De brandstapel heeft een lange historie als methode tot het voltrekken van de doodstraf voor misdaden als hoogverraad, ketterij en hekserij.
Vooral tijdens de Inquisitie zijn veel mensen tot de brandstapel veroordeeld.
Tegenwoordig doet deze straf wreed aan, maar in de Middeleeuwen geloofde men dat de veroordeelde zijn ziel van het vagevuur zou kunnen redden door de reinigende werking van de vlammen.
Terechtstellingen op deze wijze vonden plaats in het openbaar, deels als (leed)vermaak maar vooral als waarschuwing voor de toeschouwers dat zij niet dezelfde misdrijven zouden begaan.
Engels : Death by burning, burning alive, burning to death Duits : Scheiterhaufen Frans : Le bûcher
William Tyndale op de brandstapel in Vilvoorde. Uit: Foxe's Book of Martyrs.
De veroordeelde werd vastgebonden aan een rechtop staande paal met daar omheen een (meestal) nauwkeurig aangelegde verzameling brandhout.
Afhankelijk van de omstandigheden (en kennissenkring) van de veroordeelde werd soms aan naaste verwanten toegestaan om makkelijk brandbare stukken hout en papier tussen de kleding van het slachtoffer te stoppen om het proces zoveel mogelijk te bespoedigen.
In sommige gevallen werd als een soort van genade nat hout gebruikt of werd het hout zodanig neergelegd dat het vuur een grote rookontwikkeling tot gevolg zou hebben.
De veroordeelde stierf dan met enig geluk door verstikking voordat de vlammen vat op hem/haar zouden krijgen.
Een slachtoffer van de inquisitie aan de brandstapel
De voornaamste reden van de Spaanse Inquisitie voor deze wijze van terechtstelling was om geen (zichtbaar) bloed te hoeven vergieten.
De Rooms-katholieke Kerk deed alles om zich te houden aan het dogma Ecclesia non novit sanguinem (de kerk is onbesmeurd door bloed).
De schattingen van het aantal mensen dat door de Spaanse Inquisitie ter dood veroordeeld is tijdens haar bestaan (van 1478 tot 1834) lopen uiteen.
Wel is uit het bestuderen van archieven gebleken dat ongeveer 2% van de door de inquisitie gevoerde processen de doodstraf als resultaat had.
De executie werd uitgevoerd door de burgerlijke overheid.
Als de verdachte berouw toonde werd hij door wurging om het leven gebracht waarna zijn lijk op de brandstapel verbrand werd.
Had de verdachte geen berouw, dan werd hij levend verbrand.
Lijkverbrandingen langs de oevers van de heilige rivier, de Bagmati, India
auteur : wesselrene01 op National Geographic
Brandstapels zijn ook gebruikt tijdens verschillende pogingen om kunst en gedachtegoed te vernietigen.
Berucht zijn onder andere de beeldenstorm en de boekverbrandingen tijdens de Kristallnacht in 1938.
Met Pasen worden in een groot deel van Europa grote brandstapels, zogenaamde "paasvuren", aangestoken.
Ook in Nederland komt dit gebruik voor, vooral in Twente, de Achterhoek en sommige plaatsen in Drenthe en Groningen.
Het meest westelijke paasvuur wordt ontstoken in Driebergen (provincie Utrecht).
In sommige landen, zoals India en Thailand, werden en worden brandstapels gebruikt om een dode te cremeren.
De brandspuit is een apparaat dat een waterstraal produceert met als doel een brand te blussen.
Met een brandspuit kan water hoger en dieper in een brandhaard worden gebracht dan wanneer men water rechtstreeks vanuit een emmer gooit.
17e eeuwse brandspuit in het Nationaal Brandweermuseum.
auteur : Quistnix CC 3.0
De allereerste brandspuiten werkten ongeveer als een injectiespuit: het waren holle cilinders met een zuiger erin die met de hand kon worden bediend.
Ze konden maar een kleine hoeveelheid water bevatten en moesten telkens vanuit een emmer worden gevuld.
Het eerste Nederlandse octrooi op de brandspuit werd in 1664 verleend aan de Amsterdammers Pieck, Pomp en Van der Veere.
Deze brandspuit is te vergelijken met een tobbe waarin een handpomp met een spuitmond eraan is bevestigd.
De spuitmond staat onder een hoek van ongeveer 45 graden opgesteld om het water zo ver mogelijk te spuiten.
Deze brandspuit leverde weliswaar een constante stroom water, maar had als nadelen dat hij met emmers gevuld moest worden en dat hij zo dicht bij de brandhaard moest worden gebracht dat zowel de bemanning als de brandspuit zelf gevaar liepen te worden geraakt door brandende brokstukken en puin.
Brandspuit (l) en zuigpomp (r) van Jan van der Heyden
auteur : Quistnix CC 3.0
Jan van der Heyden en zijn broer Nicolaas hebben de brandspuit in 1672 verbeterd door er een 'zuigpomp' en lederen brandslangen aan toe te voegen.
Het benodigde water kon nu direct uit de gracht opgezogen worden (als filter tegen het vuil diende een gevlochten mandje), terwijl de brandslangen de spuitgasten in staat stelden het vuur veel gerichter te bestrijden.
De slangen bestonden uit aan elkaar genaaide stukken leer; de zuigbuis was verstevigd om dichtslaan ten gevolge van de voor het oppompen benodigde onderdruk tegen te gaan.
Al kort na de invoering deze verbeteringen werden de zuigpomp en de brandspuit gecombineerd tot een enkel apparaat.
De dubbele pompwerking had een "dood" moment tot gevolg, halverwege de slag.
Om dit op te vangen werd al snel een extra drukvat aangebracht.
Met de daarin opgebouwde druk werd de waterstraal gevoed tijdens het dode moment van de pomp, waardoor de spuit een constante waterstraal produceerde.
Op deze vinding verkregen de gebroeders van der Heyden in 1677 patent.
Door paarden getrokken stoombrandspuit, gemeente Zeist
auteur : Quistnix CC 3.0
De spuit, die aanvankelijk naar de brand werd gedragen, werd al snel voorzien van wielen.
Volgens Jan van der Heyden moesten deze geheel van hout zijn, omdat ijzeren banden op de straatstenen zouden vonken waardoor de brandspuit zelf een brand zou kunnen veroorzaken.
Rond 1780 werden de lederen slangen vervangen door slangen uit waterdicht gemaakte hennepvezels.
Deze slangen moesten, net als de leren slangen, na gebruik te drogen worden gehangen.
Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw werden brandspuiten niet meer op handkracht, maar door middel van een stoommachine en later een verbrandingsmotor aangedreven.
De brandspuit zelf werd aanvankelijk nog door paarden getrokken, maar tegen het einde van de negentiende eeuw ontstond uit de brandspuit geleidelijk de brandweerauto zoals wij die nu kennen.
Brandspiritus, meestal spiritus genoemd, is een mengsel van alcohol, water en diverse toevoegingen.
Het wordt gebruikt als schoonmaakmiddel en als brandstof.
Brandspiritus bestaat grotendeels uit ethanol.
Er is een giftige stof aan toegevoegd (meestal methanol), om de alcohol te denatureren (ongeschikt te maken voor consumptie).
Daarnaast bevat het een blauwe kleurstof en een geurstof om de zo behandelde alcohol goed herkenbaar te maken.
Ook bevat het een braakmiddel voor het geval iemand de spiritus toch binnenkrijgt.
Over zo behandelde alcohol hoeft dan geen accijns te worden betaald.
De samenstelling van brandspiritus is doorgaans: 85% ethanol, 10% water, 3% methanol, 1% aceton en 1% pyridine (een geurstof) plus een blauwe kleurstof.
De verbrandingswaarde van spiritus is 18 × 109 J/m3 en de dichtheid 0,84 x 103 kg/m3.
Het woord spiritus is Latijn voor geest en duidt erop dat spiritus snel verdampt.
Engels : Denatured alcohol, methylated spirits Duits : Brennspiritus Frans : Alcool dénaturé, alcool à brûler
Brandspiritus
Een spiritusbrander wordt wel gebruikt door kampeerders.
Deze werkt heel eenvoudig.
De vloeistof zit in een open bakje, dat is afgedekt door een metalen gaasje.
De spiritus kan gewoon worden aangestoken zonder ontploffingsgevaar of gevaar voor een steekvlam.
Spiritus is wel gevaarlijk als het direct vanuit de fles op een brandende of smeulende barbecue wordt gegoten.
Sommige spiritusbranders zijn voorzien van een luchtpompje om de spiritus te vergassen.
Deze geven bij een gelijke hoeveelheid verbrand materiaal wat meer energie.
In laboratoria worden wel spiritusbranders met een pit gebruikt, omdat de spiritusvlam geen roet afgeeft en zich goed leent voor het verwarmen van glaswerk met vloeistoffen erin.
Meestal wordt hier echter gebruikgemaakt van een bunsenbrander.
In huishoudens wordt spiritus gebruikt in fonduestellen om de fondue warm te houden.
Ook wordt spiritus gebruikt bij het ramen lappen.
Een scheut spiritus in het water zorgt dat het water niet bevriest als het buiten erg koud is en het zorgt er ook voor dat er minder strepen achterblijven, al is een blauwe waas daarna wel waarneembaar op het glas.
Branders voor brandspiritus
Bij het gebruik van spiritus is altijd voorzichtigheid geboden.
De lichtblauwe vlam is in de buitenlucht of in een goed verlichte ruimte zeer moeilijk te zien.
Ook een plas gemorste spiritus zelf is op veel ondergronden als tapijt, kleding, gras of asfalt vaak vrijwel niet te zien.
Daardoor is het zowel voor slachtoffers als hulpverleners vaak zeer moeilijk in te schatten waar het precies brandt en waar het veilig is.
Een blusdeken is het beste middel tegen spritusbrand.
Brandblussers blazen en kunnen dus vloeistof en damp verder verspreiden.
De brandnetelmot of bonte brandnetelroller (Anania hortulata, voorheen geplaatst in het geslacht Eurrhypara) is een dagactieve nachtvlinder uit de familie Crambidae, de grasmotten.
Zeer algemeen in Nederland en België.
Engels : Small Magpie, Anania hortulata Duits : Brennnesselzünsler Frans : Eurrhypara hortulata
Met een spanwijdte van 24 tot 31 millimeter is het een vrij grote vlinder uit de familie van de lichtmotten.
De vleugels hebben een witte achtergrondkleur, wit of zilver met een dubbele rij van ei-vormige bruin-grijs tot zwarte vlekken langs een donkere zoom.
De brandnetelmot heeft een groot aantal lage planten als waardplant.
In Nederland vooral op soorten brandnetel (Urtica) en dan vooral grote brandnetel (U. dioica).
Ook gevonden op braam en framboos (Rubus).
Zelden ook op andere planten.
Ondermeer ook munt (Mentha), andoorn (Stachys), ballote (Ballota), malrove (Marrubium) en winde (Convolvulus).
Rups van de brandnetelmot
auteur : Harald Süpfle CC 3.0
De soort is in heel Europa wijdverspreid met uitzondering van het poolgebied en komt in geschikte habitats opvallend vaak voor.
Buiten Europa komt het voor in Klein-Azië en Siberië en het Russische Verre Oosten (Neder-Amoer-regio).
Ze zijn inmiddels ook al gemeld in Noord-Amerika.
De brandnetelmot vliegt van mei tot half september, overdag zijn ze terug te vinden op struiken en brandnetels, 's nachts komen ze op licht.
De rupsen overwinteren tot het voorjaar in een cocon.
Met brandnetelmot werden vroeger meerdere soorten bedoeld, omdat ze allemaal deze naam droegen: Celypha lacunana, Anthophila fabriciana en Anania hortulata.
Het brandnetelkapje (Abrostola tripartita, de oude naam is Abrostola triplasia, en dat kan verwarring geven omdat dit nu de wetenschappelijke naam is van het donker brandnetelkapje) is een nachtvlinder uit de familie van de Noctuidae (uilen), die verspreid over het Palearctisch gebied voorkomt.
De wetenschappelijke naam tripartita verwijst naar het door de dwarslijnen in drie delen verdeeld zijn van de voorvleugel.
Engels : Spectacle, Abrostola tripartita Duits : Silbergraue Nessel-Höckereule Frans : la Plusie de l'ortie
Het imago lijkt op het donker brandnetelkapje.
De voorvleugel heeft echter duidelijk een lichtgrijs wortelveld en een gebogen maar niet gegolfde binnenste dwarslijn, wat hem van deze soort onderscheidt.
Als je van voren kijkt heeft het brandnetelkapje een soort grijs brilletje (vandaar de Engelse naam The spectacle), die bruin is bij het donker brandnetelkapje.
De voorvleugellengte is 15 tot 17 mm.
De soort overwintert als pop in de strooisellaag.
Rups van het brandnetelkapje
auteur : Harald Süpfle CC 3.0
Het brandnetelkapje is in Nederland en België een vrij algemene vlinder, die verspreid over het hele gebied voorkomt.
De vliegtijd is van half april tot half september in twee generaties.
De waardplant van het brandnetelkapje is brandnetel.
Brandnetelkapje
foto : Heidrun Melzer
Abrostola: een vergissing; het had habrostola moeten zijn; deze wijziging werd voorgesteld door Sodoffsky (1837) en overgenomen door enige andere auteurs.
Habros = mooi, gratieus en stole = een jurk.
De soorten binnen dit genus zien er attractief uit.
tripartita: tripartita heeft helemaal dezelfde betekenis als triplasia.
Dus: triplasia = drievoudig.
Linnaeus schrijft dat de ante- en postmediane lijnen de vleugel verdelen in drie delen.
De brandnetelbladroller (Celypha lacunana), is een nachtvlinder uit de familie Tortricidae, de bladrollers.
De spanwijdte van de vlinder bedraagt 16 tot 18 millimeter.
De soort overwintert als rups.
De soort komt verspreid over het Palearctisch gebied voor.
Engels : Syricoris lacunana Duits : Celypha lacunana Frans : La Tordeuse du fraisier
Een zeer polyfage soort die gevonden kan worden op een reeks loof- en naaldbomen (beuk - Fagus, berk - Betula, lijsterbes - Sorbus, wilg - Salix, Larix en spar - Abies) en ook veel kruiden en struiken, veel te vinden op brandnetel (Urtica), munt (Mentha) en spirea (Filipendula) (Razowski, 2003a).
Boterbloem (Ranunculus) en distels (Cirsium).
De rups leeft van september tot na de overwintering in april en mei.
De tweede generatie leeft in juni en juli (Bentinck & Diakonoff, 1968a), de derde dan ook in juli tot aan de eerste helft van augustus (Muus).
De rups is variabel, van roetzwart of donkerbruin tot grijswit, geel of groen.
De kop en nekschild zijn zwart of bruin (Bentinck & Diakonoff, 1968a).
Zij leeft in een bijeen gesponnen deel van de plant, vooral de jonge loten en delen van de bladeren.
Gedurende de winter in samengesponnen resten van de plant.
Brandnetelbladroller
auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster CC 3.0
De brandnetelbladroller is in Nederland en in België een algemene soort.
Zij kan beschouwd worden als een van de algemeenste soorten bladrollers, die ook overdag vaak wordt aangetroffen.
Met brandnetelmot werden vroeger meerdere soorten bedoeld, omdat ze allemaal deze naam droegen: Celypha lacunana, Anthophila fabriciana en Anania hortulata.
Deze heet nu brandnetelbladroller.
Brandnetel (Urtica) is een plantengeslacht waarvan in Nederland en België de grote brandnetel (Urtica dioica) en de kleine brandnetel (Urtica urens) voorkomen.
Het geslacht kent een 30-45 soorten, waarvan er 4 in Midden-Europa voorkomen.
De botanische naam Urtica dioica komt van het Latijnse uro "ik brand", wat verwijst naar de pijnlijke en/of irriterende brandharen van de plant, en het Griekse dioica "2 huizen", wat verwijst naar de mannelijke en vrouwelijke planten.
De Nederlandse naam gaat terug op een proto-Germaans woord *nat-ilo-, verkleinwoord van *nato-.
De brandnetel is kosmopolitisch en een cultuurvolger.
In Nederland en België komen de grote brandnetel en de kleine brandnetel voor.
De bloemtrossen van de grote brandnetel hangen in okselstandige aren, van de kleine brandnetel staan ze rechtop.
Beide brandnetels hebben brandharen aan de stengel en aan de onderzijde van het blad.
Engels : Nettle Duits : Brennnesseln Frans : Les orties
Grote brandnetel
Kleine brandnetel
De bovengrondse delen van brandnetel zijn rijk aan carotenen, vitamine C en ijzer.
Ook komt vitamine D in de plant voor.
Tot 20 % aan kiezelzuur, kalium en nitraat kan in de plant voorkomen.
Gedroogde brandnetels, liefst voor de bloei, zijn een goed voer voor geiten en konijnen, vanwege het hoge eiwitgehalte.
Geiten eten de grote brandnetel ook graag vers.
Zeer jonge planten, die nog geen brandharen hebben, kunnen vers aan konijnen gevoerd worden.
De Romeinen die in onze koude streken gelegerd waren, haalden soms brandnetels over hun benen om het warm te krijgen.
In de Middeleeuwen maakten de monniken kleine zweepjes van brandnetelstengels en sloegen hun lichaam ermee als boetedoening.
Kleine brandnetels - Urtica urens
auteur : Leo Michels CC0 1.0
Brandnetels worden gemeden door de mens omdat de brandharen van de plant bij aanraking zeer pijnlijk zijn.
Het is een van de weinige onkruiden die iedereen bij naam kent.
Aan de top van de knop van iedere brandhaar zit een weerhaakje dat bij aanraking in de huid vast komt te zitten.
Daarbij breekt de knop van de brandhaar af en komt een mengsel van stoffen in de huid die de brandende en langdurig aanhoudende pijn veroorzaken.
Ook ontstaan op de huid lichtere, jeukende bultjes, die netelblaren worden genoemd.
Onderzoek uit 1849, 1947 en 1969 toonde aan dat de brandharen acetylcholine, histamine, serotonine en mierenzuur bevatten.
Laatstgenoemde stof zou de belangrijkste veroorzaker van de pijn zijn.
De afgelopen 100 jaar is weinig onderzoek verricht op dit gebied.
Wat wel bekend is, is vaak gebaseerd op twijfelachtige referenties of kwalitatief slecht onderzoek.
Of mierenzuur werkelijk de belangrijkste veroorzaker van de pijn is, zal nader onderzocht moeten worden.
Onderzoek uit 2006 toonde aan dat oxaalzuur en wijnsteenzuur waarschijnlijk de veroorzakers van de aanhoudende pijn zijn.
Van acetylcholine, histamine, serotonine kon niet overtuigend worden aangetoond dat zij een belangrijke bijdrage aan de pijnlijke effecten leveren.
Wat de histamine betreft is het zelfs onduidelijk of deze afkomstig is van de brandharen of uit de mestcellen in de huid.
Wie gedwongen is een brandnetelstengel vast te pakken, kan dat het beste met een licht opwaartse beweging doen, omdat de brandharen van de stengel iets naar boven wijzen.
De brand van de kleine brandnetel is pijnlijker en meer stekend dan van de grote.
Beide soorten hebben op de wortels geen brandharen en de bovenzijde van het blad bevat minder brandharen dan de onderzijde.
brandharen van de brandnetel
auteur : Jerome Prohaska CC 3.0
De grote brandnetel komt voor op stikstofrijke, humushoudende grond en vaak op halfbeschaduwde plaatsen.
Is vaak te vinden
op afvalplaatsen en verlaten bouwplaatsen.
Op de brandnetel komen ongeveer 50 vlindersoorten voor, waaronder atalanta, brandnetelmot, brandnetelmotje en distelvlinder.
De atalanta, dagpauwoog, kleine vos, gehakkelde aurelia, enkele uiltjes en het landkaartje leven alleen van de grote brandnetel.
De kleine brandnetel komt voor op akkerland en in moestuinen, waar de soort als onkruidprobleem wordt beschouwd.
Dit omdat al zeer snel nieuw zaad gevormd wordt.
Ook op opengewerkte grond in de duinen.
In kippenmest van los lopende kippen kan zeer veel zaad van de kleine brandnetel zitten.
Grote brandnetels - Urtica dioica
auteur : Leo Michels CC0 1.0
Gebruik
Jonge brandnetelstengels van de grote brandnetel kunnen als een soort spinazie gegeten worden.
In het voorjaar smaken de ongeveer 20 cm lange stengels het beste.
Zeer jonge stengels kunnen als sla gegeten worden.
Van brandnetels kan soep gemaakt worden.
Ook de bladeren van de brandnetel kunnen voor consumptie gebruikt worden.
Hiervoor moeten de bladeren, na het plukken, worden gedroogd op een droge en luchtige plaats.
Hierna kan er van de gedroogde bladeren thee worden getrokken.
De brandharen worden geneutraliseerd zodra ze eventjes in heet water gezet worden.
Het beste is om alleen jonge bladeren te gebruiken.
Dit kan later in het seizoen bereikt worden, door alleen de topjes (3 cm) te oogsten.
Oude bladeren hebben teveel nitriet. Vroeger werden boter, vis en vlees in brandnetelbladeren verpakt om ze langer fris te houden.
Het blijkt dat stoffen in brandnetel bacteriegroei tegengaan.
Een Friese specialiteit is brandnetelkaas.
De bovenste bloeiende stengel met bladeren met niet meer dan 10% stengelaandeel van twee niet in Nederland voorkomende soorten, is gedroogd te gebruiken als geneeskrachtig kruid en heeft een iets bittere smaak.
Voor dit doel wordt hoofdzakelijk in het wild verzameld in Bulgarije, Hongarije, Rusland, voormalig Joegoslavië en Albanië.
De planten bevatten ca. 1-2% flavonoïden, speciaal glucoside en rutinoside van quercetine, isorhamnetine en kamferolie, maar ook isorhamnetine-3-O-neohesperidoside.
In kleinere concentraties verschillende alifatische organische zuren (chlorogenzuur), maar ook hydroxycumarine scopoletine.
Alleen in de grote brandnetel komt 0,03-1,6 % koffie-oylappelzuur voor.
Indicaties. - Huidaandoeningen, zoals eczeem - Allergische aandoeningen, zoals hooikoorts en astma. - In de menstruatie om zware bloedingen te verlichten. - Bij een vergrote prostaat (gebruik hierbij de wortel).
Brandnetelthee
Bladeren en stengels geweekt in water geven een geur die uitstekend geschikt is voor de bestrijding van luizen.
Brandnetels worden ook in haarwater gebruikt.
Brandnetelspiritus wordt gebruikt voor behandeling van de hoofdhuid en haren tegen roos en vet haar.
Brandnetelgier is een middel dat gebruikt kan worden ter bestrijding van allerlei soorten luis en rupsen.
Hiervoor moeten forse brandnetels 24 uur in een emmer met schoon water op een koele plaats worden gezet.
Het water door een doek zeven om zaad te verwijderen.
Het water voelt nu prikkelig aan en kan gebruikt worden in een verstuiver of gieter.
Brandnetelkaas
Lange tijd werd de grote brandnetel voor het verven van wol gebruikt.
Na voorbehandeling met aluin kon wol wasgeel geverfd worden.
Na voorbehandeling met zink en nabehandeling met koper en in een ammoniakbad kreeg wol een intense grauwgroene kleur.
Voor het verven is ongeveer 600 g brandnetel per 100 g wol nodig, de verftoon wordt beïnvloed door het pluktijdstip en het verven.
Uit de stengel van de grote brandnetel worden vezels gewonnen en verwerkt tot neteldoek.
Ook wordt er tegenwoordig op kleine schaal van brandnetels stof geproduceerd ter gebruik in de mode.
Modelabel Brennels heeft in provincie Flevoland (NL) eigen brandnetelplantages en ontwikkelt daar een innovatief productieproces voor het losweken van de hoogwaardige vezels.
Het netelgaren wordt gemengd met katoen.
De brandnetelvezel is van nature een holle vezel die een isolerende werking geeft tijdens het dragen.
Uit de praktijk blijkt dat brandnetelstof door die holle vezels makkelijker aanverft
De kleuren worden daardoor mooi en diep.
Wanneer de brandnetelvezel gemengd wordt met andere vezelsoorten, neemt het die eigenschappen over.
Door brandnetelvezel te mengen met bijvoorbeeld wol, worden de eigenschappen en de uitstraling van de wol in de stof versterkt.
Brandnetelvezel is 30 tot 50% lichter dan katoenvezel.
Daarnaast is de vezel ook sterker dan die van katoen.
Brandnetelsoep
De plant werd ook gebruikt voor de productie van papier en textiel.
In het Amazonegebied wordt de brandnetel nog steeds gezien als helende plant.
Wanneer een lid van de stam een infectie oploopt wordt deze bedekt met verschillende brandnetels.
Hier hangt ook een religie aan vast.
In het oude gesproken Quechua wordt deze plant uitgesproken als "brenshumie", hetgeen betekent "god van de prikkels".
Deze prikkels zetten de pijn die door de ontsteking is ontstaan om in de pijn die ietwat vriendelijker aanvoelt.
In Engeland worden wedstrijden "brandnetel eten" gehouden het World Nettle Eating Championship.
Hierbij worden de bladeren met de vingers tot een prop gevouwen, met de niet stekende bovenzijde aan de buitenkant, waarna de prop ingeslikt wordt.
Het maagzuur in de maag neutraliseert de brandharen.
De brandmuis (Apodemus agrarius) is een knaagdier uit de onderfamilie Murinae, behorende tot de bosmuizen (Apodemus).
De brandmuis komt voor in Centraal- en Oost-Europa en in Noord- en Oost-Azië, in twee van elkaar gescheiden gebieden.
Het ene gebied loopt van Centraal-Europa (van Zuid-Finland en de Baltische staten, via Polen en Midden-Duitsland tot Noordoost-Italië), oostwaarts over de Balkan tot de Kaukasus, delen van Kirgizië en Kazachstan ten westen van het Baikalmeer en aangrenzende delen van Mongolië en Sinkiang, China.
Het andere gebied strekt zich uit van het Amoergebied in Oost-Siberië tot Korea, westwaarts via Noordoost-China tot West-Yunnan, en in Taiwan.
Engels : Striped Field Mouse Duits : Brandmaus Frans : mulot rayé, mulot de champs, souris agraire, souris des champs, souris rayée, souris rousse, Rat à bandes, rat des champs
De brandmuis heeft veel weg van rotsmuizen, maar hij kenmerkt zich door de duidelijke donkere streep van de top van de nek tot aan de staartwortel.
De kleur varieert van roodachtig bruin op de rug tot wit op de buik.
Qua uiterlijk heeft hij veel weg van de onverwante berkenmuis, maar hij heeft een veel langere staart.
Hij heeft kleinere oren dan andere bosmuizen.
De snorharen zijn vrij kort.
Een volwassen dier is 73 tot 123 millimeter lang en 16 tot 25 gram zwaar.
De staart is 70 tot 85 millimeter lang, korter dan de rest van het lichaam.
De staart heeft 120 tot 140 ringen.
De brandmuis leeft vooral in bosranden, struikgebieden, heggen, graslanden en riviervalleien.
's Winters waagt hij zich ook in schuren en stallen.
De brandmuis is meer een grondbewoner en minder behendig dan de bosmuis.
Hij graaft meestal zelf zijn hol, maar kan ook het hol van een ander klein knaagdier betrekken.
De brandmuis betrekt vaker een ondergronds hol dan de andere bosmuizen.
Een vrouwtje krijgt vijf tot zes jongen per worp.
De brandmuis leeft van plantaardig materiaal als kiemplanten, knoppen, vruchten en noten, en van dierlijk materiaal als insecten, larven, wormen en slakken.
De brandmuis eet relatief meer dierlijk voedsel dan de andere bosmuizen.
Brandmerking was een strafmaatregel, een lijfstraf.
Het brandmerk is in Nederland in 1854 afgeschaft, werd geschrapt uit het strafrecht.
De brandmerking werd onder andere als politiemaatregel toegepast, teneinde recidivisten en de terugkerende verbannen personen gemakkelijker te kunnen herkennen.
Daar elke stad haar eigen speciale brandmerk bezat, kon de rechter het gerechtelijk boeksken (strafregister) van de delinquenten snel aflezen.
Engels : Human branding Duits : Brandzeichen, Brandmal, Zuchtbrand, Schenkelbrand Frans : Le marquage au fer, branding
Een oude tekening waarop rechtsonder mensen gebrandmerkt worden.
Het brandmerken geschiedde met een gloeiend ijzer (brandijzer), meestal op het gelaat, zoals de wangen of het voorhoofd, de beul smeerde vaak buskruit in de gebrande wond, om zodoende een duidelijke brandtekening te verkrijgen.
In de 14de eeuw werd deze straf voornamelijk voor bedrog en vervalsing uitgevoerd, later - voornamelijk in de 16de eeuw - ook voor diefstal, landloperij en prostitutie.
Brandmerk van de stad Deventer
Onder invloed van het Canoniek recht (vanaf medio 17de eeuw) werd het brandmerken in het gezicht bij wet verboden, evenals het afsnijden van de oren, het brandmerken bleef nog tot het begin van de 19de eeuw in gebruik, maar dan op schouder, bovenarm en rug.
Als brandmerk werd in de regel gekozen voor het stadswapen of de eerste letter van de stadsnaam, voor tot de galeien veroordeelden werd de letter "G" ingebrand, in sommige landen, en onder andere in de Amerikaanse staat Pennsylvania, werd de letter "A" gebruikt voor overspelige vrouwen (Adultery) - in Frankrijk werd tot halverwege de 18de eeuw het Franse symbool Fleur de lis ondersteboven op borst of schouder gebrand.
Een brandmerk is een middel om een zaak te identificeren door middel van een niet zonder kenbare sporen verwijderbaar merkteken.
Voor schepen geeft het aan, dat het schip geregistreerd is (geweest) in het Scheepsregister bij het Kadaster.
Volgens wettelijke voorschriften in Nederland dient het brandmerk binnen 3 maanden na registratie bij het Kadaster door het Kadaster zelf te worden aangebracht.
Het aanbrengen is namelijk een wettelijke taak van het Kadaster.
Het brandmerk, het meetbriefnummer en het SI-nummer op de "Crane Barge 2" van Van Esch Internationaal.
foto : Jan Meppelink
Bij schepen die in het Nederlands Kadaster zijn geregistreerd, bestaat het brandmerk uit een doorlopend nummer, rubriek, kantoor en jaar van teboekstelling:
een volgnummer van inschrijving
vanaf 1927 een letter als aanduiding van het soort schip
Z voor Zeevaart
B voor Binnenvaart
V voor Visserij
de plaats van registratie
het jaar van registratie
Voorbeeld: 19660 B ROTT 1988
Midden 1989 is dat gewijzigd en werd Rott afgekort tot R, GRON werd G enz.
Voorbeeld: 10459 Z A 2005
Midden 2006 is ook dat gewijzigd en wordt het kantoor van inschrijving niet meer vermeld, alleen een doorlopend nummer, rubriek en jaar van teboekstelling.
Voorbeeld: 34277 B 2011
In de toekomst zal dat één doorlopende nummerreeks worden ongeacht welk rubriek het is.
In België bestaat geen brandmerk op schepen, zoals Nederland dat kent. Op Belgische schepen wordt meestal het officieel scheepsnummer (ook wel genoemd Europanummer, Rijnvaartnummer of per 1 april 2007 geleidelijk het vervangende ENI-nummer) en/of het nummer van de meetbrief aangebracht.
Dat meetbriefnummer bestaat uit drie onderdelen:
BR voor Brussel
een nummer van 5 cijfers
B voor België.
Voorbeeld: BR 12345 B
Brandmerk Koos van Mossel KNRM
systeem van 1989 tot 2006
Brandmerk vanaf medio 2006
foto : Jan Meppelink
Er zijn verschillende manieren van brandmerken:
op houten schepen door middel van een gloeiend ijzer
op stalen schepen door middel van inbeitelen
op polyester schepen en betonnen woonbootcasco's met een kunststof plaatje
Brandmerken met de beitel
kunststof plaatje met brandmerk
Bij Nederlandse schepen is het brandmerk gekoppeld aan registratie in Scheepsregister van het Kadaster.
Het unieke brandmerk legt de registratie van het schip vast.
Daarmee is het schip internationaal geïdentificeerd en ligt ook de eigendom vast.
Bij schepen in het buitenland is het voor een Nederlands brandmerk noodzakelijk, dat het schip bij het Kadaster in Nederland staat geregistreerd en dat de bouw van het schip zover is voltooid, dat het Kadaster het brandmerk kan aanbrengen.
Tevens is het mogelijk door het kadaster microdots te laten aanbrengen.
Deze zeer kleine chips, voorzien van een uniek identificatienummer worden met duizenden tegelijk aangebracht op de vaste onderdelen van uw schip.
De Brandlbracke is een hondenras dat afkomstig is uit Oostenrijk.
Het is een jachthond die zowel in de bergen als op de vlakte bruikbaar is.
De Oostenrijkse Gladharige Brak stamt af van de oude Keltische braktypen, gecombineerd met soortgelijke rassen uit Centraal-Europa, bijvoorbeeld de Belgische Sint Hubertushond en de Juralaufhund uit Zwitserland.
Engels : Austrian Black and Tan Hound Duits : Brandlbracke, Vieräugl, Wildbodenhund Frans : Brandlbracke
Het ras werd reeds in 1884 erkend.
Het is in de eerste plaats een jachthond, een blaffende drijfhond zowel als een stille spoorvolger, en hij is zeer populair bij de Oostenrijkse jagers.
Hij is levendig, heeft een groot uithoudingsvermogen, is spoorzeker en heeft een fijne reukzin.
Buiten zijn vaderland komt hij nauwelijks voor.
De Oostenrijkse Gladharige Brak is een middelgrote, licht gebouwde en sierlijke hond met een welluidende blaf.
De Brandlbracke wordt vooral in bergachtig landschap gebruikt.
Deze kortharige Oostenrijkse Brak wordt in Duitsland en Oostenrijk gebruikt en is ook in Zwitserland bekend.
Hij is tevens een goede zweethond en heeft ten opzichte van de klassieke zweethonden het voordeel dat hij ook op zweet van reeën bruikbaar is.
Brandlbracke - puppy
Schofthoogte: 40-48 cm.
Kleur: zwarte, rode of roodgele grondkleur met witte aftekening, of driekleurig.
De Brandlbracke heeft een gevoelige neus, blaft luid en is een jachthond met passie.
Is een gewillige werker met een redelijk temperament.
De Brandlbracke heeft een consequente opvoeding nodig.
De Brandlbracke heeft nood aan voldoende beweging.
Hij is kind- en hondvriendelijk, maar toch is voorzichtigheid geboden.
Onder een brandklasse verstaat men een groep van gelijksoortige branden, geordend naar de aard van de brandende stoffen.
Dit is in het bijzonder van belang voor de bestrijding van een branden met een brandblusser.
De brandklasse wordt door middel van een pictogram en de desbetreffende letter op de brandblusser weergegeven.
Engels : Fire classes Duits : Brandklasse Frans : Classe de feux
Brandklasse A
Brandklasse A betekent, dat de blusser een blusstof heeft om branden in vaste stoffen te blussen. Vaste stoffen van organische oorsprong: zoals hout, papier, stro, kunststoffen, kolen.
De blusstof die gebruikt wordt kan water zijn of de blusstof is speciaal soort poeder. Een andere blusser is dan de zogeheten slanghaspel. Omdat brandslanghaspels in verband worden gebracht met mogelijke legionellabesmettingen, dienen de slanghaspelhoofdkranen verzegeld te zijn en op geregelde tijden doorgespoeld te worden.
Brandklasse B
Brandklasse B betekent, dat de blusser een blusstof heeft om vloeistofbranden te blussen, zoals olie, benzine, alcohol, sommige kunststoffen, vetstoffen en bitumen. Blusstoffen die gebruikt worden zijn: Poeder, CO2 en Schuim, zoals FFF (triple F) en AFFF (A triple F).
Brandklasse C
Brandklasse C betekent, dat de blusser een blusstof heeft om gasbranden te blussen, zoals propaan, butaan en aardgas. Blusstoffen die gebruikt worden zijn, CO2 en schuim (Schuim is een natblusser)
Soms worden brandklassen gecombineerd, bijvoorbeeld een ABC-blusser (dat ook gloedpoeder wordt genoemd). Poederblussers worden vaak met deze brandklassen aangeduid. Het gloedpoeder kan een smeulende vaste stof omsluiten, waardoor het smeulen van vaste stoffen wordt gesmoord.
Brandklasse D
Brandklasse D betekent, dat de blusser een blusstof heeft om metaalbranden te blussen. Metaalbranden zijn branden waarbij magnesium, zirkonium, lithium, kalium of natrium betrokken is, en die erg moeilijk, zo niet onmogelijk met andere brandblussers kunnen worden gedoofd.
De blusstof is een bepaald soort poeder, dat over het brandend metaal wordt gestrooid. Metaalbranden zijn bijzonder fel (zoals magnesiumbranden; bedenk dat magnesium wordt toegepast in vuurwerk en flitsblokjes). Op de blusser staat dan dat er sprake is van een D-(poeder)blusser of ABCD-poederblusser.
Brandklasse F
Brandklasse F betekent, dat de blusser een blusstof heeft om frituurbranden te blussen. Frituurbranden zijn moeilijk te blussen met de andere blusstoffen aangezien er vaak herontsteking kan plaatsvinden. Zodra de temperatuur van olie of vet oploopt tot boven de 320 graden Celsius vindt zelfontbranding plaats en begint het vet of de olie spontaan in brand te vliegen, dus zonder dat er een vlam wordt bijgehouden.
Omdat de temperatuur zo hoog is zal eventueel water uit een blusmiddel explosief verdampen waardoor alle brandstof (zeer heet vet) uit de pan of frituuroven wordt geslingerd. De oorzaak van dergelijke branden is vaak te herleiden naar slecht werkende temperatuurbeveiligingen (een kapotte thermostaat) of het gebruikmaken van oud of vervuild vet.
Een F-blusser is een nieuwe klasse met een bepaald soort schuim (wet chemical of chemisch blusschuim). Dit schuim gaat een binding aan met het frituurvet, dekt dit beter af en heeft een sterk koelende werking. Herontsteking is dan niet meer mogelijk. Kraampjes die frieten bakken kunnen het beste een F-blusser ophangen. Het is verstandig om een vetbrandblusser te nemen die uitgerust is met een metalen lans aan de slang. Hierdoor is van veilige afstand de brand te blussen in een frituurpan.
De moderne brandklasse F brandblussers bevatten een inhoud die zich vermengt met het vet en er een niet brandbare substantie van maken. Het materiaal gaat een emulsie aan met het vet. Een vetbrand valt over het algemeen onder de brandklasse F bij een inhoud die groter is dan 5 liter omdat met de reguliere blusmiddelen onvoldoende bluscapaciteit is te behalen om herontsteking te voorkomen.
Brandklasse E afgeschaft
Brandklasse E betekent, dat de blusser een blusstof heeft om elektriciteitsbranden te blussen. Echter heeft men in het verleden de brandklasse E afgeschaft. Men is van mening dat elektriciteit wel een oorzaak van brand kan zijn maar zelf niet brandt. Door kortsluiting gaat bijvoorbeeld een televisie branden. Deze televisie is gemaakt van een kunststof.
We hebben in dit geval een brandklasse B brand en geen E. B omdat elektronische apparatuur vaak gemaakt zijn van kunststoffen (vloeibare stoffen, vloeibaar wordende stoffen en smeltende stoffen).
Poederblusser in Denemarken klasse ABCE (3/8/2005)
In Nederland of België is brandklasse E afgeschaft, wat niet wil zeggen dat dit in alle landen zo is.
Op reis in het buitenland kan men deze klasse dus wel tegenkomen.
Brandhout is hout dat in warmte (dus thermische energie) wordt omgezet door verbranding.
Het is de oudste brandstof van de mensheid en wordt al sinds ongeveer 400.000 jaar gebruikt.
Tot de negentiende eeuw was het ook de voornaamste energiebron, toen brandhout het veld moest ruimen ten voordele van steenkool en later aardolie.
Door de toenemende prijs van deze klassieke energiebronnen kent brandhout de laatste jaren een hernieuwde populariteit.
Brandhout is een duurzame energiebron die ook kan worden aangewend voor de productie van groene stroom.
Van alle duurzame energiebronnen moet alleen biomassa (waaronder brandhout) en aardwarmte oordeelkundig beheerd worden om uitputting te voorkomen.
Te sterke ontbossing voor de ontginning van brandhout heeft in sommige delen van de wereld (onder andere de Sahel) geleid tot verwoestijning.
Niet alle houtsoorten zijn even geschikt als brandhout.
De waarde van brandhout wordt uitgedrukt in energetische waarde en brandduur.
Engels : Firewood Duits : Brennholz, Feuerholz Frans : Le bois énergie
Brandhout gestapeld in het bos
auteur : Gerhard Elsner CC 3.0
Soms wordt brandhout geoogst uit speciaal aangeplante bosjes hakhout, maar in erg bosrijke gebieden is het vaak een bijproduct van het natuurlijke bos.
Omgevallen hout dat nog niet is beginnen rotten heeft de voorkeur, omdat het al gedeeltelijk gedroogd is.
Dood hout dat nog rechtstaat is nog beter, omdat het al gedroogd is en weinig rot heeft.
Het rooien van dit soort bomen vermindert de snelheid en intensiteit van bosbranden.
Brandhout wordt doorgaans in de winter geoogst, omdat de bomen dan het minste sap bevatten, wat het drogen vergemakkelijkt.
Houtmijten in Estland tot wel 6 meter hoog
auteur : Robert Reisman (WooteleF) CC 3.0
Brandhout moet droog worden verbrand om een voldoende rendement te geven.
De hoeveelheid vocht mag maximaal tussen de 15 en 20% bedragen.
Het drogen gaat het snelst wanneer het hout is gekloofd.
Aangezien vers gekapt hout gemakkelijker kan worden gekloofd dan uitgedroogd hout, gebeurt het kloven best onmiddellijk na het vellen van de boom.
Tegenwoordig wordt brandhout voor commerciële doeleinden meestal met een mechanische kliefmachine gekloofd, maar het kan ook manueel met een kloofbijl.
Na het kloven moet het hout nog geruime tijd drogen.
Het hout droogt met een snelheid van ongeveer 5 cm per jaar.
De uiteindelijke droogtijd is mede afhankelijk van de houtsoort.
Zachte houtsoorten zoals wilg, populier en naaldhout hebben een droogtijd van ten minste 1 jaar, hardhout zoals beuk en es een droogtijd van ten minste 2 jaar.
Eikenhout kan men het beste 3 jaar laten drogen.
Brandhout voor de lokale markt in Afrika
auteur : Stephen Codrington CC 2.5
Brandhout droogt het best als het in stukken van 30-40 cm gezaagd en gekloofd wordt opgeslagen.
Het hout wordt best tegen regen beschut, dus bovenaan bedekt of overdekt en liefst zonder overhangende bomen of daken die regenwater op het hout kunnen druppelen.
Hout dat onbedekt in de open lucht wordt bewaard zal na ongeveer 20 maanden toch al tot 25% gedroogd zijn.
Het hout mag niet op een natte ondergrond gestapeld worden anders wordt vocht opgezogen.
Oude pallets eronder plaatsen is ideaal, zodat het hout ook van onderen belucht wordt.
Kies de meest winderige plek en laat hier en daar openingen in de houtstapel door eens een blok in een andere richting te leggen.
Dek het hout niet volledig af onder een zeil, het vocht kan dan niet ontsnappen en het hout zal verschimmelen.
Het klieven van hout
Tot de beste houtsoorten voor brandhout behoren haagbeuk, eik, beuk, es, berk en els.
De keuze van het meest geschikte brandhout is afhankelijk van de toepassing.
Voor open haarden genieten harde loofhoutsoorten de voorkeur omdat ze weinig spatten en een mooi vlammenspel geven.
In gesloten houtkachels en speksteenkachels kan ook naaldhout worden verstookt.
Dit heeft ook een hoge energetische waarde, maar is voor open haarden minder geschikt omdat het erg vonkt.
Het geeft zijn warmte snel af en is daarom wel prima voor gebruik in houtfornuizen.