Brandmerking was een strafmaatregel, een lijfstraf.
Het brandmerk is in Nederland in 1854 afgeschaft, werd geschrapt uit het strafrecht.
De brandmerking werd onder andere als politiemaatregel toegepast, teneinde recidivisten en de terugkerende verbannen personen gemakkelijker te kunnen herkennen.
Daar elke stad haar eigen speciale brandmerk bezat, kon de rechter het gerechtelijk boeksken (strafregister) van de delinquenten snel aflezen.
Engels : Human branding Duits : Brandzeichen, Brandmal, Zuchtbrand, Schenkelbrand Frans : Le marquage au fer, branding
Een oude tekening waarop rechtsonder mensen gebrandmerkt worden.
Het brandmerken geschiedde met een gloeiend ijzer (brandijzer), meestal op het gelaat, zoals de wangen of het voorhoofd, de beul smeerde vaak buskruit in de gebrande wond, om zodoende een duidelijke brandtekening te verkrijgen.
In de 14de eeuw werd deze straf voornamelijk voor bedrog en vervalsing uitgevoerd, later - voornamelijk in de 16de eeuw - ook voor diefstal, landloperij en prostitutie.
Brandmerk van de stad Deventer
Onder invloed van het Canoniek recht (vanaf medio 17de eeuw) werd het brandmerken in het gezicht bij wet verboden, evenals het afsnijden van de oren, het brandmerken bleef nog tot het begin van de 19de eeuw in gebruik, maar dan op schouder, bovenarm en rug.
Als brandmerk werd in de regel gekozen voor het stadswapen of de eerste letter van de stadsnaam, voor tot de galeien veroordeelden werd de letter "G" ingebrand, in sommige landen, en onder andere in de Amerikaanse staat Pennsylvania, werd de letter "A" gebruikt voor overspelige vrouwen (Adultery) - in Frankrijk werd tot halverwege de 18de eeuw het Franse symbool Fleur de lis ondersteboven op borst of schouder gebrand.
Een brandmerk is een middel om een zaak te identificeren door middel van een niet zonder kenbare sporen verwijderbaar merkteken.
Voor schepen geeft het aan, dat het schip geregistreerd is (geweest) in het Scheepsregister bij het Kadaster.
Volgens wettelijke voorschriften in Nederland dient het brandmerk binnen 3 maanden na registratie bij het Kadaster door het Kadaster zelf te worden aangebracht.
Het aanbrengen is namelijk een wettelijke taak van het Kadaster.
Het brandmerk, het meetbriefnummer en het SI-nummer op de "Crane Barge 2" van Van Esch Internationaal.
foto : Jan Meppelink
Bij schepen die in het Nederlands Kadaster zijn geregistreerd, bestaat het brandmerk uit een doorlopend nummer, rubriek, kantoor en jaar van teboekstelling:
een volgnummer van inschrijving
vanaf 1927 een letter als aanduiding van het soort schip
Z voor Zeevaart
B voor Binnenvaart
V voor Visserij
de plaats van registratie
het jaar van registratie
Voorbeeld: 19660 B ROTT 1988
Midden 1989 is dat gewijzigd en werd Rott afgekort tot R, GRON werd G enz.
Voorbeeld: 10459 Z A 2005
Midden 2006 is ook dat gewijzigd en wordt het kantoor van inschrijving niet meer vermeld, alleen een doorlopend nummer, rubriek en jaar van teboekstelling.
Voorbeeld: 34277 B 2011
In de toekomst zal dat één doorlopende nummerreeks worden ongeacht welk rubriek het is.
In België bestaat geen brandmerk op schepen, zoals Nederland dat kent. Op Belgische schepen wordt meestal het officieel scheepsnummer (ook wel genoemd Europanummer, Rijnvaartnummer of per 1 april 2007 geleidelijk het vervangende ENI-nummer) en/of het nummer van de meetbrief aangebracht.
Dat meetbriefnummer bestaat uit drie onderdelen:
BR voor Brussel
een nummer van 5 cijfers
B voor België.
Voorbeeld: BR 12345 B
Brandmerk Koos van Mossel KNRM
systeem van 1989 tot 2006
Brandmerk vanaf medio 2006
foto : Jan Meppelink
Er zijn verschillende manieren van brandmerken:
op houten schepen door middel van een gloeiend ijzer
op stalen schepen door middel van inbeitelen
op polyester schepen en betonnen woonbootcasco's met een kunststof plaatje
Brandmerken met de beitel
kunststof plaatje met brandmerk
Bij Nederlandse schepen is het brandmerk gekoppeld aan registratie in Scheepsregister van het Kadaster.
Het unieke brandmerk legt de registratie van het schip vast.
Daarmee is het schip internationaal geïdentificeerd en ligt ook de eigendom vast.
Bij schepen in het buitenland is het voor een Nederlands brandmerk noodzakelijk, dat het schip bij het Kadaster in Nederland staat geregistreerd en dat de bouw van het schip zover is voltooid, dat het Kadaster het brandmerk kan aanbrengen.
Tevens is het mogelijk door het kadaster microdots te laten aanbrengen.
Deze zeer kleine chips, voorzien van een uniek identificatienummer worden met duizenden tegelijk aangebracht op de vaste onderdelen van uw schip.
De Brandlbracke is een hondenras dat afkomstig is uit Oostenrijk.
Het is een jachthond die zowel in de bergen als op de vlakte bruikbaar is.
De Oostenrijkse Gladharige Brak stamt af van de oude Keltische braktypen, gecombineerd met soortgelijke rassen uit Centraal-Europa, bijvoorbeeld de Belgische Sint Hubertushond en de Juralaufhund uit Zwitserland.
Engels : Austrian Black and Tan Hound Duits : Brandlbracke, Vieräugl, Wildbodenhund Frans : Brandlbracke
Het ras werd reeds in 1884 erkend.
Het is in de eerste plaats een jachthond, een blaffende drijfhond zowel als een stille spoorvolger, en hij is zeer populair bij de Oostenrijkse jagers.
Hij is levendig, heeft een groot uithoudingsvermogen, is spoorzeker en heeft een fijne reukzin.
Buiten zijn vaderland komt hij nauwelijks voor.
De Oostenrijkse Gladharige Brak is een middelgrote, licht gebouwde en sierlijke hond met een welluidende blaf.
De Brandlbracke wordt vooral in bergachtig landschap gebruikt.
Deze kortharige Oostenrijkse Brak wordt in Duitsland en Oostenrijk gebruikt en is ook in Zwitserland bekend.
Hij is tevens een goede zweethond en heeft ten opzichte van de klassieke zweethonden het voordeel dat hij ook op zweet van reeën bruikbaar is.
Brandlbracke - puppy
Schofthoogte: 40-48 cm.
Kleur: zwarte, rode of roodgele grondkleur met witte aftekening, of driekleurig.
De Brandlbracke heeft een gevoelige neus, blaft luid en is een jachthond met passie.
Is een gewillige werker met een redelijk temperament.
De Brandlbracke heeft een consequente opvoeding nodig.
De Brandlbracke heeft nood aan voldoende beweging.
Hij is kind- en hondvriendelijk, maar toch is voorzichtigheid geboden.
Onder een brandklasse verstaat men een groep van gelijksoortige branden, geordend naar de aard van de brandende stoffen.
Dit is in het bijzonder van belang voor de bestrijding van een branden met een brandblusser.
De brandklasse wordt door middel van een pictogram en de desbetreffende letter op de brandblusser weergegeven.
Engels : Fire classes Duits : Brandklasse Frans : Classe de feux
Brandklasse A
Brandklasse A betekent, dat de blusser een blusstof heeft om branden in vaste stoffen te blussen. Vaste stoffen van organische oorsprong: zoals hout, papier, stro, kunststoffen, kolen.
De blusstof die gebruikt wordt kan water zijn of de blusstof is speciaal soort poeder. Een andere blusser is dan de zogeheten slanghaspel. Omdat brandslanghaspels in verband worden gebracht met mogelijke legionellabesmettingen, dienen de slanghaspelhoofdkranen verzegeld te zijn en op geregelde tijden doorgespoeld te worden.
Brandklasse B
Brandklasse B betekent, dat de blusser een blusstof heeft om vloeistofbranden te blussen, zoals olie, benzine, alcohol, sommige kunststoffen, vetstoffen en bitumen. Blusstoffen die gebruikt worden zijn: Poeder, CO2 en Schuim, zoals FFF (triple F) en AFFF (A triple F).
Brandklasse C
Brandklasse C betekent, dat de blusser een blusstof heeft om gasbranden te blussen, zoals propaan, butaan en aardgas. Blusstoffen die gebruikt worden zijn, CO2 en schuim (Schuim is een natblusser)
Soms worden brandklassen gecombineerd, bijvoorbeeld een ABC-blusser (dat ook gloedpoeder wordt genoemd). Poederblussers worden vaak met deze brandklassen aangeduid. Het gloedpoeder kan een smeulende vaste stof omsluiten, waardoor het smeulen van vaste stoffen wordt gesmoord.
Brandklasse D
Brandklasse D betekent, dat de blusser een blusstof heeft om metaalbranden te blussen. Metaalbranden zijn branden waarbij magnesium, zirkonium, lithium, kalium of natrium betrokken is, en die erg moeilijk, zo niet onmogelijk met andere brandblussers kunnen worden gedoofd.
De blusstof is een bepaald soort poeder, dat over het brandend metaal wordt gestrooid. Metaalbranden zijn bijzonder fel (zoals magnesiumbranden; bedenk dat magnesium wordt toegepast in vuurwerk en flitsblokjes). Op de blusser staat dan dat er sprake is van een D-(poeder)blusser of ABCD-poederblusser.
Brandklasse F
Brandklasse F betekent, dat de blusser een blusstof heeft om frituurbranden te blussen. Frituurbranden zijn moeilijk te blussen met de andere blusstoffen aangezien er vaak herontsteking kan plaatsvinden. Zodra de temperatuur van olie of vet oploopt tot boven de 320 graden Celsius vindt zelfontbranding plaats en begint het vet of de olie spontaan in brand te vliegen, dus zonder dat er een vlam wordt bijgehouden.
Omdat de temperatuur zo hoog is zal eventueel water uit een blusmiddel explosief verdampen waardoor alle brandstof (zeer heet vet) uit de pan of frituuroven wordt geslingerd. De oorzaak van dergelijke branden is vaak te herleiden naar slecht werkende temperatuurbeveiligingen (een kapotte thermostaat) of het gebruikmaken van oud of vervuild vet.
Een F-blusser is een nieuwe klasse met een bepaald soort schuim (wet chemical of chemisch blusschuim). Dit schuim gaat een binding aan met het frituurvet, dekt dit beter af en heeft een sterk koelende werking. Herontsteking is dan niet meer mogelijk. Kraampjes die frieten bakken kunnen het beste een F-blusser ophangen. Het is verstandig om een vetbrandblusser te nemen die uitgerust is met een metalen lans aan de slang. Hierdoor is van veilige afstand de brand te blussen in een frituurpan.
De moderne brandklasse F brandblussers bevatten een inhoud die zich vermengt met het vet en er een niet brandbare substantie van maken. Het materiaal gaat een emulsie aan met het vet. Een vetbrand valt over het algemeen onder de brandklasse F bij een inhoud die groter is dan 5 liter omdat met de reguliere blusmiddelen onvoldoende bluscapaciteit is te behalen om herontsteking te voorkomen.
Brandklasse E afgeschaft
Brandklasse E betekent, dat de blusser een blusstof heeft om elektriciteitsbranden te blussen. Echter heeft men in het verleden de brandklasse E afgeschaft. Men is van mening dat elektriciteit wel een oorzaak van brand kan zijn maar zelf niet brandt. Door kortsluiting gaat bijvoorbeeld een televisie branden. Deze televisie is gemaakt van een kunststof.
We hebben in dit geval een brandklasse B brand en geen E. B omdat elektronische apparatuur vaak gemaakt zijn van kunststoffen (vloeibare stoffen, vloeibaar wordende stoffen en smeltende stoffen).
Poederblusser in Denemarken klasse ABCE (3/8/2005)
In Nederland of België is brandklasse E afgeschaft, wat niet wil zeggen dat dit in alle landen zo is.
Op reis in het buitenland kan men deze klasse dus wel tegenkomen.
Brandhout is hout dat in warmte (dus thermische energie) wordt omgezet door verbranding.
Het is de oudste brandstof van de mensheid en wordt al sinds ongeveer 400.000 jaar gebruikt.
Tot de negentiende eeuw was het ook de voornaamste energiebron, toen brandhout het veld moest ruimen ten voordele van steenkool en later aardolie.
Door de toenemende prijs van deze klassieke energiebronnen kent brandhout de laatste jaren een hernieuwde populariteit.
Brandhout is een duurzame energiebron die ook kan worden aangewend voor de productie van groene stroom.
Van alle duurzame energiebronnen moet alleen biomassa (waaronder brandhout) en aardwarmte oordeelkundig beheerd worden om uitputting te voorkomen.
Te sterke ontbossing voor de ontginning van brandhout heeft in sommige delen van de wereld (onder andere de Sahel) geleid tot verwoestijning.
Niet alle houtsoorten zijn even geschikt als brandhout.
De waarde van brandhout wordt uitgedrukt in energetische waarde en brandduur.
Engels : Firewood Duits : Brennholz, Feuerholz Frans : Le bois énergie
Brandhout gestapeld in het bos
auteur : Gerhard Elsner CC 3.0
Soms wordt brandhout geoogst uit speciaal aangeplante bosjes hakhout, maar in erg bosrijke gebieden is het vaak een bijproduct van het natuurlijke bos.
Omgevallen hout dat nog niet is beginnen rotten heeft de voorkeur, omdat het al gedeeltelijk gedroogd is.
Dood hout dat nog rechtstaat is nog beter, omdat het al gedroogd is en weinig rot heeft.
Het rooien van dit soort bomen vermindert de snelheid en intensiteit van bosbranden.
Brandhout wordt doorgaans in de winter geoogst, omdat de bomen dan het minste sap bevatten, wat het drogen vergemakkelijkt.
Houtmijten in Estland tot wel 6 meter hoog
auteur : Robert Reisman (WooteleF) CC 3.0
Brandhout moet droog worden verbrand om een voldoende rendement te geven.
De hoeveelheid vocht mag maximaal tussen de 15 en 20% bedragen.
Het drogen gaat het snelst wanneer het hout is gekloofd.
Aangezien vers gekapt hout gemakkelijker kan worden gekloofd dan uitgedroogd hout, gebeurt het kloven best onmiddellijk na het vellen van de boom.
Tegenwoordig wordt brandhout voor commerciële doeleinden meestal met een mechanische kliefmachine gekloofd, maar het kan ook manueel met een kloofbijl.
Na het kloven moet het hout nog geruime tijd drogen.
Het hout droogt met een snelheid van ongeveer 5 cm per jaar.
De uiteindelijke droogtijd is mede afhankelijk van de houtsoort.
Zachte houtsoorten zoals wilg, populier en naaldhout hebben een droogtijd van ten minste 1 jaar, hardhout zoals beuk en es een droogtijd van ten minste 2 jaar.
Eikenhout kan men het beste 3 jaar laten drogen.
Brandhout voor de lokale markt in Afrika
auteur : Stephen Codrington CC 2.5
Brandhout droogt het best als het in stukken van 30-40 cm gezaagd en gekloofd wordt opgeslagen.
Het hout wordt best tegen regen beschut, dus bovenaan bedekt of overdekt en liefst zonder overhangende bomen of daken die regenwater op het hout kunnen druppelen.
Hout dat onbedekt in de open lucht wordt bewaard zal na ongeveer 20 maanden toch al tot 25% gedroogd zijn.
Het hout mag niet op een natte ondergrond gestapeld worden anders wordt vocht opgezogen.
Oude pallets eronder plaatsen is ideaal, zodat het hout ook van onderen belucht wordt.
Kies de meest winderige plek en laat hier en daar openingen in de houtstapel door eens een blok in een andere richting te leggen.
Dek het hout niet volledig af onder een zeil, het vocht kan dan niet ontsnappen en het hout zal verschimmelen.
Het klieven van hout
Tot de beste houtsoorten voor brandhout behoren haagbeuk, eik, beuk, es, berk en els.
De keuze van het meest geschikte brandhout is afhankelijk van de toepassing.
Voor open haarden genieten harde loofhoutsoorten de voorkeur omdat ze weinig spatten en een mooi vlammenspel geven.
In gesloten houtkachels en speksteenkachels kan ook naaldhout worden verstookt.
Dit heeft ook een hoge energetische waarde, maar is voor open haarden minder geschikt omdat het erg vonkt.
Het geeft zijn warmte snel af en is daarom wel prima voor gebruik in houtfornuizen.
De brandhoren (Haustellum brandaris, oorspronkelijk beschreven als Murex brandaris), synoniem Bolinus brandaris, is een in zee levende slakkensoort uit de familie Muricidae.
Vrij algemeen in de hele Middellandse Zee, kusten van Portugal en West Afrika.
De soort leeft onder de laagwaterlijn. De dieren zijn carnivoor.
Engels : purple dye murex, spiny dye-murex, Bolinus brandaris Duits : Herkuleskeule, Bolinus brandaris Frans : Un Murex à pourpre, Bolinus brandaris
De schelp is dikwandig en heeft bolle windingen.
De laatste winding neemt het grootste deel van de schelphoogte in beslag.
De totale hoogte wordt ongeveer 90 mm.
De sculptuur bestaat uit vele horizontale ribben en een aantal kielen waarvan de bovenste de meest geprononceerde is.
De horizontale ribben worden gekruist door varices.
Op de kruispunten van ribben en varices staan grote knobbels die ook tot vrij lange stekels kunnen uitgroeien.
De mondopening loopt aan de onderzijde uit in een lang sifokanaal.
De kleur van de schelp is licht geelbruin tot crême.
De Brandhoren heeft een hoornachtig operculum.
In de Oudheid werden de schelpen opengebroken om uit een kliertje purper te winnen.
Met deze verfstof kregen de kleren van de Feniciërs en later de Romeinen een bijzondere roodpaarse kleur.
Voor het verkrijgen van slechts één pond kleurmassa (waarin slechts vier gram zuivere kleurstof zit), moesten wel 30.000 slakjes opgedoken worden!
Het laat zich begrijpen dat purper hierdoor de kleur van de macht (koning, keizer) geworden is.
Het is een sterke vogelsoort die weinig of geen last ondervindt van vriesweer.
Ze zijn een circa 60 cm grote gans.
Met geelachtige witte kop, waarvan de achterzijde zwart is, met een zwarte nek en bovenborst.
Als deze gans tijdens de winter aan de Nederlandse kust opduikt, worden ze al vlug verraden door het wit van hun wangen dat fel afsteekt op het zwart van de kop en hals.
De Brandgans is een veel gehouden sierwatervogel.
Zij wordt beschermd door de Flora- en faunawet en mag dus enkel worden gehouden indien ze is gekweekt.
In gevangenschap moeten ze kunnen beschikken over zwemwater en een grasveld daar ze in hoofdzaak veel gras eten.
Het menu in gevangenschap bestaat verder voornamelijk uit speciaal watervogelvoer.
Brandganzen in een weide
auteur : Tage Olsin - Olsin.se CC 2.0
In de zomer broeden de vogels rond de poolcirkel, waar ze door de extreem lange daglengte bijna 24 uur per dag zicht hebben en zo in staat zijn hun eieren en kuikens te beschermen.
Belangrijke predatoren, zoals poolvossen, hebben zo aanzienlijk minder kans om de brandganzen te bedreigen.
Het wintergebied bevindt zich vooral aan de kusten van Ierland, de westkust van Schotland en de Noordzeekust van Duitsland en Nederland.
Tijdens zeer strenge winters dalen ze af tot België en Frankrijk.
Over het algemeen volgen deze dieren de zogenaamde vorstlijn en trekken ze met dit vorstgebied mee.
Hiermee weten ze een aantal van hun natuurlijke vijanden te ontlopen.
De laatste jaren blijven grote groepen brandganzen in Nederland en zijn dus het hele jaar door op Nederlandse graslanden te vinden.
Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit gras, maar ook nuttigen ze diverse mossoorten en ander groen.
Ook eten ze naast gras en zeegras ook veel zaden en dit is zeer ongewoon bij ganzen.
Het zoeken naar voedsel vindt doorgaans plaats bij daglicht en ze begeven zich bij de dageraad en tegen het vallen van de avond naar veilige gelegen rustplaatsen, bij vollemaanlicht kunnen ze het voedselzoeken de hele nacht voortzetten.
Tijdens de poolzomer, wanneer het helemaal niet meer donker wordt, eten ze ook de hele dag door, om zich vet te mesten voor de trek naar het zuiden in de winter.
De brandgans eet voornamelijk eiwitrijke jonge scheuten gras, die tamelijk kort worden afgegraasd.
Het eiwit wordt verteerd, en het groene gras zelf wordt via de ontlasting weer uitgescheiden.
De naam Brandewijn is ontstaan in de periode dat wijn als basis diende voor alcoholbereiding.
Reeds in de 11e-12e eeuw werd in grote delen van Europa wijn verstookt tot Brandewijn.
Brandewijn gestookt uit de toenmalig minderwaardige witte wijnen lag aande basis van het ontstaan van het latere "Cognac".
Dit distillatieproces is de aanleiding geweest tot het stoken van Moutwijn.
Brandewijn is een waterhelder destillaat van moutwijn bereid uit graan dat tot ontkiemen is gebracht en vervolgens tot gisting, waarna de daardoor ontstane licht alcoholische vloeistof wordt gedistilleerd tot zuivere alcohol.
Als basis voor Brandewijn wordt deze zuivere alcohol gebruikt.
Tegenwoordig wordt ook alcohol gebruikt die gedistilleerd is uit suikermelasse (restpulp na productie van suiker uit suikerbieten of suikerriet).
Deze alcohol wordt daarna een tweede maal gedistilleerd.
Meestal wordt de drank tijdens deze fase over kruiden en/of vruchten getrokken voor de smaakzetting ervan.
De drank wordt dan op drinksterkte gebracht door aanlenging met gedistilleerd water.
De pittige en kruidige smaak en karakteristieke geur wordt veroorzaakt door meegestookte perzikpitten.
Normaal alcoholgehalte is 35-40 Vol%.
De drank wordt normaal niet opgeslagen op eiken vaten om te rijpen.
Brandewijn kan een suikergehalte hebben van maximaal 20 gram per liter.
De drank is kleurloos.
Brandewijn was vroeger in Nederland een goedkope en populaire drank, vooral op het platte land.
De drank werd meestal puur en koel gedronken met een klontje suiker.
In de Scandinavische landen wordt deze gedistilleerde drank Brännvin of Brennvin genoemd.
In Duitsland is dit de alombekende "Schnapps".
Zo is bv. ook Vodka (of Wodka) eigenlijk een uit Rusland afkomstige brandewijn, gestookt op basis van aardappel- of graanwijn.
Men zou zelfs jenever tot de brandewijnen kunnen rekenen!
Tenslotte is ook deze geproduceerd vanuit een moutwijn.
Alleen de smaakzetting is anders.
Brandewijn wordt gekruid en ongekruid aangemaakt.
Vodka en Korenwijn zijn pricipieel dus "ongekruide brandewijnen".
In Italië wordt een bepaalde soort brandewijn "Grappa" genoemd.
Het is daar de algemene benaming voor het resultaat van de distillatie van druiven, of delen daarvan of de resten, zoals : de schillen, en de lege tros, het is wat overblijft na het persen van de druiven door de wijnproducent.
De distillatie creëert een wijnlikeur met ongeveer 40% alcohol.
Ieder type druiven geeft zijn eigen smaak.
De kwaliteit van het uitgangsmateriaal, de stookwijze en de stoker bepalen de kwaliteit van de grappa.
Er zijn grappa's van gemengde druiven en grappa's van slechts één soort druif, die dan "monovitigne" worden genoemd, deze heben een cru-status.
In Frankrijk heten monovitigne's "marc" , in Duitsland "trester", in Spanje "aguardiente", en in Portugal "aguardiente de bagaceira".
Het zijn dus allemaal brandewijnen die gemaakt werden door de resten na het persen, zoals stelen, pitten en schillen, te distilleren.
Brandewijn speelt een belangrijke rol bij het maken van Advocaat en vele dranken of likeuren op basis van vruchten.
Boerenjongens is een typisch voorbeeld van Brandewijn met rozijnen.
Historisch gezien is brandewijn een van de oudste produkten maar bezit geen Europese definitie.
De commerciële betekenis ervan (inclusief vruchtenbrandewijn) is de laatste tijd belangrijk minder geworden.
Inmaakbrandewijn :
Met behulp van Brandewijn werd vroeger op grote schaal vruchten ingemaakt. Dat vereiste veel handigheid met suiker en water.
De lepe distillateurs speelden hierop in en bracht de Inmaakbrandewijn op de markt.
De basis voor de "Inmaakbrandewijn" is Brandewijn waaraan per liter minstens 100 gram suiker en ook wel natuurlijke smaakstoffen, zoals Vanille, zijn toegevoegd.
Inmaakbrandewijn moet minstens 28% alcohol bevatten.
De inmaakbrandewijn is kleurloos of lichtgeel en heeft veelal een vanillesmaak.
Steeds meer wordt deze drank naast het gebruik voor inmaak, direkt voor consumptie gebruikt.
Men dient hem dan koel te serveren.
Opmerking :
Er moet aandacht aan worden geschonken dat bij gebruik van inmaakbrandewijn voor inmaak van vruchten het alcoholpercentage nog verder zal dalen doordat sap en misschien ook water wordt toegevoegd.
Als daardoor de alcoholsterkte daalt tot minder dan 15%, zal de inmaak snel verloren gaan door gisting en bederf.
Alcohol Blancs - vruchten Brandewijnen :
"Alcohol Blancs" is de Franse benaming voor de klare brandewijnen die gemaakt werden met fruit als basisgrondstof (dus geen melasse).
Deze drank wordt bij ons als vruchten-brandewijn op de markt gebracht.
Dit dranktype wordt vervaardigd door distillatie van de bessen of fruit (echter geen druiven) in een alambiek-ketel.
Indien men een drank aanmaakt met druiven als grondstof wordt dit "Brandy" ( bv. Cognac) genoemd.
Op de keper beschouwd is calvados in principe ook een "alcohol blancs"...!
De drank moet veel van het aroma ,smaak en het karakter van de oorsponkelijke vruchten behouden.
De gebruikte productnaam duidt meestal op het type van de gebruikte vrucht bv:
Een brander is een schip dat gevuld wordt met teer en explosieven, dan met opzet aangestoken wordt, en dan in de richting van een vijandige vloot gestuurd wordt om vijandelijke schepen te vernietigen, of om de vijand paniek aan te jagen waardoor ze hun formatie opgeven.
Branders waren meestal oude of goedkoop gebouwde schepen.
Engels : Fire ship Duits : Brander Frans : Le brûlot (navire)
Brandende Engelse vloot bij Chatham (20 juni 1667)
olieverf op hout van Peter van de Velde - vrije afbeelding
Zeilschepen waren erg kwetsbaar voor vuur.
Balken werden bijeengehouden met teer, touwen waren ingesmeerd met vet, en de ruimen lagen vol buskruit.
Er was dus weinig aan boord dat niet zou branden, waardoor branders een enorme bedreiging waren voor zeilschepen.
Slag van Solebay (28 mei 1672)
olieverf op doek van Willem van de Velde de jonge - vrije afbeelding
Wanneer de wind in de juiste richting zat kon een brander losgelaten worden zodat het in de richting van zijn doel zou drijven.
Tijdens de meeste gevechten moest echter een brander bestuurd worden door enkele achtergebleven bemanningsleden.
De bemanning moest op het laatste moment het schip verlaten na de lonten van de kruitvaten te hebben aangestoken.
Branders waren het gevaarlijkst voor schepen die vastlagen.
In open zee kon een goed uitgerust schip de brander ontwijken en uitschakelen met de kanonnen.
Ook werden vaak sloepen gebruikt om branders weer weg te slepen.
aanval van Franse branders op de Engelse vloot nabij Quebec (28 juni 1759)
Kopie van een schilderij van Dominic Serres (1767) - vrije foto
Noemenswaardige aanvallen met branders zijn:
Francis Drakes aanval op de Spaanse Armada toen die bij Grevelingen voor anker lag in 1588. De branders beschadigden de schepen niet, maar braken wel de formatie van de Spaanse vloot.
Maarten Tromps aanval op de Spaanse vloot die voor anker lag voor de Kentse kust tijdens de Slag bij Duins in 1639. De Spaanse vloot werd bijna volledig vernietigd, ook doordat vele schepen in paniek op de kust liepen.
Michiel de Ruyters aanval op de Engelse vloot tijdens de Slag bij Solebay in 1672: de Royal James werd door een brander vernietigd.
Vele Griekse aanvallen op Turkse schepen tijdens de Griekse Onafhankelijkheidsoorlog, van 1821 tot 1832.
branders die raketten kunnen afvuren
pentekening van kolonel Congreve (Engels uitvinder van de Congreve raket)1814 - vrije foto
Het gebruik van branders stopte toen houten oorlogsschepen vervangen werden door metalen.
Het concept werd tijdens de Tweede Wereldoorlog wel nog eens gebruikt toen de oude torpedobootjager Campbeltown volgestopt werd met explosieven en in een droogdok bij Saint-Nazaire in Frankrijk geramd werd.
Het brandend vuurtje (Dondice banyulensis, soms geplaatst in het geslacht Godiva) is een zeenaaktslak uit de familie van de Glaucidae.
De soort komt met name voor in de Middellandse Zee, maar wordt ook aangetroffen in het aangrenzende deel van de Atlantische Oceaan.
Brandend vuurtje
auteur : Fernando Herranz Martín CC 2.5
De soort is te herkennen aan de lichtoranje papillen, die het uiterlijk geven van een vuurtje.
De slak heeft lange mondtentakels.
Op de rug lopen witte lengtestrepen.
De slak leeft op zo'n 10 tot 30 meter diepte op rotsbodems en wordt tot 7 centimeter lang.
De soort eet hydroïdpoliepen en mosdiertjes.
Brandende liefde (Silene chalcedonica synoniem Lychnis chalcedonica) is een meerjarige plant met intens rode bloemen, vandaar de Nederlandse naam.
Brandende liefde komt van nature voor in Rusland.
Engels : Burning Love, Dusky Salmon, Flower of Bristol, Jerusalem Cross, Maltese Cross, Nonesuch Duits : Brennende Liebe, Scharlachlichtnelke, wegen der auffälligen Blütenform, Malteserkreuz, Jerusalemer Kreuz Frans : Lychnis croix de Malte, Croix de Jérusalem
Het is een goede snijbloem en een populaire borderplant.
De plant is eenvoudig uit zaad op te kweken.
Brandende liefde behoort tot het geslacht Silene en is verwant aan onder meer Silene coronaria (prikneus).
De onvertakte plant wordt ongeveer 35cm hoog, de bloemen 70-100 cm hoog en bloeit van juni tot augustus.
De 1-3 cm grote bloemen zitten in een enkelvoudig scherm.
Een scherm bestaat uit 10-50 bloemen.
De bloem heeft vijf diep ingesneden kroonbladen, waardoor de bloem op het Maltezer kruis lijkt.
Hieraan heeft de plant een van zijn engelse namen, Maltese Cross, te danken.
Het lancetvormige, middengroene blad is 2-12 cm lang en 1-5 cm breed.
De vrucht is een doosvrucht.
De plant is bladverliezend en goed winterhard.
Men plaatst de Brandende liefde best in de zon of halfschaduw, houdt van een vochtige bodem.
Gedurende een korte tijd aan het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw legde Brandenburg-Pruisen zich toe op het stichten van koloniën (handelsposten), vooral op de Goudkust door de Brandenburgse Afrikaanse Compagnie (Brandenburgisch-Afrikanische Compagnie).
fort Groß Friedrichsburg
In het jaar 1682 startte op last van keurvorst Frederik Willem een expeditie, om de eerste Brandenburgse kolonie in Afrika te stichten.
Een jaar later zou aan Goudkust (in het huidige Ghana) de Brandenburgse rode adelaar gehesen worden.
Met de plaatselijke bevolking werd een verdrag gesloten en kort daarop werd met de bouw begonnen van het fort Groß Friedrichsburg.
In de nieuw gestichte kolonie werd vooral gehandeld in slaven, gom, ivoor, goud en zout.
Voor de handel in slaven pachtte keurvorst Frederik Willem ook het Caribische eiland Sint Thomas van Denemarken.
keurvorst Frederik Willem
Brandenburg-Pruisen bezat de volgende koloniën:
1683 - 1718 Groot-Frederiksburg (Ghana)
1685 - 1721 Arguin (Mauritanië)
1685 - 1720 Sint Thomas (Maagdeneilanden),
1700 - 1700 Whydah (Togo) (Klein steunpunt voor de Brandenburgse zeevloot, waar ook Britten en Nederlanders steunpunten hadden)
Gepacht van Deens-West-Indië:
1689 - 1693 Krabbeneiland (Caraïben), verkregen tijdens een rooftocht in Deens-West-Indië)
1696 - 1696 Tertholen (Caraïben)
De kleinzoon van keurvorst Frederik Willem, koning Frederik Willem I van Pruisen hechtte geen belang aan de koloniën en verkocht Groot-Frederiksburg in 1717 aan de Nederlanders.
Andere koloniën werden ook verkocht of veroverd door andere Europese koloniale machten.
De Brandenburger Tor is een stadspoort op de Luisenplatz in Potsdam.
De poort werd in 1770 door Carl von Gontard en Georg Christian Unger in opdracht van koning Frederik II gebouwd.
Hierdoor is deze poort achttien jaar ouder dan de beroemde Brandenburger Tor in Berlijn.
De poort staat aan de westzijde van de Brandenburger Straße die in een rechte lijn tot aan de St. Peter en Paul-kerk loopt.
Om de naburige stad Brandenburg an der Havel te kunnen bereiken moest men in die tijd de Brandenburger Tor passeren, vandaar de naam.
Engels : Brandenburg Gate Duits : Brandenburger Tor Frans : La porte de Brandebourg
Brandenburgse Poort - Potsdam - Westelijke zijde anno 2005
auteur : Bruhaha CC 3.0
In 1733 stond op dezelfde plaats een andere, eenvoudigere poort die op een stadspoort leek.
Samen met de stadsmuur en andere poorten moest deze poort de desertie onder militairen en de smokkel van goederen tegengaan.
Tegen het einde van de Zevenjarige Oorlog liet Frederik de Grote ter ere van de overwinning de oude poort afbreken en een nieuwe bouwen met het uiterlijk van een triomfboog.
Als voorbeeld diende de Boog van Constantijn in Rome.
De Romeinse invloed is onder andere te herkennen aan de dubbele Korinthische zuilen en de stevige constructie.
Brandenburgse Poort - Potsdam - Oostelijke zijde anno 2005
auteur : Bruhaha CC 3.0
Karakteristiek voor de Brandenburger Tor zijn de twee volledig verschillende zijden.
De stadszijde werd door Carl von Gontard ontworpen en zijn leerling, Georg Christian Unger, ontwierp de andere zijde.
Gontard voerde de stadszijde uit in stucwerk met Korinthische penanten en trofeeën.
Unger volgde bij de andere zijde het ontwerp van de Boog van Constantijn met de dubbele Korinthische zuilen.
De beide zijdoorgangen voor voetgangers werden pas in 1843 onder koning Frederik Willem IV toegevoegd om het toegenomen verkeer te ontlasten.
De Brandenburger Tor (Russisch: Бранденбургские ворота, Brandenburgskie vorota; Nederlands: Brandenburgse Poort) in Kaliningrad, het voormalige Koningsbergen, is een van de voormalige zes stadspoorten die in de 19de eeuw gebouwd werden.
De poort is in neogotische stijl gebouwd.
Engels : Brandenburg Gate Duits : Brandenburger Tor Frans : La porte de Brandebourg
Brandenburgse Poort - Kaliningrad - anno 2004
auteur : Jan Peula(Sapfan) CC 2.5
De Brandenburger Tor werd gebouwd in het zuid-westelijke deel van Kaliningrad in 1657, aan de versterking van de stadsmuren op de kruising met de weg die leidt tot de kasteel van Brandenburg (nu het dorp Ushakovo).
Wegens gebrek aan financiële middelen werd er slechts een houten poort opgericht.
Enkele honderden jaren later werd de poort afgebroken en vervangen door een bakstenen structuur in opdracht van koning Frederik II van Pruisen.
Tijdens de restauratie in 1843 werd de poort significant veranderd en gedecoreerd met scherpe decoratieve frontons, kruisvormige zandsteen kleur, gestileerde bladeren op de toppen, wapenschilden en medaillons.
Beelden van veldmaarschalk Hermann von Boyen (1771-1848), een oorlogsminister en hervormer van het Pruisische leger, en van luitenant-generaal Ernst von Aster (1778-1855), chef van de genie, en een van de initiatiefnemers van de tweede versterking van de muren, werden ook toegevoegd.
De Brandenburger Tor is de enige poort van de nog bestaande poorten van Kaliningrad dat haar oorspronkelijke transportfunctie nog uitvoert.
De structuur is gerestaureerd en wordt beschermd door de staat als een architectonisch monument.
Brandenburgse Poort - Kaliningrad
Hoewel gebouwd in het midden van de negentiende eeuw, waren de poorten van Kaliningrad in neogotische stijl.
Op de Brandenburger Tor worden de gotische motieven bijzonder levendig uitgedrukt.
De frontons in de vorm van pijlen geven deze poort, die in feite vrij laag is, een gevoel van hoogte.
De poort is rijkelijk versierd met decoratieve elementen, zoals de hoge reliëfsteen en gestileerde bloemen.