Sinds het begin van de 19e eeuw wordt de wortel van de boomhei gebruikt voor het fabriceren van pijpen (pipes de bruyère).
Dit vanwege de hardheid en hittebestendigheid van het hout.
Ook laat het hout zeer weinig smaak achter in de rook.
Het hout is lichtbruin tot bruin, vaak mooi roodachtig.
Het hout wordt tegenwoordig ook gebruikt voor het maken van sieraden.
Het boomblauwtje (Celastrina argiolus) is een dagvlinder uit de familie Lycaenidae, de kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes.
De soort komt algemeen voor in Nederland en België en is in Europa niet bedreigd.
De soort komt verspreid over het Nearctisch, Palearctisch en het Oriëntaals gebied voor.
De soort is te vinden op hoogtes tot 1900 meter boven zeeniveau.
Gelijkende soorten zijn het staartblauwtje (Cupido argiades).
Engels : Holly Blue Duits : Faulbaumbläuling Frans : l'Argus à Bande Noire
Oude Nederlandse naam : hulstblauwtje, klimopblauwtje, vuilboomblauwtje, zilverblauwtje
Celastrina: kelastra = een struik, waarschijnlijk de hulst, de veronderstelde waardplant van deze soort.
argiolus: argiolus is een verkleinwoord van argus, kleiner dan de vorige soort in de lijst van vlindersoorten.
Argiolus is dus kleiner dan P. icarus maar groter dan P. argus.
In Nederland en België is de soort zeer algemeen en wijdverbreid.
In open gebieden op kleigrond is de soort iets minder aanwezig
Celastrina argiolus (vrouwtje)
auteur: Loz (L. B. Tettenborn) CC 3.0
De waardplanten van de vlinder zijn diverse struiken, onder andere klimop, hulst, vlinderstruik, struikhei, vuilboom, kornoelje, grote kattenstaart, wegedoorn en kardinaalsmuts.
Het boomblauwtje vliegt in Nederland en België in twee generaties per jaar.
De eerste generatie van april tot juni en de tweede generatie in juli, augustus en begin september.
Soms is er een derde generatie die vliegt van eind augustus tot halverwege oktober.
De uiterste vliegdata zijn 8 maart en 28 oktober.
Rups: half mei-eind juni en begin augustus-eind september.
Jonge rupsen eten van de bloemknoppen of de vruchten van de waardplant, grotere rupsen eten soms ook van de bladeren.
De verpopping vindt plaats in de strooisellaag of in een schorsspleet; de soort overwintert als pop.
De eieren worden één voor één afgezet op de bovenste takken van de waardplant.
Het boomblauwtje is een mobiele vlinder die regelmatig zwerft.
In Groot-Brittannië is zelfs trek van deze soort waargenomen.
De vlinders voeden zich met honingdauw, sap van bloedende bomen en nectar;
soms worden ze drinkend bij plassen of uitwerpselen gezien.
De vlinders vliegen meestal vrij hoog in de toppen van bomen en struiken.
De vleugels van mannetjes zijn aan de bovenzijde vrijwel geheel fel lichtblauw met een smalle zwarte rand, terwijl de vrouwtjes een brede zwarte band langs de voorvleugels hebben.
De franje is wit, bij de voorvleugel zijn er enkele zwarte onderbrekingen.
De vlinder is met name goed te herkennen aan de zilverwitte tot lichtblauwe onderzijde van de vleugel waarop zwarte stippen te zien zijn.
Verder vliegt deze vlinder niet of nauwelijks dicht bij de grond (beneden 50 cm hoogte), dit in tegenstelling tot vele blauwtjes.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- De Vlinderstichting/Werkgroep Vlinderfaunistiek, 2008. Vlindernet, versie 2 http://www.vlindernet.nl/
- tinternet
De boom van Pythagoras is een fractal bedacht door de Nederlandse wiskundeleraar Albert E. Bosman in 1942 en werd vernoemd naar Pythagoras vanwege de driehoeksverhoudingen met de kenmerkende rechte hoek.
De fractal wordt opgebouwd door vierkanten en lijkt op de vorm van een dwarsdoorsnede van een broccoli of bloemkool.
Albert Bosman was een electrotechnisch ingenieur die door de duitsers aan het werk was gezet om onderdelen voor duikboten te ontwerpen.
Hij wou weten wat er zou gebeuren als je steeds een vierkant en een driehoek neemt en dan op de zijkanten van de driehoek een nieuw vierkant en driehoek zou teken.
Engels : Pythagoras tree Duits : Pythagoras-Baum Frans : L'arbre de Pythagore
boom van Pythagoras
auteur: Hmilch
De bouw van de boom van Pythagoras begint met een vierkant.
Op dit vierkant worden aan de onder een hoek van 45 graden vervolgens twee kleinere vierkanten gezet.
Deze kleinere vierkanten zijn een lineaire factor ½√2 kleiner dan het basisvierkant.
Zo valt een hoek van het linkervierkant samen met een hoek van het het rechtervierkant.
Dezelfde procedure wordt vervolgens ad infinitum ("tot in het oneindige") recursief toegepast op steeds weer nieuwe vierkanten.
Herminia: herminia is een latijnse vorm van het Franse herminé, met doorntjes van hermelijn, naar de haarplukjes op de poten die vergeleken worden met hermelijnen kragen op mantels. Deze naam had aanvankelijk de status van familie.
grisealis: griseus = grijs, naar de grondkleur van de vlinder
Een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
De waardplanten zijn diverse loofbomen en struiken, waaronder eik, berk, els, meidoorn, hazelaar, gewone vogelkers, braam en bosrank; ook afgevallen blad.
De vliegtijd is van begin mei-half augustus in één generatie; soms een partiële tweede generatie tot begin oktober.
De vlinders vliegen vanaf de schemering en bezoeken bloemen; ze komen zowel op licht als op smeer.
Overdag zijn de vlinders gemakkelijk op te jagen.
Rups: juli-oktober.
De soort overwintert als pop in een cocon in een schorsspleet of in de strooisellaag.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- De Vlinderstichting/Werkgroep Vlinderfaunistiek, 2008. Vlindernet, versie 2 http://www.vlindernet.nl/
- tinternet
Een boogslag is in de kano- en kajakwereld een peddeltechniek die bijvoorbeeld gebruikt wordt om een bocht te maken.
Bij solovaren wordt de peddel zo ver mogelijk naar voren vlak naast de boot in het water gezet en met een zo ruim mogelijke boog helemaal tot tegen de achterkant van de boot doorgetrokken.
Met name het eerste en laatste stukje van de slag laten de boot van koers veranderen.
Bij een dubbelbladige peddel kan naar keuze vervolgens aan de andere zijde van de boot een normale slag gemaakt worden of direct meerdere boogslagen aan de zelfde zijde.
De sturende werking kan sterk ondersteund worden door middel van opkanten.
Indien de bocht nog scherper moet kan aan de binnenzijde van de bocht een remslag gemaakt worden, de peddel wordt dan ter hoogte van de heup in het water geplaatst en een klein stukje naar voren geduwd, het nadeel is dat de boot dan vrijwel tot stilstand komt.
De achterwaartse boogslag bestaat ook, de beweging is exact tegengesteld aan de voorwaartse boogslag.
Door afwisselend voorwaartse en achterwaartse boogslagen te maken is de kano/kajak te keren op de plaats.
Ook keren op de plaats is te ondersteunen met opkanten door de kant waar de peddel is omhoog te brengen.
Een achterwaartse boogslag tijdens het varen levert makkelijk blessures op en wordt dus bij het kajakvaren nooit gebruikt.
Wel is het mogelijk de peddel achter in te steken en als (hek)roer te gebruiken, wat in feite een stationair uitgevoerde achterwaartse boogslag is.
In een golfdal heeft een boogslag nauwelijks effect, boven op een golf wel.
Met wind en golven mee is koers houden de belangrijkste uitdaging, dan zijn de meeste slagen boogslagen, afgewisseld met hekroertjes links of rechts.
Veel voorkomende fouten:
- Peddel wordt te niet ver genoeg naar voren ingestoken
- Peddel wordt pas op ¼ van de beweging ingestoken
- Blad komt kort langs de kajak af (geen boog)
- Blad niet voldoende in het water
- Niet nakijken van de peddel; slag wordt niet afgemaakt.
Door afwisselend een correcte voorwaartse en achterwaartse boogslag te maken kun je je kajak op zijn plaats rondjes laten draaien.
De boogschuttersparadox is een paradox over het afschieten van een pijl met een boog, waarbij de punt van de pijl naast het geometrisch centrum van de boog rust (dat is het punt waar naartoe de pees de pijl zal duwen bij loslaten).
De boogschuttersparadox redeneert als volgt.
Blijft de pijl volmaakt recht, dan zal hij door het handvat van de boog uit de koers worden gedwongen naarmate de schacht van de pijl verder langs de boog schuift bij het afvuren, zodat de pijl links van het mikpunt terecht zou moeten komen (bij rechtshandige schutters die met de rechterhand spannen en langs de linkerrand van de boog schieten).
In werkelijkheid gebeurt dit echter niet, omdat de pijl door de kracht van de pees iets wordt gekromd, waardoor hij om de boogstaaf heen vliegt.
Om dit proces optimaal te laten verlopen moeten de spankracht van de boog en de stijfheid en massa van de pijl en de pijlpunt op elkaar afgestemd zijn.
Hier volgt een summiere beschrijving van de verschillende soorten wedstrijden.
Geschoten wordt op een blazoen (een ronde schijf met verschillende kleuren) of op dierfiguren.
♠ 25 meter - 1 pijl = 25 × 1 pijl schieten op 25 meter.
♠ indoorschieten: 18 meter, 30 pijlen.
♠ shortmetric: 50 en 30 meter, per afstand 36 pijlen.
♠ outdoorschieten: (ook wel een FITA-wedstrijd genoemd) dames en jeugd 30, 50, 60 en 70 meter; heren 30, 50, 70 en 90 meter, per afstand 36 pijlen. Er worden ook jeugdFITA's georganiseerd met andere afstanden: 60, 40 en 30 meter.
♠ veldschieten: een parkoers van 24 doelen met verschillende afstanden waarbij de helft onbekende afstanden is en de helft bekende afstanden.
♠ animalronde: deze doelen zijn meestal gemaakt in de vorm van een afbeelding van een dier op een blazoen. De doelen staan verspreid in bijvoorbeeld een bos of veld over een af te lopen route.
♠ 3D-ronde waarbij op 3-dimensionale dieren (van kunststof of andere materialen) wordt geschoten. Meestal 32 doelen.
♠ clout: schieten op een "clout" (een cirkel op de grond met een paal in het midden) waarbij afstanden tot 165 meter worden geschoten.
♠ ski-arc: De biatlon maar dan met pijl en boog
♠ run archery: een combinatie van hardlopen en handboogschieten.
het doel (blazoen) bij boogschieten
auteur: Wilfried Wittkowsky CC 3.0
Naast het schieten op doel bestaat er ook het schieten op de wip.
Men onderscheidt hierin twee disciplines.
De liggende en de staande wip.
In beide disciplines dient de schutter een blokje van een pin te schieten.
Hiervoor worden pijlen met een brede top gebruikt.
In Vlaanderen worden schuttersverenigingen vaak "maatschappijen" of "gildes" genoemd.
Sommige nog steeds bestaande gildes werden al opgericht in de middeleeuwen.
Zij werden ingeschakeld bij de verdediging of beveiliging van de stad.
Deze gildes hebben vaak een rijke traditie en geschiedenis.
Van het Sint-Sebastiaans Gilde in Torhout, een kleine provinciestad in West-Vlaanderen (België), zijn er vermeldingen teruggevonden over deelname in de "Gulden Sporenslag" die op 11 juli 1302 plaatsvond.
De technologische vooruitgang heeft ook in het boogschieten voor veel veranderingen gezorgd.
Door het gebruik van kunststof, aluminium en composietmaterialen zoals koolstofvezel is de boog van vandaag lichter, sterker en accurater dan vroeger.
rubberen doel bij de animalronde
auteur: D.Geritz vrije foto
Verschillende bogen :
Longbow - een vrij lange, grote boog zonder vizier en andere extra's. Barebow - een "gewone" boog zoals de recurve maar dan zonder extra's als vizier en stabilisatoren. Recurveboog - een "gewone" boog waarbij de latten van de boog in ongespannen toestand naar voren zijn gekruld, daarnaast heeft een recurveboog in ieder geval een vizier en soms nog stabilisatoren. Compoundboog - een "hightech" boog met katrollen zodat de pees bij geringere booglengte toch ver kan worden uitgetrokken. Vrijwel altijd is de constructie zodanig dat er tijdens het uitrekken een krachtmaximum (piek) gepasseerd wordt, waardoor de kracht die nodig is bij het richten tot 75% lager is dan de kracht die nodig is om de boog uit te trekken.
De middelste twee typen bestaan meestal uit een stijf middenstuk waarop de flexibele booglatten (werparmen) worden gemonteerd.
Op het middenstuk kunnen naast de handgreep eventueel accessoires als een vizier en stabilisatoren worden geplaatst, ook afhankelijk van de te schieten discipline.
schieten met een compoundboog
auteur: E van Herk CC 3.0
Schiettechniek :
Meestal wordt de boog vastgehouden met de hand tegenovergesteld aan het dominante oog.
Mensen met een rechts dominant oog houden hun boog in hun linkerhand.
In dit artikel wordt ervan uitgegaan dat het rechtse oog dominant is.
Met de rechterhand trekken zij de pees naar zich toe, en plaatsen de vingers op het gezicht (ankeren).
Waar op het gezicht is afhankelijk van de discipline waarin wordt geschoten.
De zin hiervan is een steeds reproduceerbare positie te verkrijgen voor ieder schot.
Over het algemeen draagt de schutter bescherming op de linkerarm, zodat de pees niet tegen de onderarm aanknalt.
Ook wordt er een vingertab gedragen met de vingers van de rechterhand.
Dit is nodig voor bescherming, maar ook zodat je de bovenkant makkelijk tegen je gezicht aan kunt zetten.
Compoundschutters dragen geen tab maar een release, een haakje waarmee ze de pees pakken en dat door een knopje kan worden gelost.
Dit voorkomt rollen van de pees (wat nog wel eens voorkomt bij lossen met de vingers) en ernstige losfouten die door de kracht van een compound zeer resoluut worden afgestraft.
schiten met een recurveboog
auteur: E van Herk CC 3.0
Het is belangrijk goed te staan voor het schieten.
Je moet zorgen dat je stevig staat en dwars (met de linkerschouder richting het doel) op de pijlrichting.
Houd de boog parallel met de grond en plaats de pijl met de nok (inkeping op de achterkant) op de pees.
De afwijkende kleur van de veren/fluiten moet naar buiten staan.
Trek de pijl naar achteren met 3 vingers.
Trek dan de boog omhoog en richt op het doel.
Je hand moet tegen je gezicht zitten.
De arm waarin je de boog vasthoudt moet recht zijn.
Je linkerhand (de booghand) moet in een stand van 45° staan, zodat de pees na het loslaten de arm niet raakt.
De elleboog van de rechterarm moet schuin omhoog gericht zijn.
Als je het geel (het midden van het doel of blazoen) door je vizier/over je pijlpunt of gewoon ziet, laat je de pees los (mits dit het beoogde doel is).
Boogschieten is een sport waarbij pijlen worden weggeschoten naar een doel met behulp van een boog.
Vroeger was de boog een jacht- en oorlogswapen, maar tegenwoordig is boogschieten vooral een concentratiesport, hoewel er in de Verenigde Staten ook nog wel met de boog gejaagd wordt.
Archeologen vermoeden dat zo'n 15.000 jaar geleden de eerste pijl uit een boog wegvloog, maar de oudste harde bewijzen zijn tussen de 10.000 en 11.000 jaar oud.
De boog werd waarschijnlijk eerst voor de jacht gebruikt en later als een gevechtswapen.
In de prehistorie werd boogschieten op elk continent bedreven (behalve Australië).
Er bestaan handbogen en kruisbogen.
Dit artikel gaat verder over handboogschieten.
Engels : Archery Duits : Bogenschießen Frans : Le tir à l'arc
afbeelding van boogschieten bij de Egyptenaren
auteur: Abzt vrije foto
Klassieke beschavingen als de oude Grieken, Romeinen en de Chinezen hadden al enorm veel schutters in hun legers.
Pijlen waren zeer destructief tegen grote menigten en het gebruik van schutters kon al snel leiden tot een overwinning.
Niet alleen Griekse goden als Apollo maar ook Griekse helden als Odysseus worden vaak afgebeeld met een boog.
In de Odyssee wordt beschreven dat Odysseus een boog had die alleen hij kon spannen.
Hier wordt de boog dus ook gebruikt als teken van macht en aanzien.
In het middeleeuwse Europa steeg de waarde van boogschieten op het slagveld gestaag.
De Mongolen, die korte recurve-bogen van composietmaterialen (hoorn en hout) gebruikten, perfectioneerden het boogschieten vanaf de rug van het paard en gebruiken dit om de Aziatische steppen en Oost-Europa te domineren.
Ze vuurden terwijl ze het doelwit naderden, draaiden zich om in het zadel en vuurden nog een keer terwijl ze wegreden.
De Slag bij Agincourt (1415) staat bekend om de beslissende rol die de longbowschutters daarbij speelden.
Ten tijde van de Honderdjarige Oorlog hadden de Engelsen het boogschieten te voet geperfectioneerd.
Ze gebruikten een longbow.
Schutters werden vanaf de kinderleeftijd getraind.
De kruisboog werd erg populair tijdens de middeleeuwen.
Het duurde lang om een longbowschutter te trainen en hij moest dan ook nog geregeld blijven oefenen om een goede schietvaardigheid te behouden, terwijl het maar een korte training vergde om goed met een kruisboog te kunnen schieten.
De kruisboog was krachtiger maar zwaarder dan de meeste longbows.
Het grootste nadeel was het feit dat het vrij lang duurde om de kruisboog te herladen.
De introductie van vuurwapens zorgde ervoor dat de boog op het slagveld steeds minder nut kreeg.
Een geweer kon zo door een schild heen gaan en vergde weinig training.
Vroege vuurwapens waren echter nog lange tijd in feite minder effectief dan een getrainde longbowschutter.
longbow
auteur: James Cram vrije foto
Vroeger hadden de meeste schutters niet meer dan een licht kleed en een helm of lichte muts als bescherming, anderen hadden maliënkolders of andere stukken meegenomen van het slagveld.
Ze hadden ook onderarmbescherming, van hetzelfde type als nu ook nog gebruikt wordt.
Een schutter had natuurlijk een longbow, een paar pijlen en een paar extra pezen.
Als de slag voorbij was, werden de pijlen terug gezocht.
Meestal had de schutter ook nog een klein wapen als een dolk bij zich.
Ook zijn er veel afbeeldingen uit de (late) middeleeuwen van handboogschutters die een zwaard - of een goedkoper te produceren fautsoen of großes Messer - en beukelaar droegen.
boogschieten voor gevorderden
Het moderne boogschieten is een vast onderdeel van de Olympische Zomerspelen, de Aziatische Spelen en de Paralympics.
Een booglamp is een lamp waarin een elektrische stroom een zeer hete boog van licht veroorzaakt, ook wel vlamboog genoemd.
Engels : Arc lamp Duits : Kohlebogenlampe Frans : Une lampe à arc
3KW xenonlamp gebruikt in filmprojectoren
auteur: Hyperlight CC 2.5
De eerste serieuze pogingen om elektrische energie om te zetten in zichtbaar licht konden pas worden uitgevoerd na de uitvinding van de elektrische generator;
pas toen kwam elektriciteit met voldoende vermogen beschikbaar.
De booglamp was het werk van Sir Humphry Davy in de eerste jaren van de 19e eeuw.
De Rus Pavel Jablochkoff verfijnt de techniek en verlicht er in 1878 enkele straten van Parijs mee.
Booglampen-schijnwerper bij filmopnamen (1964)
auteur: Holger.Ellgaard CC 3.0
De koolstofbooglamp werkt als volgt:
twee koolstofstaven (de elektroden) worden met de punten tegen elkaar gezet in een zodanige opstelling dat naderhand de afstand tussen de twee staven met een schroef veranderd kan worden.
Als er nu tussen de twee koolstofstaven een elektrische spanning wordt aangelegd, dan zal er een stroom gaan lopen.
De plaats met de hoogste weerstand zal nu het warmst worden.
Dit is de plaats waar de punten van de koolstofstaaf elkaar raken.
Deze plek wordt eerst roodgloeiend.
Als nu de afstand tussen de staven iets wordt vergroot ontstaat een boog van fel wit licht.
Het uitgezonden licht bevat niet alleen het zichtbare gedeelte van het spectrum, maar juist ook een veel hogere intensiteit in het onzichtbare ultraviolet, met een maximum rond de golflengte van 220 nanometer.
De moderne uitvoering hiervan is de Xenon gasonladingslamp, die in stadionverlichting, film- en grote diaprojectoren wordt gebruikt, maar tegenwoordig ook in personenauto's.
De gevaarlijke UV straling wordt voor een deel tegengehouden door de omhulling, maar is nog steeds gevaarlijk om direct in te kijken.
De bontebok (Damaliscus pygargus, soms Damaliscus dorcas) is een antilope uit Zuid-Afrika en omringende landen.
Hij is nauw verwant aan de lierantilope.
Er zijn twee ondersoorten, de gewone bontebok (Damaliscus pygargus pygargus) en de blesbok (Damaliscus pygargus philipsi).
Engels : Bontebok Duits : Buntbock Frans : Le Blesbok, Damalisque à front blanc
De bontebok is een stevige antilope met een korte nek.
Hij heeft een schofthoogte van 84 tot 160 centimeter, een kop-romplengte van 120 tot 210 centimeter en een lichaamsgewicht van 55 tot 155 kilogram.
Volwassen mannetjes wegen meestal 65 tot 80 kilogram, vrouwtjes 55 tot 70 kilogram.
De staart is 10 tot 60 centimeter lang.
De bontebok heeft een rossig of paarsig kastanjebruine vacht, die het donkerst van kleur is op de zijkanten van de kop, de nek en het achterste deel van het lichaam.
De buik en de achterzijde zijn vaal of helder wit, evenals een gedeelte van de poten.
De hoorns zijn liervormig en geringd.
Ze worden 35 tot 70 centimeter lang.
De staart is kort met een zwart kuifje aan de punt.
De bontebok heeft een lange snuit waar een opvallend witte bles overheen loopt, die loopt van de snuit tot de aanzet van de hoorns.
Bij de blesbok is deze bles nauwer tussen de ogen, en wordt deze bij veel dieren onderbroken door een lijn bruin haar.
Bij de gewone bontebok is er geen vernauwing tussen de ogen.
Ook is de bontebok gemiddeld acht kilogram lichter dan de blesbok.
Bontebokken leven voornamelijk van grassen en kruiden, waar ze in de ochtend en de avond op grazen.
's Avonds trekken de dieren naar de drenkplaatsen, om daar te drinken.
Bontebokken leven in los kuddeverband.
Ze leven in groepjes van zes tot dertig dieren, bestaande uit één dominant mannetje, minstens vijf volwassen vrouwtjes en hun jongen.
Mannetjes (bokken) gebruiken hun hoorns voor schijnaanvallen en echte gevechten met andere mannetjes.
Ze verwonden elkaar zelden.
Met deze gevechten vestigen ze een territorium, en daarmee een kudde vrouwtjes.
Vrouwtjes kalven ieder jaar op dezelfde plaats.
Na een draagtijd van acht maanden wordt een kalf geboren.
Anders dan bij andere koeantilopen bevalt het vrouwtje in de groep.
Het jong kan tussen de vijf minuten en twee uur lopen en volgt vrij snel daarna zijn moeder.
De zoogtijd duurt een half jaar en na twee jaar zijn ze volgroeid.
Ze kunnen 17 jaar oud worden.
Jonge bontebok in de Binder Park Zoo, Battle Creek, Michigan
auteur: Ltshears vrije foto
De bontebok leeft op de open steppen en savannen van zuidelijk Afrika.
De gewone bontebok leeft enkel op de westelijke Kaap in het fynbos, de blesbok op de hoogvlakte van Zuid-Afrika, Swaziland en Lesotho.
In de laatste twee landen stierf de soort uit in de 19e eeuw, maar daar zijn ze weer uitgezet, evenals in landen waar ze vroeger niet voorkwamen: Namibië, Botswana en Zimbabwe.
Beide ondersoorten zijn in de negentiende eeuw zwaar vervolgd, waardoor ze zeer zeldzaam raakten.
Vooral de gewone bontebok had het zwaar te verduren; in 1931 leefden er nog zo'n twintig van deze dieren in het dat jaar opgerichte Nationaal park Bontebok.
Een sleutel werkt wanneer deze wordt rondgedraaid als hefboom waarmee de grendel kan verschuiven.
De ronddraaiende beweging wordt beperkt door een of meerdere platen in het slot met een profiel dat past op een aantal insnijdingen in de baard van de sleutel.
Wanneer deze niet overeenkomen kan de sleutel niet worden rondgedraaid.
Bontebaardslot - werking2
auteur: Wapcaplet CC 3.0
Het bontebaardslot is zeer onveilig: de sleutels zijn na te maken door een met bijenwas bestreken loper in het slot te steken.
Daar waar de was is beschadigd wordt de sleutel ingezaagd of gevijld.
Door dit te herhalen kan een exacte kopie van de sleutel worden gemaakt.
De uitvinding van het veiliger en eenvoudiger te fabriceren klavierslot heeft een einde gemaakt aan het gebruik van het bontebaardslot.
Bontebaardslot - werking3
auteur: Wapcaplet CC 3.0