De bonte haakbladroller (Ancylis badiana) is een nachtvlinder uit de familie Tortricidae, de bladrollers.
De vlinder heeft een spanwijdte tussen de 12 en 16 mm.
De bonte haakbladroller komt verspreid over het palearctische gebied voor.
Bonte haakbladroller
auteur: Stuart Donegal-wildlife.blogspot
In Nederland is de soort zeldzaam en in België is de soort schaars, maar wordt in alle provincies aangetroffen.
Ze zijn te verwarren met Ancylis paludana die een bleke achtervleugel heeft en over het algemeen een blekere indruk maakt en Ancylis uncella die veel bruiner is en de karakteristieke tekening mist.
De vlinders zijn vooral actief rond zonsopkomst en zonsondergang en komen matig op licht.
De bonte grasuil heeft als waardplanten diverse soorten klaver (trifolium), wikke (Vicia), Lathyrus en grote kattenstaart (Lythrum salicaria).
De bonte grasuil (Cerapteryx graminis) is een nachtvlinder uit de familie Noctuidae, de uilen.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 12 en 17 mm.
Cerapteryx: keras = een horen en pteux = een vleugel. Naar de vertakte lengtestreep op de voorvleugel die aan een gewei doet denken. Gewei is antler in het Engels, vandaar de Engelse naam Antler Moth.
graminis: gramen, graminis = gras.
Engels : Antler Moth Duits : Dreizack-Graseule Frans : la Noctuelle du gramen
De bonte bessenvlinder (Abraxas grossulariata) of Harlekijn is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners.
Abraxas: abraxas is een Koptisch woord toegeschreven aan Egyptische gnostiek (2e eeuw v.C.); dit woord moet 365 aangeven (de dagen in een jaar) onder toevoeging van de getalswaarde van de Griekse letters. Als versieringen te gebruiken bij toverformules en bezweringen, gecombineerd met mystieke figuren, dieren en menselijke vormen. Abacadabra is ook zo'n woord. Verder heeft het geen enkele enthomologische betekenis.
grossulariata: Ribes grossularia (tegenwoordig R. uva-crispa), kruisbes, een van de voedselplanten van de rups
Engels : Magpie Duits : Stachelbeer-Harlekin, Stachelbeerspanner Frans : la Zérène du groseillier , la Phalène mouchetée
Bonte bessenvlinder
auteur: Tim Bekaert vrije foto
Een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
De vlinder heeft een spanwijdte van 18 tot 25 millimeter.
Lijkt wel enigszins op de porseleinvlinder (A. sylvata).
De bonte bessenvlinder heeft als waardplanten diverse (bessen)struiken en -bomen.
In tuinen worden kruisbessen soms volledig kaal gegeten; soms ook massaal op gecultiveerde kruipende kardinaalsmuts.
Rups van de bonte bessenvlinder
auteur: jean pierre Hamon (14) CC 3.0
De bonte bessenvlinder is vooral te vinden in (volks)tuinen; ook heiden, struwelen en bosranden.
De vliegtijd is van half mei tot eind augustus in één generatie.
Ze worden soms rustend waargenomen op bladeren van onder andere braam en houden zich dood als ze worden gevangen of aangeraakt.
Zowel de vlinders als de rupsen worden vanwege de opvallende signaalkleuren niet door vogels gegeten.
De soort overwintert als jonge rups laag op de waardplant of in de strooisellaag en verpopt zich op de plant in een losse doorzichtige cocon, waarin de zwart met geel gekleurde pop goed zichtbaar is.
Oude Nederlandse naam : bessenspanrups, harlekijn
Bron : Wikipedia CC 3.0
http://www.vlindernet.nl/
tinternet
De bonte beer (Callimorpha dominula) is een dagactieve nachtvlinder uit de familie Arctiidae, de beertjes.
De aanduiding beer heeft deze soort gemeen met de grotere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae).
De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
De vlinder van de bonte beer is opvallend bont getekend.
Een zeer zeldzame soort die alleen in het uiterste zuiden van Nederlands Limburg inheems is.
De vlinder heeft een spanwijdte van 45 tot 55 millimeter.
Lijkt wel enigszins op de roomvlek (Arctia villica).
De bonte beer heeft als waardplanten diverse planten en struiken, waaronder gewone smeerwortel, koninginnenkruid, brandnetel, braam, wilg, kamperfoelie en moerasspirea.
De bonte beer is vooral te vinden in moerassen, op rivieroevers, natte graslanden en andere vochtige gebieden.
De vliegtijd is van begin juni-begin juli in één generatie.
De vlinders vliegen overdag, bezoeken bloemen van onder andere distels en zitten vaak te rusten op bladeren.
De mannetjes vliegen aan het eind van de middag en het begin van de avond in wilde patrouillevluchten heen en weer.
Ze vliegen ook ´s nachts en komen op licht.
De rups foerageert overdag bij zonnig weer.
De soort overwintert als rups.
Oude Nederlandse naam : jonkvrouw, juffertje, spaanse vlag
Bron : Wikipedia CC 3.0
http://www.vlindernet.nl/
tinternet
De bonte bandspanner (Epirrhoe tristata) is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners.
Epirrhoe: epirrhoe = een rivier, een overstroming. Dit verwijst naar de golflijnen op de vleugels.
tristata: tristis = somber, triest; dit wijst op de zwart/wit tekening die droefheid uitstraalt.
De vlinders vliegen zowel in de schemering als overdag.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 11 en 13 millimeter.
Engels : Small Argent and Sable Duits : Fleckleib-Labkrautspanner Frans : la Mélanippe triste
Het bont zandoogje (Pararge aegeria) is een dagvlinder uit de subfamilie Satyrinae, de zandoogjes en erebia's.
Het bont zandoogje komt in een groot deel van het Palearctisch gebied voor, maar niet in Midden- en Noord-Scandinavië.
Engels : Speckled Wood Duits : Waldbrettspiel Frans : Le Tircis
Pararge aegeria tircis - mannetje
auteur: sannse CC 3.0
Het bont zandoogje kan in heel Vlaanderen waargenomen worden.
In Wallonië, Nederland en Duitsland is het Bont zandoogje een algemene standvlinder, die in de laatste twee landen schaarser wordt naar het noorden toe.
Men onderscheidt twee ondersoorten
Pararge aegeria aegeria, met oranje vlekken, voorkomend in Zuid-Europa, Noord-Afrika en Libanon, Pararge aegeria tircis, met flets-gele vlekken.
Pararge aegeria tircis - vrouwtje
auteur: sannse CC 3.0
Het Bont zandoogje is vooral te vinden in open loof- en naaldbossen of aan bosranden, maar wordt ook waargenomen in tuinen in bosrijke omgevingen en tuinen met een bosaspect, in holle wegen en beschutte houtkanten.
De vlinder vliegt meestal in twee generaties per jaar waarvan de eerste vliegt van midden april tot midden juni (met een piek tussen 20 april en 20 mei) en de tweede van eind juni tot begin oktober (met een piek tussen 10 juli en 20 augustus).
In warme jaren kan een kleine derde generatie vliegen.
Pararge aegeria tircis - onderzijde vleugel
auteur: Luis Miguel Bugallo Sánchez CC 3.0
De eerste vlinders van de tweede generatie kunnen samen vliegen met de laatste van de eerste generatie, terwijl de laatste vlinders van de tweede generatie kunnen samenvliegen met de eerste van een partiële derde generatie.
De vliegactiviteit is afhankelijk van zonneschijn en beide geslachten gebruiken zonbeschenen delen van de vegetatie om hun lichaamstemperatuur tussen 32-34,5°C te houden.
Het vrouwtje legt haar eitjes op half in de schaduw staand gras.
De rups leeft van gras, zoals roodzwenkgras, kortsteel, straatgras, veldbeemdgras, kropaar, pijpenstrootje en witbol.
Bron : Wikipedia CC 3.0
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
tinternet
Het bont schaapje (Acronicta aceris) is een nachtvlinder uit de familie Noctuidae, de uilen.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 18 en 22 millimeter.
De soort komt voor in heel Europa.
De soort overwintert als pop, blijft soms meerdere jaren overliggen.
Engels : Sycamore Duits : Ahorn-Rindeneule, Ahorneule, Rosskastanieneule Frans : noctuelle de l'érable
Het bont schaapje heeft als waardplanten allerlei loofbomen, zoals eik, paardenkastanje, Spaanse aak (Acer campestre) en berk.
Overdag worden ze soms rustend aangetroffen op een boomstam of een paaltje.
Rups van de Acronicta aceris
auteur: A. Abrahami CC 2.5
Het bont schaapje is in Nederland en België een algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
De vlinder kent één generatie die vliegt van begin mei tot halverwege augustus.
Het bont halmuiltje gebruikt diverse grassen als waardplanten.
De rups is te vinden van augustus tot mei en overwintert.
De vlinder kent één generatie die vliegt van halverwege mei tot halverwege augustus.
Doordat met deze soort veel determinatiefouten worden gemaakt (vooral verwarring met het gelobd halmuiltje (O. strigilis) en het donker halmuiltje (O. latruncula)) is de verspreiding niet goed bekend;
waarschijnlijk een zeldzame soort die vooral in Noordoost- en Zuidoost-Nederland voorkomt.
In het zuidoosten lijkt de soort zich de laatste jaren uit te breiden.
Het bont dikkopje (Carterocephalus palaemon) is een dagvlinder uit de familie Hesperiidae, de dikkopjes.
In België meest voorkomend in de Kempen. In Nederland is het Bont dikkopje een vrij zeldzame standvlinder die in twee gescheiden gebieden leeft: de Achterhoek aan de grens met Duitsland en de Kempen.
Engels : Chequered Skipper, Arctic Skipper Duits : Gelbwürfelige Dickkopffalter, Bunter Dickkopffalter Frans : Léchiquier, hespérie du brome
Het bont dikkopje komt voor in grote delen van Europa voor, waaronder in Nederland en België Daarnaast strekt zijn areaal zich uit tot Japan en Noord-Amerika. In Groot-Brittannië tenslotte komt hij zeer lokaal voor. De vlinder geeft de voorkeur aan bossen en vochtige graslanden als leefgebied.
Op de Vlaamse en Belgische Rode Lijst staat het Bont dikkopje in de categorie Kwetsbaar.
De vliegtijd is van april tot en met juli. Hoewel de rups in het najaar reeds volwassen is, verpopt hij pas in het volgende voorjaar. De waardplanten en voornaamste voedselbronnen van het Bont dikkopje zijn grassen zoals dravik en kortsteel. Het wijfje legt elk eitje afzonderlijk.
De boksbaardvlinder (Amphipyra tragopoginis) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae. De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 18 millimeter. De soort komt verspreid over Europa en het westelijk deel van Azië voor en is geïntroduceerd in Noord-Amerika.
Hij overwintert als pop.
Engels : Mouse Moth Duits : Dreipunkt-Glanzeule, Dreipunkteule, Bocksbarteule Frans : Triponctuée, Noctuelle du salsifis
De bochtige smele-uil (Photedes minima) is een nachtvlinder uit de familie Noctuidae, de uilen. De voorvleugellengte bedraagt tussen de 11 en 14 millimeter. De soort komt verspreid over Europa voor. Hij overwintert als rups.
Het bloemenblauwtje (Glaucopsyche alexis) is een dagvlinder uit de familie Lycaenidae, de kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes.
Engels : Green-Underside Blue Duits : Alexis-Bläuling Frans : LAzuré des cytises
bloemenblauwtje auteur : Luis Miguel Bugallo Sánchez CC 3.0
De vlinder komt in vrijwel heel Europa voor op droge bloemrijke graslanden. Het bloemenblauwtje komt niet voor in Nederland en op de Britse eilanden.
In berggebieden komen ze tot een hoogte van 1500 meter voor.
Glaucopsyche alexis auteur : Banco de imágenes del CNICE - MEC CC 2.5 Spanje
Het bloemenblauwtje is een mooie verschijning op droge en vochtige bloemrijke grazige vegetaties, zoals hooilanden en open plekken in bossen. Ze kunnen er in flinke aantallen vliegen.
De eitjes worden tussen de bloemen van allerlei klaversoorten gelegd, onder andere Astragalus (hokjespeul), Cytisus (brem), Genista (heidebrem), Vicia (wikke), Coronilla (kroonkruid) en Melilotus (honingklaver) soorten.
De rupsen voeden zich van de bloemen. Ze worden regelmatig bezocht door de werksters van verschillende mierensoorten. De rupsen overwinteren halfvolwassen in de strooisellaag.
Het bloemenblauwtje vliegt in één generatie per jaar.
Bloedrode kniptor auteur : Trachemys / Jan Raba CC 3.0
De soort is te herkennen aan het voor kniptorren plat en zeer langwerpig lichaam, en verder de bloedrode dekschilden op het achterlijf en diepzwarte kop, borststuk en poten. De pootjes en tasters kunnen volledig onder het schild worden teruggetrokken, bij verstoring houdt de kever zich dood. Het borsststuk is glanzend, de dekschilden zijn in de lengte gegroefd. De maximale lengte is ongeveer 12 tot 17 millimeter.
Ampedus sanguineus foto : gezieferwelt
Van de ongeveer 30 andere Ampedus-soorten is de bloedrode kniptor niet altijd goed te onderscheiden, maar er zijn ook soorten die er totaal niet op lijken.
A. elegantulus is meer geel van kleur en heeft een zwarte achterlijfspunt, A. sanguinolentus heeft een zwarte vlek op het midden van de rug, A. nigrinus is geheel zwart van kleur en A. rubricus heeft een zwarte kleur maar rode kop.
Bloedrode kniptor foto : gezieferwelt
De larve of ritnaald is erg lang en smal en leeft niet onder de grond zoals de meeste ritnaalden, maar leeft de eerste tijd van rottend hout. Zowel eik, beuk als naaldbomen zijn geschikt. Later schakelt de larve over op een totaal ander menu; andere insectenlarven en -poppen, vooral die van boktorren.
De volwassen kever is in bossen op bloemen te vinden, vooral die van schermbloemigen. De bloedrode kniptor komt voor in Europa en Azië in bosrijke gebieden met dood en rottend hout.
De bloedrode heidelibel (Sympetrum sanguineum) is een libel uit de familie van de korenbouten (Libelludae).
De libel is in grote delen van zijn areaal een algemene soort die te herkennen is aan de dieprode kleur, hoewel het niet de enige libel is met een dergelijke kleuring. Het is met een vleugelspanwijdte tot 6 centimeter een middelgrote soort.
De bloedrode heidelibel komt voor in grote delen van Europa, waaronder België en Nederland. Het is hier een generalist die rond verschillende wateren leeft en een van de meest voorkomende heidelibellen (geslacht Sympetrum).
Engels : Ruddy Darter Duits : Blutrote Heidelibelle Frans : Le sympétrum rouge-sang, sympètre rouge-sang, sympétrum sanguin
bloedrode heidelibel Koppeltje, links, rechts auteur : Sylfred1977 CC 3.0
De bloedrode heidelibel dankt zijn naam aan de dieprode kleur van de mannetjes, de vrouwtjes zijn geel gekleurd. De soortnaam sanguinea betekent 'bloedrood'. In andere talen verwijst de naam ook naar de rode kleur, zoals het Engelse ruddy darter wat 'blozende libel' betekent.
Het borststuk is roodbruin en draagt de krachtige voor- en achtervleugels en de drie paar poten. De vleugels zijn doorzichtig en hebben geen donkere dwarsbanden zoals bij sommige soorten.
Aan de vleugelbasis is een oranje kleur aanwezig, waarvan het oppervlak groter is dan bij soorten als de bruinrode en steenrode heidelibel, maar een echte oranje vlek zoals bij de geelvlekheidelibel ontbreekt. De kleur wordt veroorzaakt door een fijne oranje beharing. Het pterostigma, de gekleurde cellen van de vleugels, zijn bij mannetjes roodbruin gekleurd, bij vrouwtjes bruin.
De mannetjes vallen op door hun opvallend rode lichaam, ze zijn daarom op het eerste gezicht te verwarren met andere rood gekleurde soorten zoals de vuurlibel. Van andere heidelibellen zijn zowel het mannetje als het wijfje echter relatief eenvoudig te onderscheiden door de volledig zwarte poten. De zwarte poten zijn een onderscheid met veel andere soorten die in de lengte geel gestreepte poten hebben.
De gelijkende vuurlibel heeft rode poten en is hieraan te onderscheiden.
Sympetrum sanguineum paringstandem auteur : Rosenzweig CC 3.0
De bloedrode heidelibel kan verward worden met verschillende soorten. De mannetjes zijn bij alle soorten rood van kleur, terwijl de vrouwtjes meestal geelbruin zijn. De bloedrode heidelibel is één van de ruim zestig soorten uit het geslacht Sympetrum, waarvan veel soorten die een Nederlandse naam hebben met heidelibel aan worden geduid. Bij veel soorten zijn de mannetjes rood van kleur en de vrouwtjes meer bruinachtig maar er zijn uitzonderingen.
De heidelibellen maken weer deel uit van de korenbouten (Libellulidae), een familie van kleurrijke echte libellen.
In Nederland leven ongeveer 20 soorten korenbouten, waarvan de helft tot de heidelibellen behoort (geslacht Sympetrum).
De bloedrode heidelibel werd voor het eerst in 1764 wetenschappelijk beschreven door Otto Friedrich Müller als Libellula sanguinea.
bloedrode heidelibel etend mannetje auteur : Guido Gerding CC 3.0
De bloedrode heidelibel komt voor in grote delen van Europa, met uitzondering van noordelijk Scandinavië. Ook in Groot-Brittannië komt de soort voor, vooral in het centrale en oostelijke deel, in het westen en noorden is de soort minder algemeen. In het verleden zijn waarnemingen bekend uit de omgeving van Glasgow. Ook in Ierland komt de soort overal in het land voor, met uitzondering van het uiterste noorden. De soort is vooral bekend uit De Burren en de Irish Midlands, de centrale vlakte van Ierland.
De bloedrode heidelibel is in België vrij algemeen en komt verspreid over het gehele land voor. In Nederland is de soort zeer algemeen. Het is de meest voorkomende heidelibel en zelfs één van de meer algemene soorten Nederlandse libellen.
Het verspreidingsgebied strekt zich oostelijk uit tot in Siberië en in zuidelijke richting tot in noordelijk Afrika.
In Afrika komt de libel plaatselijk voor. In Zuidelijk Europa, rond het Middellandse Zeegebied, ontbreekt de soort in het zuidelijk deel van het Iberisch Schiereiland, Italië en de meeste Mediterrane eilanden.
De habitat bestaat uit gebieden met stilstaande tot langzaam stromende wateren, er is enige tolerantie voor brakwater. Er dient voldoende onderwatervegetatie aanwezig te zijn en boven het water uitstekende planten als riet en bies, zoals mattenbies (Schoenoplectus lacustris). De larven prefereren onderwaterplanten als lisdodde Typha en paardenstaart (Equisetum).
De blinde bij (Eristalis tenax) is een tweevleugelig insect uit de familie van de zweefvliegen (Syrphidae)
Alles aan de Nederlandse naam blinde bij is onjuist: dit insect is ondanks de naam geen bij maar een zweefvlieg en is al helemaal niet blind.
De naam komt waarschijnlijk voort uit het feit dat deze soort wel erg op een bij lijkt maar niet kan steken. Daarnaast heeft de blinde bij rijen haren op zijn ogen wat mogelijk tot de gedachte leidde dat hij blind was. Ook veel andere onschuldige zweefvliegen lijken net als de blinde bij op minder onschuldige soorten zoals wespen, hommels en bijen.
Deze gelijkenis wordt mimicry genoemd. Hierdoor aarzelen predatoren soms om aan te vallen, uit angst een steek op te lopen.
Het lichaam is bruin met smalle gele dwarsstrepen. De blinde bij heeft een vrij dicht behaarde kop en borststuk, en een lichter behaard achterlijf. Vlak onder het borststuk zitten links en rechts geeloranje, driehoekige vlekken die bij het mannetje het best te zien zijn.
Er zijn zelfs twee genetisch verschillende kleurvarianten: een donkere variant waarbij de vrouwtjes bijna helemaal zwart zijn en de mannetjes alleen geel op het tweede (het eerste grote) tergiet (segment) hebben; en een lichte variant waarbij de vrouwtjes veel geel op het tweede tergiet hebben en de mannetjes ook geel op het derde tergiet hebben. De grootte van deze gele vlekken en de intensiteit van het geel wordt ook nog beïnvloed door de temperatuur gedurende de larvale ontwikkeling.
De blinde bij heeft ongeveer dezelfde vorm en kleur als de honingbij (Apis mellifera). Om de gelijkenis nog te versterken, maakt deze soort ook een zoemend geluid tijdens het vliegen en als men hem vast pakt, terwijl veel andere zweefvliegen bijna niet te horen zijn.
Het verschil is vooral te zien in de vlucht: bijen maken een vrij vloeiende beweging, terwijl de blinde bij van positie naar positie kan schieten en regelmatig stil blijft hangen in de lucht. Ook de ogen zijn typisch vlieg-achtig, en de blinde bij mist zowel de kleine voelsprieten als de stuifmeelzakjes die een bij wel heeft.
Opvallend is dat de blinde bij ook zijn pootjes laat hangen, net als de honingbij en dat het achterste paar poten verbreed is om op de stuifmeelzakjes te lijken. Tenslotte heeft een 'echte' bij twee paar vleugels in plaats van twee, maar dat is vaak zeer moeilijk te zien. Het is duidelijker te zien dat de blinde bij zijn vleugels bij zit (bv op een bloem) vlak boven zijn lichaam hangt terwijl de honingbij de vleugels meer samenvouwt en omhoog heeft staan.
Mannetjes en vrouwtjes zijn bij alle leden van het geslacht Eristalis makkelijk te herkennen. Bij de mannetjes raken de ogen elkaar boven op de kop terwijl er bij de vrouwtjes een aanzienlijke afstand tussen zit waar men ook de ocelli (enkelvoudige ogen) kan vinden.
'rattenstaartlarve' van de blinde bij auteur : LoKiLeCh CC 3.0
Het bijzondere van de blinde bij is de ontwikkeling van de in het water levende larve. Veel aquatische insectenlarven kunnen slecht tegen zuurstofloze omgevingen en vervuiling, maar de larve van de blinde bij vindt er zijn ideale leefomgeving. De ongeveer 2 centimeter lange larve is made-achtig en leeft op de bodem van ondiepe en stilstaande, vervuilde wateren en ademhaalt door een telescopisch uitschuifbare buis, waaraan de naam rattenstaartlarve te danken is.
De adembuis bestaat uit drie delen en is in ingeschoven toestand ongeveer drie centimeter lang. Uitgeklapt kan de buis tot 15 cm lang worden. Hierdoor kunnen ze in vrijwel zuurstofloos water leven. Het voedsel bestaat uit rottend organisch materiaal, in het water opgeloste stoffen en plankton.
De larve leeft in de modder en kruipt in het voorjaar op het droge, waar de verpopping plaatsvindt. De volwassen vlieg is te zien van juni tot november en leeft zoals vrijwel alle zweefvliegen van bloemennectar. De blinde bij is de laatste zweefvlieg die men kan vinden op bloeiende klimop. De vrouwtjes overwinteren in holle bomen en ook wel in huizen.
Het komt voor dat er in groten getale rattenstaartlarven in gierkelders leven. Deze komen dan ook massaal uit de gier om te verpoppen zodat "de hele muur beweegt".
De bleke novemberspanner (Epirrita christyi) is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners. Het imago is moeilijk te onderscheiden van de herfstspanner en novemberspanner te onderscheiden.
De soort komt verspreid over Europa voor. Hij overwintert als ei.
Engels : Pale November Moth Duits : Buchenwald-Herbstspanner Frans : Phalènes pâles de novembre
De bleke langsprietmot (Nematopogon swammerdamella) is een nachtvlinder uit de familie Adelidae, de langsprietmotten.
Engels : Nematopogon swammerdamella Duits : ??? Frans : ???
Bleke langsprietmot - wijfje auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster CC 3.0
De spanwijdte bedraagt tussen de 18 en 21 millimeter. De soort overwintert tweemaal als rups.
De rups van de bleke langsprietmot leeft van verdord en rottend blad, maar ook van vers blad van allerlei bomen.
Nematopogon swammerdamella auteur : Jan Jurnícek
De bleke langsprietmot is in Nederland en in België een vrij algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien. De soort kent één generatie die vliegt van april tot juni.
Apamea: apamea is de naam van een stad in Klein-Azië waar Theodorus, een van de oude kerkvaders woonde. Auteurs gebruikten wel vaker namen van steden in Klein-Azië en telkens met een kerkelijke achtergrond en zonder verdere enthomologische betekenis.
De bleke grasuil (Mythimna pallens, synoniem Aletia pallens) is een nachtvlinder uit de familie Noctuidae, de uilen. De voorvleugellengte bedraagt tussen de 14 en 17 millimeter. Het imago kan verward worden met de stompvleugelgrasuil en de spitsvleugelgrasuil.
De gekraagde grasuil is in Nederland en België een vrij gewone vlinder, die over het hele gebied verspreid voorkomt, vooral aan de kust.
Engels : Common Wainscot Duits : Weißadereule Frans : La Noctuelle pâle
Bleke grasuil auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster CC 3.0
De bleke grasuil, stompvleugelgrasuil en spitsvleugelgrasuil, die alle drie vrij algemeen in Nederland en België voorkomen, zijn vrij lastig van elkaar te onderscheiden, met name bij meer afgevlogen exemplaren. Bij de bleke grasuil is de zwarte veeg over de voorvleugel langs de witte hoofdader minder duidelijk dan bij de stompvleugelgrasuil en spitsvleugelgrasuil.
Ook is bij de bleke grasuil de achtervleugel voornamelijk wit, bij de andere twee soorten donkerder grijs. De spitsvleugelgrasuil heeft verder een opvallend puntje aan de vleugel, die de stompvleugelgrasuil niet heeft.
Mythimna pallens auteur : Marrku Savela
Rups: september-mei en juli-augustus. De soort overwintert als jonge rups, laag in de vegetatie. De rups foerageert ´s nachts en verpopt zich in een cocon in de grond.
De vliegtijd is van half mei tot en half oktober in twee generaties.
De gekraagde grasuil heeft diverse grassen als waardplant, zoals kropaar en smele. Mogelijk behoren ook enkele kruidachtige planten tot de waardplanten.