De boskalkoen (Alectura lathami) is een grootpoothoender die leeft in het regenwoud en in dicht struikgewas aan de kustgebieden van Oost-Australië.
De boskalkoen komt voor aan de gehele oostkust van Australië, van het milde zuid-oosten tot het tropische noord-oosten met heuse regenwouden.
In de dichte bossen aan de kust en op bergketens leven deze grote kalkoenen een grootdeels verscholen leven.
In het noord-oosten komt één ondersoort voor, de Alectura lathami purpureicollis.
Deze heeft een paarse keelzak waar de nominaatvorm een felgele heeft, en wat kleiner.
Engels : Australian Brushturkey, Scrub Turkey, Bush Turkey Duits : Buschhuhn Frans : Le Talégalle de Latham, Cathéture de Latham, Dindon des broussailles
Het dier wordt ongeveer 70 centimeter hoog en heeft krachtige poten waarmee insecten, vruchten en zaden van de bodem worden geharkt.
Boskalkoenen leven voornamelijk op de grond, maar kunnen wel kleine stukken vliegen.
Ze vliegen voornamelijk bij gevaar en als ze gaan slapen, dat doen ze in bomen.
Het zijn echte groepsdieren, ze trekken in flinke groepen door het woud.
Hun poten zijn aangepast aan het grondleven en hebben zeer sterke klauwen.
Hiermee woelen ze de bosbodem om op zoek naar voedsel.
Dat voedsel bestaat uit reptielen, amfibieën, insecten en larven, zaden en fruit.
Boskalkoenen kunnen rond de 20 jaar oud worden.
Alectura lathami
auteur : Vicki Nunn - vrije foto
Het broedproces is bijzonder te noemen, deze kalkoensoort broedt namelijk niet zelf de eieren uit maar maakt gebruik van de broei in een berg compost.
De berg bouwen de vogels zelf als groep.
Zo'n groep bestaat uit een dominante haan, wat "ondergeschikte" mannetjes, een aantal hennen en jonge dieren.
Een broedheuvel wordt het hele jaar keurig onderhouden en eigenlijk constant uitgebreid, er zijn heuvels gevonden van enkele meters in doorsnee.
De heuvel wordt warmer door rotting en moet door het mannetje op de temperatuur van 33°C worden gehouden door ventilatie of door meer materiaal toe te voegen.
Als de heuvel af is begint het mannetje met zware geluiden vrouwtjes te lokken die dan 18 tot 24 eieren leggen in speciale gaten in de nestheuvel.
De groep, en vooral de haan, houdt de temperatuur goed in de gaten door regelmatig de gaten open te maken en de kop diep in de heuvel te duwen, soms moet er wat materiaal af, soms wat er bij.
Na 7 weken komen de eieren uit en is het gedaan met de broedzorg, de jongen hebben géén eitand en moeten de schaal openbreken met hun poten.
Veel eieren vielen al ten prooi aan slangen, varanen en dingo's, deze lusten ook wel een jonge boskalkoen.
De jongen graven zichzelf uit, ze hebben al veren en wanneer deze opgedroogd zijn kunnen ze zelf al een stukje vliegen naar een veiligere hoogte.
Deze boskalkoen heeft nog wel een paar geheimen waar de wetenschappers zich mee bezichhouden, zoals het broedproces en het broedresultaat.
Bosintang is een traditionele Zuid-Koreaanse soep met als belangrijkste ingrediënt hondenvlees.
In de tijd van de drie koninkrijken waaide het gebruik om hondenvlees te consumeren over vanuit China en werden honden speciaal gefokt voor consumptie.
Ook tegenwoordig worden nog steeds honden speciaal gefokt voor consumptie al is gebleken dat ook andere rassen gebruikt worden voor consumptie.
Hondenvlees wordt vooral gegeten omdat het mannen viriel zou houden.
De naam bosintang betekent letterlijk 'stimulerende soep', het gerecht wordt echter ook geserveerd onder een aantal andere namen zoals yeongyangtang (letterlijk 'voedzame soep') en sacheoltang (soep voor alle seizoenen).
Soms wordt de soep spottend mongmongtang genoemd, mong mong kan hier het best vertaald worden als waf waf.
Engels : Boshintang, Gaejangguk Duits : Boshintang Frans : bosintang
In het tijdperk van de drie koninkrijken consumeerden de hoogste klassen aanzienlijk meer vlees dan de gewone man.
Voor de laagste klassen was het eten van vlees iets wat alleen bij speciale gebeurtenissen gebeurde.
Hondenvlees was een goedkope vervanger van rund-, varkens- en kippenvlees.
Tegenwoordig is bosintang zeker geen alledaags gerecht.
Hoewel de vleesconsumptie in de afgelopen decennia in Zuid-Korea gestegen is, is de consumptie van hondenvlees stabiel gebleven.
Door de negatieve publiciteit rondom het eten van hondenvlees hebben sommige restaurants besloten om het vlees in 'bosintang te vervangen door geitenvlees.
In Westerse landen staat men vaak afwijzend tegenover het nuttigen van hondenvlees.
Ook in Zuid-Korea, waar het houden van honden als gezelschapsdier steeds populairder wordt, neemt de weerstand tegen het nuttigen van hondenvlees gestaag toe.
Het idee dat elke Koreaan hondenvlees eet, is dan ook een misverstand.
Ook worden niet alle honden gebruikt voor consumptie, maar slechts honden van een bepaald ras, nureong genaamd.
Kritiek wordt met name geuit op de manier waarop de honden mishandeld worden, alvorens men overgaat tot de slacht.
Vroeger werden de dieren gewurgd en afgeranseld, dit zou goed zijn voor de smaak van het vlees en er tevens voor zorgen dat het de viriliteit nog meer versterkt.
Verschillende dierenorganisaties voeren acties tegen het nuttigen van hondenvlees.
De boshond (Speothos venaticus) is een Centraal- en Zuid-Amerikaanse hondachtige.
Het is een stevige hondachtige met korte poten, die in troepen op de bosbodem jagen.
Alhoewel ze een groot verspreidingsgebied hebben, worden ze zelden waargenomen, en over hun gedrag in het wild is weinig bekend.
Hun nauwste nog levende verwant is waarschijnlijk de manenwolf.
Er zijn drie ondersoorten:
Speothos venaticus panamensis (Panama)
Speothos venaticus venaticus (Ecuador en Colombia (ten westen van de Andes), Noord-Venezuela, Suriname, Guyana, Noord- & Centraal-Brazilië en aangrenzend Peru, Bolivia, Paraguay en Argentinië)
Speothos venaticus wingei (Zuidoost-Brazilië)
Boshonden komen voornamelijk voor in bossen nabij riviertjes en andere wateren.
Ook wagen ze zich op grasland, bijvoorbeeld pampa's en cerrado's.
Engels : bush dog Duits : Waldhund Frans : Le chien des buissons, chien-bois (créole guyanais)
De boshond heeft een donkerbruine vacht, die langzaam overgaat in de lichter gekleurde kop en nek.
De onderzijde is ook donker. Sommige dieren hebben een witte keelvlek.
Boshonden hebben een brede kop met een korte snuit en kleine, afgeronde oren.
De poten en de staart zijn kort.
Ze worden ongeveer 66 centimeter lang en 26 centimeter hoog. De staart wordt 13 centimeter lang.
Boshonden wegen 5 tot 7 kilogram.
De boshond is waarschijnlijk de meest sociale hondachtige van Zuid-Amerika, en de meest sociale soort van zijn grootte.
Boshonden worden regelmatig waargenomen in troepen van drie tot tien dieren.
In deze troepen jagen ze voornamelijk op paca's, maar ook op andere knaagdieren, als agoeti's en ratten, negenbandgordeldier, opossums, Braziliaans konijn, vogels, tejuhagedissen en slangen.
Ze kunnen echter ook dieren aan die groter zijn dan zijzelf, waaronder capibara's, nandoes en spiesherten.
Ze achtervolgen hun prooi tot in het water en kunnen goed zwemmen.
Ze jagen meestal overdag.
Boshonden zijn waarschijnlijk monogaam.
Mannetjes brengen voedsel naar zogende partners en de welpen.
De wijfjes krijgen gemiddeld zo'n 4 jongen per worp (varieert tussen de één en de zes).
Boshond
foto : AFP
Je zou denken van niet, maar toch bestaat er een hond met zwemvliezen : de boshond!
Deze wel erg speciale hond kan goed zwemmen en hij kan zelfs onderwater duiken.
Boshonden wonen graag in een holletje.
De boshond is niet zo'n beste graver, vaak gebruiken ze er gewoon één dat door een ander dier verlaten is, dikwijls een verlaten hol van een gordeldier.
De boshommel (Bombus sylvarum) is een hommel die vooral voorkomt in graslanden, ruderale gebieden en langs bloemrijke bosranden (dus niet zoals de naam suggereert in het bos).
De boshommel vliegt zeer snel en is daardoor en door de kleurtekening te onderscheiden van andere soorten.
Vroeger veel voorkomend in Zuidoost-Nederland en in België verspreid over het hele land, nu zeldzaam en vrijwel verdwenen.
Engels : Shrill carder-bee, Knapweed carder-bee Duits : Waldhummel Frans : Le Bourdon des forêts
Boshommel
auteur : Robin Williams
De boshommel heeft een lange kop en een bruin- tot grijsgeel borststuk met in het midden een zwarte band.
Op het voorste stuk van het achterlijf (tergiet 1 en 2) zitten rijen zwarte haren, het tussenstuk (tergiet 3) is zwart en het einde (tergieten 4,5 en 6) is roestrood behaard.
Dus zowel midden op het borststuk als midden op het achterlijf zit een zwarte band en de punt van het achterlijf is roestrood.
De tong is vrij lang. De tong van de koningin is 12 to 14 millimeter lang, van de werksters 10 tot 12 mm en van de darren 9 tot 11 mm.
Het nest zit vooral ondergronds, vaak in oude muizennesten, maar ook boven de grond.
Een volgroeide kolonie bestaat uit zo'n 80 tot 150 werksters.
De koningin is 16-18, de werkster 10-15 en het mannetje 12-14 mm lang.
De vleugels van de koningin hebben een spanwijdte van 2932 mm.
De spanwijdte van de werksters is 2127 mm en die van de darren 23-26 mm.
Bombus sylvarum
auteur : dr. Heiko Bellmann
De nestzoekende koninginnen zijn te zien vanaf maart, de werksters van eind juli tot half oktober en de jonge koninginnen en mannetjes in augustus.
De bijbehorende koekoekshommel is de rode koekoekshommel (Psithyrus rupestris syn. Bombus rupestris).
De boshommel bezoekt veel verschillende soorten planten.
Het boshavikskruid (Hieracium sabaudum) is een vaste plant, die behoort tot de composietenfamilie (Compositae oftewel Asteraceae).
Het is een plant van vochtige, matig voedselrijke grond, te vinden in houtwallen, lichte loofbossen, in de bermen in de schaduw en aan slootkanten.
Verspreiding : In West-, Midden- en Oost-Europa en bij de Zwarte Zee.
Scandinavië en het Middellandse-Zeegebied vallen voor het grootste deel buiten het verpreidingsgebied.
Ingeburgerd in o.a. Noord-Amerika.
Engels : New England hawkweed, Broad leaved hawkweed Duits : Savoyer Habichtskraut Frans : Epervière de Savoie
De plant wordt 30-120 cm hoog.
Voor de bloei heeft hij onderaan een wortelrozet, dat tijdens de bloei verdwijnt.
In het midden van de stengel zitten de getande bladeren zeer dicht bij elkaar. De voet van het blad is het breedst.
Boshavikskruid heeft een chromosomenaantal van 2n = 18 of 27.
Boshavikskruid bloeit van augustus tot oktober met gele bloemhoofdjes.
De omwindselblaadjes zijn stomp en hebben vaak veel lange klierharen.
Op de bodem van het hoofdje zit om de putjes een rij tanden, waarvan er enkele een haar vormen.
De vrucht is een nootje met vruchtpluis.
Nederland : Vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, in het oosten en midden van het land, in Noord-Brabant en in de rest van Limburg. Elders zeer zeldzaam of ontbrekend.
Vlaanderen : Plaatselijk vrij algemeen, maar zeer zeldzaam of ontbrekend in het kustgebied en in het westen van Vlaanderen. Het meest in de Kempen, de Leemstreek en de Maasvallei.
De bosgors (Emberiza rustica) is een als dwaalgast in West-europa voorkomend lid van de gorzenfamilie.
De soort broedt in de Euraziatische Taiga, van Finland oostwaarts tot in Siberië.
De soort overwintert in Zuidoost-Azië, Japan en het oosten van China.
De soort wordt tijdens de migratie regelmatig op de Aleoeten gezien en incidenteel langs de Noord-amerikaanse westkust tot in Californië.
De Bosgors meet van het puntje van de snavel tot het uiteinde van de staart 14,5 centimeter en weegt gedurende het broedseizoen tussen de 17 en 22 gram.
De soort is dus van een vergelijkbare grootte als de Rietgors.
Zij is van deze soort te onderscheiden door de roze pootjes en onderste snavelhelft die bij de Rietgors grijs zijn.
De roep is een karakteristiek herhalend zit, de zang een weemoedig delie-deloe-delie.
De Bosgors broedt in naaldwoud op of vlak boven de grond in de ondergroei, vaak in de buurt van water.
Het nest bestaat uit een kommetje van mos en gras, gevoerd met fijner materiaal zoals haar.
Het legsel bestaat uit 4 of 5 bleekblauwe of -groene donkerder gevlekte eitjes die 20 millimeter groot zijn.
De jongen worden in een dag of twaalf door het vrouwtje uitgebroed, waarna ze nog een week of twee door beide ouders worden verzorgd.
Bosglas is de benaming van glas dat in Noordwestelijk Europa werd gemaakt van ongeveer het jaar 1000 tot het begin van de 18de eeuw.
De voornaamste grondstoffen waren hout en zand.
De kleur van het glas was geelachtig en bruinachtig groen.
Al in de Romeinse tijd werd glas gemaakt, vooral in Venetië.
De stad monopoliseerde de handel en verbood zelfs om buiten Venetië glas te maken.
Ten Noorden van de Alpen werd toen gezocht naar een eigen product.
Vandaar dat glas in Noordwestelijk Europa in de periode verschillend van kleur en kwaliteit is.
De Romeinen waren zo kundig dat zij dun en ook kleurloos glas maakten, elders werd geëxperimenteerd met as van hout, zand, kwarts, kiezelzuur en andere chemicaliën.
Het glas was groenachtig gekleurd en had vaak luchtbellen.
kopies van bosglas
De kleur van het bosglas werd o.a. beïnvloed door het soort hout waarvan de as werd gebruikt.
In 1670 deed George Ravencroft loodoxide erbij om het glas mooi helder te maken.
In Engeland begon men eind 17de eeuw ook verschillende glazen voor verschillend gebruik te maken, de kelk, de steel en de voet kregen een eigen vorm.
In de 18de eeuw ontstonden de slingerglazen, waarvan het glas helder van kleur was en soms nog kleine luchtbubbels had.
Binnen in de steel werd een gekleurde slinger gemaakt, soms meerkleurig.
Die glazen werden in Engeland gemaakt maar in Nederland gegraveerd.
Pas tegen het einde van de Middeleeuwen wordt glas ook als vensterglas gebruikt.
Bosgierstgras (Milium effusum) is een overblijvende plant die behoort tot de grassenfamilie (Poaceae).
De plant komt van nature voor in Europa, Azië en het oosten van Noord-Amerika.
De dichte zoden-vormende plant wordt 0,5-1,8 m hoog, heeft blauwgroene stengels en vormt korte, kruipende wortelstokken.
Het vlakke, 10-30 cm x 5-15 mm grote, min of meer overhangende blad is bij het tot 7 mm lange tongetje behaard.
Het blad heeft ruwe randen.
Engels : American milletgrass, Wood Millet, Tall Millet-Grass Duits : Wald-Flattergras, Weiches Flattergras Frans : Le millet diffus, lillet étalé, millet sauvage, millet étalé
Bosgierstgras bloeit in mei en juni met 10-30 cm lange, zeer losse pluimen, waarvan de takken rechtafstaan, maar later gaan overhangen.
De aarspil is glad. De 3-4 mm lange aartjes bestaan uit één bloempje, zijn lichtgroen en hebben een tot 5 mm lang steeltje.
De kelkkafjes zijn iets langer dan de ongeveer 3 mm lange kroonkafjes en aan de einden iets ruw. De helmhokjes zijn 2,2 mm lang.
De vrucht is een graanvrucht.
De plant komt voor in loofbossen en onder heggen op vochtige, matig voedselrijke grond.
Op stikstofarme plaatsen wordt de plant geelgroen.
vrucht van het bosgierstgras
auteur : Dragia Savic
Nederland: Vrij algemeen in Zuid-Limburg. Plaatselijk vrij algemeen in Drenthe.
Zeldzaam in het rivierengebied, aan de binnenduinrand tussen Velzen en Voorne, in Twente, in de Achterhoek en in Noord-Brabant.
Elders zeer zeldzaam. Op de Waddeneilanden komt de plant alleen voor op Vlieland.
Niet in Zeeland en niet in het noordelijk zeekleigebied.
België: Vrij algemeen, maar zeldzaam tot zeer zeldzaam in het kustgebied, in Vlaanderen en in de Kempen.
Een cultivar van Bosgierstgras is Milium effusum 'Aureum'.
Deze heeft in het voorjaar heldergele bladeren, die later geelgroen worden.
De bosgeitantilopen (Nemorhaedini) is een tribus van gemsachtige hoefdieren uit de onderfamilie der bokken, die weer behoort tot de familie der holhoornigen.
De tribus bestaat uit twee geslachten en tien soorten: vier gorals en zes bosgemzen.
Gorals komen voor op rotsachtige hellingen in de hooggebergten van Azië.
Ze wegen 25-40 kg en worden 80-130 cm lang. Ze hebben korte, achterwaarts gerichte hoorns en hun vachtkleur varieert van licht grijs tot donker bruinrood, met vaak lichtere onderdelen en een donkere streep over de rug. Ze bezitten een wollige ondervacht, bedekt door grove, langere haren, die een uitstekende bescherming vormen tegen het koude klimaat.
De vrouwtjes bezitten vier functionele tepels in tegenstelling tot geiten en schapen die er slechts twee bezitten.
Chinese Goral
auteur : Robert Lawton (Naemorhedus griseus)
Bosgemzen komen net als hun kleinere verwanten, de gorals, ook voor op rotshellingen, zij het op lagere hoogten. In tegenstelling tot de gorals bezitten bosgemzen pre-orbitale klieren, die gebruikt worden om hun territorium te markeren. Beide geslachten bezitten een sik en achterwaarts gerichte kleine hoorns.
Fossiele bosgemsachtige dieren zijn bekend uit het late Plioceen (2 tot 7 miljoen jaar geleden). Deze vroege vormen worden vaak aanzien als de voorvaderen van de andere geslachten van de Caprinae.
De bosgeelster (Gagea lutea) is een overblijvende plant die behoort tot de leliefamilie (Liliaceae).
Het is een plant van vochtige, voedselrijke grond in loofbossen en in grasland.
De soort komt van nature voor in delen van West-, Midden- en Oost-Azië (met grote onderbrekingen in Siberië) en in bijna heel Europa. Westelijk tot in Engeland.
De plant wordt 10-30 cm hoog en vormt één ronde, toegespitste bol.
Het geelgroene, grondstandige blad is 5-10 mm breed.
Soms zit er een broedbolletje in de oksel van het blad, die kunnen uitgroeien tot een nieuwe plant.
De vrucht is een doosvrucht. Het zaad heeft een mierenbroodje en wordt daarom door mieren verspreid.
Gagea lutea
foto : Erik Molenaar
De bosgeelster is een overblijvende plant die bloeit van maart tot mei met gele, 1,5-2,5 cm grote bloemen.
De twee schutbladen van de bloeiwijze zijn lancetvormig.
De gele bloemen staan schermvormig met 2 tot 10 bij elkaar.
De kroonbladen zijn langwerpig met een stompe punt.
Na de bloei rollen ze terug en verkleuren dofgroen.
Nederland: Zeldzaam in Drenthe en zeer zeldzaam in Groningen, in Twente, in de Achterhoek, in het rivierengebied (o.a. in het Geuldal in Zuid-Limburg) en aan de Hollandse binnenduinrand.
België: Zeer zeldzaam. Het meest in oost-Vlaanderen.
Vrij zeldzaam in het Maasgebied en in Lotharingen (de zuidelijke Ardennen).
De bosgeelster wordt ook wel gerekend tot de stinzenplanten.
Een Bose-Einsteincondensaat is een laag-energetische aggregatietoestand, die slechts voorkomt bij temperaturen nabij het absolute nulpunt.
In deze toestand overlappen de de Broglie-golven (materiegolven) van de deeltjes zodanig dat ze niet meer van elkaar onderscheiden kunnen worden en er één grote materiegolf, ook wel superatoom genoemd, waarneembaar is.
Deze toestand wordt ook wel de vijfde aggregatietoestand genoemd, naast vast, vloeibaar, gas en plasma.
Een Bose-Einsteincondensaat van interagerende deeltjes is supervloeibaar, hetgeen door Nikolaj Bogoljoebov theoretisch werd voorspeld en door de experimentele observatie van gekwantiseerde wervelingen (vortices) werd bewezen.
Deze kwantumfaseovergang was het eerst voorspeld in 1924 door Albert Einstein gebaseerd op het werk van Satyendra Nath Bose.
Het verschijnsel werd voor het eerst waargenomen in 1995 door de groep van Eric Cornell en Carl Wieman van JILA.
In 2001 kregen zij daarvoor, samen met Wolfgang Ketterle van het MIT de Nobelprijs voor de Natuurkunde.
Engels : BoseEinstein condensate Duits : Bose-Einstein-Kondensat Frans : Un condensat de Bose-Einstein
In de klassieke mechanica beschouwt men de objecten waarvan men de plaats en snelheid wil weten als hele kleine bolletjes.
Bijvoorbeeld om te beschrijven hoe biljartballen over een biljarttafel bewegen.
Als men de bewegingen, of de plaats van hele kleine deeltjes zoals atomen of nog kleiner wil beschrijven, of in geval van extreem lage temperaturen, dan lukt dat niet goed met deze klassieke mechanica.
Men zou zich de atomen dan beter als een vage vlek kunnen voorstellen.
De vlek is eigenlijk een golf-pakketje, dat wil zeggen de plaats in de ruimte waarvan men verwacht het atoom/deeltje aan te treffen.
Deze benadering is afkomstig van de kwantummechanica. Als een groep atomen steeds kouder wordt gemaakt, dan nemen de afmetingen van hun golf-pakketje steeds toe.
Zolang de golf-pakketjes bij elkaar uit de buurt blijven, is het mogelijk de verschillende atomen waar te nemen.
Als de temperatuur maar laag genoeg wordt gemaakt, dan gaan de golf-pakketjes van de atomen overlappen met die van de buur-atomen.
Tijdens dit proces zijn de atomen aan het Bose-Einsteincondenseren, waarbij ze in een situatie met een zo laag mogelijke energie komen.
De golf-pakketjes overlappen op een gegeven moment dusdanig, dat ze overgaan in 1 golf-pakket.
De atomen bevinden zich dan in een kwantum identiteitscrisis: de verschillende atomen zijn dan namelijk niet meer van elkaar te onderscheiden.
Een ideaal gas is een idealisering van de werkelijkheid waarbij de interacties tussen de moleculen in het gas verwaarloosd worden, zodanig dat enkel nog de kinetische energie van de moleculen in rekening gebracht moet worden.
Om als goede benadering gebruikt te kunnen worden moeten de afstanden tussen de moleculen groot en de interacties (aantrekkende of afstotende krachten) zwak zijn.
(Hoewel ze niet in rekening gebracht worden, zijn deze interacties wel noodzakelijk om een thermodynamisch evenwicht te kunnen verkrijgen.)
Een dergelijk ideaal gas dat zich volgens de wetten van de klassieke fysica gedraagt wordt een klassiek ideaal gas genoemd.