Bastert is een historisch Duits fiets-, bromfiets- en motorfietsmerk. Bastert-Werke, Gustav Bastert, Bielefeld-Heepen (1934-1955). Bastert maakte fietsen, bromfietsen en lichte motorfietsen, en bovendien een scooter, die als Bastert-Einspurauto werd verkocht. Er werden ILO- en Sachs-motoren gebruikt van 98- tot 248 cc.
Bastert 118cc auteur : onbekend
De firma Bastert was al opgericht in 1914 als reparatiewerkplaats voor fietsen en naaimachines, maar er werden ook wielen en frames geproduceerd. In 1934 verhuisde het bedrijf naar een groter pand en begon men met de productie van motorfietsen van 100- tot 250 cc waarbij inbouwmotoren werden gebruikt.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte Bastert - uiteraard - wapens. In 1943 overleed oprichter Gustav Bastert en nam zijn zoon Hellmuth de leiding over het bedrijf over.
Bastert 118cc (1940) auteur : onbekend
In 1950 ging men ook bromfietsen maken, en enige tijd later ook scooters. De scooters werden als "einspurauto" verkocht, in de hoop klanten te trekken die eigenlijk liever een auto zouden kopen. Voor het ontwerp werd gebruik gemaakt van de diensten van de bekende industrieel ontwerper Louis Lepoix.
De ontwikkeling van de scooters bracht het bedrijf aan de rand van de afgrond, mede omdat waarschijnlijk het prototype werd gestolen. Met de productie van recent uitgevonden kunststoffen hield men het hoofd boven water.
Bastert B/SM 51 (1952) auteur : onbekend
Bastert produceerde uiteindelijk slechts ca. 1200 Einspurauto's, die echter best bijzonder van constructie waren. De stoel was een echte "zetel", die alleen aan de bestuurder plaats bood. Onder het plaatwerk achterop was echter nog een tweede zadel verborgen. Er waren al uitklappende richtingaanwijzers aan boord, zoals bij een auto uit die tijd. Ook een versnellingsindicator door middel van lampjes op het dashboard ontbrak niet. Onder de "motorkap" was verlichting aangebracht.
Bastert Einspurauto (1953) auteur : tomsgarage.org/ CC 3.0
Toen Duitsland begin 20e eeuw Zuid-West-Afrika annexeerden, werkten Basters samen met de Duitse kolonisten en vochten samen met de Duitsers in de Namibische genocide van 1904-1908. Hierdoor mochten zij hun land en vee behouden, terwijl de Nama en de Herero van hun rechten werden ontdaan en naar concentratiekampen werden getransporteerd. De samenwerking tussen de Basters en de Duitsers eindigde op 8 mei 1915 toen Duitsland de oorlog verklaardde aan de Basters omdat zij weigerden de Duitsers te helpen tijdens de Eerste Wereldoorlog. De Basters beschouwden zichzelf Zuid-Afrikaans en boden aan om met Zuid-Afrika te vechten in de oorlog. Zuid-Afrika weigerde dit. Generaal Louis Botha zei dat Kleurlingen zich niet hoefden te bekommeren om een oorlog tussen Zuid-Afrika en Duitsland.
Sommige Basters bleven vechten voor de legitimiteit van de Vrije Republiek Rehoboth. Zij beweerden dat de republiek werd erkend door de Volkenbond en dat, volgens internationale wetgeving, de Republiek de soevereine status mocht behouden. In 1952 presenteerden de Basters een petitie aan de Verenigde Naties voor het behoud van de republiek. Zonder resultaat. In 1979 bood Zuid-Afrika de Basters zelfbeschikking als ze meevochten tegen de South-West Africa People's Organisation, de Namibische onafhankelijkheidsbeweging. De Basters weigerden dit en besloten neutraal te blijven. Zij besloten te gaan voor het semi-autonome Baster homeland ook wel bekend als Baster Gebiet, gevestigd rond Rehoboth. Een soort gelijke regeling die de bantustan in Zuid-Afrika kregen. Baster Gebiet zou blijven bestaan tot 29 juli 1989 tot de onafhankelijkheid van Namibië.
Veel Basters zijn tegenwoordig nog steeds bezig met autonomie voor hun land. De Basters hebben inmiddels een langdurige democratische traditie. Hun leiders kiezen ze volgens de wetten van 1872. Deze leider heet een Kaptein. Hij of zij wordt gekozen voor het leven. De Kaptein kreeg de macht om een raad samen te stellen. Deze raad en de Kaptein vormen samen het uitvoerende wetsorgaan van Rehoboth. De wet zorgt ook voor een Volksraad. Deze wordt elke 5 jaar gekozen en vormt het wetgevende orgaan van de Rehoboth overheid.
De eerste Kaptein was Hermanus van Wyk, ookwel de 'Mozes' van de Basters genoemd. Hij leidde de gemeenschap van Rehoboth naar Zuid-Afrika en bleef Kaptein tot zijn dood in 1906. Na zijn dood, kozen de Rehoboth Basters Cornelius van Wyk tot Kaptein. Hij werd niet officieel erkend door het Duitse koloniale overheid, noch door de Zuid-Afrikaanse autoriteiten die het land overnamen in 1915.
In 1976 volgde goedkeuring van de Zuid-Afrikaanse regering voor autonomie voor de Basters. Dit noemde men de Rehoboth Self-government Act. In 1979 werd Kaptein Johannes "Hans" Diergaardt gekozen volgens deze nieuwe wet.
In 1999 werd John McNab gekozen tot Kaptein. Sinds februari 2007 worden de Rehoboth Basters vertegenwoordigd door de Kapteins Council in de UNPO.
Het aantal Basters blijft vandaag te dag onduidelijk, ergens tussen 20.000 en 40.000. De Baster bevolking maakt zich druk om hun unieke geschiedenis, cultuur en herkomst. Ze zijn bang dat die verloren gaat in het huidige Namibië.
In Indonesië, de bevolking met Nederlandse vader of moeder worden Blaster(an) genoemd.
De Basters (ook bekend als Baasters, Rehobothers of Rehoboth Basters) zijn afstammelingen van Nederlanders uit de Kaapkolonie en vrouwen van de inlandse Afrikaanse stammen. Zij leven voornamelijk in Namibië en hebben veel overeenkomsten met de Kleurlingen of Griekwa bevolking in Zuid-Afrika.
De naam Baster komt van het Nederlandse woord voor bastaard. Hoewel dit in Nederland een neerbuigende term is, zijn de Basters trots op hun naam en gebruiken de term net als een geuzennaam, zoals de Métis dit doen in Canada.
De Basters zijn voornamelijk mensen van gemengde afkomst, die werden opgenomen in de blanke gemeenschap in Namibië. Hoewel zij economisch en cultureel werden beschouwd als niet-blanken, hoorden ze bij de welvarende bevolking van de Kaapkolonie. De meeste Basters kregen banen als opzichters of als vertrouwelijke bedienden bij blanke gezinnen. Sommigen werden haast behandeld als leden van de blanke gemeenschap.
Tot de Basters behoren ook de Khoi. Dit zijn boeren, autochtoon of van gemengde afkomst, die eigen grond bezaten. De naam Orlam werd ook gebruikt voor Basters maar werd meer gebruikt voor Khoi of Kleurlingen die Nederlands spraken en Europees leefden.
In de 18e eeuw was het niet bijzonder dat Basters eigen land en boerderijen bezaten, maar met de toenemende behoefte van landbouwgrond voor Zuid-Afrika, en de toename van de discriminatie van de zwarte bevolking, werden de Basters, ook onder druk van de lokale blanke bevolking, gelijkgesteld aan Kleurlingen. Hierdoor verhuisden veel Basters naar andere gebieden, waar ze onafhankelijk konden blijven.
Rond 1750 werd het gebied rond Khamiesberg in het Noord-Westen van de Kaapkolonie het centrale gebied waar de Basterse boeren zich vestigden. In hun kielzog kwam veel eigen eigen personeel, bedienden en klandizie.
Na ongeveer 1780, kwamen er steeds meer blanken in dit gebied wat weer leidde tot de migratie van veel Baster families naar de vallei van de Oranjerivier. Deze Basters werden min of meer gedwongen door Britse missionarissen zich Griekwa te laten noemen.
De meeste Basters zijn Calvinisten. Hun gebeden en kerkgezang is vrijwel identiek aan de 17e eeuwse Nederlandse kerkliederen en gebeden. Het motto van de Basters is "Groei in Geloof".
De Basters verlieten de Kaapkolonie in 1868. Zij trokken naar het noorden en vestigden zich in Rehoboth. Tegenwoordig is dit Centraal-Namibië. In 1872 stichtten de Basters de "Vrije Republiek Rehoboth". De vlag was gebaseerd op de Duitse. De toen opgestelde grondwet geldt vandaag de dag nog steeds voor de Basters en de lokale overheden.
Sommige Basters trokken verder noordelijk. Zij vestigden zich in het zuiden van Angola, in de stad Lubango. Daar werden ze Ouivamo genoemd. Velen van hen werden gedwongen om terug te keren naar Namibië tussen 1928 en 1930 door blanke Afrikaners, die niet begrepen waarom hun geschoolde en religieuze neven wilden leven met de wilden aldaar.
De basterdzandloopkever (Cicindela hybrida) is een kever uit de familie zandloopkevers (Cicindelidae).
Het is met een lengte van ongeveer 14 tot 20 millimeter een wat grotere soort. In tegenstelling tot wat de naam suggereert (hybrida betekent kruising) is de basterdzandloopkever een echte soort, een van de ca. vijf zandloopkevers die in Nederland voorkomen. Deze soort is te herkennen aan de zwartbruine dekschilden met lichtere tot witte dwarsbanden op het dekschild, die zeer grillig zijn maar wel symmetrisch. Zowel de volwassen kever als de larve zijn uitgerust met formidabele kaken en zijn felle rovers. De witte bovenlip (labrum) wordt soms al snel na de dood zwart.
Basterdzandloopkever auteur : Richard Bartz, Munich aka Makro Freak CC 3.0
De kever verkent al lopend en vliegend de bodem en grijpt alles wat hij aan kan, vooral mieren en andere insecten. Deze soort vliegt minder makkelijk op dan andere zandloopkevers. De larve wacht in een gaatje in de grond op passerende prooi. De basterdzandloopkever is te vinden op een kale of spaarzaam begroeide zanderige bodem vooral op droge, warme plaatsen als zandpaden in naald- of gemengd bos en zandverstuivingen.
De larve leeft in kleine loodrechte tunneltjes die als gaatjes in de bodem zichtbaar zijn. De tunneltjes worden breder naarmate het lichaam groter wordt. De larve is van dichtbij bekeken een vraatzuchtig monster; een worm-achtig stekelig lichaam en een enorme kop met stevige kaken. Hiermee grijpen ze alles wat ze aankunnen, en lijken qua levenswijze wel op de larve van de mierenleeuw (Myrmeleon formicarius).
larve van de Cicindela hybrida auteur : Krister Hall CC 3.0
Basterdwederik (Epilobium) is een groot geslacht uit de teunisbloemfamilie (Onagraceae) met ongeveer 200 soorten wereldwijd. Er zijn echter meningsverschillen over de juiste afbakening van dit geslacht. Zo wordt de soort wilgenroosje in de Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden wel tot dit geslacht gerekend als Epilobium angustifolium en in de Heukels' Flora van Nederland tot een ander geslacht als Chamerion angustifolium. In de Benelux telt dit geslacht negen tot elf soorten.
Epilobium is van oorsprong een Oudgriekse naam: epi-lob-ion, op een hauwtje een viool wil dat zeggen.
wilgenroosje (Epilobium angustifolium) auteur : TeunSpaans CC 3.0
Het geslacht bestaat voor een groot deel uit vele kleinbloemige soorten met kroonbladen van maximaal 1 cm. Deze soorten die in het Nederlands de naam 'basterdwederik' dragen lijken heel veel op elkaar en zijn alleen te onderscheiden door nauwkeurig de kenmerken te onderzoeken.
De bloemen van dit geslacht zijn roze tot soms bijna wit. De bloemkroon telt bij bijna alle vier kroonbladen, behalve bij het harig wilgenroosje. De kroonbladen zijn aan de top ingesneden. Ze doen daardoor aan een hart denken. De stempel kan de vorm van een knots of van een kruis hebben, wat een onderscheidingskenmerk is bij de kleinbloemige soorten. De stengels zijn behaard en sommige soorten beschikken over klierharen. De stengel kan kantig door verheven lijnen of rolrond zijn. De bladeren zijn vaak eirond-lancetvormig, maar sommige soorten hebben wat bredere bladeren zoals de bleke basterdwederik en de bergbasterdwederik en andere weer wat smaller, zoals bij de moerasbasterdwederik.
kantige basterdwederik(Epilobium tetragonum) gebruiker : Rasbak CC 3.0
In de twintigste druk van de Heukels' Flora van Nederland van 1983 zijn al de soorten die in het Nederlands de naam basterdwederik droegen omgedoopt tot wilgeroosje. De naam basterdwederik was toch wat al te weerbarstig voor roze bloempjes met hartvormige kroonblaadjes, zo werd gezegd. De naam basterdwederik heeft echter wel degelijk betekenis. Basterd wil zeggen 'niet de echte wederik', die in de volksgeneeskunst werd toegepast. Wederik heeft weer bladeren, die wat aan die van de wilg doen denken. In de 21e druk was de naamswijziging weer ongedaan gemaakt en sindsdien heten de kleinbloemige soorten weer basterdwederik.
De basterdklaver of bastaardklaver (Trifolium hybridum) is een overblijvende plant die behoort tot de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae of Fabaceae). Het is een plant van vochtige, voedselrijke grond: ze is te vinden tussen het gras en op braakliggende terreinen.
bastaardklaver met bloesem foto : Colin Stone CC 3.0
De plant wordt 30-90 cm hoog en heeft een holle stengel. De plant vormt geen wortels op de stengel als deze de grond raakt en verschilt hiervan met witte klaver (Trifolium repens). De drietallige bladeren hebben omgekeerd-eironde, fijn getande deelblaadjes. De steunblaadjes zijn smal driehoekig.
De basterdklaver bloeit van mei tot september met witte, later naar roze verkleurende, 7 tot 9 mm lange, zoet geurende bloemen. Na de bloei zijn de bloemen oranjebruin. De kroonbladeren zijn langer dan de kelk. De kelk is kaal en heeft ongeveer gelijke kelktanden.
De bastaardklaver wordt gebruikt als voedergewas voor rundvee. De plant heeft echter een matige smaak. Inzaai met 8-15 kg zaaizaad per ha gebeurt in maart, waarna het twee keer per jaar gemaaid kan worden. Per jaar kan er 7500 kg droge stof per ha geoogst worden. Gemaaid wordt wanneer de plant bloeit. Het beste kan de bastaardklaver vers vervoederd worden, omdat het hooi door de bittere smaak minder smakelijk is.
steunblaadjes van de bastaardklaver auteur : Rasbak CC 3.0
De bastaard- of pseudoschorpioenen (Pseudoscorpiones of Pseudoscorpionida) vormen een orde van ongewervelde dieren die behoort tot de klasse van Arachnida (spinachtigen). De lengte varieert tussen de twee en acht millimeter. Het zijn net zoals de zweepstaartschorpioenen géén schorpioenen en missen de gifstekel aan de achterzijde. Wel hebben de pseudoschorpioenen gifklieren in het beweegbare (onderste) deel van de schaar.
Bastaardschorpioenen zijn kleine schorpioenachtige diertjes met een plat, peervormig lichaam met acht poten opgebouwd uit vijf segmenten. De kleur van het lichaam kan geel tot donkerbruin zijn terwijl de scharen van het diertje vaak een afwijkende kleur hebben.
bastaardschorpioen (Microbisium brevifemoratum ?) auteur : roelandlibeer CC 3.0
Het gif in de scharen wordt gebruikt om de kleine prooidiertjes mee te verlammen waarna een sap wordt gebruikt om de prooi deels op te lossen. De opgeloste delen worden weer opgeslurpt en hiermee voedt de bastaardschorpioen zich.
Er zijn 3385 (jan 2009) bastaardschorpioenen beschreven, en er worden regelmatig nieuwe soorten ontdekt. Ze komen wereldwijd voor zelfs in gebieden met een gematigd klimaat. In de tropen en subtropen worden echter de meest diverse soorten en grotere populaties aangetroffen.
Marine Pseudoscorpion (Neobisium maritimum) auteur : Field Studies Council CC 3.0
De bastaardsatijnvlinder (Euproctis chrysorrhoea) is een nachtvlinder uit de familie Lymantriidae, de donsvlinders. De spanwijdte bedraagt tussen de 36 en 42 millimeter. De vlinder is sneeuwwit met een bruin achterlichaam.
De vlinder komt voor in Europa, Noord-Afrika, Klein-Azië en als exoot in het oostelijk deel van Noord-Amerika. In Nederland en België komt de vlinder met name langs de kust voor.
bastaardsatijnvlinder foto : Izaak Vermeulen CC 3.0
De waardplanten van de rupsen komen uit de geslachten eik, beuk, iep, braam, duindoorn en meidoorn. De vlinder neemt geen voedsel meer tot zich.
bastaardsatijnvlinder, rups auteur : Svdmolen CC 3.0
De haren van de rupsen irriteren sterk en kunnen dus beter niet worden aangeraakt. De vliegtijd loopt van juni tot en met augustus. De rups is in het begin zeer klein (1mm dik en 5 mm lang) en van kleur pikzwart en lastig te zien.
Euproctis chrysorrhoea auteur : Alvesgaspar(talk) CC 3.0
De bastaardklaproos (Papaver hybridum) is in Nederland een zeer zeldzame eenjarige plant uit de papaverfamilie (Papaveraceae). De soort is afkomstig uit Zuid-Europa. De plant groeit op akkerland, wegbermen en braakland.
Deze plant wordt 10-50 cm hoog en bevat wit melksap. De 6-7 cm lange bladeren zijn met haren bezet. De plant bloeit in Zuid-Europa van maart tot mei en heeft meerdere bloemstengels met aan het eind van elke stengel een bloem. De 2-5 cm grote bloemen zijn helderrood. De bloemknoppen hangen naar beneden en gaan bij het openen omhoog staan. De bloem wordt in de knop omgeven door twee harige kelkbladen. De bloemkroon bestaat uit vier kroonbladen, die elkaar niet overlappen dit in tegenstelling tot de meeste andere klaproossoorten, met aan de basis een donkere, purperzwarte vlek. De talrijke meeldraden zijn lichtblauw tot indigo van kleur.
De bastaardklaproos heeft een ronde tot iets ovale zaaddoos, die met witte, stijve haartjes is bezet. Deze zaaddoos heeft een deksel, waaronder uit de porierand de zaadjes worden verspreid als de stengel door de wind wordt bewogen. De zaadjes zijn niervormig.
De bastaardkikker of middelste groene kikker (Pelophylax kl. esculentus, vroeger Rana kl. esculenta) is een kikker van het geslacht van de groene kikkers (Pelophylax) uit de familie echte kikkers (Ranidae).
De bastaardkikker is te herkennen aan de meestal lichtgroene kleuren, een lichte streep op de rug, witte buik en langs de flanken rijen bruine of donkergroene vlekjes. Mannetjes blijven kleiner dan vrouwtjes en hebben knobbeltjes op de poten waarmee ze de vrouw tijdens de paring makkelijker vast kunnen houden. Deze soort blijft kleiner dan de meerkikker met maximaal 12 centimeter en komt nooit ver uit de buurt van een waterbron vanwege de sterkere gebondenheid aan water.
bastaardkikker, mannetje in de paartijd auteur : Sebaho CC
In het veld is het gemakkelijkste kenmerk het onregelmatige gekwaak. Het is een mengsel van stotende geluiden en rustige stukjes. De kwaakblazen zijn grijs. Doordat ook triploïde exemplaren kunnen voorkomen kunnen de kikkers ook veel op de poelkikker of de meerkikker lijken, als die het grootste aandeel in de chromosomen hebben.
Lange tijd werd deze soort als nominale vorm beschouwd; Rana (esculenta) esculenta, en de groene kikker (Rana (esculenta) ridibunda) als ondersoort hiervan.
De bastaardkikker is een hybride soort, een kruising tussen twee andere soorten die zich echter zelfstandig voort kan planten. De 'oudersoorten' zijn de eerder genoemde meerkikker (P. ridibundus) en de poelkikker (P. lessonae) te zijn. Tegenwoordig wordt de kikker als volwaardige soort gezien, maar de hybride oorsprong wordt in de naam vermeld met het tussenvoegsel klepton, afgekort kl, wat letterlijk 'stelen', en in biologische zin 'overnemen' betekent.
bastaardkikker, larve met achterpootjes auteur : Piet Spaans CC
De bastaardkikker komt niet zo vroeg uit zijn winterslaap als de bruine kikker. Als de bruine kikkers hun eiklompen al hebben afgezet worden de groene kikkers pas actief. Ze zetten pas eind mei hun eiklompen af, welke kunnen worden herkend aan de geelbruine kernen.
De kikkervisjes zijn bruingroen gekleurd en kunnen worden herkend doordat de larven van bruine kikkers in de nazomer niet meer aanwezig zijn. Ze lijken wat op de larven van de knoflookpad, die nog groter worden. De larven van de knoflookpad zijn grijzig, hebben een andere vinzoom en voelen erg week aan.
De kikkervisjes leven van algen. Ze groeien snel en worden erg groot (ca. 6 cm), zeker als ze ook nog overwinteren. De meeste kikkervisjes metamorfoseren echter al in augustus. De volwassen kikkers overwinteren op het land of op de bodem van het water.
Pelophylax klepton esculenta juveniel auteur : Piet Spaans CC
Deze soort houdt van water waar de zon op kan schijnen, dus geen beschaduwde vijvers, maar open plekken in bossen, heidevelden en drinkputten waar ze soms massaal voorkomen.
De eetbare groene kikker leeft in heel Centraal-Europa, van Frankrijk tot in Rusland met als natuurlijke barrière het Wolga- rivierbassin.
De soortnaam esculentus betekent eetbaar, maar omdat deze soort beschermd wordt, is het verboden ze te vangen laat staan te bereiden. Toch is deze soort bij Franse koks als de soort met de lekkerste billen gezien en belanden ze nog wel eens op de menukaart.
De bastaardbaars (Lutjanus jocu) is een straalvinnige vis uit de familie van snappers (Lutjanidae) en behoort derhalve tot de orde van baarsachtigen (Perciformes). Deze vis kan een lengte bereiken van 128 centimeter en tot 30kg en meer wegen.
De bastaardbaars komt zowel in zoet- als zout water voor. Ook in brak water is de soort waargenomen. De bastaardbaars prefereert een subtropisch klimaat en leeft hoofdzakelijk in de Atlantische Oceaan. De diepteverspreiding is 5 tot 30 meter onder het wateroppervlak.
Lutjanus jocu auteur : onbekend
De bastaardbaars is voor de visserij van aanzienlijk commercieel belang. In de hengelsport wordt er weinig op de vis gejaagd. De soort kan worden bezichtigd in sommige openbare aquaria.
Voor de mens is de bastaardbaars potentieel gevaarlijk, omdat er vermeldingen van ciguatera-vergiftiging zijn geweest.
De bastaardarend (Aquila clanga) is een middelgrote arend die broedt in Oost-Europa en Midden- en Noord-Azië.
De bastaardarend heeft als volwassen vogel een donkerbruin verenkleed. Het kleed van mannetjes en wijfjes is gelijk. Op de stuit zit een wittige vlek in de vorm van een halve maan. Juveniele dieren hebben duidelijke witte vlekken op de vleugels. Er komen ook licht geelbruine dieren voor. Deze kleurvariëteit is echter vrij zeldzaam. Juveniele dieren van deze kleurvariëteit zijn zeer licht bruinig geel. In de vlucht toont hij zeer brede, stompe vleugels met duidelijk uitstekende armpennen. Het patroon van de ondervleugel toont dekveren die donkerder zijn dan de armpennen, die meer grijzig van kleur zijn.
Deze vogel wordt ongeveer 66 tot 74 centimeter groot, groter dan de schreeuwarend (Aquila pomarina), waar hij voor de rest lastig van te onderscheiden is. De staart is vrij kort. De lichaamslengte is slechts een derde van de spanwijdte, die tussen de 155 tot 180 centimeter lang is. Één vleugel is ongeveer 477 tot 542 millimeter lang. De snavellengte bedraagt ongeveer 31 tot 40 millimeter. Deze vogel weegt ongeveer 1540 tot 3200 gram.
groen, zomerhabitat blauw, winterhabitat
leefgebied van de bastaardarend auteur : The Engineer CC
De bastaardarend eet kleine zoogdieren (ratten, muizen, mollen, hazen en konijnen), aas van kadavers, hazelwormen, slangen, kikkers en vogels, waaronder veel watervogels, maar ook korhoenders en kraaien. De bastaardarend jaagt veelvuldig nabij en boven het water. Kleine zoogdieren en reptielen worden gegrepen door met een glijvlucht vanaf honderd meter op het dier te duiken. Jonge reigers worden uit het nest gegrepen. Op eenden en meerkoeten jaagt hij door één dier af te zonderen van de rest van de groep en er regelmatig op te stoten, waardoor de watervogel steeds moet onderduiken. Op een gegeven moment raakt het dier zo vermoeid, dat hij zonder verzet van het wateroppervlak kan worden geplukt.
bastaardarend auteur : onbekend
Het is een trekvogel. Als zomergast verblijft hij van Polen en Finland via Rusland, Noord-Kazachstan, Zuid-Siberië, Mongolië en Noord-China tot de Japanse Zee. In Europa broeden waarschijnlijk niet meer dan 900 tot 1000 exemplaren, wereldwijd zijn er waarschijnlijk niet meer dan tienduizend exemplaren. Hij overwintert in Zuid- en Oost-China, Noord-India, Zuidoost-Azië, Turkije, het Midden-Oosten en Noordoost-Afrika (onder andere in Egypte). trekken Enkele dieren overwinteren in Italië, Europees Turkije en aangrenzend Griekenland. Sommige vogels steken de Bosporus over, maar meestal na het hoogtepunt van de observatieperiode. De dieren trekken weg tussen september en november, en ze keren in maart en april weer terug. Ze leggen hierbij afstanden van 1000 tot 7000 kilometer af.
De bastaardarend broedt tussen mei en juli. Twee of drie grijsachtige eieren worden in een groot nest van twijgen gelegd. Dit nest bevindt zich meestal op lage takken van een hoge boom (soms zelfs op de grond) nabij een groot wateroppervlak. Ze worden door het vrouwtje in 42 tot 47 dagen uitgebroed en de donzige, hulpeloze jongen vliegen na 60 tot 65 dagen.
De Basset fauve de Bretagne is een hondenras dat afkomstig is uit Frankrijk. Het ras lijkt op de Grand bleu de Gascogne, maar heeft kleinere poten. Het is een jachthond. Daarnaast wordt het dier gebruikt als gezelschapshond. Het ras is verwant aan de Griffon fauve de Bretagne. Na de Tweede Wereldoorlog was er niet veel meer over van het ras, maar met behulp van het inkruisen van de Petit basset griffon Vendéen en de Dashond werd het weer gefokt. Een volwassen dier is ongeveer 35 centimeter hoog.
Basset fauve de Bretagne foto : sannse eigenaar : Mrs Lana Johnson CC
Als huishond is de Basset Fauve de Bretagne ideaal, gehoorzaam en lief. Het zijn vrolijke honden. Als meutehond is de Fauve zachtaardig van karakter en past zich graag aan. Hij is sociaal met mensen en soortgenoten. Daarnaast is hij een uitgesproken kindervriend. Leeft de Basset Fauve de Bretagne samen met een wat dominante andere hond, dan mag die de baas spelen. Onderdanig is de Basset Fauve de Bretagne echter niet. Hij behandelt een 'opschepper' met een air van 'je bekijkt het maar'.
De Basset bleu de Gascogne is een hondenras dat afkomstig is uit Frankrijk. Het ras lijkt op de Grand bleu de Gascogne, maar heeft kleinere poten. Het is een jachthond, die gebruikt wordt bij de jacht op klein wild. Daarnaast wordt het dier gebruikt als gezelschapshond. Een volwassen dier is ongeveer 38 centimeter hoog.
Basset bleu de Gascogne foto : M.W.Reichert gebruiker : Caronna CC
De Basset Bleu de Gascogne is trouw naar zijn baasje toe. Ten opzichte van vreemden kan hij een wantrouwende houding aannemen. Wanneer de Basset Bleu de Gascogne voldoende beweging buitenshuis krijgt, dan is hij binnenshuis rustig.
De Basset artésien normand is een Frans ras, uit de streek Normandië. De hond wordt oorspronkelijk gebruikt als drijvende jachthond: een zogenaamde drijver. Zijn korte benen maken het ras uitstekend geschikt om zich in (dicht) struikgewas te begeven. De hond wordt met name gebruikt in de jacht op haas en konijn, hetzij als eenling, hetzij in een meute.
Deze Franse Basset mag gerust laag en lang worden genoemd, aan deze typering hoeft het woord relatief geeneens te worden toegevoegd. De hond is, mede hierdoor, altijd een opvallende verschijning, maar ook de grote hangende oren springen in het oog. Mocht de hond niet opvallen door louter zijn verschijning, dan valt zijn donkere, luide, en misschien wel imponerende blaf op, een die hij overigens zelden laat horen. Deze hond is in alles extreem: lengte, hoogte, afmetingen van de oren en dan is zijn typerende karakter nog niet genoemd. De Basset mag gerust koppig worden genoemd, een (toekomstig) eigenaar dient dit als een gegeven te beschouwen: halt houden om te snuffelen betekent ook daadwerkelijk halt houden. Het is dan ook aan te bevelen dat de eigenaar van een Basset erg geduldig is, een eigenaar die de hond in koppigheid en vastberadenheid poogt te overtreffen, zal te allen tijde het onderspit delven tegen deze trotse, vastberaden hond. De Basset kan prat gaan op een uitstekend reukvermogen, dat alleen onderdoet voor bloedhond en slechts geëvenaard wordt door enkele andere honden binnen dezelfde rasgroep. Helaas maakt zijn kortbenigheid hem ongeschikt als reddingshond en zijn koppige karakter staat een rol als speurhond in de weg.
Normand pups
De Basset artésien normand is een intelligente hond, een gegeven dat vaak ondersneeuwt bij zijn koppige karakter. Intelligentie is leervermogen, en vermogen heeft de hond voldoende, hij heeft echter zelden zin dit vermogen aan te wenden en toont zich dan ook zelden tot nooit leergierig. Geduld, consequentie en vastberadenheid staan dan ook centraal in de opvoeding van dit ras en het is een interessant gegeven dat de hond zich makkelijk laat omkopen met voedsel.
Basset artésien normand foto : Annick Letellier
In tegenstelling tot wat zijn voorkomen doet vermoeden, heeft het ras bijzonder veel beweging nodig, in de vorm van frequente lange wandelingen. Een dagelijks blokje om volstaat zeker niet en het wordt aanbevolen om naast een dagelijkse langere wandeling, er wekelijks op uit te trekken voor een echt lange wandeltocht.
Een ideale sport voor deze honden is Clean Boot Hunting. Hier worden zijn speurcapaciteiten en uithoudingsvermogen volledig benut.
De Basset Hound is een laagbenige jachthond van Engels-Franse afkomst. Kenmerken van de basset hound zijn een robuuste bouw, korte poten, losse hoofdhuid, afhangende onderste oogleden en lange oren. De kortharige vacht is meestal driekleur (zwart-wit-bruin) of roodwit. De Franse term 'basset' betekent zoveel als laaggesteld en verwijst naar de bouw van de hond.
Basset Hound rood-wit auteur : Bonnie van den Bom CC
De basset is gefokt voor de jacht op klein wild zoals vossen, hazen en konijnen. Door zijn lage bouw beweegt hij zich gemakkelijk door struikgewas en kan hij tijdens het speuren voortdurend zijn neus op de grond houden wat voor grotere jachthonden lastig is. De basset hound drijft het wild in meuteverband op in de richting van de jager en geeft steeds met luid geblaf aan waar het wild zich bevindt. De hond werd ook wel gebruikt om aangeschoten wild op te sporen.
Bluebasset auteur : Edstreiff
Het ras stamt af van verschillende Franse en mogelijk Belgische typen laagbenige jachthonden, waarvan de meeste inmiddels uitgestorven zijn. Toen de Engelsen de Franse Basset in 1860 ontdekten, kruisten ze het ras met de Bloedhond om de fragiele lichaamsbouw te verbeteren. Dit leverde de huidige Basset Hound op.
sportieve basset
De basset wordt omschreven als een intelligente, rustige, aanhankelijke en zachtaardige hond met een groot uithoudingsvermogen. Omdat hij van oorsprong werd gefokt als meutehond is de basset zeer sociaal ingesteld. Dat maakt hem heel geschikt als gezinshond maar hij kan moeilijk alleen zijn. De hond is gefokt om tijdens de jacht veelvuldig zijn stem te laten horen en dit zal hij ook doen als hij alleen wordt gelaten. De basset hound kan goed overweg met kinderen.
Basralocus is een tropische houtsoort, bruin van kleur. Het bevat een vrij hoog gehalte aan kiezel, waardoor het in een gematigd klimaat vaak redelijk vrij blijft van paalwormen. Ook overigens is het vaak duurzaam (klasse vaak 2), al wil dit nog tamelijk variëren; daarom is basralocus populair in de waterbouw. Een typisch Nederlandse toepassing is het gebruik van basralocuspalen voor de balanspriemen van ophaalbruggen.
Basralocus is redelijk goed te bewerken en af te werken. Aangeraden wordt om hardstalen gereedschap te gebruiken, in verband met het kiezelgehalte. Uiteraard hoort bij spijkeren of schroeven voorgeboord te worden.
Basralocus is afkomstig uit Suriname, Brazilië en Frans Guyana en wordt geleverd door Dicorynia guianensis (in de familie Leguminosae (dan wel Caesalpiniaceae).
Basji-bozoeks (Turks: Başıbozuk) waren ongeregelde Turkse troepen, die door verschillende sultans werden ingezet tijdens veldtochten in met de name de 17e en 18e eeuw. Zij werden gerekruteerd onder verschillende bevolkingsgroepen in het Ottomaanse Rijk, zoals Turkmenen, Kozakken en Koerden. Een eenvoudig contract met een hoofdman van een, al dan niet bereden, troep krijgers volstond om hen als eenheid te erkennen. Betaling bestond vaak enkel uit het recht te plunderen en te roven in vijandelijk gebied. Als ongedisciplineerde troepen waren zij onbruikbaar op het slagveld maar voor kleine verrassingsaanvallen en verkenningen waren de Basji-bozoeks goed in te zetten. Ook als instrument van terreur tegen de burgerbevolking hebben zij een geduchte reputatie verworven.
Hoewel het gebruik van irreguliere troepen in de 19e eeuw een zeldzaamheid was richtten Basji-bozoeks nog tijdens de Bulgaarse opstand van 1876 grote bloedbaden aan onder de christelijke bevolking. Deze "Bulgaarse gruwelen" werden in Engeland door Gladstone aan de pranger gesteld, zonder dat dit overigens de Engelse politiek beïnvloedde. Zij waren voor Rusland wél aanleiding om ten gunste van de opstandelingen te interveniëren, hetgeen leidde tot de Russisch-Turkse Oorlog van 1877-1878, die zou leiden tot de vorming van een autonome staat in Bulgarije.
Basilisken zijn hagedissen uit de familie Corytophanidae, die voornamelijk voorkomen in Midden-Amerika en Zuid-Amerika, sommige soorten komen voor tot in zuidelijk Noord-Amerika.
Het zijn grote, tot ongeveer één meter lange hagedissen die worden gekenmerkt door een helm-achtige vergroeiing aan de achterzijde van de kop en meestal een of twee zeilachtige huidflappen op de rug en staart, vooral bij de mannetjes. Ze doen sterk denken aan de zeilhagedissen uit het geslacht Hydrosaurus, maar deze soorten behoren tot de agamen. Ook lang uitgestorven reptielen als Spinosaurus en Dimetrodon hadden een dergelijke zeil-achtige kam.
Alleen de vier soorten uit het geslacht Basiliscus uit de familie Corytophanidae worden basilisken genoemd. Alle andere soorten uit deze groep staan bekend als helm(kop)leguanen en hebben eveneens een verhoogde kam op de kop.
Basilisken staan bekend om het vermogen snel weg te rennen op de achterpoten, zelfs over het water. Hierbij trappen ze hard op het wateroppervlak, waardoor er een luchtbel ontstaat rond hun voet. De opstijgende lucht duwt de voet omhoog; zo komt de basilisk aardig ver. Na een tijd zakt het dier echter het water in en moet het verder zwemmen. Alleen basilisken lichter dan 200 gram kunnen over het water rennen. Het vermogen dit te doen heeft geleid tot de bijnaam Jezus Christushagedis.
Basilicum (Ocimum) is een geslacht uit de lipbloemenfamilie (Labiatae oftewel Lamiaceae). De naam basilicum is terug te voeren op het Oudgrieks, waar 'Basileus' koning betekent, wat ook terug te vinden is in de alternatieve benaming koningskruid.
Basilicum, met name de soort Ocimum basilicum is een kruid dat wordt gebruikt in de keuken. Basilicum heeft een sterke geur en aroma en wordt vooral veel in de Italiaanse keuken en bij tomaatgerechten gebruikt.
Het heeft vele heilzame werkingen, waaronder het verbeteren van de spijsvertering en het voorkomen van windzucht en maag- en darmkrampen. Ook bij hoofdpijn kan Basilicum helpen.
Een veel voorkomend element in verschillende (religieuze) verhalen. In India is het een heilig kruid.
Basilicum bevat de stoffen estragol, methyleugenol en safrol. Uit dierproeven en ander onderzoek blijkt dat deze stoffen gentoxisch en daarmee mogelijk kankerverwekkend zijn. Of basilicum daarmee ook voor mensen kankerverwekkend is moet blijken uit nader onderzoek.
Basilicum is een vaste plant, maar niet winterhard. In de huiskamer of kas kan de plant wel overwinteren. In de praktijk wordt echter telkens opnieuw gezaaid. Door stekken is de plant ook vegetatief te vermeerderen. De plant wordt ongeveer 45 cm hoog en 30 cm breed. De stengels zijn harig, fijn, geribbeld, vierkantig, vertakt en lichtgroen tot rood aan de basis. De bladeren zijn groot, gekarteld, ovaal, puntig en heldergroen, met een warme en toch frisse, sterke geur. Basilicum is een belangrijk keukenkruid. De plant bloeit in de nazomer met kleine, geurige, witachtige bloesems, in rondlopende schijnkransen van zes stuks.