De boskwartel (Arborophila torqueola) is een vogel uit de familie van de fazantachtigen (Phasianidae).
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1826 door Valenciennes.
Engels : Hill Partridge Duits : Hügelhuhn Frans : La Torquéole à collier
De soort komt voor van het westen van de Himalaya tot het noordwesten van Vietnam.
De natuurlijke habitats zijn subtropische of tropische vochtige laaglandbossen en subtropische of tropische vochtige bergbossen.
Het voedsel van de boskwartel bestaat uit zaden en veschillende ongewervelden, welke ze verzamelen door te scharrelen in de zachte bosgrond.
Arborophila torqueola
Mannetjes hebben sierlijke patronen en markeringen op de kop, een combinatie van een oranje kroon tegen een zwarte kop en een gestreepte keel.
De vrouwtjes missen deze tekening.
Er zijn vier ondersoorten vastgesteld op basis van de verschillende markeringen aan de kop van de boskwartel.
De boskwartels worden meestal gezien in paren of kleine groepjes van maximum , kleine familiegroepjeseen tiental vogels
De gemiddelde legsels zijn 3 tot 5 eieren, maar er zijn legsels tot 9 eieren vastgesteld.
De boskrekel (Nemobius sylvestris) is een rechtvleugelig insect uit de familie krekels (Gryllidae) en de onderfamilie Nemobiinae.
In Nederland is de soort plaatselijk algemeen, maar komt alleen in het zuidoosten van het land voor.
In België komt de soort overal voor behalve in het uiterste noordwesten.
Verder leeft de boskrekel in grote delen van Europa.
Engels : Wood Cricket Duits : Waldgrille Frans : Grillon des bois, grillon forestier
De boskrekel leeft in gebieden met een dikke strooisellaag waarin de krekel naar voedsel zoekt.
Meestal wordt deze soort in bossen of bosranden aangetroffen, maar ook begroeide delen van heidevelden, spoorwegbermen, parken en tuinen zijn een geschikt habitat.
Het is een bodembewonende soort die niet klimt en bij gevaar schuilt onder bladeren of onder allerlei objecten.
De krekel zoekt warmere en drogere delen op en kan na enige tijd in de zon gezeten te hebben bloedsnel zijn.
Nemobius sylvestris (vrouwtje)
auteur : Frank Stavenuiter CC 3.0
Mannetjes worden 7 tot 10 millimeter lang, vrouwtjes 9 tot 11 mm.
De kleur van de boskrekel is goudbruin tot bijna zwart en het halsschild is lichter van kleur.
Kenmerkend is de omgekeerde Y- vormige vlek op de kop.
De kop is duidelijk afgesnoerd van het lichaam.
De vleugels zijn zeer kort en de krekel kan er niet mee vliegen of zweven.
Bij de mannetjes reiken de vleugels tot het midden van het achterlijf, die van vrouwtjes zijn korter.
De achterpoten zijn niet veel groter dan de andere twee paar en vooral de dijen zijn verbreed.
De antennes zijn iets langer dan het lichaam en beide seksen hebben twee duidelijk zichtbare, draadachtige achterlijfspunten (cerci) die dienen als tastorgaan.
Het vrouwtje heeft in het midden ook een legbuis voor de eiafzet die donkerbruin tot zwart van kleur is.
De legboor is relatief lang en heeft een verdikt uiteinde.
De boskrekel is als volwassen dier te zien van juli tot oktober.
De zang van de boskrekel is niet luid maar wel hoorbaar en er wordt zowel overdag als 's nachts geluid gemaakt, van elf uur in de ochtend tot één uur 's nachts.
De boskortsteel (Brachypodium sylvaticum) is een vaste plant die behoort tot de Grassenfamilie.
De plant komt van nature voor in Eurazië en Noord-Afrika.
In gebergten in het oosten van Afrika en in Zuid-Afrika komen nauw verwante soorten voor.
De plant komt voor op vochtige, voedselrijke, kalkhoudende grond in lichte loofbossen en langs bosranden.
Engels : False Brome, Slender False Brome, Wood False Brome Duits : Wald-Zwenke Frans : Brachypode des bois
De polvormende plant wordt 50 tot 120 cm hoog en vormt zeer korte wortelstokken.
De dunne stengel heeft 4 tot 5 knopen, is onderaan vaak geknikt en op en rond de knopen sterk behaard.
Het lijnvormige, vaak overhangende, verspreid behaarde blad heeft zeer zwakke ribben.
De tamelijk donkergroene, naar bovengerichte onderzijde van het blad heeft een glanzende, witte middennerf.
De bladscheden zijn behaard. Het tongetje (ligula) is 3 mm lang.
De boskortsteel bloeit in juli en augustus met een meestal iets overhangende, vrij sterk behaarde pluim met 6- tot 15-bloemige, 25 mm lange aartjes.
Het onderste kelkkafje is ongeveer 7 mm lang en het bovenste kelkkafje 8,5 mm.
Het onderste, ongeveer 10 mm lange kroonkafje (lemma) heeft vaak een bochtige kafnaald, dat evenlang of langer is als het kafje.
Het bovenste kroonkafje is ongeveer 8 mm lang. De helmknoppen zijn 3 mm lang.
De vrucht is een graanvrucht.
aren van de boskortsteel
auteur : Pere prlpz CC 2.5
Nederland : Vrij algemeen in Zuid-Limburg en zeldzaam in het rivierengebied, in Twente, in de Achterhoek en rondom Nijmegen. Elders zeer zeldzaam. Vrijwel niet in Noordoost-Nederland en niet op de Waddeneilanden.
Vlaanderen : Vrij algemeen in de Leemstreek en de Maasvallei. Elders zeldzaam tot zeer zeldzaam. Wallonië : Algemeen, maar zeldzaam in de Ardennen.
De boskortsteel is waardplant voor de rupsen van de dagvlinders geelsprietdikkopje en boszandoog en de microvlinders Elachista luticomella, Elachista subocellea, Elachista gangabella, Helcystogramma lutatella en Micropterix schaefferi.
Bosklauwtjesmos (Hypnum andoi) is een soort mos van de klasse Bryopsida (bladmossen).
Het is een algemene soort van het Noord-Atlantisch gebied, die vooral op de schors van eiken groeit.
De botanische naam Hypnum is afkomstig van de Oudgriekse mythologische figuur Hypnos, de personificatie van de slaap, omwille van het eertijdse gebruik van het mos als kussen- en matrasvulling.
Het bosklauwtjesmos is een mattenvormende plant met korte, afhangende stengels, tot 8 cm lang, geveerd vertakt met zijdelings afstaande zijtakken, en afgeplat bebladerd.
De stengelblaadjes zijn zilvergroen, tot 1,8 mm lang, ovaal tot lancetvormig, recht tot sikkelvormig gebogen, geleidelijk versmallend tot een korte of langere spits.
Bosklauwtjesmos is een tweehuizige plant, de mannelijke (antheridia) en vrouwelijke (archegonia) voortplantingsorganen ontstaan op verschillende planten.
Het bosklauwtjesmos vormt in Europa zelden en in Noord-Amerika zelfs zeer zelden sporofyten (diploïde (2n) plant in een levenscyclus bij zaadplanten).
Ze bestaan uit een tot 2 cm lange geel- of roodbruine steel of seta met aan de top een rechtopstaande tot schuine, geel- tot roodbruine, cilindrische sporogoon of sporenkapsel, tot 3 mm lang.
Het operculum draagt een 'tepeltje'.
Het bosklauwtjesmos is vooral te vinden op bomen met een basenarme schors, zoals eik en wilg.
Ook op dood hout en rotsen.
Het bosklauwtjesmos is een algemene soort van gematigde streken van het Noord-Atlantisch gebied (West- en Midden-Europa, oostelijk Noord-Amerika).
Ook in België en Nederland is het een algemene soort.
Het bosklauwtjesmos is in vegetatieve toestand moeilijk te onderscheiden van het zeer variabele gesnaveld klauwtjesmos (H. cupressiforme).
Het onderscheidt zich door het tepelvormige operculum, in tegenstelling tot het lang, gesnaveld operculum van het gesnaveld klauwtjesmos.
Boskeun is een Belgisch bier.
Het recept is: bleke mout, Poperingse Golding hop in bellen, biologische rietsuiker, zuiver oerwater, hoge gisting, gisting en nagisting in de fles.
Het bier wordt gebrouwen door de Dolle Brouwers (o.a. Oerbier) te Esen (een deelgemeente van Diksmuide).
Alle bieren van de Dolle Brouwers zijn niet gefilterd, niet gepasteuriseerd en met nagisting.
De houdbaarheidsdatum van dit bier wordt gesteld op één jaar.
Boskeun
De naam van het bier komt van het West-Vlaamse dialectwoord keun dat onder meer hazelip kan betekenen.
Eén van de oorspronkelijke brouwers was slaags geraakt met zijn broer en werd gewond aan de bovenlip.
Dat bezorgde hem de bijnaam keun, later verlengd tot boskeun.
etiket van een flesje Boskeun
Boskeun is een amberkleurig paasbier van hoge gisting met een alcoholpercentage van 10,5%.
Het wordt gebrouwen voor Pasen en kan enkel bekomen worden door het 2 maanden voor Pasen telefonisch te reserveren en 14 dagen voor Pasen af te halen bij de brouwerij.
De boskalkoen (Alectura lathami) is een grootpoothoender die leeft in het regenwoud en in dicht struikgewas aan de kustgebieden van Oost-Australië.
De boskalkoen komt voor aan de gehele oostkust van Australië, van het milde zuid-oosten tot het tropische noord-oosten met heuse regenwouden.
In de dichte bossen aan de kust en op bergketens leven deze grote kalkoenen een grootdeels verscholen leven.
In het noord-oosten komt één ondersoort voor, de Alectura lathami purpureicollis.
Deze heeft een paarse keelzak waar de nominaatvorm een felgele heeft, en wat kleiner.
Engels : Australian Brushturkey, Scrub Turkey, Bush Turkey Duits : Buschhuhn Frans : Le Talégalle de Latham, Cathéture de Latham, Dindon des broussailles
Het dier wordt ongeveer 70 centimeter hoog en heeft krachtige poten waarmee insecten, vruchten en zaden van de bodem worden geharkt.
Boskalkoenen leven voornamelijk op de grond, maar kunnen wel kleine stukken vliegen.
Ze vliegen voornamelijk bij gevaar en als ze gaan slapen, dat doen ze in bomen.
Het zijn echte groepsdieren, ze trekken in flinke groepen door het woud.
Hun poten zijn aangepast aan het grondleven en hebben zeer sterke klauwen.
Hiermee woelen ze de bosbodem om op zoek naar voedsel.
Dat voedsel bestaat uit reptielen, amfibieën, insecten en larven, zaden en fruit.
Boskalkoenen kunnen rond de 20 jaar oud worden.
Alectura lathami
auteur : Vicki Nunn - vrije foto
Het broedproces is bijzonder te noemen, deze kalkoensoort broedt namelijk niet zelf de eieren uit maar maakt gebruik van de broei in een berg compost.
De berg bouwen de vogels zelf als groep.
Zo'n groep bestaat uit een dominante haan, wat "ondergeschikte" mannetjes, een aantal hennen en jonge dieren.
Een broedheuvel wordt het hele jaar keurig onderhouden en eigenlijk constant uitgebreid, er zijn heuvels gevonden van enkele meters in doorsnee.
De heuvel wordt warmer door rotting en moet door het mannetje op de temperatuur van 33°C worden gehouden door ventilatie of door meer materiaal toe te voegen.
Als de heuvel af is begint het mannetje met zware geluiden vrouwtjes te lokken die dan 18 tot 24 eieren leggen in speciale gaten in de nestheuvel.
De groep, en vooral de haan, houdt de temperatuur goed in de gaten door regelmatig de gaten open te maken en de kop diep in de heuvel te duwen, soms moet er wat materiaal af, soms wat er bij.
Na 7 weken komen de eieren uit en is het gedaan met de broedzorg, de jongen hebben géén eitand en moeten de schaal openbreken met hun poten.
Veel eieren vielen al ten prooi aan slangen, varanen en dingo's, deze lusten ook wel een jonge boskalkoen.
De jongen graven zichzelf uit, ze hebben al veren en wanneer deze opgedroogd zijn kunnen ze zelf al een stukje vliegen naar een veiligere hoogte.
Deze boskalkoen heeft nog wel een paar geheimen waar de wetenschappers zich mee bezichhouden, zoals het broedproces en het broedresultaat.
Bosintang is een traditionele Zuid-Koreaanse soep met als belangrijkste ingrediënt hondenvlees.
In de tijd van de drie koninkrijken waaide het gebruik om hondenvlees te consumeren over vanuit China en werden honden speciaal gefokt voor consumptie.
Ook tegenwoordig worden nog steeds honden speciaal gefokt voor consumptie al is gebleken dat ook andere rassen gebruikt worden voor consumptie.
Hondenvlees wordt vooral gegeten omdat het mannen viriel zou houden.
De naam bosintang betekent letterlijk 'stimulerende soep', het gerecht wordt echter ook geserveerd onder een aantal andere namen zoals yeongyangtang (letterlijk 'voedzame soep') en sacheoltang (soep voor alle seizoenen).
Soms wordt de soep spottend mongmongtang genoemd, mong mong kan hier het best vertaald worden als waf waf.
Engels : Boshintang, Gaejangguk Duits : Boshintang Frans : bosintang
In het tijdperk van de drie koninkrijken consumeerden de hoogste klassen aanzienlijk meer vlees dan de gewone man.
Voor de laagste klassen was het eten van vlees iets wat alleen bij speciale gebeurtenissen gebeurde.
Hondenvlees was een goedkope vervanger van rund-, varkens- en kippenvlees.
Tegenwoordig is bosintang zeker geen alledaags gerecht.
Hoewel de vleesconsumptie in de afgelopen decennia in Zuid-Korea gestegen is, is de consumptie van hondenvlees stabiel gebleven.
Door de negatieve publiciteit rondom het eten van hondenvlees hebben sommige restaurants besloten om het vlees in 'bosintang te vervangen door geitenvlees.
In Westerse landen staat men vaak afwijzend tegenover het nuttigen van hondenvlees.
Ook in Zuid-Korea, waar het houden van honden als gezelschapsdier steeds populairder wordt, neemt de weerstand tegen het nuttigen van hondenvlees gestaag toe.
Het idee dat elke Koreaan hondenvlees eet, is dan ook een misverstand.
Ook worden niet alle honden gebruikt voor consumptie, maar slechts honden van een bepaald ras, nureong genaamd.
Kritiek wordt met name geuit op de manier waarop de honden mishandeld worden, alvorens men overgaat tot de slacht.
Vroeger werden de dieren gewurgd en afgeranseld, dit zou goed zijn voor de smaak van het vlees en er tevens voor zorgen dat het de viriliteit nog meer versterkt.
Verschillende dierenorganisaties voeren acties tegen het nuttigen van hondenvlees.
De boshond (Speothos venaticus) is een Centraal- en Zuid-Amerikaanse hondachtige.
Het is een stevige hondachtige met korte poten, die in troepen op de bosbodem jagen.
Alhoewel ze een groot verspreidingsgebied hebben, worden ze zelden waargenomen, en over hun gedrag in het wild is weinig bekend.
Hun nauwste nog levende verwant is waarschijnlijk de manenwolf.
Er zijn drie ondersoorten:
Speothos venaticus panamensis (Panama)
Speothos venaticus venaticus (Ecuador en Colombia (ten westen van de Andes), Noord-Venezuela, Suriname, Guyana, Noord- & Centraal-Brazilië en aangrenzend Peru, Bolivia, Paraguay en Argentinië)
Speothos venaticus wingei (Zuidoost-Brazilië)
Boshonden komen voornamelijk voor in bossen nabij riviertjes en andere wateren.
Ook wagen ze zich op grasland, bijvoorbeeld pampa's en cerrado's.
Engels : bush dog Duits : Waldhund Frans : Le chien des buissons, chien-bois (créole guyanais)
De boshond heeft een donkerbruine vacht, die langzaam overgaat in de lichter gekleurde kop en nek.
De onderzijde is ook donker. Sommige dieren hebben een witte keelvlek.
Boshonden hebben een brede kop met een korte snuit en kleine, afgeronde oren.
De poten en de staart zijn kort.
Ze worden ongeveer 66 centimeter lang en 26 centimeter hoog. De staart wordt 13 centimeter lang.
Boshonden wegen 5 tot 7 kilogram.
De boshond is waarschijnlijk de meest sociale hondachtige van Zuid-Amerika, en de meest sociale soort van zijn grootte.
Boshonden worden regelmatig waargenomen in troepen van drie tot tien dieren.
In deze troepen jagen ze voornamelijk op paca's, maar ook op andere knaagdieren, als agoeti's en ratten, negenbandgordeldier, opossums, Braziliaans konijn, vogels, tejuhagedissen en slangen.
Ze kunnen echter ook dieren aan die groter zijn dan zijzelf, waaronder capibara's, nandoes en spiesherten.
Ze achtervolgen hun prooi tot in het water en kunnen goed zwemmen.
Ze jagen meestal overdag.
Boshonden zijn waarschijnlijk monogaam.
Mannetjes brengen voedsel naar zogende partners en de welpen.
De wijfjes krijgen gemiddeld zo'n 4 jongen per worp (varieert tussen de één en de zes).
Boshond
foto : AFP
Je zou denken van niet, maar toch bestaat er een hond met zwemvliezen : de boshond!
Deze wel erg speciale hond kan goed zwemmen en hij kan zelfs onderwater duiken.
Boshonden wonen graag in een holletje.
De boshond is niet zo'n beste graver, vaak gebruiken ze er gewoon één dat door een ander dier verlaten is, dikwijls een verlaten hol van een gordeldier.
De boshommel (Bombus sylvarum) is een hommel die vooral voorkomt in graslanden, ruderale gebieden en langs bloemrijke bosranden (dus niet zoals de naam suggereert in het bos).
De boshommel vliegt zeer snel en is daardoor en door de kleurtekening te onderscheiden van andere soorten.
Vroeger veel voorkomend in Zuidoost-Nederland en in België verspreid over het hele land, nu zeldzaam en vrijwel verdwenen.
Engels : Shrill carder-bee, Knapweed carder-bee Duits : Waldhummel Frans : Le Bourdon des forêts
Boshommel
auteur : Robin Williams
De boshommel heeft een lange kop en een bruin- tot grijsgeel borststuk met in het midden een zwarte band.
Op het voorste stuk van het achterlijf (tergiet 1 en 2) zitten rijen zwarte haren, het tussenstuk (tergiet 3) is zwart en het einde (tergieten 4,5 en 6) is roestrood behaard.
Dus zowel midden op het borststuk als midden op het achterlijf zit een zwarte band en de punt van het achterlijf is roestrood.
De tong is vrij lang. De tong van de koningin is 12 to 14 millimeter lang, van de werksters 10 tot 12 mm en van de darren 9 tot 11 mm.
Het nest zit vooral ondergronds, vaak in oude muizennesten, maar ook boven de grond.
Een volgroeide kolonie bestaat uit zo'n 80 tot 150 werksters.
De koningin is 16-18, de werkster 10-15 en het mannetje 12-14 mm lang.
De vleugels van de koningin hebben een spanwijdte van 2932 mm.
De spanwijdte van de werksters is 2127 mm en die van de darren 23-26 mm.
Bombus sylvarum
auteur : dr. Heiko Bellmann
De nestzoekende koninginnen zijn te zien vanaf maart, de werksters van eind juli tot half oktober en de jonge koninginnen en mannetjes in augustus.
De bijbehorende koekoekshommel is de rode koekoekshommel (Psithyrus rupestris syn. Bombus rupestris).
De boshommel bezoekt veel verschillende soorten planten.
Het boshavikskruid (Hieracium sabaudum) is een vaste plant, die behoort tot de composietenfamilie (Compositae oftewel Asteraceae).
Het is een plant van vochtige, matig voedselrijke grond, te vinden in houtwallen, lichte loofbossen, in de bermen in de schaduw en aan slootkanten.
Verspreiding : In West-, Midden- en Oost-Europa en bij de Zwarte Zee.
Scandinavië en het Middellandse-Zeegebied vallen voor het grootste deel buiten het verpreidingsgebied.
Ingeburgerd in o.a. Noord-Amerika.
Engels : New England hawkweed, Broad leaved hawkweed Duits : Savoyer Habichtskraut Frans : Epervière de Savoie
De plant wordt 30-120 cm hoog.
Voor de bloei heeft hij onderaan een wortelrozet, dat tijdens de bloei verdwijnt.
In het midden van de stengel zitten de getande bladeren zeer dicht bij elkaar. De voet van het blad is het breedst.
Boshavikskruid heeft een chromosomenaantal van 2n = 18 of 27.
Boshavikskruid bloeit van augustus tot oktober met gele bloemhoofdjes.
De omwindselblaadjes zijn stomp en hebben vaak veel lange klierharen.
Op de bodem van het hoofdje zit om de putjes een rij tanden, waarvan er enkele een haar vormen.
De vrucht is een nootje met vruchtpluis.
Nederland : Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, in het oosten en midden van het land, in Noord-Brabant en in de rest van Limburg. Elders zeer zeldzaam of ontbrekend.
Vlaanderen : Plaatselijk vrij algemeen, maar zeer zeldzaam of ontbrekend in het kustgebied en in het westen van Vlaanderen. Het meest in de Kempen, de Leemstreek en de Maasvallei.