontbekplevier
auteur: M.Buschmann CC 3.0
In Nederland en België kunnen bontbekplevieren het hele jaar door gezien worden.
Als broedvogels zijn ze schaars, als trekvoegels komen ze in vrij grote aantallen voor, vooral langs de kust tijdens de najaarstrek in de nazomer en herfst (augsutus september) en de voorjaarstrek (april-mei).
Er zijn ook overwinteraars, maar die trekken weg bij te strenge vorst.
het aantal broedparen in Nederland tussen de 430 en 470.
Dit is erg weinig, daarom staat de bontbekplevier als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst en als zeldzaam op de Vlaamse rode lijst.
De Senegalpapegaai (Poicephalus senegalus senegalus), ook wel Bont boertje genoemd, komt oorspronkelijk uit Senegal, maar komt verspreid over een groot deel van Afrika voor.
Engels : Senegal Parrot Duits : Mohrenkopfpapagei Frans : Perroquet youyou, Youyou du Sénégal
Bont boertje(+2jaar, zie gele ring rond de ogen) auteur: Arne MüselerCC 3.0
Het Bont boertje heeft een gele buik (gele vest). Het hoofd is grijs en loopt over naar groen. Het Bonte boertje heeft een korte staart. De vogel is dan ook maar zo rond de 25 cm groot. Als de vogel jong is zijn de ogen zwart. Bij het ouder worden krijgt het een zwarte pupil met een lichtgrijze ring eromheen. Als het zo rond 1,5 à 2 jaar is krijgt het een oranje/geelachtige ring in plaats van de grijze ring om zijn ogen.
Jonge bont boertje(zie grijze ring rond de ogen) auteur: Brian Holsclaw CC 2.0
Het bont boertje (Senegalpapegaai) zijn zeer populair om te worden gehouden als huisdier, omdat ze niet zo luidruchtig zijn als andere papegaaisoorten.
Nochtans is de handel, import en export van alle in het wild gevangen papegaaien illegaal.
Er is dan ook een kleine industrie opgebouwd rond het kweken van deze papegaaisoort.
Het bont boertje kan behoorlijk agressief zijn en is behoorlijk jaloers, het is een éénpersoons-papegaai.
Het bokje (Lymnocryptes minimus) is een vogel uit de familie van strandlopers en snippen (Scolopacidae).
Het bokje is vooral doortrekker en wintergast in Nederland en België.
Gedurende de spectaculaire baltsvlucht wordt een geluid voortgebracht dat doet denken aan een galopperend paard.
Engels : Jack Snipe Duits : Zwergschnepfe Frans : La Bécassine sourde
Bokje
Deze kleinste snip van Nederland heeft een lengte van 18 tot 20 cm. Vergeleken met de watersnip heeft hij een korte snavel, maar veel dikker. Hiermee is hij ook duidelijk te onderscheiden tijdens de vlucht. Over zijn rug lopen vier, lichte, brede strepen. Bij de watersnip zijn deze strepen veel smaller. Deze strepen zorgen voor een schutkleur. Bij de watersnip loopt er een smalle lichte streep midden over de kruin. Het bokje heeft een donkere kruin, maar ook lichte strepen op de kop (net als de watersnip).
Het bokje is vooral tijdens de schemering en 's nachts actief. Overdag kun je hem alleen waarnemen als hij wordt opgejaagd vanuit zijn schuilplaats. Anders dan zijn zustersoort de watersnip vliegt hij laag over de grond op zoek naar een nieuwe schuilplek enkele meters verder weg.
Het bokje is geen schuwe vogel. Vaak blijft hij in zijn schuilplaats zitten als mensen op enkele meters afstand passeren. Hij wordt dan meestal niet opgemerkt.
De dieren broeden in het noorden van Rusland en Scandinavië. Er zijn vage, onbetrouwbare gegevens die zouden kunnen wijzen op broedgevallen in Friesland in de twintigste eeuw. De meeste waarnemingen worden gedaan in oktober (najaarstrek) en in april (voorjaarstrek). Het gaat altijd om kleine aantallen.
De vogels pleisteren op natte heiden, veengebieden, moerassen en drassige graslanden. De vegetatie moet kort zijn en zout water wordt gemeden.
De Bohms bijeneter ( Merops boehmi ) is een vogel uit de familie van de bijeneters. Ze leven voornamelijk in de dichte bossen van Equatoriaal Afrika. De vogel is vernoemd naar de Duitse zoöloog en ontdekkingsreiziger Richard Boehm (1854-1884). De Bohms bijeneter is voor het eerst beschreven door Anton Reichenow, een Duits ornitholoog.
Engels : Boehm's Bee-eater, Böhm's Bee-eater Duits : Böhmspint Frans : Guêpier de Böhm, Guêpier de Boehm
Bohms bijeneters
De Bohms bijeneter bereikt een lengte van 17cm en een gewicht van 20gr. Vleugels, rug en buik zijn groen van kleur, de keel en het voorhoofd zijn roodbruin. Staart en snavel zijn zwart en ze hebben een opvallende zwarte oogstreep.
Mannetjes en vrouwtjes zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden.
koppel Bohms bijeneters
Ze komen vooral voor in de Democratische Republiek Congo Malawi, Mozambique, Tanzania, en Zambia.
Hun habitat zijn lichte plaatsen in dichtbeboste gebieden. Er is weinig gekend over hun broedgewoonten en aantallen.
Het voedsel van de Böhs mbijeneter bestaat uit insecten , zoals vlinders, bijen en wespen, sprinkhanen en mieren.
Merops boehmi
Hij onderscheidt zich door zijn levendige karakter, zonder nervositeit. Hij is aanhankelijk, vooral ten aanzien van kinderen. Tegenover vreemden is hij gereserveerd, maar wanneer zijn naasten of baas bedreigd wordt, kan hij hen verdedigen. Het is een uitstekende waak-, verdedings- en geleidehond, die ook geschikt is voor zeer veeleisende opleidingen. Hij beschikt over een uitstekende reukzin, waardoor hij speurwerk met gemak en temperament uitvoert.
De boerenzwaluw (Hirundo rustica) is een kleine trekvogel. Boerenzwaluwen trekken gedurende de lente noordwaarts naar hun broedgebieden in Europa, tot nabij de arctische cirkel. Zijn sierlijke snelle vlucht is bij ons gedurende de hele zomer te zien. Zijn lange vleugels en zijn slanke lijf maken hem zeer geschikt om in de lucht achter insecten aan te jagen. Dan is zijn glanzende metaalblauwe verendek goed zichtbaar en vallen ook zijn uitstekende buitenste staartpennen meestal wel in het oog.
Engels : Barn Swallow Duits : Rauchschwalbe Frans : Hirondelle rustique, Hirondelle de cheminée, Hirondelle des granges
Boerenzwaluw (Denemarken) auteur : Malene Thyssen CC 3.0
De boerenzwaluw leeft meestal in groepjes, vaak ook met andere zwaluwen zoals de huiszwaluw en de oeverzwaluw. In de herfst verzamelen ze zich tot grote groepen alvorens naar het zuiden te gaan.
Lengte ca 19 cm, staart meegerekend. Lange diep gevorkte staart met zeer lange buitenste staartpennen. Donker metaalblauw glanzende bovendelen. Voorhoofd en keel zijn roodbruin. Verder crèmekleurig witte onderdelen, een blauwzwarte kropband en een zwarte snavel. De staartpennen van het vrouwtje zijn doorgaans iets korter dan die van het mannetje. Juveniele (= onvolwassen) vogels zijn wat doffer en bruiner en ook hun staart is wat korter.
Ze leven ooral in de buurt van boerderijen, agrarische gebieden en aan de rand van steden.
De boerenzwaluw zit ook graag op telefoondraden en gebouwen.
Ze hebben een lichte, sierlijke en snelle vlucht met sterke wendingen, soms wat dwarrelend.
Ze maken een geluid als een hoog tri-triet, dat vaak overgaat in een druk gekwetter. Vaak tijdens de vlucht te horen. De zang is een aangenaam mengsel van helder kwetterende en kwelende tonen, soms eindigend met een kenmerkend geknars.
Hij leeft van muggen, motten, vliegen en kevertjes die hij al vliegend met zijn brede snavel uit de lucht vangt. Water drinken doet hij ook tijdens de vlucht door laag over het water te scheren en dan het water met zijn bek op te scheppen.
Per week, zijn eigen voedsel inbegrepen, verslindt een boerenzwaluw zowat 50 000 insecten. Er is geen spuitbus die daar tegenop kan!
Hij bouwt nesten in boerenstallen, onder bruggen en afdaken. Gewoonlijk worden 4 of 5 eieren gelegd, maar heel soms worden er wel eens 8 eieren in een nest aangetroffen. De broedtijd is 14 tot 16 dagen, meestal broedt alleen het vrouwtje, het mannetje blijft wel in de buurt. Als de eieren uitgekomen zijn dan worden de jongen door beide ouders verzorgd. Na ongeveer 21 dagen verlaten de jongen het nest. Er zijn twee en soms drie legsels per jaar. Meestal komen de zwaluwen na de overwinteringsperiode in Afrika weer terug op hun oude nest.
Het nest wordt door de boerenzwaluw zelf gebouwd. Het is een halve cirkelvormige kom welke van boven open is. Het nest wordt gemetseld met vochtige aarde en speeksel en verstevigd met halmen en haar. De binnenkant wordt gevoerd met veren en haartjes. Het nest wordt altijd zo geplaatst dat er een dak, brug of dakgoot boven zit zodat het nest vanuit de lucht niet kan worden gezien. Nest meestal tegen of op houten planken of balken. In de tijd van de nestbouw is de zwaluw regelmatig op de grond te zien om aarde en ander nestmateriaal te verzamelen.
Het is een talrijk voorkomende broedvogel in dorpen en agrarische gebieden. Door veranderingen in de landbouw, bijvoorbeeld de plicht om uit oogpunt van hygiëne stallen af te sluiten voor wilde dieren, neemt de boerenzwaluw sinds 1990 in Nederland langzaam af.
Tijdens een inventarisatiecampagne in Vlaanderen daalde het aantal broedparen tussen 1994 en 1995 plots met 25%. Het daarop volgende jaar was er dan weer een toename van 5%. Naast deze fluctuaties is er de laatste 30 jaar duidelijk een negatieve trend waarneembaar. In 1997 schatte men dat het broedbestand sinds de jaren 70 gehalveerd was en de Vlaamse populatie 40.000-85.000 broedparen telde. Op dit ogenblik zouden in Vlaanderen nog amper 20.000-30.000 broedparen van de boerenzwaluw over zijn, tegen 100.000-200.000 in de periode 1973-1977.
Hoewel de vogelsoort als veilig op de internationale rode lijst staat van de IUCN, staat hij daarom wel als gevoelig op de Nederlandse rode lijst en als Achteruitgaand op Vlaamse rode lijst.
Boerenzwaluw met nest auteur : Immanuel Giel CC 3.0
De boerenzwaluw broedt in geheel Europa. Van IJsland en het noorden van Scandinavië zijn enkele broedgevallen bekend, maar de boerenzwaluw is daar zeldzaam. Verder behoren ook grote delen van Rusland, West Siberië en het gebied van Turkije tot NW India tot zijn broedgebied.
Vanaf augustus beginnen al vogels zich al te verzamelen boven moerassen en meertjes, daar waar veel insecten zitten. Ze slapen dan in het riet. Ze trekken weg in september en oktober en keren eind maart, begin april weer terug. De meeste vogels trekken naar Afrika tot beneden de Sahara. Maar ook India en Zuid Spanje zijn plaatsen waar ze kunnen overwinteren.
De boeboekuil (Ninox novaeseelandiae), in het Engels ook wel mopoke of morepork genoemd, is een kleine bruine uil die vooral in Nieuw-Zeeland en Australië voorkomt.
Engels : Southern Boobook, Mopoke, Morepork, Ruru Duits : Neuseeland-Kuckuckskauz Frans : Ninoxe boubouk
Er komen verschillende ondersoorten van deze kleine uil voor in Azië en Australië. Alle vormen roepen op dezelfde wijze: een hoog, twee- delig "boeboek" , waar ze hun naam aan te danken hebben.
Ze eten vooral insecten en vogels, die ze vangen in de volle vlucht. Waar ze ook leven, ze rusten en slapen altijd overdag en gaan in de schemering op jacht.
Ondanks zijn kleine formaat is deze uil een dapper en agressief roofdier.
De 28 tot 36 cm lange morepork Nieuw-Zeeland is op de top gekleurd donkerbruin. De roodbruine onderzijde, stippen en linten op wit. De grote ogen zijn geel.
Hij woont in verschillende habitats, zoals tropische bossen, verspreid staande bomen, woestijnen, kreupelhout en nederzettingen.
De bobolink of rijsttroepiaal (Dolichonyx oryzivorus) is een vogel uit de familie van de troepialen.
Deze vogel heeft zijn naam te danken aan de zang van het mannetje, die bestaat uit roepjes die steeds eindigen op ink, als ze in het voorjaar kwetterend in groepen over de weilanden vliegen.
De Bobolink is ongeveer 18 cm groot en is in de broedtijd zeer nuttig als jager op insecten. Maar de vogel kan ook lelijk huishouden in rijst- en andere graanvelden.
De buidelspreeuwen (zo genoemd naar hun nesten) of troepialen vindt men uitsluitend in Amerika. De Icteridae (Troepialen) zijn sociale levendige dieren die meestal in troepen rondvliegen.
De Boanomonarch (Symposiachrus boanensis, maar meestal Monarcha boanensis) is een zangvogel uit de familie monarchen en waaierstaartvliegenvangers (Monarchidae). De Boanomonarch is een zeer zeldzame soort. Hij is inheems op het eilandje Boano gelegen ten noordwesten van het eiland Ceram op de Zuid-Molukken.
Engels : Black-chinned Monarch Duits : Boano-Monarch Frans : Monarque de Boano
eerste foto van een Boanomonarch (2 nov. 1994) auteur : Kees Moeliker CC 3.0
Op 13 mei 1918 verzamelde F.J.P. Sachse tijdens een Nederlands geologische expeditie op Ceram een Boanomonarch en stuurde het exemplaar naar het museum in Bogor, toen nog Buitenzorg in Nederlands Indië. Pas in 1939, nog steeds in Bogor, werd de vogel beschreven als Monarcha trivirgata boanensis (een ondersoort van de brilmonarch) door A.C.V. van Bemmel. In 1950 werd het exemplaar overgebracht naar het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden (nu Naturalis). Bijna 50 jaar bleef de vogel onbekend. Om meer te weten te komen over de Boanomonarch zijn tussen 1990 en 1994 vier expedities op zoek gegaan op het eiland Boana. Aldus herontdekte in 1991 Kees Moeliker samen met Kees Heij de uitgestorven gewaande vogel. Het lukte toen om een jonge vogel te vangen in een beboste kalksteenkloof in een bergachtig deel van het eiland. In 1994 werd opnieuw dit gebied onderzocht; toen troffen de expeditieleden 5 tot 10 vogels, sommige al zingend. Een volwassen vogel werd levend gevangen en gefotografeerd. Verder werd studie gemaakt van het geluid, de wijze van voedsel zoeken en manier waarop de vogel zich gedraagt in zijn leefomgeving.
Na 1994 duurde het een kleine 17 jaar voordat het eiland Boano weer door ornithologen werd bezocht. In januari 2011 constateerde de vogelgids James Eaton dat de Boanomonarch tamelijk algemeen voorkwam langs de rand van het kalksteengebergte. Hij nam de eerste foto's van vrij vliegende volwassen exemplaren en maakte geluidsopnamen van zang en roep.
De Boanomonarch kan een lengte van 16 centimeter bereiken. Zijn kop, rug, bovenkant van de vleugel en het midden van de staartveren zijn zwart. De buitenste staartveren zijn aan de onderkant wit. De kin en de keel zijn zwart en de onderkant van de wangen, de buik en de onderste staartdekveren zijn wit. De iris is donker. De snavel is lichtblauw, de poten zijn lichtgrijs. Het mannetje en het vrouwtje lijken op elkaar.
Bij onvolwassen vogels is de bovenzijde leigrijs. De vleugels zijn bruinachtig grijs en de staart is zwart. De drie buitenste staartveren hebben witte stippels. De onderkant is vuilwit. De borst is soms een beetje zalmroze gekleurd.
Zijn zang is een duidelijke tjuuu tjuuu, gevolgd door een zachte, aanhoudende insectachtig snorren; een geluid dat lijkt op dat van de snor. Dit geluid verdwijnt al na ongeveer zes seconden. De alarmroep is een raspende schrrwie schrrwie, dat een paar seconden zonder onderbreking wordt herhaald.
Boanomonarch komt voor ravijnen en dalen van de uitlopers van een berggebied op hoogtes tot 150 meter boven de zeespiegel. Deze kloven zijn begroeid met dicht, gedeeltelijk groenblijvend secundair bos.
De Boanomonarch leeft in paren of in kleine familiegroepen. Soms zijn ze ook te zien in gemengde groepen met andere vogelsoorten. Op zoek naar voedsel beweegt de Boanomonarch zich behendig door de dichte, lage ondergroei, of laag in het geboomte of in bamboestruikgewas.
De waarnemingen uit 1994 in een bosgebied van ongeveer vijf hectare, resulteerde in een schatting van 50-100 vogels. Het totale bestand wordt op 100 tot 200 exemplaren geschat. Door voortdurende houtkap is het areaal waarin deze vogel leeft met 85% afgenomen. Daarom staat deze vogel als ernstig bedreigd op de rode lijst van de IUCN.
Van de Boanomonarch worden slechts twee exemplaren in museumcollecties bewaard. Het holotype ligt in NCB Naturalis en het exemplaar dat in oktober 1991 werd verzameld (een juveniele vogel) in het Natuurhistorisch Museum Rotterdam.
De soort is 31 cm lang, en het verenkleed van beide geslachten is gelijk: ze hebben een zwarte kop met een witte vlek op het achterhoofd, een kenmerkende, twee-kleurig blauwe gelaatshuid, een gele iris en een olijfgroene staart en rug.
De Blauwwanghoningeter leeft in Australië, Tasmanië en Nieuw-Guinea. Ornithologist John Latham beschreef deze vogel in 1802 als Gracula cyanotis. Nader onderzoek heeft in de afgelopen eeuwen meerdere geslachtsnamen opgeleverd, van Turdus tot Merops, maar uiteindelijk is de correcte naam dus Entomyzon geworden. Naast de nominaatvorm cyanotis cyanotis zijn er nog drie ondersoorten beschreven:
- Entomyzon cyanotis albipennis, deze toont wit in de vleugels en een onderbroken nekstreep. Komt voor in Noord-Australia (Kimberley, Western Australia en New Queensland). - Entomyzon cyanotis harterti, komt voornamelijk in New Guinea voor. - Entomyzon cyanotis griseigularis, die in Noord-Australië en in Nieuw Guinea voorkomt.
blauwwanghoningeter auteur : Hans Hendriks
Blauwwanghoningeters leven in tropisch en subtropisch open bosgebied, meestal in de buurt van water. Omdat ze ook vaak in en rond bananenplantages leven, hebben ze de bijnaam bananenvogel gekregen. Het zijn binnen de familie van honingeters de grootste vogels, ze worden tot wel 30 cm groot. Ze zijn luidruchtig en sociaal, ze leven in paren en in kleine groepen.
Het menu is zeer gevarieerd, ze eten voornamelijk insecten en andere ongewervelde dieren, maar ook nectar en stuifmeel, bloemen en bessen.
Blauwwanghoningeters maken van takjes en boomschors een diepe kom als nest, soms in holtes, vaker vastgezet in de V-vorm van takken.
In de Antwerpse Zoo is al een paar keer succesvol met deze prachtvogels gekweekt. Bij jonge vogels bijft de wangvlek maandenlang geelgroen, pas na de volledige rui kleurt deze langzaam naar blauw.
De blauwwangbijeneter of groene bijeneter (Merops persicus) is een vogel uit de Bijeneters familie.
De vogels broeden in Marokko, Algerije en subtropisch Azië vanaf Oost Turkije tot in Kazachstan en India. Het is een trekvogel die in Afrika overwintert. De Aziatische volgels overwinteren in het Indiase subcontinent.
Engels : Blue-cheeked Bee-eater Duits : Blauwangenspint Frans : Guêpier de Perse
Net als anderse soorten bijeneters is de groene bijeneter een slanke, fraai gekleurde vogel. De hoofdkleur is groen, maar het gezicht heeft blauwe zijkanten en de vogel heeft een gele en bruine keel. De onderkant is blauwachtig van kleur. De snavel is zwart, lang, spits en licht omlaag gebogen. Hij kan een lengte bereiken van 28-32 cm, dit is inclusief de twee geëlongeerde staartvleugels, die tussen de 4 en 8 cm lang kunnen zijn. Mannetjes en vrouwtjes zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden.
Voor wat betreft hun broedgebieden hebben Groene bijeneters een voorkeur voor subtropische droge gebieden met een paar bomen, zoals acacia's. Zij overwinteren in open bosgebieden of graslanden. De vogels hebben een sociale levenswijze en ze jagen gemeenschappelijk in zwaluwachtige vluchten. Zoals de naam al aangeeft, eten zij voornamelijk insecten, bijen, wespen en hoornaars en vooral libellen. Hun uitkijkposten bevinden zich veelal op dorre takken of telefoondraden.
Vandaar vliegen zij korte missies om prooien te bemachtigen. Dezen vangen zij vaak in volle vlucht. Zij eten tot 250 bijen en insecten van vergelijkbare grootte per dag. Zij zijn immuun voor steken.
Voordat zij hun prooi consumeren ontdoen zij het gevangen insect eerst van de angel door het dier herhaaldeijk tegen een hard oppervlakte te slaan.
blauwwangbijeneter auteur : John A. Thompson
Deze bijeneters zijn kieskeurig wat betreft hun nestplek. Zij broeden in kolonies in zanderige banken. Daarin graven zij een relatief lange tunnel, waarin het vrouwtje 4 tot 8, ronde witte eieren leggen. Beide sexes zorgen voor de eieren.
Hun roep klinkt 'vlakker' en minder 'fluiterig' dan de Europese Bijeneter.
De blauwvoetgent of blauwpootgent (Sula nebouxii) is een zeevogel uit de familie van de genten (Sulidae). De soort komt vooral op de Galapagoseilanden voor.
Hij heeft niet alleen blauwe poten maar ook een blauwe snavel. De vogel is, evenals sommige andere eilandvogels, zeer tam. Hij heeft niet het angstinstinct dat vogels van het vasteland hebben, die aangepast zijn aan predatie door zoogdieren. De vogel is ongeveer even groot als een gans (1,5 tot 2 kilo). De vrouwtjes zijn groter dan de mannetjes.
Engels : Blue-footed Booby Duits : Blaufußtölpel Frans : Fou à pieds bleus
Deze Kustvogel, die duikt om te vissen, lijkt op een jan-van-gent maar is slanker gebouwd, met een langere staart. Daardoor kan hij in ondiep water duiken. Kleine groepen duiken soms gelijktijdig uit de lucht. De vogels nestelen in kleine kolonies op eilanden langs de kust. Ze baltsen met hun blauwe poten die tijdens het broedproces ook door warmte zorgen.
Nadat de - meestal 2 of 3 - eieren gelegd zijn, wisselen de vader en moeder elkaar af tijdens het broeden. Na 45 dagen komen de eitjes uit. Hierna blijven ze zo'n 4 maand bij de ouders.
Ze worden gevoederd met voorverteerd voedsel uit de bek van de ouders. Het oudste jong komt zo'n 4 dagen eerder uit het ei dan het volgende. Het oudste jong heeft hierdoor een groeivoorsprong en reageert agressief op de andere jongen door ze te pikken.
De jongsten krijgen ook minder eten, maar krijgen later een groeispurt waardoor alle jongen ongeveer even sterk zijn bij het uitvliegen.
Bij een voedseltekort kan het oudste kuiken wel overgaan tot het doden van de jongere. De ouders grijpen niet in. Het latere succes bij de oudste en de jongsten van het nest is nagenoeg hetzelfde.
koppel blauwvoetgenten auteur : Hans Stieglitz CC 3.0
Het dieet bestaat alleen uit vis. De vogels duiken in de oceaan en zwemmen onder water achter hun prooi aan. De blauwvoetgent jaagt in groepsverband.
Wanneer de aanvoerder een vis in het water ziet, geeft hij een signaal naar de rest van de groep en tegelijkertijd duiken ze naar beneden om de vis te vangen. Uiteraard is degene die de vis vangt degene die hem opeet en wordt er niet gedeeld.
De vogels eten van 's morgens vroeg tot laat in de middag.
De woerd heeft een zwarte kruin op het voorhoofd en de kin. Een opvallende, halvemaanvormige, witte vlek tussen oog en snavel De rest van de kop is blauwgrijs. De voorvleugel is hemelsblauw tot spiegelgroen. De onderkant is okergeel met dicht op elkaar staande ronde zwarte vlekjes. De staartdekveren aan weerskanten zijn beschilderd met een witte vlek. De snavel is zwart en de poten zijn geel. Het vrouwtje heeft een lichtblauwe voorvleugel en een witte buik.
blauwvleugeltaling in de vlucht auteur : Dan Pancamo CC 2.0
De blauwvleugeltaling is een taling die de laatste tijd steeds minder voorkomt in de collectie van een eendenliefhebber. Het is een vrij onopvallend eendje. Hetgeen hem direct onderscheid tussen de andere eenden zijn de witte vlekken op de kop van het mannetje aan beide zijden van de snavelbasis. Het lijken wel twee halve manen. Bij het gewoon aanschouwen van de eenden, vraagt men zich af vanwaar de naam blauwvleugeltaling. Er is op het eerste zicht immers niets blauws te zien. Het is pas wanneer het beestje zijn vleugels spreidt dat men kan zien dat de kleinste bovenvleugeldekveren blauw gekleurd zijn.
Hij broedt in de noordelijke staten van de VS en in Canada. De overwintering gebeurd in de zuidelijke staten van de VS en in Centraal en Zuid-Amerika. Het vrouwtje van de blauwvleugeltaling lijkt sterk op dat van de kaneeltaling. Het onderscheid dat direct opvalt is de langere bek van het kaneeltaling vrouwtje. Het is echter aan te raden om nooit een kaneeltaling en een blauwvleugeltaling op eenzelfde vijver te houden. De blauwvleugeltaling blijft niet het ganse jaar op kleur. Na het broedseizoen verliest hij zijn gespikkeld vederpak en hij gelijkt dan sterk op het vrouwtje.
mannelijke blauwvleugeltalingen auteur : MONGO
De paring gebeurt zoals bij de meeste andere eenden. Vooraleer het mannetje het vrouwtje langs opzij bestijgt, zwemmen de twee eendjes even met pompende hoofdjes rond elkaar. Tijdens de paring neemt het mannetje het vrouwtje met zijn bek bij de nekveren en duwt haar bijna helemaal onder water. Na de paring reinigen ze zichzelf.
Het nest zal vrijwel steeds gemaakt worden, goed verscholen in hoge, droge grassen. Het legsel bestaat gemiddeld uit 9 à 10 eieren. Het broeden neemt een vijfentwintigtal dagen in beslag.
Omdat het nest dicht bij het water ligt, zullen de jongen al heel snel de moeder volgen op het water.
De blauwvleugelkookaburra of blauwvleugelijsvogel (Dacelo leachii), behoort tot de familie van ijsvogels (Alcedinidae).
Engels : Blue-winged Kookaburra Duits : Haubenliest Frans : Martin-chasseur à ailes bleues
Blauwvleugelkookaburra - man auteur : Adrian Pingstone CC 3.0
Hij komt voor in het noorden van Australië, het zuiden van Nieuw-Guinea en op Tasmanië. Het voedsel bestaat uit allerlei dierlijke kost, in het zomer-natte seizoen maken insecten, reptielen en kikkers een groter deel van hun dieet, terwijl ze geleedpotigen zoals als rivierkreeften, schorpioenen en spinnen, vissen, slangen, regenwormen en kleine vogels en zoogdieren eten op andere tijdstippen. Volwassen dieren meten in totaal ongeveer 41 centimeter en hebben een gewicht tussen de 260g en 330g.
Het mannetje is duidelijk herkenbaar aan de blauwe staart. Het vrouwtje aan de roestbruin - zwart gestreepte staart.
De Blauwvleugelkookaburra werd voor het eerst verzameld door Sir Joseph Banks in 1770, maar werd in eerste instantie over het hoofd gezien en verward met de Lachende Kookaburra (Dacelo novaeguineae).
Uiteindelijk werd de Blauwvleugelkookaburra officieel beschreven door Nicholas Aylward Vigors en Thomas Horsfield in 1826, zijn specifieke naam is ter nagedachtenis aan de Britse zoöloog William Elford Leach.
Hij is kleiner dan de lachende kookaburra maar heeft een grotere snavel, opvallend witte ogen en meer blauw in de vleugels.
Zijn roep is een maniakaal kakelen of blaffen.
Ze leven in groepen tot 12 dieren.
Blauwvleugelkookaburra - man auteur : Jessica Bonsell CC 3.0
In de lucht zijn de rode havik en de rosse valkuil hun natuurlijke vijanden.
Op de grond en hun nesten worden belaagd door buidelmarters de olijfpython en de Goanna (Varanus varius).
Volwassen dieren zijn trage laagvliegers en worden veel geraakt door auto's en vrachtwagens.
De blauwstuitpitta (Hydrornis soror) is een vogelsoort uit de familie van de pitta's die voorkomt in vrijwel heel Zuidoost-Azië tot in het zuiden van China.
Engels : Blue-rumped Pitta Duits : ???? Frans : Brève à dos bleu
blauwstuitpitta foto : Rao vat - Dien dan
Hij voedt zich met slakjes, wormpjes en insecten, die hij op de bodem van dichte, humusrijke bossen bij elkaar scharrelt.
Het nest is opvallend groot en heeft een kogelronde vorm. Het is meestal op de grond gesitueerd, maar kan ook in een struik of kleine boom gemaakt worden.
De blauwstaartbijeneter is net als andere soorten bijeneters een kleurrijke, ranke vogel. De geslachten van deze bijeneter van gemiddelde grootte lijken sterk op elkaar. De kruin, bovenkant van de rug en het grootste deel van de vleugels zijn olijfkleurig groen met een beetje roestkleur daardoorheen. De onderkant van de rug en de romp zijn blauw. De staart is, zoals de naam al aangeeft blauw, waarbij de langere centrale staartveren zwart eindigen. Ter hoogte van de ogen heeft de blauwstaartbijeneter een zwarte streep die begrensd wordt door helder groenachtig blauw. De kin is lichtgeel, de keel roestkleurig. De borst en de buik zijn lichtgroen met wat roestkleur erdoorheen. De onderkant van de staart is lichtblauw. De snavel is zwart, de ogen donkerrood en de poten zijn rozeachtig bruin. Een juveniel is wat valer van kleur dan een volwassen exemplaar en heeft bovendien wat kortere centrale staartveren.
Merops philippinus auteur : Ravi Vaidyanathan CC 3.0
De blauwstaartbijeneter eet voornamelijk insecten en dan met name bijen, wespen en horzels. Deze vangen ze vaak in de lucht.
Deze soort wordt inclusief staart 29 centimeter en heeft een vleugellengte van 12,5 centimeter.
De blauwstaartbijeneter nestelt in kolonies langs de oevers van rivieren en op kliffen. Per nest legt deze soort 3 tot 5 glimmend witte eieren in een holletje aan het eind van een ongeveer 1 meter lange tunnel. De blauwstaartbijeneter is parend waargenomen in de maand april.
blauwstaartbijeneter auteur : Ravi Vaidyanathan CC 3.0
Van de blauwstaartbijeneter zijn vier ondersoorten bekend:
De blauwoogkaketoe (Cacatua ophthalmica) is een grote, ongeveer 50 cm lange, voornamelijk witte kaketoe met een erectiele gele en witte kuif, een zwarte snavel, donker grijze poten, en een licht blauwe rand rond elk oog. Aan deze laatste uiterlijke kenmerk heeft de vogel zijn naam te danken.
De blauwoogkaketoe is endemisch voor het gebied Nieuw-Brittannië in Papoea-Nieuw-Guinea. De vogel wordt aangetroffen in primaire en secondaire regenwouden tot op een hoogte van ongeveer 1000 meter. Ze zijn echter het meest te vinden in tropische laaglandregenwouden.
Engels : Blue-eyed Cockatoo Duits : Brillenkakadu Frans : Cacatoès aux yeux bleus
Blauwoogkaketoe in Vogelpark Walsrode, Duitsland auteur : Christian Paul Stobbe CC 2.0
Een hoofdzakelijk witte vogel met gele kuif. Er is een nauwe verwantschap met de grote Geelkuifkaketoe (Cacatua galerita) maar de vorm van de kuif komt meer overeen met deze van de Molukkenkaketoe (Cacatua moluccensis).
Grootste kenmerk is de brede, naakte, diepblauwe oogring. Vandaar ook de Nederlandse benaming. De snavel, washuid en poten zijn zwart.
Beide geslachten zijn te herkennen aan de iris, die bij de mannetjes bruin is en bij de poppen roodbruin.
Cacatua ophthalmica in Vogelpark Walsrode, Duitsland auteur : Tobias CC 2.0
Over het sociale gedrag van de vogels is nog niet zoveel bekend. De vogels worden het meest waargenomen tijdens hun vlucht welke varieert van het actief vliegen tot zweefvliegen. Men vermoed dat de dieren voornamelijk leven in paren tot in groepen van maximaal 20 exemplaren.
Blauwoogkaketoe www.kakadyelit.ru
Het voedsel van de blauwoogkaketoe is voornamelijk vegetarisch en bestaat uit vruchten, bessen, zaden en noten.
Het dieet wordt af en toe aangevuld met kleinere insecten en larven.
Wil men hem zien dan kan dit in gespecialiseerde vogelparken, want bij liefhebbers is hij zelden, om niet te zeggen nooit te vinden. Dit door het strenge uitvoerverbod van Papua Nieuw-Guinea, die commerciële exporten van wilddieren verbiedt.
De Blauwnekpapegaai (Tanygnathus lucionensis) is een papegaai die bijna-endemisch is voor de Filipijnen. Deze papegaai komt verder nog voor op de Talaud-eilanden en op eilanden ten noorden en oosten van Borneo.
De Filipijnse naam voor deze vogel is Loro.
Engels : Blue-naped Parrot, Blue-crowned Green Parrot, Luzon Parrot, the Philippine Green Parrot, plaatselijk gekend als Pikoy Duits : Blaunackenpapegei Frans : Perruche de Luçon
De blauwnekpapegaai is een papegaai van gemiddelde grootte. De mannetjes en vrouwtjes lijken sterk op elkaar. De drie ondersoorten verschillen wat in grootte, kleur en de hoeveelheid blauw in de nek. Bij A. argentata salvadorii zijn de plek voor de ogen, de voorzijde en de zijkanten van de kop blauwgroen. Boven de snavel zit een zwarte plek. De kruin en nek zijn felblauw. De rest van de blauwnekpapegaai is groen in diverse tinten. De buitenste en middelste veren van de vleugels hebben een zwart tot goud kleurige rand. De snavel is rood, waarbij het uiteinde wat valer of geel is. De ogen van het vrouwtje zijn geel, die van met mannetje witachtig geel met een gele ring. De poten zijn olijfgroen tot zwart.
Tanygnathus lucionensis auteur : markaharper1 CC 2.0
Er zijn 3 ondersoorten bekend: Tanygnathus lucionensis lucionensis (op Luzon en Mindoro) Tanygnathus lucionensis hybridus (op Polillo) Tanygnathus lucionensis salvadorii (verschillende Filipijnse eilanden)
De blauwnekpapegaai komt voor in bossen en bosranden tot zo'n 1000 meter boven zeeniveau. Een enkele keer zijn ze ook te zien in boomgaarden en op akkerland. Ze zijn meestal alleen of in paartjes.
Deze vogelsoort paart van april tot en met juni. Blauwnekpapegaaien maken hun nesten in holle bomen, gewoonlijk aan de bosranden of bij open stukken.
De Man: Het mannetje is over het algemeen groen tot heldergroen gekleurd. Het bovenlijfje is meer helder gekleurd dan het onderlijfje. Zoals hun naam reeds zegt hebben ze op hun kopje een diepblauw kroontje. Achter de hals ter hoogte van de bovenmantel, bevindt zich een goudgeel, op een halsdoekje gelijkend driehoekje. Het keeltje ter hoogte van de krop vertoont een bloedrood vlekje, de dekveren van de staart vertonen eveneens hetzelfde rood. Ter hoogte van de onderrug, net boven de stuit is een goudgeel dwarsbandje met een breedte van ongeveer 8mm te bemerken. Verder wordt hun rank postuur geaccentueerd door een fijn, puntig zwart bekje. De pootjes zijn bruingelig en de oogjes zijn donkergrijsbruin.
De Pop: Opmerkelijk is dat het popje uitgesproken groter is dan het mannetje. Tevens is het popje over het algemeen minder felgroen en daardoor een beetje saaier gekleurd. De onderzijde van het lichaampje is bruinig groengeel. De rode vlek op de borst ontbreekt net als het gele strookje op de bovenstuit. Voorts zijn het blauw van het kroontje en het halsvlekje minder uitgesproken, zeg maar vaag aanwezig. De pootjes zijn vleeskleurig, neigend naar lichtbruin.
Dit vogeltje is heel sociaal en is het liefst in gezelschap van een of meerdere soortgenoten. Zoals de meeste papegaaiachtigen vliegt hij niet alleen, maar mag hij ook graag klauteren.
De benaming hangparkietje hebben ze niet gestolen, ze rusten en slapen immers hangende, met het kopje naar onder. Aan behendigheid ontbreekt het hen zeker niet, klauteren en klimmen doen ze lenig en behendig. Ze kunnen hun lichaampje daarbij verbazend ver uitrekken om van twijg naar twijg te reiken.
koppel blauwkroontjes auteur : dim.xdesign.be
De blauwkroontjes zijn vogels die niet zonder een warme omgeving kunnen. Daarom mogen ze alleen in de warmste zomermaanden in een buitenvolière gehouden worden.
Zelfs dan moeten ze op een goed beschutte plaats kunnen zitten. Hun voedsel bestaat uit allerlei zachte vruchten bijvoorbeeld vijgen, bananen, zachte peer, besjes, appels en kleine insecten. Zachte, geweekte of voorgekookte zaden komen ook in aanmerking, zoals gekookte rijst.
De blauwkopara (Primolius couloni) is een papegaaiachtige uit het geslacht Primolius.
Deze vogel komt uit het oostelijke deel van Peru (met uitzondering van het noord-oosten), noordwest Bolivia en het uiterlijk westelijke deel van Brazilië. Het dier leeft in de vochtige regenwouden van het zuid westelijke deel van de Amazone en aan de oostelijke heuvels van de Andes gebergte.
Hij houdt zich vaak op aan de randen van open plekken in de bos en langs rivieren. Hij komt voor tot hoogtes van ongeveer 1500 meter.
Engels : Blue-headed Macaw, Coulon's Macaw Duits : Gebirgsara, Blaukopfara Frans : Ara de Coulon
De vogel heeft een lengte van ongeveer 41 centimeter en behoort met deze afmeting tot de kleinere ara's, soms ook wel eens dwergara's genoemd. De verenkleed van deze ara is voornamelijk groen en aan de onderzijde van de buik richting olijfgroen. De bovenkant van de staart is kastanjebruin met een groene lijn in het midden welke overgaat in een blauwe punt. De staart heeft de een spits toelopende punt welke typerend is voor de Ara. De ondervleugel is groengeel van kleur. De snavel loopt over van zwart aan de kop tot grijs. De veren op de klop zijn blauw en de huid van de kleine kale ring rondom de ogen is donkergrijs.
Primolius couloni auteur : Robert01 at de.wikipedia CC 3.0
De vogel is vaak te vinden bij Mauritiuspalmen (Mauritia flexuosa). De vogels zijn monogaam vormen paartjes voor het leven. Overdag trekken ze gezamenlijk door de omgeving. 's Avonds komen tot zo'n 60 exemplaren naar de zelfde plek om de nacht door te komen.
Het voedsel van de blauwkopara bestaat uit zaden en vruchten. Met name de vrucht van de Mauritius palm heeft bij de vogel een voorkeur. Ook is hij regelmatig te vinden bij plekken waar klei te vinden is waaraan de vogels regelmatig likken
Blauwkopara's in Vogelpark Walsrode, Duitsland auteur : Quartl CC 3.0
Tot voor kort kwam deze vogel vrij algemeen voor. Bij de laatste telling in 2006 welke gedaan is door Birdlife International werd de wilde populatie echter geschat op 1000 tot 2500 exemplaren.
De mens is de grootste bedreiging voor de blauwkop aras. Er wordt illegaal gehandeld met deze dieren, zowel nationaal als internationaal. Doordat deze dieren steeds zeldzamer worden, worden ze ook meer waard. Dit drijft de handel nog meer op.
Dit wordt onder andere veroorzaakt door de illegale handel in exotische dieren en het verdwijnen van leefomgeving. Ondanks de grote risico's is het nemen van het risico de illegale handelaars vaak wel waard. Een vogel als deze kost in Europa al gauw tussen de 9000 tot 10.000 euro.