De bruine rat (Rattus norvegicus) is een zoogdier, behorende tot de orde van de knaagdieren.
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Berkenhout in 1759.
De bruine rat komt over bijna de gehele wereld voor, maar ontbreekt in enkele onbewoonde tropische en subtropische gebieden.
Engels : Brown rat, common rat, street rat, sewer rat, Hanover rat, Norway rat, brown Norway rat, Norwegian rat, wharf rat Duits : Wanderratte Frans : Le rat brun, surmulot, rat surmulot, rat d'égout, rat de Norvège, rat gris
De soort is ook wel bekend onder de namen Noorse rat, rioolrat, waterrat, stadsrat, of kortweg rat met variëteiten laboratoriumrat en tamme rat.
Met de naam "waterrat" wordt vaker de woelrat bedoeld.
De bruine rat is één van de succesvolste zoogdieren ter wereld en komt tegenwoordig over bijna de gehele wereld voor tot in de binnenlanden van Afrika.
Zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied was waarschijnlijk een deel van Noord-China.
Zijn nauwste verwanten zijn de Aziatische soorten Rattus pyctoris en Rattus nitidus.
De wetenschappelijke naam norvegicus, die in het Nederlands Noors betekent, heeft niets te maken met de oorsprong van de bruine rat.
Sommige wetenschappers zeggen dat de naamgeving te maken heeft met de bewering dat in Noorwegen voor het eerst begonnen was met wetenschappelijk onderzoek naar dit knaagdier.
Die Noorse onderzoekers moeten hun onderzoek dus op ratten buiten Noorwegen verricht hebben, want de soort werd pas in 1790 voor het eerst in Noorwegen waargenomen terwijl de toevoeging norvegicus al in 1769 werd gegeven.
De kop-romplengte bedraagt 214 tot 290 mm, de staartlengte is 150 tot 230 mm en het lichaamsgewicht 150 tot 520 gram.
De zwaarst bekende bruine rat woog 794 gram.
Mannetjes worden groter dan wijfjes.
De bijna kale staart is altijd korter dan het lichaam.
De staart heeft 160 tot 190 ringen.
Het dier heeft kleine licht behaarde oren en, in het wild, over het algemeen een ruige grijsbruine vacht.
De vacht is aan de buikzijde lichtgrijs van kleur.
In het wild komen verscheidene variaties voor, van zwart tot bruin.
Soms zijn de voorpoten zeer licht van kleur, en heeft de borst een witte vlek.
De rat heeft een vrij korte snuit en is, vooral voor een knaagdier, stevig gebouwd.
Het is één van de grotere soorten van het geslacht Rattus.
De bruine rat is een cultuurvolger, wat kortweg inhoudt dat het dier de menselijke beschaving volgt en, voor een deel, ook afhankelijk is van de mens.
Van oorsprong komt de bruine rat voor in steppegebieden van Oost-Azië.
Aan het eind van de Middeleeuwen heeft de bruine rat zich in kleine aantallen verspreid richting Europa.
In de 18e eeuw werd de bruine rat voor het eerst gesignaleerd in West-Europa.
Via handelsroutes en door middel van de scheepvaart heeft het dier zich daarna over alle continenten verspreid, behalve naar Antarctica.
Noord-Amerika werd rond 1775 bereikt.
De bruine rat komt over bijna de gehele wereld voor, maar ontbreekt in enkele onbewoonde tropische en subtropische gebieden, voornamelijk omdat de concurrentie met andere knaagdieren te groot is, en in al te koude streken (Antarctica, ver boven de noordpoolcirkel, hoog in de bergen) en op enkele kleine eilandjes, ver van de kust.
Sinds de jaren vijftig heeft de provincie Alberta in Canada een ratvrije status door volhardend optreden van rattenvangers en alertheid bij de bevolking (veel graanboeren met eigenbelang in bestrijding).
Ook is het houden van een rat als huisdier verboden.
De ernaast gelegen provincie Saskatchewan heeft de laatste jaren aangekondigd vergelijkbare acties te willen ondernemen.
De bruine raafkaketoe (Calyptorhynchus lathami), soms ook bruine roodstaartkaketoe genoemd behoort tot de familie der kaketoes en het geslacht der raafkaketoes.
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Temminck in 1807.
De vogel wordt aangetroffen in Queensland, Nieuw-Zuid-Wales en Victoria in Australië.
Engels : Glossy Black Cockatoo, Casuarina Black Cockatoo, Leach's Black-Cockatoo, Leach's Red-tailed Cockatoo, Nutcracker Duits : Braunkopfkakadu Frans : Le Cacatoès de Latham, Cacatoès noir étincelant
Bruine raafkaketoe
auteur : Didier B (Sam67fr) CC 3.0
Een volwassen exemplaar wordt tussen de 46 tot 50 centimeter lang.
Net zoals met de roodstaartraafkaketoe is ook het verenkleed bij de bruine raafkaketoe bij mannetjes als vrouwtjes verschillend.
De veren van het mannetje zijn overwegend zwart met een chocoladebruine kop en rode vlekken.
Het vrouwtje heeft een doffe donkerbruine kleur met gele vlekjes in de kraag en op de staart.
Het mannetje heeft enkele rode staartveren die aan de onderzijde duidelijk zichtbaar zijn.
Deze kleur is bij het vrouwtje eveneens doffer.
De stevige snavel is donkergrijs.
Calyptorhynchus lathami (man)
auteur : Aviceda CC 3.0
Op het menu van de vogel staan met name de zaden van verschillende Casuarina en Allocasuarina bomen.
Het menu wordt aangevuld met bessen, vruchten en af en toe insecten en larven.
Voor zijn nest maakt deze vogel gebruik van holen in grote Eucalyptus bomen.
Het nest is ongeveer 1 tot 2 meter diep en heeft een doorsnede van 25 tot 50 centimeter.
Hierin legt het vrouwtje tussen maart en augustus 1 of 2 witgekleurde eieren die na een broedperiode van ongeveer 30 dagen uitkomen.
De aandacht van het vrouwtje gaat over het algemeen in zijn geheel uit naar het eerstgeboren exemplaar.
Het tweede jong komt hierdoor in de meeste gevallen te overlijden.
Bruine raafkaketoe (vrouw)
auteur : Aviceda CC 3.0
De bruine raafkaketoe werd voor het eerst beschreven door de Nederlandse zoöloog Coenraad Jacob Temminck in 1807.
Hij vernoemde de vogel naar de Engelse ornitholoog John Latham die onder meer de aan deze vogel nauw verwante roodstaartraafkaketoe voor het eerst heeft beschreven.
Van de bruine raafkaketoe zijn momenteel drie ondersoorten erkend, de C. l. lathami, de C. l. erebus en de C. l. halmaturinus.
Ondanks dat de ondersoorten C. l. lathami en C. l. halmaturinus beide staan aangeschreven als bedreigd is de bruine raafkaketoe als soort op zich zelf niet bedreigd.
Momenteel bestaat de totale populatie nog uit meer dan 17.000 exemplaren.
Zaken als illegale handel in exotische vogels en eieren vormen echter wel een bedreiging voor deze vogel zoals geld voor vele papegaai- en kaketoeachtigen.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 17 en 23 millimeter.
Deze uil is in rusthouding te herkennen aan de brede driehoekige vorm. Over de bruine voorvleugel loopt een brede getailleerde lichte middenband, die grijsachtig bruin of rozeachtig grijs van kleur is. In de vleugelpunt liggen twee, vaak samengevloeide donkerbruine vlekken.
Door deze karakteristieke tekening onderscheidt de soort zich van alle andere in Nederland voorkomende uilen.
De grondkleur van de voorvleugel is variabel en loopt uiteen van middenbruin tot donkerbruin met soms een paarsachtige tint. Over het midden van de achtervleugel loopt een smalle diagonale vuilwitte dwarsband.
Dysgonia algira
auteur : Peter Skacel - vrije foto
In Nederland en België is de bruine prachtuil een zéér zeldzame soort die slechts af en toe wordt waargenomen.
In het buitenland komt deze uil voor in steengroeven en op het zuiden gerichte hellingen met een extreem warm microklimaat.
De waardplanten van de bruine prachtuil zijn diverse loofbomen en struiken, waaronder braam, wilg en sleedoorn.
Rups van de bruine prachtuil
auteur : Jeroen Voogd op www.vlindernet.nl
De vliegtijd is van eind april-half oktober in twee generaties.
De vlinders komen op licht.
De rups : juni-juli en september-oktober.
Er zijn geen rupsenvondsten bekend uit Nederland. De soort overwintert als pop.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De grondkleur van deze mooi getekende uil is grijsbruin. De totale indruk van deze vlinder is prachtig.
Dysgonia : dus- is een voorvoegsel dat iets zieks aanduidt, met problemen; zoals b.v. in dyslexie en gonia = een hoek. Hübner omschrijft een onregelmatige postnediane lijn; de preciese betekenis van het voorvoegsel is niet geheel duidelijk. algira : Algerije is de plaats waar het type exemplaar werd gevonden.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine pelikaan is dan wel de kleinste maar meet toch nog tussen de 1,05m en de 1,37m, hij weegt van 2,75 tot 5,5kg en heeft een spanwijdte 1,83 tot 2,5m.
Zoals alle pelikaansoorten heeft ook deze een grote snavel, van 28 tot 35cm met een grote keelzak om de prooi uit het water te filteren.
De kop is wit , maar oudere vogels krijgen meestal een gele schijn.
Rug, romp en staart zijn grijs met donker bruin, sommigen met een "roestige" glans.
Het grote onderscheid met de witte Amerikaanse pelikaan zijn de kleur (geen wit), zijn formaat en zijn manier van duiken naar vis.
De peruaanse pelikaan, vroeger beschouwd als een ondersoort van de bruine pelikaan, wordt nu beschouwd als een apparte soort.
Pelecanus occidentalis
auteur : Terry Foote CC 3.0
De bruine pelikaan leeft aan beide kusten van Amerika, aan de Atlantische zijde van Nova Scotia tot Venezuela en de monding van de Amazone.
Aan de Westkust zijn ze terug te vinden van Californië langs Mexico tot Centraal-Amerika.
Soms zijn deze vogels zelfs terug te vinden in het binnenland aan zoetwater meren.
In de zomer zijn ze verder noordwaarts terug te vinden, in de winter trekken ze zich terug met het warmere zeewater.
Bruine pelikaan in de lucht
auteur : Alan D. Wilson op www.naturespicsonline.com CC 3.0
Pelikanen nestelen in grote, luidruchtige kolonies.
Er moet op een broedplaats voldoende voedsel aanwezig zijn en het moet beschermd zijn tegen belagers, zoals wasberen en eier- en kuikendieven.
Veel kolonies nestelen op eilandjes voor de kust.
Het wijfje legt 2 tot 3 eieren die door beide ouders worden uitgebroed.
De broedtijd is 28 - 30 dagen, na ongeveer 35u lopen ze al zelfstandig maar ze verlaten het nest in de boomtoppen pas na 68 tot maximaal 88 dagen.
In de vroege jaren '70 vormden DDT en andere pesticiden een grote bedreiging voor deze soort.
Sinds het verbod op het gebruik van DDT in 1972 is de populatie toegenomen tot een geschatte 650.000 exemplaren, en staan ze niet meer als bedreigd op de Rode lijst.
De bruine paradijskraai heeft een lengte van circa 34 cm.
Hij heeft een kraaiachtig formaat en is geheel zwart met een zacht en zijdeachtig glanzend verenkleed.
Hij heeft een zwarte snavel en karmijnrode ogen.
De roep van de bruine paradijskraai doet denken aan het gekef van een hond.
Mannetje en vrouwtje zien er bijna hetzelfde uit, het vrouwtje is iets kleiner dan het mannetje.
Lycocorax pyrrhopterus
foto op world--of--birds.blogspot.be
De bruine paradijskraai is een van de weinige monogame paradijsvogels.
De vogel foerageert voornamelijk op fruit en kleine ongewervelde dieren.
Over de grootte van de populatie zijn geen exacte cijfers, maar er wordt door de IUCN verondersteld dat de drempel voor het criterium kwetsbaar niet wordt bereikt en dat de populatie groter is dan 10.000 volwassen individuen en dat de populatie binnen het beschreven gebied min of meer stabiel, dus veilig is, dat wil zeggen niet daalt met een snelheid van meer dan 10% in tien jaar.
De bruine oorfazant wordt ongeveer 1m lang en het gewicht varieert van 1,5 tot 2kg.
De kam is fluweelachtig zwart.
Ze hebben stijve witte oor-dekveren achter de ogen, die er een beetje uit ziet als een snor.
De kroon is zwart met rode blote huid.
De staart bestaat uit tweeëntwintig ongeveer 55cm langwerpige witte gebogen veren, los met een paars-blauwe schijn en een donkere-tip.
De poten zijn donker rood.
Beide geslachten hebben een gelijkaardig verenkleed.
De bruine oorfazant is het zeldzaamste lid in het geslacht Crossoptilon, zijn dieet bestaat voornamelijk uit wortels, knollen en planten.
Het vrouwtje legt vijf tot acht grote eieren.
De eieren hebben een bleek-groene steenkleur en de broedtijd is 26-28 dagen.
bruine oorfazant (haan) in de London Zoo, Londen, G.B.
auteur : chrisjohnson op ibc.lynxeds.com
De bruine oorfazant heeft erg te lijden onder de vernietiging van zijn leefgebied, in sommige gebieden is hij reeds uitgestorven.
Hun aantal wordt geschat op 5.000 dieren maar mogelijk leven er nog grotere aantallen in sommige onherbergzame gebieden.
Ze komen meestal voor in naald- en gemengde bossen op hoogten van 1.700 tot 2.600 m, in de winter daalt hij naar hoogten van 1100 m.
De groepen bestaan in de winter uit 20 tot 50 dieren.
Deze vogel staat als "kwetsbaar" op de internationale rode lijst.
De bruine oogspanner (Cyclophora quercimontaria) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners, de Geometridae.
De wetenschappelijke naam van deze soort is beschreven door Bastelberger in 1897.
De soort komt voor in een groot deel van Europa.
Engels : Cyclophora quercimontaria Duits : Gelbroter Eichen-Gürtelpuppenspanner Frans : l'Acidalie de Bastelberger
Bruine oogspanner
auteur : Marko Mutanen, University of Oulu - vrije foto
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 11 en 14 millimeter.
Deze soort is op grond van vleugelkenmerken nauwelijks te onderscheiden van de gestippelde oogspanner (C. punctaria).
De bruine oogspanner is over het algemeen wat kleiner dan de gestippelde oogspanner, heeft nooit een roodachtige of donkere vlek in het zoomveld en de donkerrode middenlijn is sterker en dikker dan bij de gestippelde oogspanner. Belangrijk kenmerk is het contact van deze middenlijn met de voorrand van de voorvleugel, die bij de bruine oogspanner duidelijk afbuigt en bij de gestippelde oogspanner in de meeste gevallen recht doorloopt.
Cyclophora quercimontaria
auteur : Frank Rämisch op www.lepiforum.de
In Nederland en België is de bruine oogspanner een zeer zeldzame soort die slechts af en toe wordt waargenomen.
De waardplant van de bruine oogspanner is eik.
Rups van de bruine oogspanner
auteur : Frank Rämisch op www.lepiforum.de
De vliegtijd in het buitenland: eind april-eind mei in één generatie; soms een partiële tweede generatie van eind juli-begin augustus.
De rupsen van de Cyclophora-soorten zijn zeer variabel. Per soort zijn er diverse (kleur)varianten: er zijn rupsen met een soort zijstrepen, er zijn vrijwel egale groene varianten en vrijwel egaal bruinoranjeachtige varianten.
De variant met zijstrepen van deze soort lijkt op gemarmerde oogspanner (Cyclophora pendularia), berkenoogspanner (Cyclophora albipunctata), gestippelde oogspanner (Cyclophora punctaria) en oranjerode oogspanner (Cyclophora puppillaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Een woordje bij de Nederlandse naam : Oogspanners hebben alle een meer of minder duidelijk oog op de voorvleugels. Deze oogspanner heeft soms een bruine tint.
Cyclophora : kuklos = een ring en phoreo = dragen. De discale vlekken op de voorvleugels van een aantal soorten.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine neushoornvogel (Anorrhinus tickelli) is een neushoornvogel die voorkomt in Zuidoost-Azië.
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Blyth in 1855.
De wetenschappelijke naam is een eerbetoon aan Samuel Tickell (kolonel Samuel Richard Tickell Brits legerofficier en ornitholoog).
Engels : Tickell's Brown Hornbill, Rusty-cheeked Hornbill, Brown Hornbill Duits : Rostbauch-Hornvogel Frans : Le Calao brun
Bruine neushoornvogel
auteur : Mike (NO captive birds) in Thailand CC 2.0
De bruine neushoornvogel is 74 cm lang.
Zoals de naam al zegt is deze neushoornvogel bijna geheel bruin gekleurd, van boven grijsbruin en van onder wat lichter naar roodbruin neigend bruin en de keel is vaak nog lichter, tot wit.
Het mannetje heeft een geelachtige snavel en die van het vrouwtje is bruin.
De "hoorn" is glad en weinig opvallend.
De uiteinden van de handpennen en de buitenste staartpennen zijn wit.
De bruine neushoornvogel is een schaars voorkomende vogel van de bergachtige gebieden van Tenasserim en Zuidoost-Thailand.
Het is een uitgesproken bosvogel die voorkomt in tropisch regenbossen in heuvelland en middengebergte tot op een hoogte van 1500 m boven de zeespiegel.
bruine neushoornvogel
auteur : Mike (NO captive birds) in Thailand CC 2.0
De bruine neushoornvogel heeft erg te lijden door het snelle verdwijnen van het tropisch regenwoud, daarom staat deze vogel als "gevoelig" op de internationale rode lijst.
Het mannetje is met een voorvleugellengte van 10 tot 12 millimeter iets groter dan het vrouwtje dat een voorvleugellengte heeft van 8 tot 11 millimeter.
Bij het mannetje zijn de vleugels zwartbruin, bij het vrouwtje is iets van metaalgroene glans te zien.
De metaalvlinder (Adscita statices) is een gelijkende soort.
In Nederland en België is de bruine metaalvlinder zeldzaam.
In Nederland wordt de soort wel op de zandgronden gezien, in België vooral in De Kempen en in Namen en Luxemburg.
Door de verborgen leefwijze en het feit dat de vlinders niet op licht komen en geen bloemen bezoeken, lijkt de soort wellicht zeldzamer dan hij in werkelijkheid is.
Zijn habitat zijn vooral heiden, ook warme droge graslanden.
De waardplanten zijn struikhei en soms zomereik.
Rups van de bruine metaalvlinder
auteur : Ernest van Asseldonk CC 3.0
De vliegtijd is van half juni tot in augustus in één generatie.
De vlinders komen vroeg in de ochtend uit de pop, de vrouwtjes blijven zitten in de buurt van de plaats waar ze uitgekomen zijn, de mannetjes vliegen vanaf het eind van de ochtend tot laat in de middag rond, op zoek naar een vrouwtje.
De vlinders hebben een gereduceerde roltong en kunnen dus geen voedsel opnemen.
Rups : juli - mei.
De soort overwintert als rups in een wit spinsel (hibernaculum) en verpopt zich in een cocon op de waardplant.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De bruine metaalvlinder heeft een metaalglans over de vleugels en de kleur van de vleugels is bruin.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine maki of zwartkopmaki (Eulemur fulvus) is een echte maki uit de familie der maki's (Lemuridae).
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door É. Geoffroy in 1796.
Deze halfapen zijn endemische dieren op het eiland Madagaskar.
De bruine maki leeft in vochtige bergbossen en regenwouden in het oosten en in de drogere bossen in Noordwest-Madagaskar.
Engels : Common brown lemur, Brown lemur Duits : Braune Maki Frans : Le Lémur fauve, Lémur brun, Maki brun
Een volwassen bruine maki een kop-romplengte van 43 tot 50 cm, een staartlengte van 41 tot 51 cm en een lichaamsgewicht van 2 tot 3 kg.
De vacht is kortharig en overwegend bruin tot grijsbruin van kleur.
Het gezicht en de snuit en de vacht op de kop zijn donkergrijs of zwart, met bleekwitte vlekken bij de wenkbrauwen.
De ogen zijn oranje tot rood.
Er is weinig of geen verschil in uiterlijk tussen mannetjes en vrouwtjes.
Er zijn vier populaties, drie op het hoofdeiland, twee in het westen en een in het oosten.
Daarnaast bestaat er een populatie op het eilandje Mayotte tussen Madagaskar en Mozambique.
Mogelijk is deze populatie ontstaan door introductie door de mens.
ZHet is een bosbewoner die voornamelijk overdag actief is.
Hij zoekt zijn voedsel in boomkruinen, waaronder vooral vruchten, jonge balderen, verder insecten zoals cicaden en spinnen maar ook boombast en rode klei.
De bruine maki komt ongeveer 2% van de tijd op de grond en spendeert de meeste tijd hoog in de bomen.
Na een draagtijd van 120 dagen wordt meestal één jong geboren, er zijn meldingen van tweelingen.
Na vier tot vijf maanden zijn de jongen zelfstandig en na 1,5 jaar zijn ze volwassen.
Ze kunnen meer dan 30 jaar oud worden.
De bruine maki leeft in familiegroepjes, bestaande uit 5 tot 12 individuen.
Volgens schattingen leven er 40 tot 60 dieren per km².
De bruine maki heeft te maken met de vernietiging van zijn leefgebied door ontbossingen voor de productie van houtskool en illegale houtkap.
Ook wordt er op gejaagd; jacht is een toenemend probleem, soms worden hele groepen bruine maki's gevangen.
De populaties zijn gemiddeld met 20 tot 25% afgenomen over een periode van 24 jaar (1% per jaar).
Daarom staat de bruine maki als gevoelig op de internationale rode lijst.