De bruine oorfazant wordt ongeveer 1m lang en het gewicht varieert van 1,5 tot 2kg.
De kam is fluweelachtig zwart.
Ze hebben stijve witte oor-dekveren achter de ogen, die er een beetje uit ziet als een snor.
De kroon is zwart met rode blote huid.
De staart bestaat uit tweeëntwintig ongeveer 55cm langwerpige witte gebogen veren, los met een paars-blauwe schijn en een donkere-tip.
De poten zijn donker rood.
Beide geslachten hebben een gelijkaardig verenkleed.
De bruine oorfazant is het zeldzaamste lid in het geslacht Crossoptilon, zijn dieet bestaat voornamelijk uit wortels, knollen en planten.
Het vrouwtje legt vijf tot acht grote eieren.
De eieren hebben een bleek-groene steenkleur en de broedtijd is 26-28 dagen.
bruine oorfazant (haan) in de London Zoo, Londen, G.B.
auteur : chrisjohnson op ibc.lynxeds.com
De bruine oorfazant heeft erg te lijden onder de vernietiging van zijn leefgebied, in sommige gebieden is hij reeds uitgestorven.
Hun aantal wordt geschat op 5.000 dieren maar mogelijk leven er nog grotere aantallen in sommige onherbergzame gebieden.
Ze komen meestal voor in naald- en gemengde bossen op hoogten van 1.700 tot 2.600 m, in de winter daalt hij naar hoogten van 1100 m.
De groepen bestaan in de winter uit 20 tot 50 dieren.
Deze vogel staat als "kwetsbaar" op de internationale rode lijst.
De bruine oogspanner (Cyclophora quercimontaria) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners, de Geometridae.
De wetenschappelijke naam van deze soort is beschreven door Bastelberger in 1897.
De soort komt voor in een groot deel van Europa.
Engels : Cyclophora quercimontaria Duits : Gelbroter Eichen-Gürtelpuppenspanner Frans : l'Acidalie de Bastelberger
Bruine oogspanner
auteur : Marko Mutanen, University of Oulu - vrije foto
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 11 en 14 millimeter.
Deze soort is op grond van vleugelkenmerken nauwelijks te onderscheiden van de gestippelde oogspanner (C. punctaria).
De bruine oogspanner is over het algemeen wat kleiner dan de gestippelde oogspanner, heeft nooit een roodachtige of donkere vlek in het zoomveld en de donkerrode middenlijn is sterker en dikker dan bij de gestippelde oogspanner. Belangrijk kenmerk is het contact van deze middenlijn met de voorrand van de voorvleugel, die bij de bruine oogspanner duidelijk afbuigt en bij de gestippelde oogspanner in de meeste gevallen recht doorloopt.
Cyclophora quercimontaria
auteur : Frank Rämisch op www.lepiforum.de
In Nederland en België is de bruine oogspanner een zeer zeldzame soort die slechts af en toe wordt waargenomen.
De waardplant van de bruine oogspanner is eik.
Rups van de bruine oogspanner
auteur : Frank Rämisch op www.lepiforum.de
De vliegtijd in het buitenland: eind april-eind mei in één generatie; soms een partiële tweede generatie van eind juli-begin augustus.
De rupsen van de Cyclophora-soorten zijn zeer variabel. Per soort zijn er diverse (kleur)varianten: er zijn rupsen met een soort zijstrepen, er zijn vrijwel egale groene varianten en vrijwel egaal bruinoranjeachtige varianten.
De variant met zijstrepen van deze soort lijkt op gemarmerde oogspanner (Cyclophora pendularia), berkenoogspanner (Cyclophora albipunctata), gestippelde oogspanner (Cyclophora punctaria) en oranjerode oogspanner (Cyclophora puppillaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Een woordje bij de Nederlandse naam : Oogspanners hebben alle een meer of minder duidelijk oog op de voorvleugels. Deze oogspanner heeft soms een bruine tint.
Cyclophora : kuklos = een ring en phoreo = dragen. De discale vlekken op de voorvleugels van een aantal soorten.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine neushoornvogel (Anorrhinus tickelli) is een neushoornvogel die voorkomt in Zuidoost-Azië.
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Blyth in 1855.
De wetenschappelijke naam is een eerbetoon aan Samuel Tickell (kolonel Samuel Richard Tickell Brits legerofficier en ornitholoog).
Engels : Tickell's Brown Hornbill, Rusty-cheeked Hornbill, Brown Hornbill Duits : Rostbauch-Hornvogel Frans : Le Calao brun
Bruine neushoornvogel
auteur : Mike (NO captive birds) in Thailand CC 2.0
De bruine neushoornvogel is 74 cm lang.
Zoals de naam al zegt is deze neushoornvogel bijna geheel bruin gekleurd, van boven grijsbruin en van onder wat lichter naar roodbruin neigend bruin en de keel is vaak nog lichter, tot wit.
Het mannetje heeft een geelachtige snavel en die van het vrouwtje is bruin.
De "hoorn" is glad en weinig opvallend.
De uiteinden van de handpennen en de buitenste staartpennen zijn wit.
De bruine neushoornvogel is een schaars voorkomende vogel van de bergachtige gebieden van Tenasserim en Zuidoost-Thailand.
Het is een uitgesproken bosvogel die voorkomt in tropisch regenbossen in heuvelland en middengebergte tot op een hoogte van 1500 m boven de zeespiegel.
bruine neushoornvogel
auteur : Mike (NO captive birds) in Thailand CC 2.0
De bruine neushoornvogel heeft erg te lijden door het snelle verdwijnen van het tropisch regenwoud, daarom staat deze vogel als "gevoelig" op de internationale rode lijst.
Het mannetje is met een voorvleugellengte van 10 tot 12 millimeter iets groter dan het vrouwtje dat een voorvleugellengte heeft van 8 tot 11 millimeter.
Bij het mannetje zijn de vleugels zwartbruin, bij het vrouwtje is iets van metaalgroene glans te zien.
De metaalvlinder (Adscita statices) is een gelijkende soort.
In Nederland en België is de bruine metaalvlinder zeldzaam.
In Nederland wordt de soort wel op de zandgronden gezien, in België vooral in De Kempen en in Namen en Luxemburg.
Door de verborgen leefwijze en het feit dat de vlinders niet op licht komen en geen bloemen bezoeken, lijkt de soort wellicht zeldzamer dan hij in werkelijkheid is.
Zijn habitat zijn vooral heiden, ook warme droge graslanden.
De waardplanten zijn struikhei en soms zomereik.
Rups van de bruine metaalvlinder
auteur : Ernest van Asseldonk CC 3.0
De vliegtijd is van half juni tot in augustus in één generatie.
De vlinders komen vroeg in de ochtend uit de pop, de vrouwtjes blijven zitten in de buurt van de plaats waar ze uitgekomen zijn, de mannetjes vliegen vanaf het eind van de ochtend tot laat in de middag rond, op zoek naar een vrouwtje.
De vlinders hebben een gereduceerde roltong en kunnen dus geen voedsel opnemen.
Rups : juli - mei.
De soort overwintert als rups in een wit spinsel (hibernaculum) en verpopt zich in een cocon op de waardplant.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De bruine metaalvlinder heeft een metaalglans over de vleugels en de kleur van de vleugels is bruin.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine maki of zwartkopmaki (Eulemur fulvus) is een echte maki uit de familie der maki's (Lemuridae).
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door É. Geoffroy in 1796.
Deze halfapen zijn endemische dieren op het eiland Madagaskar.
De bruine maki leeft in vochtige bergbossen en regenwouden in het oosten en in de drogere bossen in Noordwest-Madagaskar.
Engels : Common brown lemur, Brown lemur Duits : Braune Maki Frans : Le Lémur fauve, Lémur brun, Maki brun
Een volwassen bruine maki een kop-romplengte van 43 tot 50 cm, een staartlengte van 41 tot 51 cm en een lichaamsgewicht van 2 tot 3 kg.
De vacht is kortharig en overwegend bruin tot grijsbruin van kleur.
Het gezicht en de snuit en de vacht op de kop zijn donkergrijs of zwart, met bleekwitte vlekken bij de wenkbrauwen.
De ogen zijn oranje tot rood.
Er is weinig of geen verschil in uiterlijk tussen mannetjes en vrouwtjes.
Er zijn vier populaties, drie op het hoofdeiland, twee in het westen en een in het oosten.
Daarnaast bestaat er een populatie op het eilandje Mayotte tussen Madagaskar en Mozambique.
Mogelijk is deze populatie ontstaan door introductie door de mens.
ZHet is een bosbewoner die voornamelijk overdag actief is.
Hij zoekt zijn voedsel in boomkruinen, waaronder vooral vruchten, jonge balderen, verder insecten zoals cicaden en spinnen maar ook boombast en rode klei.
De bruine maki komt ongeveer 2% van de tijd op de grond en spendeert de meeste tijd hoog in de bomen.
Na een draagtijd van 120 dagen wordt meestal één jong geboren, er zijn meldingen van tweelingen.
Na vier tot vijf maanden zijn de jongen zelfstandig en na 1,5 jaar zijn ze volwassen.
Ze kunnen meer dan 30 jaar oud worden.
De bruine maki leeft in familiegroepjes, bestaande uit 5 tot 12 individuen.
Volgens schattingen leven er 40 tot 60 dieren per km².
De bruine maki heeft te maken met de vernietiging van zijn leefgebied door ontbossingen voor de productie van houtskool en illegale houtkap.
Ook wordt er op gejaagd; jacht is een toenemend probleem, soms worden hele groepen bruine maki's gevangen.
De populaties zijn gemiddeld met 20 tot 25% afgenomen over een periode van 24 jaar (1% per jaar).
Daarom staat de bruine maki als gevoelig op de internationale rode lijst.
De bruine lemming (Lemmus trimucronatus) is een zoogdier uit de familie van de Cricetidae.
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Richardson in 1825.
De oorspronkelijke benaming was de Siberische lemming (Lemmus sibiricus, Kerr in 1792), later opgesplitst in twee soorten.
Engels : North American Brown Lemming, Siberian brown lemming Duits : Brauner Lemming, Sibirischer Lemming Frans : Lemming brun
Bruine lemming
foto op www.factzoo.com
De bruine lemming heeft een bruine grondkleur met een roodbruine rug en romp.
Kop en schouders zijn grijs.
In de winter wordt de vacht langer en grijzer.
De vrouwtjes hebben een gemiddelde lengte van 12,5cm en een gewicht van 58gr.
De mannetjes hebben een gemiddeld gewicht van 68cm en een lengte van 13cm.
Zoals alle lemmingen hebben ze kleine oortjes, korte pootjes en een heel kort staartje.
De voetjes, zowel zolen als tenen zijn bedekt met haartjes en aangepast om te graven.
Lemmus trimucronatus
auteur : foto op vdinets.livejournal.com
De lemming is te vinden in de toendra gebieden van Noord-Canada (Nunavut, Northwest Territories, Yukon) en Alaska.
Ze worden ook gevonden op de westkust van British Columbia bijna zo ver zuidelijk als Vancouver Island.
Ze voeden zich voornamelijk met grasscheuten en eten ook toendra gras, zegge, mos, schors, bessen, korstmossen en wortels.
Als vijanden hebben ze de meeste carnivoren en bepaalde vogels, er zijn enkele aanwijzingen dat ze worden gegeten door.
In jaren waarin de bruine lemming schaars is, neemt een aantal roofdieren af, zoals de poolvos(lemmingen als hoofdvoedsel) die zich niet kan voortplanten met te weinig voedsel.
bruine lemming
auteur : foto op vdinets.livejournal.com
Ze leven onder de grond, in kolonies, en hebben tot drie nesten per jaar, ook onder de sneeuw in de winter.
Na een draagtijd van 23 dagen, zal het vrouwtje bevallen van vier tot negen jongen.
De bruine lemming is niet trekkende en wanneer overbevolkt (en tijdens het paarseizoen), vechten ze onder elkaar.
De schildpad bereikt een maximale schildlengte tot 60 centimeter.
Het is de grootste Aziatische schildpad.
De kleur van het schild is bruin, de hoornplaten zijn enigszins verzonken in het schild.
De kop en poten zijn zwart van kleur.
Manouria emys
auteur : foto op www.ryanphotographic.com
De habitat bestaat uit tropische bergbossen, de schildpad brengt veel tijd door in holen of tussen de bladeren.
bruine landschildpadden (Manouria emys emys)
auteur : foto op www.empireoftheturtle.com
De soort behoorde lange tijd tot het geslacht Testudo, waardoor de verouderde wetenschappelijke naam in de literatuur wordt gebruikt.
Er worden twee ondersoorten erkend die verschillen in verspreidingsgebied.
Manouria emys emys en
Manouria emys phayrei
De Bruine koevogel (Agalaioides badius) behoort tot de familie van de troepialen.
Het is een monotypische soort van het geslacht Agalaioides, maar werd ooit tot het geslacht Molothrus geteld.
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Vieillot in 1819.
Hij komt voor in Noordelijk Argentinië, Bolivia, Uruguay, Paraguay en Zuidelijk en Midden Brazilië, met een geïsoleerde populatie Noordoostelijk Brazilië.
De Bruine koevogel is ook ontdekt als trekvogel in Chili.
Engels : Bay-winged Cowbird, Baywing Duits : Braun-Kuhstärling, Braunkuhstärling Frans : Le vacher à ailes brunes, le Vacher à ailes baies, Carouge à ailes baies ou C. de Spix, Molothre à ailes baie
Bruine koevogel
auteur : www.bobhogeveen.nl
Zijn totale lengte is ongeveer 18 centimeter.
Zijn verenkleed is bijna geheel bruinig gekleurd met contrasterende zwarte plaatsen, tussen de ogen en de snavel en aan de basis van de bovenvleugels.
De geïsoleerde populatie wordt soms gezien als een apart geslacht, Agalaioides fringillarius.
De ondersoort Fringillarius heeft meer zwart in het gezicht en het verenkleed is meer roder van kleur.
De soort is sociaal opgesteld en wordt vaak gezien in kleine groepen.
Niet zoals de "echte" koevogels van het geslacht Molothrus, deze soort is geen broedparasiet.
Dat wil zeggen dat de ouders de eieren in nesten van andere vogels leggen, zoals de Europese koekoek.
De Bruine koevogel heeft een wijd verspreid verspreidingsgebied over semi-open habitats, bestaande uit struiken en een klein aantal bomen.
Het Noordoostelijke geslacht Fringillarius wordt voornamelijk gevonden in Caatinga en Cerrado.
Over het algemeen is hij vrij veelvoorkomend en wordt almaar overweegt als een niet bedreigde soort door Birdlife International en het IUCN.
De bruine klauwier (Lanius cristatus) is een zangvogel die in een groot deel van Azië broedt en overwintert in het oriëntaals gebied.
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
Deze soort is zeer nauw verwant aan de grauwe klauwier (L. collurio) en de isabelklauwier (L. isabellinus) en werden vroeger wel als ondersoorten van elkaar beschouwd.
Engels : Brown Shrike, Red-tailed Shrike, Rufous Red-tailed Shrike Duits : Braunwürge, Rotschwanzwürger, Sibirischer Würger Frans : La Pie-grièche brune, Pie-grièche à crete, Pie-grièche à queue rousse, Pie-grièche birmane
De bruine klauwier is gemiddeld 20 cm lang.
De vogel is overwegend bruin van boven en hij heeft een afgeronde staart.
De vogel heeft een zwart "masker" rond het oog en daarboven een lichte wenkbrauwstreep.
De buik en borst zijn roomkleurig, maar de flanken toe meer roodbruin.
Het vrouwtje is valer gekleurd en heeft een op visschubben gelijkend verenkleed op de borst en het masker is donkerbruin in plaats van zwart.
Lanius cristatus lucionensis (mannetje)
auteur : J.M.Garg CC 3.0
Er zijn drie ondersoorten van de bruine klauwier.
De nominaat broedt in het noorden van Azië van Mongolië tot in Siberië en overwintert op het schiereiland Malakka en is 's winters algemeen in vooral het noordwesten van Borneo.
De ondersoort L. c. confusus komt in praktisch hetzelfde gebied voor.
De ondersoort L. c. superciliosus broedt op Sachalin, de Koerilen en Japan en overwintert op Hainan, Sumatra, Java en de Kleine Soenda-eilanden.
L. c. lucionensis broedt in Korea en Oost-China en overwintert voornamelijk op Taiwan, de Filipijnen, Grote Soenda-eilanden maar ook op de Andamaneilanden en in India.
Broedgebieden van de bruine klauwier
auteur : L. Shyamal
De bruine klauwier heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op uitsterven uiterst gering.
De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd.
Er is aanleiding te veronderstellen dat de soort in aantal achteruit gaat.
Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar).
Om die redenen staat deze klauwier als niet bedreigd op de rode lijst van de IUCN.
De bruine kikker (Rana temporaria) is een kikker uit de familie echte kikkers (Ranidae).
De bruine kikker is een van de bekendste soorten kikkers en komt in grote delen van Europa voor.
Het is tevens een van de algemeenste soorten, ook in Nederland en België.
Andere benamingen in het Nederlandse taalgebied zijn brune puut (Zeeuws) en broene kwekker (Limburgs).
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
De bruine kikker is één van de wijdst verspreide soorten in Europa.
De kikker ontbreekt alleen in Portugal en komt slechts in een klein deel van het land voor in Spanje, Italië en Griekenland.
De soort is daarnaast uitgezet in Japan.
In Scandinavië komt de kikker voor tot boven de poolcirkel en is in Europa de meest noordelijk voorkomende amfibie.
Engels : Common frog, European common frog, European common brown frog Duits : Grasfrosch Frans : La Grenouille rousse
De bruine kikker komt in zeer vele biotopen voor, zoals bossen, heidevelden, graslanden, ruderale terreintjes, en duinen.
Enige voorwaarde is de aanwezigheid van begroeiing en een strooisellaag of andere vochtige plekjes waar hij overdag kan schuilen.
In heel open gebieden als agrarische landschappen of zeer droge gebieden komt de soort niet voor.
De bruine kikker is slechts tijdens de voortplanting en de overwintering aan water gebonden en leeft buiten de wintermaanden en het vroege voorjaar op het land.
In vergelijking met de Zuid Europese verwanten heeft de bruine kikker een voorkeur voor wat koelere, vochtige gebieden, in bergbeken is het een van de algemeenste soorten.
De kikker komt voor in laaglanden op zeeniveau tot berggebieden, in de Pyreneeën komt de soort voor tot bijna 2700 meter boven zeeniveau.
In zure, voedselarme milieus (heidevennen, veengebieden) vinden we vaker de heikikker.
In Nederland en België worden verschillende biotopen gebruikt als voortplantingswater, van sloten en kleine poelen tot rietgordels van grotere visrijke wateren.
Ook minder natuurlijke wateren als stads- en tuinvijvers worden veelal voor dit doel gebruikt.
Het landbiotoop bestaat vaak uit naastgelegen houtwallen, bossen en andere begroeide delen met een strooisellaag die als schuilplaats wordt gebruikt.
De bruine kikker is een relatief grote, gedrongen kikker met een grote, platte kop en een relatief stompe snuit.
De kikker wordt gemiddeld ongeveer 7 tot 9 centimeter lang.
Mannetjes kunnen tot maximaal 10 cm lang worden.
De vrouwtjes worden gemiddeld groter en bereiken maximaal 11 cm.
De kleur van de bruine kikker is altijd bruin, vrouwtjes neigen vaak meer naar rood, maar de variatie is enorm en ieder exemplaar heeft een iets afwijkende tekening.
Kenmerkend is de grote donkerbruine driehoekige vlek van de neusgaten over het oog naar de bovenzijde van de voorpoot, in de vlek is het trommelvlies gelegen dat ongeveer dezelfde kleur heeft en moeilijk te zien is.
Het trommelvlies of tympanum is ongeveer 3/4 van de diameter van het oog, een verschil met sommige andere soorten.
Op de bovenlip is vaak, maar niet altijd, een lichtere streep aanwezig.
Op de bovenzijde van de rug zijn twee huidplooien of dorsolaterale lijsten aanwezig die goed zichtbaar zijn door de lichtere kleur, met op het midden van de rug een lichtere maar niet altijd duidelijk zichtbare streep.
De achterpoten zijn altijd donker gebandeerd al kan de intensiteit variëren van duidelijk gebandeerd tot nauwelijks waarneembaar.
De buik is wit tot geelwit en vertoont soms een lichte grijze marmertekening bij de mannetjes tot een gele of rode marmertekening bij de vrouwtjes.
De keel is vaak wit of soms grijs met vaak een lichtere middenstreep.
De dieren foerageren alleen, omdat ze zelden voedsel vinden waar meer dan één hyena van kan leven.
Bij grote karkassen houden zich zelden meer dan drie dieren op.
Tijdens het foerageren kunnen ze afstanden afleggen van wel 54 kilometer.
De kleur van de kikker verandert tijdens de voortplantingstijd, de vrouwtjes krijgen gele en rode kleuren aan de flanken.
Mannetjes worden wat grijzig, soms met blauwe vlekjes op de flanken, maar ze worden niet blauw zoals de heikikker.
De kleur van de rug en bovenzijde van de kop is zeer variabel: van uniform bruin en ongetekend tot juist duidelijk gevlekt.
Bij populaties in berggebieden komen grillige zeer donkerbruine tot zwarte vlekken voor.
De meeste exemplaren hebben een onregelmatige tekening van donkere grillige vlekken op een lichtbruine achtergrond.
Geel- en oranjebruine en zelfs roodachtige exemplaren komen ook voor.
De ogen puilen duidelijk uit en zijn aan de zijkanten van de kop gepositioneerd.
De achterpoten zijn zeer lang, de vijf tenen dragende achterpoten hebben zwemvliezen, de vier vingers dragende voorpoten niet.
De eerste teen is langer dan de tweede, een onderscheid met andere soorten, de metatarsusknobbel van de mannetjes is relatief klein en zacht.
Tijdens de paargreep(amplexus) zie je duidelijk het verschil tussen mannetje en vrouwtje
auteur : Joostmooij from nl CC 3.0
De larven zijn lichtbruin gekleurd, ze hebben lichtere stipjes en een relatief lange staart.
De mondvelden van de larven zijn geschikt als determinatiekenmerk, met een sterke loep is het mogelijk de mondvelden te inspecteren en zo de structuur van de liptandjes te bepalen.
Op de onderlip zijn vier rijen aanwezig, de larven van de meerkikker en de Iberische groene kikker hebben hier drie rijen.
Van de vier rijen tandjes zijn er drie onderbroken.
Heikikkerlarven hebben twee rijen op de bovenlip, waarvan de onderste is onderbroken, en drie op de onderlip.
De springkikker heeft net als de bruine kikker vier rijen onderlipstandjes maar slechts drie rijen bovenlipstandjes.
Bruine kikker in Griekenland
auteur : Richard Bartz CC 2.5
De bruine kikker is een typische bodembewoner.
Desondanks kan hij wel degelijk klimmen, b.v. in een conifeerhaag.
Dankzij de krachtige en lange achterpoten is het een uitstekende springer en zwemmer.
Het zwemvermogen wordt verder vergroot door de zwemvliezen tussen de tenen, die voor een efficiëntere voortstuwing zorgen.
Meestal wordt de kikker op enige afstand van het water aangetroffen, zo'n 800 tot 1000 meter.
Alleen tijdens de voortplantingstijd of op warme dagen wordt het water opgezocht.
De overwintering vindt vaak op de bodem van een poel plaats, maar kan zich ook op het land voltrekken.
De kikkers verzamelen zich rond de overwinteringsplaats waarbij soms de mannetjes kwaken.
Soms worden actieve kikkers waargenomen onder het ijs.
De bruine kikker is nachtactief, de trek naar het voortplantingswater vindt tijdens de schemering of 's nachts plaats.
Alleen in de voortplantingstijd zijn de kikkers zowel overdag als 's nachts actief.
De larven en pas gemetamorfoseerde dieren zijn dagactief en schuilen 's nachts.
Bruine kikker in Noorwegen
auteur : Per from Norway CC 2.0
's Nachts gaat de bruine kikker op jacht en springt hij door de bossen over de bodem, op zoek naar voedsel.
De bruine kikker kan zoals de meeste kikkers statische beelden niet scherp zien en hapt naar alles wat beweegt en in de bek past.
De kikker grijpt de prooi met de snelle schiettong en duwt ze met behulp van de ogen omlaag.
Op het menu staan voornamelijk ongewervelden als insecten (kevers, sprinkhanen), wormen, duizendpoten en (naakt-)slakken.
Af en toe worden kleine gewervelde dieren gegeten zoals muizen en kleinere kikkers.
Volwassen kikkers hoeven maar twee tot drie keer per week te eten, in tegenstelling tot de jongen.
Deze moeten veel voedsel eten om probleemloos verder te kunnen groeien.
De bruine kikker heeft vele vijanden, in Europa zijn zo'n 20 soorten vogels die de kikker eten, zoals de witte en zwarte ooievaar, de bosuil en de buizerd.
Vijandelijke zoogdieren zijn de bunzing, de das en de vos.
Ook scharrelaars als de bruine rat en het wild zwijn eten de kikker als ze de kans krijgen.
Grote roofvissen als de forel jagen onder water op bruine kikkers, op de oever en op het land is de ringslang een belangrijke vijand.
Met name de ringslang is van zijn voedsel deels afhankelijk van de bruine kikker, andere kikkers worden ook gegeten maar zijn vaak niet zo algemeen.
Ook het voorkomen van een aantal marterachtigen kan afhankelijk zijn van de populatiegrootte van de bruine kikker.
De pas uitgekomen larven worden vaak gegeten door kleine watersalamanders.
De bruine kiekendief (Circus aeruginosus) is een vogel uit de familie van havikachtigen (Accipitridae).
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
De bruine kiekendief komt voor in Europa, Noord-West Afrika en Centraal-Azië tot het noordelijk deel van het Midden-Oosten.
Engels : Western Marsh-Harrier, Eurasian Marsh Harrier, Eurasian Marsh-Harrier, European Marsh Harrier, European Marsh-Harrier, Marsh Harrier, Swamp Harrier, Western Marsh Harrier Duits : Rohrweihe, Europäische Rohrweihe Frans : Le Busard des roseaux, Busard harpaye
Bruine kiekendieven komen in de zomer in bijna geheel Europa voor, met uitzondering van Ierland, Scandinavië en het grootste deel van het Verenigd Koninkrijk.
Daarnaast komen ze in de winter in het westen van Europa voor (waaronder in Nederland en België), Frankrijk, Spanje, Portugal, Italië, het voormalig Joegoslavië, Griekenland en Turkije voor.
In laatstgenoemde landen zijn ze dus het gehele jaar aanwezig.
Ze bouwen een groot nest in rietmoerassen. Ze hebben in alle seizoenen een voorkeur voor grote rietvelden in stilstaand zoet- of brakwater of soortgelijke gebieden; ook in geïrrigeerde velden en veengaten.
Circus aeruginosus
auteur : Artur Mikołajewski CC 3.0
Een volwassen exemplaar is 48 tot 56 centimeter groot met een spanwijdte van 110 tot 125 cm.
Verschilt van andere kiekendieven door groter formaat, zwaardere snavel, bredere vleugels en het ontbreken van een witte stuit.
Vliegt laag in wankelende vlucht.
Ze hebben een bont verenkleed.
Een volwassen mannetje van boven donker kastanjebruin, leigrijze staart contrasterend met grijze armpennen en zwarte handpennen, gestreepte gele kop, nek en borst en bruine onderdelen.
Vrouwtje en juveniel mannetje zonder grijs, bijna egaal donkerbruin, met crème-kleurige kop en schouders.
De juvenielen zijn donker chocoladebruin met crème-gele kruin en keel.
De bruine kiekendief jaagt door zich van geringe hoogte op de prooi te laten vallen.
bruine kiekendief
auteur : Mohanram R. Kemparaju CC 2.5
Zoekt in lage vlucht vlak terrein af, zich bij verrassing op prooi stortend.
Voornamelijk kleine zoogdieren en vogels; soms ook insecten, kikkers, slangen en vis.
In het voorjaar maken ze een klaaglijk, schel, Kievit-achtig kwie-è en soortgelijke geluiden; buiten de broedtijd soms een schril en herhaald kjik en een vibrerend fieh.
De eieren zijn zonder tekening, zelden roodachtig gevlekt, vaak verkleurd door nestmateriaal. Basiskleur blauwig wit/groenig wit. Schaal niet glanzend, soms met kleine kalkbultjes. Vorm subelliptisch/kort subelliptisch. Formaat 50 x 93 mm (44-56 x 35-43), gewicht 40 g (32-49).
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- soortenbank.nl
- tinternet
De bruine kathaai (Apristurus brunneus) is een vis uit de familie van kathaaien (Scyliorhinidae) en behoort derhalve tot de orde van grondhaaien (Carcharhiniformes).
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Gilbert (Charles Henry Gilbert, Amerikaans ichtyiologist en visserij bioloog) in 1892.
De vis prefereert een subtropisch klimaat en leeft hoofdzakelijk in de Grote Oceaan voor de kust van British Columbia tot Baja California staat in Mexico.
Engels : Brown catshark Duits : Brauner Katzenhai Frans : Holbiche brune
Bruine kathaai
foto op www.globalspecies.org CC 3.0
De bruine kathaai is een zoutwatervis.
In brakwater is de soort nog nooit aangetroffen.
De diepteverspreiding is 30 tot 650 meter.
Hij leeft het liefst op een zanderige of modderige bodem.
Apristurus brunneus
foto op www.digitalfishlibrary.org
De vis kan een lengte bereiken van 68 centimeter.
Meestal varieert de lengte tussen de 30 en de 60cm.
Hij heeft een zacht en kwetsbaar vel.
Er is weinig geweten over het gedrag van deze soort, meestal leeft hij op de rand van het continentaal plat
bruine kathaai
foto op akully.ru
De bruine kathaai voedt zich met kleine zeedieren zoals garnalen en krill.
De bruine kathaai is voor de visserij van geen belang.
In de hengelsport wordt er weinig op de vis gejaagd.