De bruine pelikaan is dan wel de kleinste maar meet toch nog tussen de 1,05m en de 1,37m, hij weegt van 2,75 tot 5,5kg en heeft een spanwijdte 1,83 tot 2,5m.
Zoals alle pelikaansoorten heeft ook deze een grote snavel, van 28 tot 35cm met een grote keelzak om de prooi uit het water te filteren.
De kop is wit , maar oudere vogels krijgen meestal een gele schijn.
Rug, romp en staart zijn grijs met donker bruin, sommigen met een "roestige" glans.
Het grote onderscheid met de witte Amerikaanse pelikaan zijn de kleur (geen wit), zijn formaat en zijn manier van duiken naar vis.
De peruaanse pelikaan, vroeger beschouwd als een ondersoort van de bruine pelikaan, wordt nu beschouwd als een apparte soort.
Pelecanus occidentalis
auteur : Terry Foote CC 3.0
De bruine pelikaan leeft aan beide kusten van Amerika, aan de Atlantische zijde van Nova Scotia tot Venezuela en de monding van de Amazone.
Aan de Westkust zijn ze terug te vinden van Californië langs Mexico tot Centraal-Amerika.
Soms zijn deze vogels zelfs terug te vinden in het binnenland aan zoetwater meren.
In de zomer zijn ze verder noordwaarts terug te vinden, in de winter trekken ze zich terug met het warmere zeewater.
Bruine pelikaan in de lucht
auteur : Alan D. Wilson op www.naturespicsonline.com CC 3.0
Pelikanen nestelen in grote, luidruchtige kolonies.
Er moet op een broedplaats voldoende voedsel aanwezig zijn en het moet beschermd zijn tegen belagers, zoals wasberen en eier- en kuikendieven.
Veel kolonies nestelen op eilandjes voor de kust.
Het wijfje legt 2 tot 3 eieren die door beide ouders worden uitgebroed.
De broedtijd is 28 - 30 dagen, na ongeveer 35u lopen ze al zelfstandig maar ze verlaten het nest in de boomtoppen pas na 68 tot maximaal 88 dagen.
In de vroege jaren '70 vormden DDT en andere pesticiden een grote bedreiging voor deze soort.
Sinds het verbod op het gebruik van DDT in 1972 is de populatie toegenomen tot een geschatte 650.000 exemplaren, en staan ze niet meer als bedreigd op de Rode lijst.
De bruine paradijskraai heeft een lengte van circa 34 cm.
Hij heeft een kraaiachtig formaat en is geheel zwart met een zacht en zijdeachtig glanzend verenkleed.
Hij heeft een zwarte snavel en karmijnrode ogen.
De roep van de bruine paradijskraai doet denken aan het gekef van een hond.
Mannetje en vrouwtje zien er bijna hetzelfde uit, het vrouwtje is iets kleiner dan het mannetje.
Lycocorax pyrrhopterus
foto op world--of--birds.blogspot.be
De bruine paradijskraai is een van de weinige monogame paradijsvogels.
De vogel foerageert voornamelijk op fruit en kleine ongewervelde dieren.
Over de grootte van de populatie zijn geen exacte cijfers, maar er wordt door de IUCN verondersteld dat de drempel voor het criterium kwetsbaar niet wordt bereikt en dat de populatie groter is dan 10.000 volwassen individuen en dat de populatie binnen het beschreven gebied min of meer stabiel, dus veilig is, dat wil zeggen niet daalt met een snelheid van meer dan 10% in tien jaar.
De bruine oorfazant wordt ongeveer 1m lang en het gewicht varieert van 1,5 tot 2kg.
De kam is fluweelachtig zwart.
Ze hebben stijve witte oor-dekveren achter de ogen, die er een beetje uit ziet als een snor.
De kroon is zwart met rode blote huid.
De staart bestaat uit tweeëntwintig ongeveer 55cm langwerpige witte gebogen veren, los met een paars-blauwe schijn en een donkere-tip.
De poten zijn donker rood.
Beide geslachten hebben een gelijkaardig verenkleed.
De bruine oorfazant is het zeldzaamste lid in het geslacht Crossoptilon, zijn dieet bestaat voornamelijk uit wortels, knollen en planten.
Het vrouwtje legt vijf tot acht grote eieren.
De eieren hebben een bleek-groene steenkleur en de broedtijd is 26-28 dagen.
bruine oorfazant (haan) in de London Zoo, Londen, G.B.
auteur : chrisjohnson op ibc.lynxeds.com
De bruine oorfazant heeft erg te lijden onder de vernietiging van zijn leefgebied, in sommige gebieden is hij reeds uitgestorven.
Hun aantal wordt geschat op 5.000 dieren maar mogelijk leven er nog grotere aantallen in sommige onherbergzame gebieden.
Ze komen meestal voor in naald- en gemengde bossen op hoogten van 1.700 tot 2.600 m, in de winter daalt hij naar hoogten van 1100 m.
De groepen bestaan in de winter uit 20 tot 50 dieren.
Deze vogel staat als "kwetsbaar" op de internationale rode lijst.
De bruine oogspanner (Cyclophora quercimontaria) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners, de Geometridae.
De wetenschappelijke naam van deze soort is beschreven door Bastelberger in 1897.
De soort komt voor in een groot deel van Europa.
Engels : Cyclophora quercimontaria Duits : Gelbroter Eichen-Gürtelpuppenspanner Frans : l'Acidalie de Bastelberger
Bruine oogspanner
auteur : Marko Mutanen, University of Oulu - vrije foto
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 11 en 14 millimeter.
Deze soort is op grond van vleugelkenmerken nauwelijks te onderscheiden van de gestippelde oogspanner (C. punctaria).
De bruine oogspanner is over het algemeen wat kleiner dan de gestippelde oogspanner, heeft nooit een roodachtige of donkere vlek in het zoomveld en de donkerrode middenlijn is sterker en dikker dan bij de gestippelde oogspanner. Belangrijk kenmerk is het contact van deze middenlijn met de voorrand van de voorvleugel, die bij de bruine oogspanner duidelijk afbuigt en bij de gestippelde oogspanner in de meeste gevallen recht doorloopt.
Cyclophora quercimontaria
auteur : Frank Rämisch op www.lepiforum.de
In Nederland en België is de bruine oogspanner een zeer zeldzame soort die slechts af en toe wordt waargenomen.
De waardplant van de bruine oogspanner is eik.
Rups van de bruine oogspanner
auteur : Frank Rämisch op www.lepiforum.de
De vliegtijd in het buitenland: eind april-eind mei in één generatie; soms een partiële tweede generatie van eind juli-begin augustus.
De rupsen van de Cyclophora-soorten zijn zeer variabel. Per soort zijn er diverse (kleur)varianten: er zijn rupsen met een soort zijstrepen, er zijn vrijwel egale groene varianten en vrijwel egaal bruinoranjeachtige varianten.
De variant met zijstrepen van deze soort lijkt op gemarmerde oogspanner (Cyclophora pendularia), berkenoogspanner (Cyclophora albipunctata), gestippelde oogspanner (Cyclophora punctaria) en oranjerode oogspanner (Cyclophora puppillaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Een woordje bij de Nederlandse naam : Oogspanners hebben alle een meer of minder duidelijk oog op de voorvleugels. Deze oogspanner heeft soms een bruine tint.
Cyclophora : kuklos = een ring en phoreo = dragen. De discale vlekken op de voorvleugels van een aantal soorten.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine neushoornvogel (Anorrhinus tickelli) is een neushoornvogel die voorkomt in Zuidoost-Azië.
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Blyth in 1855.
De wetenschappelijke naam is een eerbetoon aan Samuel Tickell (kolonel Samuel Richard Tickell Brits legerofficier en ornitholoog).
Engels : Tickell's Brown Hornbill, Rusty-cheeked Hornbill, Brown Hornbill Duits : Rostbauch-Hornvogel Frans : Le Calao brun
Bruine neushoornvogel
auteur : Mike (NO captive birds) in Thailand CC 2.0
De bruine neushoornvogel is 74 cm lang.
Zoals de naam al zegt is deze neushoornvogel bijna geheel bruin gekleurd, van boven grijsbruin en van onder wat lichter naar roodbruin neigend bruin en de keel is vaak nog lichter, tot wit.
Het mannetje heeft een geelachtige snavel en die van het vrouwtje is bruin.
De "hoorn" is glad en weinig opvallend.
De uiteinden van de handpennen en de buitenste staartpennen zijn wit.
De bruine neushoornvogel is een schaars voorkomende vogel van de bergachtige gebieden van Tenasserim en Zuidoost-Thailand.
Het is een uitgesproken bosvogel die voorkomt in tropisch regenbossen in heuvelland en middengebergte tot op een hoogte van 1500 m boven de zeespiegel.
bruine neushoornvogel
auteur : Mike (NO captive birds) in Thailand CC 2.0
De bruine neushoornvogel heeft erg te lijden door het snelle verdwijnen van het tropisch regenwoud, daarom staat deze vogel als "gevoelig" op de internationale rode lijst.
Het mannetje is met een voorvleugellengte van 10 tot 12 millimeter iets groter dan het vrouwtje dat een voorvleugellengte heeft van 8 tot 11 millimeter.
Bij het mannetje zijn de vleugels zwartbruin, bij het vrouwtje is iets van metaalgroene glans te zien.
De metaalvlinder (Adscita statices) is een gelijkende soort.
In Nederland en België is de bruine metaalvlinder zeldzaam.
In Nederland wordt de soort wel op de zandgronden gezien, in België vooral in De Kempen en in Namen en Luxemburg.
Door de verborgen leefwijze en het feit dat de vlinders niet op licht komen en geen bloemen bezoeken, lijkt de soort wellicht zeldzamer dan hij in werkelijkheid is.
Zijn habitat zijn vooral heiden, ook warme droge graslanden.
De waardplanten zijn struikhei en soms zomereik.
Rups van de bruine metaalvlinder
auteur : Ernest van Asseldonk CC 3.0
De vliegtijd is van half juni tot in augustus in één generatie.
De vlinders komen vroeg in de ochtend uit de pop, de vrouwtjes blijven zitten in de buurt van de plaats waar ze uitgekomen zijn, de mannetjes vliegen vanaf het eind van de ochtend tot laat in de middag rond, op zoek naar een vrouwtje.
De vlinders hebben een gereduceerde roltong en kunnen dus geen voedsel opnemen.
Rups : juli - mei.
De soort overwintert als rups in een wit spinsel (hibernaculum) en verpopt zich in een cocon op de waardplant.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De bruine metaalvlinder heeft een metaalglans over de vleugels en de kleur van de vleugels is bruin.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine maki of zwartkopmaki (Eulemur fulvus) is een echte maki uit de familie der maki's (Lemuridae).
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door É. Geoffroy in 1796.
Deze halfapen zijn endemische dieren op het eiland Madagaskar.
De bruine maki leeft in vochtige bergbossen en regenwouden in het oosten en in de drogere bossen in Noordwest-Madagaskar.
Engels : Common brown lemur, Brown lemur Duits : Braune Maki Frans : Le Lémur fauve, Lémur brun, Maki brun
Een volwassen bruine maki een kop-romplengte van 43 tot 50 cm, een staartlengte van 41 tot 51 cm en een lichaamsgewicht van 2 tot 3 kg.
De vacht is kortharig en overwegend bruin tot grijsbruin van kleur.
Het gezicht en de snuit en de vacht op de kop zijn donkergrijs of zwart, met bleekwitte vlekken bij de wenkbrauwen.
De ogen zijn oranje tot rood.
Er is weinig of geen verschil in uiterlijk tussen mannetjes en vrouwtjes.
Er zijn vier populaties, drie op het hoofdeiland, twee in het westen en een in het oosten.
Daarnaast bestaat er een populatie op het eilandje Mayotte tussen Madagaskar en Mozambique.
Mogelijk is deze populatie ontstaan door introductie door de mens.
ZHet is een bosbewoner die voornamelijk overdag actief is.
Hij zoekt zijn voedsel in boomkruinen, waaronder vooral vruchten, jonge balderen, verder insecten zoals cicaden en spinnen maar ook boombast en rode klei.
De bruine maki komt ongeveer 2% van de tijd op de grond en spendeert de meeste tijd hoog in de bomen.
Na een draagtijd van 120 dagen wordt meestal één jong geboren, er zijn meldingen van tweelingen.
Na vier tot vijf maanden zijn de jongen zelfstandig en na 1,5 jaar zijn ze volwassen.
Ze kunnen meer dan 30 jaar oud worden.
De bruine maki leeft in familiegroepjes, bestaande uit 5 tot 12 individuen.
Volgens schattingen leven er 40 tot 60 dieren per km².
De bruine maki heeft te maken met de vernietiging van zijn leefgebied door ontbossingen voor de productie van houtskool en illegale houtkap.
Ook wordt er op gejaagd; jacht is een toenemend probleem, soms worden hele groepen bruine maki's gevangen.
De populaties zijn gemiddeld met 20 tot 25% afgenomen over een periode van 24 jaar (1% per jaar).
Daarom staat de bruine maki als gevoelig op de internationale rode lijst.
De bruine lemming (Lemmus trimucronatus) is een zoogdier uit de familie van de Cricetidae.
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Richardson in 1825.
De oorspronkelijke benaming was de Siberische lemming (Lemmus sibiricus, Kerr in 1792), later opgesplitst in twee soorten.
Engels : North American Brown Lemming, Siberian brown lemming Duits : Brauner Lemming, Sibirischer Lemming Frans : Lemming brun
Bruine lemming
foto op www.factzoo.com
De bruine lemming heeft een bruine grondkleur met een roodbruine rug en romp.
Kop en schouders zijn grijs.
In de winter wordt de vacht langer en grijzer.
De vrouwtjes hebben een gemiddelde lengte van 12,5cm en een gewicht van 58gr.
De mannetjes hebben een gemiddeld gewicht van 68cm en een lengte van 13cm.
Zoals alle lemmingen hebben ze kleine oortjes, korte pootjes en een heel kort staartje.
De voetjes, zowel zolen als tenen zijn bedekt met haartjes en aangepast om te graven.
Lemmus trimucronatus
auteur : foto op vdinets.livejournal.com
De lemming is te vinden in de toendra gebieden van Noord-Canada (Nunavut, Northwest Territories, Yukon) en Alaska.
Ze worden ook gevonden op de westkust van British Columbia bijna zo ver zuidelijk als Vancouver Island.
Ze voeden zich voornamelijk met grasscheuten en eten ook toendra gras, zegge, mos, schors, bessen, korstmossen en wortels.
Als vijanden hebben ze de meeste carnivoren en bepaalde vogels, er zijn enkele aanwijzingen dat ze worden gegeten door.
In jaren waarin de bruine lemming schaars is, neemt een aantal roofdieren af, zoals de poolvos(lemmingen als hoofdvoedsel) die zich niet kan voortplanten met te weinig voedsel.
bruine lemming
auteur : foto op vdinets.livejournal.com
Ze leven onder de grond, in kolonies, en hebben tot drie nesten per jaar, ook onder de sneeuw in de winter.
Na een draagtijd van 23 dagen, zal het vrouwtje bevallen van vier tot negen jongen.
De bruine lemming is niet trekkende en wanneer overbevolkt (en tijdens het paarseizoen), vechten ze onder elkaar.
De schildpad bereikt een maximale schildlengte tot 60 centimeter.
Het is de grootste Aziatische schildpad.
De kleur van het schild is bruin, de hoornplaten zijn enigszins verzonken in het schild.
De kop en poten zijn zwart van kleur.
Manouria emys
auteur : foto op www.ryanphotographic.com
De habitat bestaat uit tropische bergbossen, de schildpad brengt veel tijd door in holen of tussen de bladeren.
bruine landschildpadden (Manouria emys emys)
auteur : foto op www.empireoftheturtle.com
De soort behoorde lange tijd tot het geslacht Testudo, waardoor de verouderde wetenschappelijke naam in de literatuur wordt gebruikt.
Er worden twee ondersoorten erkend die verschillen in verspreidingsgebied.
Manouria emys emys en
Manouria emys phayrei
De Bruine koevogel (Agalaioides badius) behoort tot de familie van de troepialen.
Het is een monotypische soort van het geslacht Agalaioides, maar werd ooit tot het geslacht Molothrus geteld.
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Vieillot in 1819.
Hij komt voor in Noordelijk Argentinië, Bolivia, Uruguay, Paraguay en Zuidelijk en Midden Brazilië, met een geïsoleerde populatie Noordoostelijk Brazilië.
De Bruine koevogel is ook ontdekt als trekvogel in Chili.
Engels : Bay-winged Cowbird, Baywing Duits : Braun-Kuhstärling, Braunkuhstärling Frans : Le vacher à ailes brunes, le Vacher à ailes baies, Carouge à ailes baies ou C. de Spix, Molothre à ailes baie
Bruine koevogel
auteur : www.bobhogeveen.nl
Zijn totale lengte is ongeveer 18 centimeter.
Zijn verenkleed is bijna geheel bruinig gekleurd met contrasterende zwarte plaatsen, tussen de ogen en de snavel en aan de basis van de bovenvleugels.
De geïsoleerde populatie wordt soms gezien als een apart geslacht, Agalaioides fringillarius.
De ondersoort Fringillarius heeft meer zwart in het gezicht en het verenkleed is meer roder van kleur.
De soort is sociaal opgesteld en wordt vaak gezien in kleine groepen.
Niet zoals de "echte" koevogels van het geslacht Molothrus, deze soort is geen broedparasiet.
Dat wil zeggen dat de ouders de eieren in nesten van andere vogels leggen, zoals de Europese koekoek.
De Bruine koevogel heeft een wijd verspreid verspreidingsgebied over semi-open habitats, bestaande uit struiken en een klein aantal bomen.
Het Noordoostelijke geslacht Fringillarius wordt voornamelijk gevonden in Caatinga en Cerrado.
Over het algemeen is hij vrij veelvoorkomend en wordt almaar overweegt als een niet bedreigde soort door Birdlife International en het IUCN.
De bruine klauwier (Lanius cristatus) is een zangvogel die in een groot deel van Azië broedt en overwintert in het oriëntaals gebied.
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
Deze soort is zeer nauw verwant aan de grauwe klauwier (L. collurio) en de isabelklauwier (L. isabellinus) en werden vroeger wel als ondersoorten van elkaar beschouwd.
Engels : Brown Shrike, Red-tailed Shrike, Rufous Red-tailed Shrike Duits : Braunwürge, Rotschwanzwürger, Sibirischer Würger Frans : La Pie-grièche brune, Pie-grièche à crete, Pie-grièche à queue rousse, Pie-grièche birmane
De bruine klauwier is gemiddeld 20 cm lang.
De vogel is overwegend bruin van boven en hij heeft een afgeronde staart.
De vogel heeft een zwart "masker" rond het oog en daarboven een lichte wenkbrauwstreep.
De buik en borst zijn roomkleurig, maar de flanken toe meer roodbruin.
Het vrouwtje is valer gekleurd en heeft een op visschubben gelijkend verenkleed op de borst en het masker is donkerbruin in plaats van zwart.
Lanius cristatus lucionensis (mannetje)
auteur : J.M.Garg CC 3.0
Er zijn drie ondersoorten van de bruine klauwier.
De nominaat broedt in het noorden van Azië van Mongolië tot in Siberië en overwintert op het schiereiland Malakka en is 's winters algemeen in vooral het noordwesten van Borneo.
De ondersoort L. c. confusus komt in praktisch hetzelfde gebied voor.
De ondersoort L. c. superciliosus broedt op Sachalin, de Koerilen en Japan en overwintert op Hainan, Sumatra, Java en de Kleine Soenda-eilanden.
L. c. lucionensis broedt in Korea en Oost-China en overwintert voornamelijk op Taiwan, de Filipijnen, Grote Soenda-eilanden maar ook op de Andamaneilanden en in India.
Broedgebieden van de bruine klauwier
auteur : L. Shyamal
De bruine klauwier heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op uitsterven uiterst gering.
De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd.
Er is aanleiding te veronderstellen dat de soort in aantal achteruit gaat.
Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar).
Om die redenen staat deze klauwier als niet bedreigd op de rode lijst van de IUCN.