Breien is een werkwijze om van één lange draad een elastisch weefsel te maken met behulp van twee of meer naalden zonder ogen.
Breien wordt in het Europa van na de 19e eeuw vooral gebezigd door vrouwen.
Daarvoor werd er evenwel vooral door Europese mannen gebreid, zoals schaapherders tijdens het hoeden van hun kudden.
Tot in de 20e eeuw was de breiende herder of visser nog een normaal verschijnsel.
Voor het breien worden vooral wol en acryl of katoen gebruikt, maar in principe kan elk materiaal, dat tot garen gevormd kan worden, voor het breien worden gebruikt.
Zo was in de zestiende eeuw het gebruik van zijde en gouddraad voor gebreide religieuze gewaden in zwang.
Engels : Knitting Duits : Stricken Frans : Le tricot
Tot in de jaren 70 van de 20e eeuw werd breien, evenals haken en borduren, aan meisjes geleerd op de lagere school.
Op sommige scholen werd ook breiles aan jongens gegeven. De decennia daarna is het aantal scholen dat nog breiles inroosterde, rap afgenomen.
Tegenwoordig (2010) komt de wekelijkse breiles op vrijwel geen enkele basisschool meer voor.
Een uitzondering vormen Vrije scholen waar het handwerken nog wel wordt aangeleerd.
Het professioneel breien gebeurt inmiddels vrijwel alleen nog met de breimachine.
Het machinebreien verbeterde de mogelijkheden van het gebruik van dunnere materialen als acrylgaren, katoen, wol-acryl en katoen-acryl.
In de industrie wordt bijvoorbeeld van metaaldraad machinaal gaasband gebreid. Handmatig breien wordt vooral nog door de hobbybreiers gedaan.
Hoewel in West-Europa vooral beoefend onder oudere dames, zijn er ook nog steeds jonge vrouwen die zich met het hobbybreien bezighouden.
Voor het breien is relatief veel tijd nodig.
Het is lastig om te leren, en als de kunst eenmaal wordt beheerst, vergt het veel tijd (15-40 uur voor een gemiddelde trui).
Breien gebeurt in de meeste gevallen met twee breinaalden, met aan het eind een knop die voorkomt dat de lussen er af kunnen glijden.
Soms worden een of meer hulpnaalden gebruikt, bijvoorbeeld voor het breien van kabels.
Het breien van ronde delen, zoals een sok of een naadloze mouw gebeurt met behulp van vier breinaalden zonder knop.
Dit wordt rondbreien genoemd.
Ook het lijf van een trui kan op deze manier worden gebreid, hiervoor wordt dan liever één flexibele naald gebruikt, de rondbreinaald.
Zo is een patroon makkelijker te maken, is er minder verschil tussen de steken dan wanneer er recht en averecht gebreid wordt, zijn er geen naden in de zijkant en kunnen zelfs de mouwen direct ingevoegd worden terwijl het lijf wordt afgemaakt.
Verder kunnen op deze manier tafelkleden e.d. worden gebreid, zij het met hele dunne wol en de dunste pennen.
De keuze tussen rondbreinaald of 4(5) pennen is afhankelijk van de diameter (en dus het aantal steken) van het object dat wordt gemaakt.
Er bestaan breinaalden in verschillende diktes.
De dikte van een breinaald wordt aangegeven als de diameter in millimeters.
De dunnere breinaalden worden gemaakt in stappen van 0,5 mm, zo is 3,5 een heel gebruikelijke breinaald.
Voor dunne wol worden de dunste breinaalden gebruikt, voor dikkere wol de dikkere naalden.
Als een breister erg strak breit (dus de draad erg strak om de breinaalden trekt), kan zij beter een wat dikkere breinaald gebruiken.
Gebruikelijke maten voor breinaalden lopen van 2 tot misschien wel 13 mm voor de allerdikste wol.
Het gebruik van dikke of juist dunne wol is een modeverschijnsel.
Beide soorten wol kunnen tot een warme trui leiden.
Breien gebeurt, behalve bij rondbreien, in een heen-en-weer gaande beweging.
Het eerste wat de breister doet is het opzetten van de breisteken.
Door een soort draai te maken met een draad wol, komt er een lus terecht op de breinaald.
Het opzetten is moeilijker te leren dan het breien zelf.
Sommige breisters zetten met de hand de steken op, anderen doen dat na de eerste steek, die gelijk is aan een haaksteek, al breiend.
Het aantal steken dat wordt opgezet wordt onthouden, want bij elke breigang moet hetzelfde aantal steken worden gebreid, tenzij er wordt gemeerderd of geminderd.
Als het aantal steken onverwacht verminderd is, is er een steek gevallen.
Als dit niet snel hersteld wordt, komt er een ontsierende ladder in het breiwerk.
Na het opzetten van de steken wordt de eerste pen, of de eerste naald, gebreid.
Hierna wordt beschreven hoe een rechtshandige breister kan breien.
De breister steekt met de lege naald in haar rechterhand in de eerste steek op de linkernaald, slaat de draad om de rechternaald, haalt deze draad door de lus van de steek die nu over beide naalden ligt, en trekt vervolgens de steek van de naald in de linkerhand af.
Daarbij draagt zij er zorg voor dat er geen andere steken van de linkernaald worden afgetrokken.
Ook zorgt zij ervoor dat de draad aan de juiste kant van de rechternaald terecht komt.
Is de draad aan de achterkant van deze naald, dan wordt recht gebreid, is de draad aan de voorkant van deze naald, dan wordt averecht gebreid.
In Nederland werd de meisjes op sommige scholen het volgende ritme aangeleerd:
- Insteken - omslaan - doorhalen - af laten gaan.
Dat zijn de vier handelingen om één breisteek te maken.
Een ervaren breister doet deze vier handelingen in ongeveer een halve seconde of zelfs nog sneller.
Breeuwen is een techniek waarbij de kieren tussen de gangen van de huid of tussen de planken van het bovendek van een schip worden dichtgemaakt met behulp van uitgeplozen touw van een natuurlijke vezel (meestal hennep) en pek of teer gewonnen uit bomen.
Een synoniem voor breeuwen is kalefat(er)en of kalfaten.
Engels : Caulking Duits : Kalfatern, Kalfaten, Kalafa Frans : Le calfatage
Traditionele werktuigen van een breeuwer
auteur : Patrick Flynn CC 3.0
Dezelfde term wordt ook in de waterbouwkunde gebruikt voor het op dezelfde wijze waterdicht maken van sluisdeuren.
Om de vezels (ook "het werk" genoemd) in de kieren te drijven worden een (houten) breeuwhamer en breeuwbeitel of -ijzer gebruikt.
De breeuwbeitel is extreem bot, of heeft zelfs een ronde groef, om te voorkomen dat de vezels in het werk afgesneden worden.
Nadat het werk is aangebracht wordt het afgedekt met pek die door verhitting vloeibaar is gemaakt.
Griekse visser kalevatert zijn boot
auteur : Rmoorlag CC 3.0
De waterdichte afdichting berust op de eigenschap van natuurlijke vezels dat ze opzwellen als ze vocht opnemen.
Hierdoor wordt een eventueel lek gedicht door het water dat erdoor binnensijpelt.
Het vakmanschap in breeuwen bestaat vooral daarin dat men overal evenveel vezels aanbrengt onder een middelmatige druk.
Te weinig pakking in de kier tussen de gangen veroorzaakt alsnog lekkage, een teveel aan vezels op één plek zou bij doorlekken zelfs de scheepshuid kunnen ontzetten.
Een middeleeuwse methode van breeuwen die in heel Noordwest-Europa werd toegepast was het zogeheten gesinteld mosbreeuwsel.
Hierbij werd mos in de kieren aangebracht dat met latten of twijgen en ijzeren krammen (sintels) op zijn plaats werd gehouden.
Tegenwoordig vult men de naden met synthtetisch rubber.
De breedvoorhoofdkrokodil (Osteolaemus tetraspis) is een krokodilachtige (Crocodilia) uit de familie krokodillen (Crocodylidae).
Er zijn twee ondersoorten O. t. tetraspis en O. t. osborni, maar de status van deze onderverdeling is niet geheel onomstreden.
De breedvoorhoofdkrokodil komt voor in westelijk en centraal Afrika:
in de landen Angola, Benin, Burkina Faso, Congo-Kinshasa, Equatoriaal-Guinea, Gabon, Gambia, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Centraal-Afrikaanse Republiek, Ivoorkust, Kameroen, Liberia, Mali, Nigeria, Senegal, Sierra Leone, Togo en Oeganda.
Engels : Dwarf crocodile Duits : Stumpfkrokodil Frans : Crocodile nain, Crocodile à front large
Breedvoorhoofdkrokodil
auteur : Adrian Pingstone - vrije foto
De breedvoorhoofdkrokodil is een van de kleinste soorten krokodillen, het grootste exemplaar dat werd gevangen was 1,9 meter inclusief staart.
De krokodil heeft een zeer dik pantser, met name op de rug, de staart en in de nek.
De wetenschappelijke naam verwijst hiernaar: de geslachtsnaam betekent benige (osteon) snuit (laimos), de soortnaam tetraspis verwijst naar de vier (tetra) beenplaten (aspis) aan de achterzijde van de nek.
Ook de buik is voorzien van stevige benige schubben die het stevige pantser completeren.
De krokodil heeft relatief grote ogen, een smalle kop en korte snuit, die enigszins omhoog is gekromd.
Oudere exemplaren zijn egaal donkerbruin tot zwart gekleurd, de buik is geelachtig en heeft vele zwarte vlekken.
De juvenielen hebben meestal gele vlekken op het lichaam en zwarte stippen op de keel en onderzijde van de flanken, evenals een lichtere bruine bandering, vooral op de staart.
De breedvoorhoofdkrokodil heeft 5 rijen voortanden en 12 tot 13 rijen tanden in de bovenkaak en 14 of 15 rijen kiezen in de onderkaak en heeft totaal dus 60 tot 64 tanden.
Osteolaemus tetraspis
auteur : Raimond Spekking CC 3.0
De habitat bestaat uit langzaam stromende wateren in moerassen en rivieren, voornamelijk in dichtbegroeide gebieden als bossen.
Andere krokodilachtigen leven juist in meer open gebieden en het verschil in habitat wordt veroorzaakt door de geringe lengte van de breedvoorhoofdkrokodil.
Hierdoor is hij prooi van grotere krokodillen en blijft zo bij deze soorten uit de buurt.
Er wordt vaak een soort hol gegraven in de oever waarvan de opening soms onder water zit, hier schuilt de krokodil overdag om 's nachts actief te worden.
De vrouwtjes zetten de eieren, meestal 10 tot hooguit 20, af in een nest en bewaken dit tot de jongen al piepend uitkomen waarna de moeder ze uitgraaft.
De kleine krokodillen zijn al 30 centimeter lang als ze uit het ei kruipen.
Het voedsel bestaat uit kleine vissen, amfibieën, kreeftachtigen, kleine reptielen en waarschijnlijk ook op het land levende dieren.
Tijdens het droge seizoen, als er weinig vis in de rivieren zit, eet de krokodil voornamelijk kreeftachtigen.
Echter ook fruit wordt gegeten wat uitzonderlijk is voor krokodilachtigen.
Juvenielen en met name de net uit het ei gekropen jongen eten voornamelijk insecten en wormen.
Later gaan ze wat grotere prooien eten als kikkers, kikkervisjes en kleine vissen.
De eitjes en zeer jonge krokodillen worden voornamelijk gepredeerd door vogels, rovende zoogdieren, oudere exemplaren hebben voornamelijk de veel algemenere nijlkrokodil (Crocydylus niloticus) en de pantserkrokodil (Crocodylus cataphractus) als voornaamste natuurlijke predatoren.
De mens is echter de belangrijkste vijand, de breedvoorhoofdkrokodil werd voor de Europese kolonisatie van het natuurlijke leefgebied vooral gevangen om het vlees, later werd de soort vooral gedood om de huid voor de vervaardiging van krokodillenleer, hoewel de kwaliteit van de huid niet als bijzonder hoog bekend staat.
In sommige landen, zoals Nigeria, wordt er tegenwoordig nog steeds jacht gemaakt op de krokodil en is het de meest bedreigde soort van alle reptielen.
Van alle krokodilachtigen wordt deze soort vanwege de 'geringe' lengte het vaakst aangeboden als huisdier.
De breedvoorhoofdkrokodil wordt beschouwd als kwetsbaar, en zijn zo'n 25.000 tot 100.000 exemplaren in het wild, maar in een aantal streken is het niet precies duidelijk hoe het gaat met de populaties.
Breedvoetbuidelmuizen (Antechinus) vormen een geslacht van roofbuideldieren dat voorkomt in Australië, voornamelijk in het oosten.
De soorten uit de Australische geslachten Pseudantechinus, Parantechinus en Dasykaluta werden tot de jaren '60 en '80 van de 20e eeuw ook tot Antechinus gerekend, net als de Nieuw-Guinese geslachten Micromurexia, Murexechinus en Phascomurexia tot 1998 of 2002.
Engels : Antechinus Duits : Breitfuß-Beutelmäuse Frans : Antechinus
Stuarts breedvoetbuidelmuis (Antechinus stuartii)
auteur : Glen Fergus CC 2.5
De leden van het geslacht Antechinus zijn vrij kleine buidelmuizen met brede voeten en een dunne staart.
Sommige soorten leven in bomen, allemaal bouwen ze nesten van droge bladeren.
Ze eten voornamelijk ongewervelden, maar soms ook kleine gewervelden.
De breedvleugelbuizerd is een migrant in de herfst (laat september tot midden november) aan de Caribische kust en in de hooglanden, in de lente (vroeg in maart tot laat in mei) aan beide kusten.
Antechinus swainsonii
auteur : Katrin Solmdorff CC 3.0
Dit geslacht omvat de volgende soorten:
Antechinus adustus - Deze komt voor in Oost-Queensland. Antechinus agilis - Komt voor in Zuidoost-Australië. Antechinus bellus - Komt voor in Noordelijk Territorium. Geelvoetbuidelmuis (Antechinus flavipes) - Komt voor in Zuidwest- en Oost-Australië. Antechinus godmani - Komt voor in Noordoost-Queensland. Antechinus leo - Komt voor in Noordoost-Queensland. Antechinus minimus - Deze komt voor in Tasmanië en nabijgelegen delen van het vasteland. Stuarts breedvoetbuidelmuis (Antechinus stuartii) - Komt voor in Oost-Australië. Antechinus subtropicus - Komt voor in Zuidoost-Queensland en nabijgelegen delen van Nieuw-Zuid-Wales. Antechinus swainsonii - Komt voor in Zuidoost-Australië.
Een zeer opmerkelijk kenmerk van de voortplanting bij verschillende breedvoetbuidelmuizen is het feit dat mannelijke dieren slechts eenmaal in hun leven kunnen paren ten gevolge van hormonale verstoringen die met de paartijd samenhangen.
De breedvoetbuidelmuizen delen dit kenmerk met de penseelstaartbuidelmuizen, de gespikkelde buidelmuis en de dwergbuidelmarter.
Jonge breedvoetbuidelmuizen leven enige maanden na de geboorte in een gemeenschappelijk nest.
Na ongeveer een jaar zijn ze geslachtsrijp en twee tot drie maanden voor de paartijd, meestal in de Australische lente (augustus of september), gaan de mannelijke breedvoetbuidelmuizen op zoek naar een territorium.
In deze periode worden ze onderling zeer agressief doordat het testosterongehalte in het bloed verdubbeld: de hoeveelheid van dit hormoon stijgt van 400 nanoliter naar 800 nanoliter per 100 ml bloedplasma.
Tijdens de paartijd stijgt bovendien het cortisolgehalte in het bloed sterk. De paring kan bij breedvoetbuidelmuizen vijf tot zes uur duren.
In de twee weken die de paartijd duurt beginnen de hormonale verstoringen (vooral die van cortisol) langzaam hun tol te eisen bij de mannelijke diertjes.
Het lichaamsgewicht daalt sterk, de bijnieren zijn sterk vergroot, er ontstaan stressulcera in het maagdarmkanaal en het immuunsysteem wordt onderdrukt waardoor de vatbaarheid voor parasieten toeneemt.
Uiteindelijk sterven de mannelijke breedvoetbuidelmuizen door volledige uitputting.
Een reden van de massale sterfte onder de mannelijke dieren kan zijn dat er hierdoor meer voedsel en beschutting is voor de vrouwelijke breedvoetbuidelmuizen en hun jongen in de winter.
Bovenstaand fenomeen is vooral goed onderzocht bij de bruine breedvoetbuidelmuis (Antechinus stuartii).
Wanneer mannelijke dieren van deze soort niet bloot werden gesteld aan stress, konden ze een levensduur van twee jaar bereiken in tegenstelling tot het eenjarige leven van hun soortgenoten in het wild.
De breedvleugelbuizerd (Buteo platypterus) is een roofvogel uit de familie der havikachtigen.
Hij broedt in het oosten van Noord-Amerika en overwintert van Zuid-Florida en Zuid-Mexico tot Peru en Noord-Brazilië.
Engels : Broad-winged Hawk Duits : Breitflügelbussard Frans : La Petite Buse
Breedvleugelbuizerd
auteur : JulieFromVT at the English language Wikipedia CC 3.0
De vogel heeft een lengte van 34 tot 44cm en een gewicht van 265 tot 560gr.
De vrouwtjes zijn iets groter dan de mannetjes.
De spanwijdte bedraagd van 74 tot 100cm.
Ze hebben een relatief korte staart , van 14 tot 19cm.
De breedvleugelbuizerd is een migrant in de herfst (laat september tot midden november) aan de Caribische kust en in de hooglanden, in de lente (vroeg in maart tot laat in mei) aan beide kusten.
Buteo platypterus
foto : Brian K. Wheeler
Hij is een algemene winterverblijver aan beide kusten van zeeniveau tot ongeveer 2000 m hoogte.
Hij is de meest geziene wintergast in Costa Rica.
De Breedvleugelbuizerd wordt opgesplitst in zes ondersoorten :
Buteo platypterus platypterus - Deze komt voor in het continentaal Oostelijk Noord-Amerika. Buteo platypterus brunnescens - Komt voor op Puerto Rico. Buteo platypterus cubanensis - Komt voor op Cuba. Buteo platypterus insulicola - Komt voor op Antigua. Buteo platypterus rivierei - Komt voor op Dominica, Martinique en St.Lucia. Buteo platypterus antillarum - Komt voor op de Kleine Antillen vanaf Saint Vincent en Grenada naar Tobago, met uitzondering van Antigua.
Tijdens de migratie maakt de breedvleugelbuizerd gebruik van thermiek.
Ze maken hun reis op een hoogte tussen de 550 en 1300 meter.
Ze vliegen in zwermen van veertig vogels tot wel honderdduizend exemplaren, en leggen in 70 dagen een afstand af variërend van 3000 tot 6000km.
Breedvleugelbuizerds zijn carnivoren en eten voedsel afhankelijk van de seizoenen.
Ze eten kleine zoogdieren, zoals eekhoorns, spitsmuizen en woelmuizen, kikkers, hagedissen en soms zelfs andere broedende vogels.
In de wintermaanden voeden ze zich met insecten, kikkers, slangen, krabben en enkele kleine zoogdieren.
Ze drinken zelden, ze zijn in staat om te overleven op het vocht dat aanwezig is in hun prooi.
De breedsnuitkaaiman (Caiman latirostris) is een krokodilachtige uit de familie alligators en kaaimannen (Alligatoridae) en de onderfamilie kaaimannen (Caimaninae).
De breedsnuitkaaiman komt voor in Zuid-Amerika: Argentinië, Bolivia, Brazilië, Paraguay en Uruguay.
Engels : Broad-snouted caiman Duits : Breitschnauzenkaiman Frans : le Caïman à museau large, Caiman latirostis, Yacaré overo
Breedsnuitkaaiman
auteur : Carlosar - vrije foto
De habitat bestaat uit modderige wateren zoals mangroven, moerassen en kleine meertjes, brakwater wordt getolereerd.
Deze soort is meer aan water gebonden dan andere krokodilachtigen maar het land wordt wel betreden om te zonnen, eitjes af te zetten of te verkassen naar een ander water als de bron opdroogt.
In een deel van het verspreidingsgebied van de breedsnuitkaaiman komt nog een andere krokodilachtige voor: de Yacarekaaiman (Caiman yacare).
De breedsnuitkaaiman heeft echter een voorkeur voor meer langzaam stromende wateren in dichtbegroeide bossen, en kan zich handhaven in door de mens gecreëerde wateren zoals veedrinkplaatsen.
Beide soorten zijn aangepast op hoger gelegen terreinen, tot 600 meter boven zeeniveau, wat te zien is aan de relatief donkere kleur, hierdoor wordt meer warmte opgenomen dan met een lichtere kleur.
Het voedsel bestaat voornamelijk uit slakken, waar de kaaiman in is gespecialiseerd, het betreft voornamelijk appelslakken (familie Ampullariidae), die vrij groot kunnen worden.
De kaken van grotere exemplaren zijn ook geschikt om de schilden van schildpadden te kraken.
Daarnaast pakt de breedsnuitkaaiman ook diverse gewervelden en ongewervelden als vissen, amfibieën en insecten.
Omdat de breedsnuitkaaiman grote hoeveelheden waterslakken eet, en waterslakken vaak parasitaire wormen dragen die zoogdieren als gastheer hebben en binnenkomen bij het drinken van water, leidt een afname van het aantal krokodillen soms tot een toename in het aantal parasitaire infecties in runderen.
De huid van deze kaaiman is, net zoals die van de bultkrokodil (Crocodylus moreletii), zeer geschikt om krokodillenleer van te maken.
Beide soorten hebben daar veel schade aan ondervonden en zijn beschermd.
Omdat de breedsnuitkaaiman leeft in landen waar grote armoede heerst wordt er desondanks nog steeds op gejaagd.
De breedsnuitkaaiman is echter niet bedreigd: er zijn zo'n 250.000 tot 500.000 exemplaren in het wild.
Met name in Argentinië worden fokprogramma's opgezet om de soort te behoeden voor achteruitgang.
Veel van wat we weten over de breedsnuitkaaiman is te danken aan de bestudering van dieren in gevangenschap.
Voordat de eitjes in het regenseizoen worden afgezet wordt een nest gebouwd door het vrouwtje, soms geholpen door het mannetje.
In het van bladeren en ander plantaardig materiaal gemaakte nest worden 20 tot 60 eitjes afgezet die door het vrouwtje worden bewaakt.
Er is beschreven dat de eitjes in twee lagen worden verdeeld, waarschijnlijk dient dit om als nageslacht een evenwichtige verdeling van mannelijke en vrouwelijke exemplaren te verkrijgen.
Krokodillen hebben namelijk geen geslachtschromosomen, het geslacht wordt bepaald in het ei en is afhankelijk van de temperatuur.
De eitjes in de bovenste laag hebben een iets afwijkende temperatuur dan die in de onderlaag, waardoor er een grotere kans is op zowel mannetjes als vrouwtjes.
Bij het uitkomen van de eitjes helpt het vrouwtje de jongen naar het water en beschermt ze een tijdje, soms samen met het mannetje.
De breedsnuithalfmaki of Bandro (Prolemur simus) is een echte maki uit de familie der maki's (Lemuridae).
Deze halfapen zijn endemische dieren op het eiland Madagaskar.
Engels : greater bamboo lemur, broad-nosed bamboo lemur, broad-nosed gentle lemur Duits : Große Bambuslemur, Großer Halbmaki, Breitschnauzen-Halbmaki Frans : Le Grand Hapalémur
Breedsnuithalfmaki
auteur : Cédric Girard-Buttoz CC 3.0
De breedsnuithalfmaki heeft een dichte, kortharige grijsbruine vacht.
Van onder zijn de halfmaki's lichter gekleurd en de kop, schouders en bovenste ledematen zijn meer roodbruin.
De ronde kop is grijsbruin van kleur met een betrekkelijk korte en brede snuit.
Een volwassen breedsnuithalfmaki een kop-romplengte van 40 tot 42 cm, een staartlengte van 45 tot 48 cm en een lichaamsgewicht van 2,2 tot 2,5 kg.
Prolemur simus
foto : J-Y Robert op helpsimus.org
De breedsnuithalfmaki behoort tot de 25 meest bedreigde soorten primaten.
Volgens onderzoek uit 2008 waren er toen nog 100 tot 160 dieren over in een klein aantal onderling geïsoleerd voorkomende populaties.
Het leefgebied van de breedsnuithalfmaki wordt bedreigd door zwerflandbouw, omzetting van bos in landbouwgebied, mijnbouwactiviteiten, illegale houtkap, de oogst van bamboe, jacht en het gebrek aan water door klimaatverandering.
Daarom staat de breedsnuithalfmaki als ernstig bedreigd op de internationale rode lijst.
Breedsnuithalfmaki
auteur : dipity.com
Uit subfossielen blijkt dat de breedsnuithalfmaki ooit over heel Madagaskar verspreid voorkwam.
Volgens onderzoek uit 2008 is het verspreidingsgebied ingekrompen tot een paar restanten regenwoud in het zuidoosten en midden zuiden van het eiland.
Het leefgebied is regenwoud waarin ook de Madagaskarreuzenbamboe (Cathariostachys madagascariensis) groeit.
Deze halfmaki eet bijna uitsluitend (95%) de jonge scheuten, bladeren en het merg van deze bamboesoort.
Daarnaast bleek uit onderzoek dat hij nog zeven andere soorten planten eet.
De breedringbrilvogel (Zosterops poliogastrus) is een vogel uit de familie van de brilvogels (Zosteropidae) die leeft in het noordoosten van Afrika in de landen Kenia, Tanzania, Soedan, Ethiopië en Eritrea.
Zijn natuurlijke habitat vormen vochtige bergachtige bossen, maar hij komt ook voor op plantages en soms zelfs in tuinen.
De breedringbrilvogel is net als alle andere brilvogels een olijfgroene vogel met een gele keel, een zwarte puntige snavel en een witte oogring.
Zoals zijn naam echter ook al aangeeft, is de oogring van de breedringbrilvogel veel breder dan gewoonlijk.
De breedringbrilvogel leeft vaak in grote groepen, die een behoorlijk lawaai produceren.
Breedringbrilvogels foerageren meestal hoog in de bomen van het regenwoud, hoewel soms echter ook op of vlakbij de grond.
Ze eten insecten en verschillende soorten vruchten, waaronder bessen.
Zosterops poliogastrus
auteur : Stefan Helming op ibc.lynxeds.com
Beide breedringbrilvogels bouwen een komvormig nest wat bestaat uit grassen, mossen en korstmossen.
De binnenkant wordt bekleed met vezels.
Het nest wordt vastgemaakt aan de takken van een struik of kleine boom.
Er worden twee tot vier eieren gelegd, die slechts elf of twaalf dagen door het vrouwtje worden bebroed.
Zosterops kikuyuensis
auteur : birdy&Srernenlaus CC 2.0
De mannetjes zijn alleen in de paartijd erg territoriaal en bevechten elkaar om het grootste vrouwtje.
Het aantal eieren dat een vrouwtje produceert hangt namelijk samen met de grootte van het vrouwtje en er worden 8 tot 22 eitjes gelegd.
Het vrouwtje bewaakt deze tot ze uitkomen wat wel meer verwante soorten doen.
De breedringbrilvogel kent vele ondersoorten, waarvan sommige gebonden zijn aan afgelegen berggebieden.
Vier ondersoorten worden door sommigen gezien als een aparte soort:
De breedkopskink heeft een forse kop die breed en driehoekig is dankzij de grote bek.
Hiermee kan een beet worden toegediend die erg pijnlijk is maar geen verwondingen zal veroorzaken.
Het is een van de twee grotere soorten uit het geslacht Plestiodon met ruim 30 centimeter en de staart maakt daarvan bijna de helft uit.
Het lichaam is erg rond en de staart groot en dik zodat de hagedis een worst-achtig uiterlijk heeft.
De schubben zijn erg glad en een tekening ontbreekt bij volwassen mannetjes, de vrouwtjes hebben vijf lichte strepen op de kop en in de nek tot aan de staart en juvenielen zijn donkerbruin tot zwart, duidelijk gestreept en hebben een blauwe staart.
In de paartijd kleurt de kop van de mannetjes helder oranje om zo een vrouwtje te lokken.
Vrouwtjes zijn bij deze soort iets groter dan de mannetjes.
De breedkopskink komt voor in een groot aantal staten in het zuidoostelijk deel van de Verenigde Staten, en leeft in bossen, bosranden en andere gebieden met bomen, vooral eikenbomen hebben de voorkeur.
Het is een van de weinige Plestiodon- soorten die regelmatig klimt, al is het voornamelijk om te vluchten en rusten, jagen doet de skink het liefst op de bodem tussen de bladeren en het mos.
Het voedsel bestaat uit insecten en andere ongewervelden.
Breedkopskink
De mannetjes zijn alleen in de paartijd erg territoriaal en bevechten elkaar om het grootste vrouwtje.
Het aantal eieren dat een vrouwtje produceert hangt namelijk samen met de grootte van het vrouwtje en er worden 8 tot 22 eitjes gelegd.
Het vrouwtje bewaakt deze tot ze uitkomen wat wel meer verwante soorten doen.
De juvenielen zijn bij de geboorte ongeveer 6 tot 8 centimeter lang.
Er werd in de streken waar de breedkopskink voorkomt nog wel eens verondersteld dat deze soort giftig is, en de soort wordt zelfs 'schorpioen' genoemd.
Dit is echter een mythe, buiten een pijnlijke beet is de skink totaal ongevaarlijk voor de mens.
De breedgehaakte hermelijnbladroller heeft een spanwijdte tussen de 15 en 18 millimeter.
De vlinders lijken op het eerste gezicht veel op enkele andere soorten uit de genera Epiblema (waar de soort voorheen ook toe gerekend werd) en Notocelia, maar onderscheid zich door de diagonale geelbruine lijntjes aan de buitenkant van de voorvleugel.
De vliegtijd is in juni en juli, de vlinders vliegen s nachts en komen dan op licht.
Notocelia trimaculana
foto : Jean Luc Kerveadou op www.galerie-insecte.org
De breedgehaakte hermelijnbladroller heeft als waardplanten Meidoorn (Crataegus), sleedoorn (Prunus spinosa) en peer (Pyrus).
De breedbandhuismoeder is in Nederland en België een algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
Rups van de Breedgehaakte hermelijnbladroller
foto : T.Muus op www.microlepidoptera.nl
De rups heeft een zwarte kop en nekschild en een roodbruine buik en leeft op de bladeren van de waardplant.
Het is vooral een soort van hagen in open cultuurlandschap, kalkgrasland en open bossen.
De breedborstloopkever (Abax parallelepipedus) is een kever die behoort tot de familie loopkevers (Carabidae).
In Europa komt de soort nog algemeen voor.
Engels : Abax parallelepipedus Duits : Große Breitkäfer Frans : La féronie noire
Breedborstloopkever
auteur : James Lindsey's Ecology _ Commanster Site CC 3.0
Deze geheel diepzwarte loopkever is te herkennen aan het relatief brede, glanzende en gladde borststuk, de dekschilden zijn sterk in de lengte gegroefd.
De achterzijde van het halsschild is breder dan de voorzijde.
Op het halsschild zijn enkele lichte, langwerpige groeven aanwezig.
Het is met een lengte van 16 tot 22 millimeter een wat grotere soort.
De larve is zeer langwerpig van vorm, heeft een borstelige beharing op de segmenten en twee relatief lange behaarde staartdraden.
De zes poten zitten vooraan de kop en de grote, tangachtige kaken zijn duidelijk zichtbaar.
Ook de larve is nachtactief en carnivoor.
Zoals de meeste loopkevers is het een bodembewonende soort, die zich verschuilt onder stenen, houtblokken, bladeren en andere objecten in allerlei biotopen, liefst meer begroeide plaatsen als bossen.
De breedborstloopkever is nachtactief en verstopt zich overdag.
De breedbekstrandloper is 17 à 18 centimeter lang en is kleiner dan de bonte strandloper (Calidris alpina), maar groter dan de kleine strandloper (Calidris minuta).
De soort heeft opvallend korte poten en een lange snavel met een zwarte basis en een geknikte punt.
De bovenzijde is donker met lichte, snipachtige strepen.
De onderzijde is wit.
In de winter is hij meer grijs van kleur.
De breedbekstrandloper komt voor op begroeide slikken, op vloeivelden en in moerassen en in mindere mate langs de zeekust.
Het voedsel van de breedbekstrandloper bestaat uit insecten, slakken, wormen en zaden.
Het broedgebied bevindt zich in Noord-Europa en met name op natte venen en in moerassen.
Het overwinteringsgebied bevindt zich in het Middellandse Zeegebied.
De breedbandhuismoeder (Noctua fimbriata) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
De soort komt verspreid over Europa, Klein-Azië, de Kaukasus en Noord-Afrika voor, al is de zuidelijke grens onduidelijk door verwarring met de sterk gelijkende soort Noctua tirrenica.
Engels : Broad-bordered Yellow Underwing Duits : Bunte Bandeule Frans : la Frangée
Opvallend zijn het brede borststuk en de elkaar sterk overlappende vleugels.
De voorvleugel van het mannetje is roodachtig bruin tot olijfgroen, die van het vrouwtje lichtbruin, lichtgroen of roodachtig bruin.
De vlinder kent één jaarlijkse generatie die vliegt van halverwege juni tot en met september.
De soort overwintert als jonge rups dicht bij de grond en verpopt zich ondergronds.
De breedbandhuismoeder heeft als waardplanten allerlei kruidachtige planten als zuring en brandnetel en soms ook houtige lage planten.
De vlinders komen op smeer en in kleine aantallen op licht.
De breedbandhuismoeder is in Nederland en België een algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
Rups van de Breedbandhuismoeder
auteur : Michel Kettner op www.lepiforum.de
Noctua: noctus, noctu = de nacht, 's nachts.
Noctua is ook een uilensoort met kleine oortjes en gewijd aan Minerva.
Of Linnaeus aan deze vogel dacht toen hij de naam gaf is onbekend, opvolgers legden wel dit verband.
Deze naam werd ook de familieaanduiding, zowel in de wetenschappelijke naam als in het Nederlandse uilen.
De essentie dient gezocht te worden in de nachtelijke leefwijze van deze vlinders.
fimbriata: fimbriatus = franje, rand, naar de oranje rand op de achtervleugel die sterk contrasteert met de zwarte band.
De uitgang -ata is een uitgang die hoort bij spanners en Linnaeus heeft dan ook een poging gedaan (1767) om de naam te veranderen naar fimbria.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet.nl
- tinternet