De bosmeester (Lachesis muta) is een slang uit de familie adders (Viperidae), onderfamilie groefkopadders (Crotalinae).
De bosmeester leeft in de Amazone-streek in Zuid-Amerika, in Brazilië, Panama, Ecuador, Trinidad, Costa Rica en Nicaragua, in oerwouden.
Engels : South American bushmaster Duits : Südamerikanische Buschmeister, Shushupe, Surucucu Frans : Grage grands carreaux, Maître de la brousse
Bosmeester
auteur : Christopher Murray - vrije foto
De maximale lengte is 3,7 meter maar de meeste exemplaren blijven daar ver onder, veel dieren zijn tussen de 2 en 3 meter.
Hiermee is het op twee na de langste gifslang ter wereld, en de langste groefkopadder.
Het lichaam heeft een lichtbruine basiskleur, met ruit-vormige bruine vlekken op de rug, de ruiten eindigen in een dorsale streep over de flanken.
Er zijn enige kleurvariaties en de slang is ook wel te herkennen aan de zeer ruwe, bijna regelmatig wrattige schubben.
De kop is enigszins afgeplat en ei-vormig, en heeft geen uitsteeksels.
Op het menu staan voornamelijk knaagdieren, de bosmeester is geen klimmer en loert verscholen tussen de bladeren op de bodem op prooidieren, meestal bij een boomstronk.
Het zeer sterk verdunde gif van de Lachesis muta wordt in de homeopathie beschouwd als een heilzame stof, omdat men ervan uitgaat dat kleine hoeveelheden gif gezondheidsbevorderend kunnen zijn.
Lachesis muta
foto : Walter Silva (Peru)
De bosmeester is zo giftig dat een mens na een beet zonder medische hulp kan sterven.
Een geïrriteerde bosmeester waarschuwt de verstoorder door met de staartpunt tegen de bodem te 'ratelen', net als een ratelslang.
De gifslang jaagt 's nachts en komt nooit in dichte populaties voor, dus de kans op een treffen is niet zo groot als bij de meeste adders.
Ook herten en andere grote zoogdieren die bij verstoring gebeten worden, overleven dit vaak niet.
Omdat deze soort veelal in dunbevolkte diepe oerwouden leeft in de afwezigheid van steden, zijn de weinige beten die worden toegebracht altijd zeer ernstig.
De slangen hebben zogenaamd hemotoxisch gif, dat het bloed van gewervelden aantast.
Hierdoor ontstaan inwendige bloedingen en orgaanschade.
Door de lange giftanden van de slang wordt het gif diep geïnjecteerd, wat de effectiviteit sterk bevordert.
Ook de wetenschappelijke naam refereert aan de giftige beet en refereert aan een van de drie schikgodinnen uit de Griekse mythologie.
Lachesis was de godin die bepaalde hoe lang men nog te leven had.
De bosmarmot (Marmota monax) is een algemene marmottensoort uit de bossen en graslanden van Noord-Amerika.
De bosmarmot komt algemeen voor in open plekken in bossen, recentelijk ontboste gebieden, weiden en grasvelden van Oostcentraal-Alaska en Brits-Columbia, Canada zuidwaarts langs de Rocky Mountains tot Noord-Idaho, en oostwaarts via Zuid-Canada tot het oosten van de Verenigde Staten, waar hij de zuidgrens van zijn verspreidingsgebied vindt in Oost-Kansas, Noord-Alabama en Virginia.
Ondanks dat hij voornamelijk op de bodem leeft, kan hij goed klimmen en zwemmen.
Engels : groundhog, woodchuck, whistle-pig, land-beaver Duits : Waldmurmeltier Frans : La marmotte commune, siffleux, bonhomme couèche
De bosmarmot is een fors bodembewonend knaagdier.
Hij heeft vrij korte poten, kleine oren en een bossige staart.
De vacht is over het algemeen grijzig bruin van kleur, maar kan variëren van gelig tot roodbruin en zwart.
De dekharen op de rug hebben witte punten.
Het neusveld is wit. De snijtanden zijn wit van kleur.
Aan iedere poot zitten vier tenen. Het vrouwtje heeft vier melkklieren.
De bosmarmot wordt 32 tot 52 centimeter lang en 2 tot 6,4 kilogram zwaar.
Hij heeft een staartlengte van 7,5 tot 15,5 centimeter en een achtervoetlengte van 7,5 tot 10 centimeter.
De bosmarmot is overdag actief, voornamelijk in de vroege ochtend en de namiddag.
Hij voedt zich voornamelijk met groene planten als gras, klaver, luzerne en weegbree, aangevuld met zaden, vruchten, ongewervelde dieren als sprinkhanen en slakken en de eieren en kuikens van grondbroedende vogels.
Ook eet hij landbouwgewassen als maïs. Hij kan dan grote schade aanrichten aan akkers.
De bosmarmot leeft, in tegenstelling tot de andere marmotten, voornamelijk solitair.
Hij kan zelfs vrij agressief zijn. Vooral mannetjes gedragen zich in de paartijd zeer agressief tegen andere mannetjes.
Het territorium is ongeveer 0,3 tot 4 hectare groot.
Het territorium van het mannetje overlapt vaak met die van een of meer vrouwtjes.
's Nachts slaapt de marmot alleen in een groot ondergronds hol, tot anderhalve meter diep en negen meter lang, met minstens één hoofdgang en vaak enkele zijgangen, die uitlopen in één grote slaapkamer, bekleed met een nest van gras.
In een andere kamer, gelegen nabij de slaapkamer, laat de marmot zijn uitwerpselen achter.
De zijgangen dienen voornamelijk om te ontsnappen aan roofdieren.
Bij de hoofdingang liggen vaak meerdere heuvels uitgegraven grond, die ontbreken bij de ontsnappingsuitgangen.
Een verlaten hol van een bosmarmot wordt vaak gebruikt door andere dieren, als katoenstaartkonijnen, opossums, wasberen, stinkdieren en vossen.
De bosmarmot ontwikkelt aan het eind van de zomer of het begin van de herfst een dikke vetlaag voor de winterslaap.
In de herfst graaft hij een diep winterhol met een slaapkamer.
Hier brengt hij de gehele winter door, opgerold op een bedje van gras.
Tijdens de winterslaap daalt zijn lichaamstemperatuur tot 4°C, de ademhalingsfrequentie tot één keer in de zes minuten en de hartslag van honderd naar vier hartslagen per minuut.
Hij ontwaakt weer in het vroege voorjaar, in het noorden van zijn verspreidingsgebied later dan in het zuiden.
Direct na de winterslaap breekt de paartijd aan.
Het mannetje gaat op zoek naar een vrouwtje.
Als hij een ontvankelijk vrouwtje heeft gevonden, zal hij enkele dagen met haar in hetzelfde hol slapen, de enige keer dat dit voornamelijk solitaire dier zijn hol deelt met een ander volwassen dier.
De bosmarmot heeft één worp per jaar.
Na een draagtijd van 28 dagen worden in april of begin mei vier of vijf jongen geboren.
De jongen zijn bij de geboorte kaal en blind.
Enkel het vrouwtje zorgt voor de jongen.
Na een maand openen ze hun ogen en kruipen ze al rond. Na twee maanden zijn ze zelfstandig.
De bosmarmot is de enige marmottensoort waarvan de jongen binnen een jaar al volgroeid zijn en zich kunnen voortplanten.
Marmota monax
De belangrijkste vijanden van de bosmarmot zijn de vos en de mens.
Ook worden veel dieren gedood door andere roofdieren en door auto's.
Regelmatig zit de bosmarmot rechtop om de omgeving in de gaten te houden.
Bij gevaar stoot de bosmarmot een hard, scherp, fluitend geluid uit, gevolgd door enkele zachtere tonen.
Hij zal dan rennen naar zijn hol, vanwaar hij naar buiten gluurt.
Mocht hij niet in de buurt van zijn hol zijn, zoekt hij een andere schuilplaats op, zoals een boom.
Als hij niet naar zijn hol of een andere schuilplek kan rennen, verdedigt hij zich fel.
Hij kromt dan zijn rug, springt, zwiept met een stijfrechte staart en klappert met ontblote tanden.
Ook kan hij blazen, grommen en gillen.
In de Verenigde Staten en Canada wordt ieder jaar op 2 februari Groundhog Day gevierd.
Op deze dag zou de bosmarmot (Engels: groundhog) ontwaken uit zijn winterslaap en zich buiten zijn hol wagen, waarna men aan het feit of hij wel of niet terugkeert in zijn hol kan zien of de winter nog voort zal duren of niet.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- Natural History Notebooks
- tinternet
Het Bosman-molentje is een kleine poldermolen die in 1929 door Bas Bosman in de Nederlandse plaats Piershil is ontwikkeld en daarna overal in de wereld toegepast.
Ze worden nog steeds gemaakt in Piershil.
De molen wordt voornamelijk toegepast voor het verpompen van grote hoeveelheden water met slechts een kleine opvoerhoogte.
De startwindsnelheid is ongeveer 3 m/s bij een opvoerhoogte van circa 0,3 meter.
Het molentje is geschikt voor het bemalen van een gebied van 20 tot 25 ha in vlakke, open polders.
Opvoerhoogte
Windsnelheid
Capaciteit
0,5 m
4 m/s
0,7 m3/min
0,5 m
7 m/s
1,8 m3/min
Behalve voor het ontwateren van een gebied kan de molen ook worden toegepast voor het rondpompen (t.b.v. verversing) en bevloeiing van natuurgebieden.
Het is een milieuvriendelijke manier, omdat er geen elektriciteit aan te pas komt en bovendien is de wind gratis.
Bosman-molentje - eerste type met alleen een hoofdvaan
auteur : Havang(nl) - vrije foto
Bij de eerste types windmolens werd de haakse overbrenging vervaardigd uit de cardan van een T-Ford.
Deze molen werkte maar half automatisch.
Hij draaide zich automatisch op de wind door middel van het staartblad als windvaan, maar moest handmatig in en uit de wind worden gezet door deze vaan met de hand een kwart slag te draaien, tot hij plat lag en geen wind meer ving.
De werking is daarna geautomatiseerd t.o.v. van het waterpeil in de sloot door de toevoeging van de vlotter en de hulp- of bijvaan, die haaks op de hoofdvaan staat.
Latere types werkten met een cardan uit de A-Ford (tot ca. 1960) en weer later die uit de Ford V8 (tot 1977).
Na de oorlog werden de cardanassen uit legerdumps verkregen.
Vanaf 1977 maakt Bosman de overbrengingen zelf.
In 2006 is het nieuwste model op de markt gebracht.
Hierin zijn vele verbeteringen doorgevoerd.
Bosman-molentje - latere type met bijvaaan
auteur : S.J. de Waard CC 3.0
Aan de werking ervan komt geen mens te pas.
Er drijft een vlotter op het water, die via een stang de stand van beide vanen instelt.
Van de hoofdvaan, die recht achter de wieken zit en van de hulp- of bijvaan, die opzij staat.
Als het water hoog in de sloot staat, staat de hoofdvaan verticaal en de hulpvaan ligt plat.
Daarmee draait de molen vanzelf in de wind.
Zakt het water, dan verstelt de vlotter de vanen, totdat in de laagste stand de hoofdvaan plat ligt en de hulpvaan verticaal staat.
Daarmee draait de molen uit de wind.
De draaiende wieken drijven een centrifugaalpomp aan, die het water uit de sloot maalt.
Als het water genoeg is gezakt, heeft de vlotter inmiddels de vanen zover gedraaid, dat de wieken uit de wind draaien en de bemaling stopt.
De pomp biedt voldoende weerstand om bij storm het op hol slaan van de molen te voorkomen.
Het grootste gevaar is vuil, dat in de pomp wordt gezogen of de vlotterbeweging blokkeert.
Daarom staan er altijd vuilroosters in de sloot, vlak voor de molen.
Werkplaats en woonhuis van Bosman (1937)
met pet links onderaan - Bas Bosman
De windmolens zijn altijd geleverd met prefab putten.
De eerste van Bottenberg, daarna van Bodegom, totdat Bosman deze zelf is gaan produceren.
Doordat de molens compleet met fundering werden geleverd konden ze snel worden geplaatst.
Tot 1977 kon de firma Bosman de Ford assen niet aangesleept krijgen.
Het was op een gegeven moment zo dat de achterassen vanuit de Scandinavische landen naar Nederland kwamen.
Slopers uit die landen verzamelden de assen en kwamen met vrachtwagenladingen naar Piershil.
De reden van het uitsluitend gebruik van Ford overbrengingen lag in het feit dat deze verticaal deelbaar waren, (z.g. splitas) en dus het meest geschikt.
De Bosman molens zijn wereldwijd verkocht, op veel plaatsen in Nederland zijn de molens met de A-Ford overbrenging nog in gebruik.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- www.piershil.com
- tinternet
December is de twaalfde en laatste maand van het jaar op de gregoriaanse kalender en telt 31 dagen.
De naam komt van het Latijnse woord voor 'tien', decem.
December was oorspronkelijk de tiende maand van het jaar, omdat tot 153 v.Chr. het Romeinse kalenderjaar in maart begon.
December wordt ook wel wintermaand, kerstmaand of donkeremaand genoemd.
Weerspreuken
♥ December zacht en dikwijls regen, geeft weinig hoop op rijke zegen.
♥ December mist, goud in de kist.
♥ Donder in de decembermaand, belooft veel wind in `t jaar aanstaand.
♥ December veranderlijk en zacht een hele winter zonder kracht.
♥ Heeft men in december slechts vocht en slijk dan worden de dokters rijk.
♥ Decemberregen is geen zegen.
♥ Als Sint Eligius (1/12) met ijs begint, wil hij drie maanden dat tot vrind.
♥ Sint Elooi (2/12), brengt geen dooi.
♥ Als Sinte Barbara (4/12) wil, staat de vriezeman stil.
♥ Sint Nicolaas (6/12), lapt 't weer aan zijn laars.
♥ Sint Ambroos (7/12), patroon van de bijen, en de spreeuwen, houdt van waaien en van sneeuwen.
♥ Sinte Leocadie (9/12) houdt heur water nie.
♥ Als St.Lucia (13/12) komt, lengen de dagen een vlooiensprong.⇒
Deze spreuk stamt van omstreeks het jaar 1500 van de Juliaanse kalender toen de langste dag op/rond deze datum viel.
♥ Half december en 't wil niet vriezen, koning Winter kan maar moeilijk kiezen.
♥ Als met St. Thomas (21/12) de dagen gaan lengen, beginnen de nachten te strengen.
♥ Is 't op Kerstmis nog niet koud, dan vraagt de winter niet veel hout.
♥ Vliegen met Kerstmis de muggen rond, dan dekt op Pasen het ijs de grond.
♥ Geeft Kerstmis warme zonneschijn, dan zal er met Pasen nog houtvuur zijn.
♥ Kerstmis in groen kleed, houdt voor Pasen sneeuw gereed.
♥ Op St. Stefaan, sneeuw op de baan, vuil om te gaan, koud om te staan..
♥ Is de wind stil met Sint Steven (26/12), dan zal 't jaar een goede oogst geven.
♥ Veel sneeuw op oudejaar, veel hooi in 't nieuwe jaar.
♥ St. Silvesterwind (31/12) met zonneschijn, geeft zelden goede wijn.
♣ Oudnederlandse/puristische naam: wintermaand of sneeuwmaand
♣ Romeinse naam: December
♣ Joodse naam: Tebel
♣ De sterrenbeelden van deze maand zijn Boogschutter en Steenbok
♣ December begint ieder jaar op dezelfde dag van de week als september
♣ December valt in het noordelijk halfrond voor twee derde in de herfst en voor een derde in de winter, op het zuidelijk halfrond zijn dat respectievelijk lente en zomer
♣ Vanaf de eerste week tot de vierde week is het advent
♣ Vanwege de vele feestdagen in december wordt deze maand in Nederland ook wel de feestmaand genoemd.
Weerextremen in België sinds begin van de metingen in Ukkel
- vanaf 1833 voor gemiddelde temperatuur en neerslaghoeveelheid
- vanaf 1887 voor zonneschijnduur in Ukkel. 1833 - Met 30 neerslagdagen is het een kletsnatte decembermaand. 1840 - Het is de droogste maand december ooit met slechts 6,8 mm neerslag, (normaal 69,2mm). 1879 - Met gemiddeld -5,6°C is het de koudste maand december sinds het begin van de metingen (normaal 3,3°C). 1890 - Er zijn maar 6 neerslagdagen deze maand december (normaal 20 dagen). 1934 - Deze maand december schijnt de zon slechts 12 uur. 1934 - De gemiddelde temperatuur van deze maand december bedraagt voor Ukkel 7,5 °C, (normaal 3,3°C). 1948 - De zonnigste maand december, met 125 uur zonneschijn (normaal 52 uur). 1999 - Met 171,9 mm neerslag is het een bijzonder natte maand (normaal 69,2 mm). 2010 - Er waren 21 sneeuwdagen in december. Gemiddeld is dat 4,6 in december. Dit is de hoogste waarde sinds 1901, het vorige record bedroeg 15 dagen en dateerde uit 1950.
Weerextremen in Nederland gemeten op het KNMI-station in De Bilt vanaf 1901
1933 - De koudste maand december met slechts -2,1 °C gemiddeld. 1933 - Een uitzonderlijk droge maand december met slechts 6,2 mm neerslag. 1937 - Een somberre maand december, slechts 12,4 uur zonneschijn. 1965 - Een kletsnatte decembermaand met 190.3 mm neerslag. 1974 - De warmste maand december tot nu toe, met een gemiddelde van 7,3 °C. 2008 - Tijdens de maand december schijnt de zon 84,9 uur in De Bilt.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- www.meteo.be
- www.knmi.nl
De boslemming (Myopus schisticolor) is een soort lemming uit de naaldbossen in het noorden van Europa en Azië.
Het is de enige soort uit het geslacht Myopus.
Hij komt voor in naaldbossen in Oost-Scandinavië, Noord-Rusland, Noord-China en Mongolië.
Hij heeft een voorkeur voor vochtige naaldwouden, die een rijke moslaag hebben.
Engels : Wood Lemming Duits : Waldlemming Frans : Lemming des bois, Lemming des forêts
Boslemming
auteur : Pyntsi - vrije foto
De boslemming heeft een donker leigrijze vacht.
Volwassen dieren hebben een roestbruine vlek op de achterzijde, die ontbreekt bij jongere dieren.
's Winters is de vacht lichter van kleur. De staart is vrij kort.
De boslemming is kleiner dan de bekendere berglemming.
Hij wordt 80 tot 115 millimeter lang en 20 tot 45 gram zwaar. De staart is 10 tot 20 millimeter lang.
De boslemming is 's nachts actief.
Hij graaft gangen en legt vluchtroutes aan in het mos.
Mos vormt ook zijn belangrijkste voedselbron.
's Winters graaft hij gangen onder de sneeuw. Hier legt hij ook zijn nesten aan.
Bij dooi komen deze gangen en nesten bloot te liggen.
Myopus schisticolor
foto : Raimo Holappa
De voortplantingstijd valt in Oost-Finland van mei tot augustus.
In Zuid-Noorwegen plant hij zich ook 's winters nog voort.
Een vrouwtje krijgt één tot zes jongen per worp. De jongen zijn na een maand geslachtsrijp.
Tussen worpen zit gemiddeld zo'n vijfentwintig dagen.
De boslemming kent een populatiecyclus van zo'n vier jaar.
Anders dan de berglemming groeit het aantal dieren in een succesvol jaar nooit tot zulke proporties dat over een plaag kan worden gesproken.
Opvallend genoeg is de geslachtsverhouding zeer scheef, slechts 25% van alle dieren is mannelijk.
Sommige vrouwtjes krijgen enkel vrouwelijke nakomelingen door een mutatie in de geslachtschromosomen.
De boslathyrus (Lathyrus sylvestris) is een vaste klimplant die behoort tot de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae).
De plant komt van nature voor in Eurazië.
Deze overblijvende plant komt voor bij bosranden en op hellingen op vochtige, kalkrijke grond.
Engels : Flat Pea, Narrow-leaved Everlasting-pea, Flat Peavine, Wild Pea Duits : Wilde Platterbse, Wald-Platterbse Frans : La gesse des bois, gesse sauvage
De plant wordt 100-200 cm hoog en heeft houtige, gevleugelde stengels.
De vleugels zijn 1,5-4 mm breed.
De samengestelde bladeren hebben en gevleugelde steel.
Deze vleugels zijn 0,5-1,5 mm lang en 2-4 mm breed.
Aan een blad zit één paar, lancetvormige tot lijnvormige blaadjes, die 5-14 cm lang en 5-15 mm breed zijn.
De geoorde steunblaadjes zijn smal halfspiesvormig en 1-2 cm lang en 0,5-2,5 mm breed.
De houtige uitlopers kunnen tot 15 m lang worden.
De verspreiding over de wereld :
In Europa, behalve in de meest noordelijke, westelijke en zuidelijke delen. Ook in de Kaukasus. Ingeburgerd in Noord-Amerika.
Nederland: Zeldzaam in Zuid-Limburg en bij Nijmegen. Elders zeer zeldzaam. Niet in Zeeland en Flevoland.
Vlaanderen: Vrij zeldzaam, verspreid over het land.
Wallonië: Vrij zeldzaam. Het meest in het gebied tussen de Samber en de Maas en in Lotharingen.
vruchten van de boslathyrus
foto : U.S. federal government vrije foto
De boslathyrus bloeit van juni tot augustus met 13-20 mm grote bloemen.
De vlag van de bloem is aan de binnenkant roze en aan de buitenkant groenachtig.
De zwaarden van de bloem zijn roodpaars.
De bloeiwijze is een tros met drie tot zes bloemen en korte schutbladen.
De kale, bruine peul is 4 tot 7 cm lang, met zes tot veertien zaden.
De bruin- tot roodachtige zaden zijn 5,5 mm groot en vaak wat hoekig.
De boskwartel (Arborophila torqueola) is een vogel uit de familie van de fazantachtigen (Phasianidae).
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1826 door Valenciennes.
Engels : Hill Partridge Duits : Hügelhuhn Frans : La Torquéole à collier
De soort komt voor van het westen van de Himalaya tot het noordwesten van Vietnam.
De natuurlijke habitats zijn subtropische of tropische vochtige laaglandbossen en subtropische of tropische vochtige bergbossen.
Het voedsel van de boskwartel bestaat uit zaden en veschillende ongewervelden, welke ze verzamelen door te scharrelen in de zachte bosgrond.
Arborophila torqueola
Mannetjes hebben sierlijke patronen en markeringen op de kop, een combinatie van een oranje kroon tegen een zwarte kop en een gestreepte keel.
De vrouwtjes missen deze tekening.
Er zijn vier ondersoorten vastgesteld op basis van de verschillende markeringen aan de kop van de boskwartel.
De boskwartels worden meestal gezien in paren of kleine groepjes van maximum , kleine familiegroepjeseen tiental vogels
De gemiddelde legsels zijn 3 tot 5 eieren, maar er zijn legsels tot 9 eieren vastgesteld.
De boskrekel (Nemobius sylvestris) is een rechtvleugelig insect uit de familie krekels (Gryllidae) en de onderfamilie Nemobiinae.
In Nederland is de soort plaatselijk algemeen, maar komt alleen in het zuidoosten van het land voor.
In België komt de soort overal voor behalve in het uiterste noordwesten.
Verder leeft de boskrekel in grote delen van Europa.
Engels : Wood Cricket Duits : Waldgrille Frans : Grillon des bois, grillon forestier
De boskrekel leeft in gebieden met een dikke strooisellaag waarin de krekel naar voedsel zoekt.
Meestal wordt deze soort in bossen of bosranden aangetroffen, maar ook begroeide delen van heidevelden, spoorwegbermen, parken en tuinen zijn een geschikt habitat.
Het is een bodembewonende soort die niet klimt en bij gevaar schuilt onder bladeren of onder allerlei objecten.
De krekel zoekt warmere en drogere delen op en kan na enige tijd in de zon gezeten te hebben bloedsnel zijn.
Nemobius sylvestris (vrouwtje)
auteur : Frank Stavenuiter CC 3.0
Mannetjes worden 7 tot 10 millimeter lang, vrouwtjes 9 tot 11 mm.
De kleur van de boskrekel is goudbruin tot bijna zwart en het halsschild is lichter van kleur.
Kenmerkend is de omgekeerde Y- vormige vlek op de kop.
De kop is duidelijk afgesnoerd van het lichaam.
De vleugels zijn zeer kort en de krekel kan er niet mee vliegen of zweven.
Bij de mannetjes reiken de vleugels tot het midden van het achterlijf, die van vrouwtjes zijn korter.
De achterpoten zijn niet veel groter dan de andere twee paar en vooral de dijen zijn verbreed.
De antennes zijn iets langer dan het lichaam en beide seksen hebben twee duidelijk zichtbare, draadachtige achterlijfspunten (cerci) die dienen als tastorgaan.
Het vrouwtje heeft in het midden ook een legbuis voor de eiafzet die donkerbruin tot zwart van kleur is.
De legboor is relatief lang en heeft een verdikt uiteinde.
De boskrekel is als volwassen dier te zien van juli tot oktober.
De zang van de boskrekel is niet luid maar wel hoorbaar en er wordt zowel overdag als 's nachts geluid gemaakt, van elf uur in de ochtend tot één uur 's nachts.
De boskortsteel (Brachypodium sylvaticum) is een vaste plant die behoort tot de Grassenfamilie.
De plant komt van nature voor in Eurazië en Noord-Afrika.
In gebergten in het oosten van Afrika en in Zuid-Afrika komen nauw verwante soorten voor.
De plant komt voor op vochtige, voedselrijke, kalkhoudende grond in lichte loofbossen en langs bosranden.
Engels : False Brome, Slender False Brome, Wood False Brome Duits : Wald-Zwenke Frans : Brachypode des bois
De polvormende plant wordt 50 tot 120 cm hoog en vormt zeer korte wortelstokken.
De dunne stengel heeft 4 tot 5 knopen, is onderaan vaak geknikt en op en rond de knopen sterk behaard.
Het lijnvormige, vaak overhangende, verspreid behaarde blad heeft zeer zwakke ribben.
De tamelijk donkergroene, naar bovengerichte onderzijde van het blad heeft een glanzende, witte middennerf.
De bladscheden zijn behaard. Het tongetje (ligula) is 3 mm lang.
De boskortsteel bloeit in juli en augustus met een meestal iets overhangende, vrij sterk behaarde pluim met 6- tot 15-bloemige, 25 mm lange aartjes.
Het onderste kelkkafje is ongeveer 7 mm lang en het bovenste kelkkafje 8,5 mm.
Het onderste, ongeveer 10 mm lange kroonkafje (lemma) heeft vaak een bochtige kafnaald, dat evenlang of langer is als het kafje.
Het bovenste kroonkafje is ongeveer 8 mm lang. De helmknoppen zijn 3 mm lang.
De vrucht is een graanvrucht.
aren van de boskortsteel
auteur : Pere prlpz CC 2.5
Nederland : Vrij algemeen in Zuid-Limburg en zeldzaam in het rivierengebied, in Twente, in de Achterhoek en rondom Nijmegen. Elders zeer zeldzaam. Vrijwel niet in Noordoost-Nederland en niet op de Waddeneilanden.
Vlaanderen : Vrij algemeen in de Leemstreek en de Maasvallei. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam. Wallonië : Algemeen, maar zeldzaam in de Ardennen.
De boskortsteel is waardplant voor de rupsen van de dagvlinders geelsprietdikkopje en boszandoog en de microvlinders Elachista luticomella, Elachista subocellea, Elachista gangabella, Helcystogramma lutatella en Micropterix schaefferi.