In 1870 nam het Nederlandse en Indische leger het Beaumontgeweer in gebruik voor de infanterie. Het was een enkelschots geweer, met een kaliber van 11 mm. De invoering vormde (tot dat in 1895 het Mannlicher-geweer zijn intrede deed) het voorlopige eindpunt van een langzame modernisering van het handvuurwapen.
Gedurende de Eerste Atjeh-oorlog (in 1873) waren er nog bataljons met voorladers gewapend en officieren die beweerden deze te prefereren omdat de soldaat dan meer op de bajonet vertrouwde. |
Beaumont geweer auteur : onbekend |
Met de invoering van het Beaumontgeweer kreeg het leger de beschikking over een modern handvuurwapen. Een bezwaar was dat het een enkelschots wapen was. Daarom werden er proeven met verschillende magazijnsystemen gedaan. Ten slotte werden een aantal geweren omgebouwd op magazijnlading door het aanbrengen van een 4-patroons magazijn, stelsel Vitali. De Beaumont-geweren waren ingericht voor een met buskuit (zwart kruit) geladen patroon, kaliber 11 x 50 R. De Remington-karabijnen, die oorspronkelijk voor een andere patroon waren ingericht, werden na vrij korte tijd ook voor de patroon 11 x 50 R ingericht. |
Beaumont met repeteersysteem van Vitali bron : legermuseum |
In 1840 vond - ter vervanging van vuursteengeweren - de invoering plaats van het percussiegeweer. In 1860 kregen de geweren een getrokken loop waardoor ze effectiever werden. In 1867 werden uit zuinigheidsoverwegingen 70.000 inmiddels volstrekt ouderwetse voorladers omgebouwd tot achterladers volgens het stelsel Snider. De Sniderpatroon (17 x 30 R) was de eerste metalen eenheidspatroon waar het Nederlandse leger mee te maken kreeg. |
Bron : Wikipedia CC 3.0 |