De bleke daguil (Heliothis nubigera) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
De bleke daguil is in Nederland en België een zeer zeldzame trekvlinder, die hier komt vanuit Zuid-Europa. De soort kan hier niet overwinteren. De vlinder kan worden waargenomen van mei tot en met oktober.
Engels : Eastern Bordered Straw Duits : Südliche Blüteneule Frans : la Nubigère
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 20 millimeter. De grondkleur van de voorvleugels is lichtbruin, de niervlek is een duidelijke donkere vlek. De franjelijn bestaat uit dikke zwarte stippen; soms zijn deze stippen vaag, maar die in de binnenrandhoek is doorgaans goed zichtbaar.
De soort lijkt veel op de vlekdaguil (H. peltigera) en de katoendaguil (Helicoverpa armigera).
Bleke daguil auteur : Brian Hedley
De bleke daguil gebruikt allerlei kruidachtige planten, waaronder gele ganzenbloem en tomaat, als waardplanten.
De soort komt als standvlinder in Afrika, het Midden-Oosten en mogelijk in Zuid-Europa voor. Daarbuiten is de soort bekend als trekvlinder in overig Europa.
Het bleek hooibeestje (Coenonympha dorus) is een dagvlinder uit de familie van de Nymphalidae, de vossen, parelmoervlinders en weerschijnvlinders, onderfamilie Satyrinae.
Engels : Dusky Heath Duits : ???? Frans : Fadet des garrigues
bleek hooibeestje auteur : Christian Widmann CC 3.0
Verspreiding: Komt in vrijwel geheel Portugal en Spanje voor, in ZO-Frankrijk (vanaf de O-Pyreneeën, via de Cevennen en Provence tot in de Alpen), het aangrenzende deel van de Italiaanse Zee-Alpen en in N- en M-Apennijnen.
Het bleek hooibeestje vliegt tot op 2200m hoogte. Komt niet in de BeNeLux voor.
Coenonympha dorus auteur : Al3Malka
Leefgebied: Droge zure graslanden Droog kalkgrasland en steppe Heide en struweel Sclerofiele struikvegetatie
De soort heeft één generatie per jaar en overwintert als rups.
Het bleek blauwtje komt algemeen voor in Centraal-Europa, op droge zure graslanden. Als zwerver en dwaalgast kan de vlinder worden aangetroffen in Nederland en België.
bleek blauwtje - vrouwtje auteur : Rosenzweig CC 3.0
Het bleek beertje (Nudaria mundana) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen (Noctuidae), onderfamilie beervlinders (Arctiinae). De voorvleugellengte bedraagt tussen de 10 en 12 millimeter. De soort komt verspreid over het Europa en Klein-Azië voor. Hij overwintert als rups.
Engels : Muslin Footman Duits : Blankflügel-Flechtenbärchen, Blankflügel, Felsen-Blankflügel, Zwergflechtenspinner Frans : la mondaine
Het bleek beertje is in Nederland een zeer zeldzame soort, die door goed zoeken een enkele keer wordt gezien in Noord-Holland langs het IJsselmeer. In België is het ook een zeldzame soort, die tegenwoordig alleen in de provincie Namen wordt gezien.
Nudaria mundana auteur : David Painter
De vlinder kent één generatie die vliegt van eind juni tot en met augustus.
Het bleek beertje heeft als waardplanten korstmossen en mossen op vochtige plaatsen.
Als habitat vooral open steenachtige plaatsen en struwelen.
De blauwzwarte houtbij (Xylocopa violacea) is een insect uit de onderfamilie houtbijen (Xylocopinae). De soort lijkt op een grote vlieg, maar is een solitaire bij, een bij die geen nest kent met een koningin en werksters.
Het is een van de grootste soorten bijen in Europa, en leeft voornamelijk in het centrale en zuidwestelijke deel van dit continent. In Nederland en België is de soort zeldzaam maar wordt de laatste jaren vaker aangetroffen.
Engels : violet carpenter bee Duits : Große biene, Blaue Holzbiene Frans : abeille charpentière, abeille perce-bois, abeille xylocope
De blauwzwarte houtbij wordt twee tot bijna drie centimeter lang en is alleen al aan de grootte te herkennen. Ook de kleur is opmerkelijk voor een bij ; zwart met een sterk iriserende paarse glans. Met name in het zonlicht lijkt het insect eerder paars dan zwart van kleur, vooral de vleugels. Het lichaam is vrij sterk behaard, vooral de poten, en de twee antennes hebben een duidelijke knik.
Mannetjes zijn van vrouwtjes te onderscheiden door een lichter deel aan de bovenzijde van de antennes.
Ondanks de grootte is deze solitaire soort niet agressief en steekt alleen in uiterste nood, en dan alleen de vrouwtjes want mannetjes hebben geen angel. Zowel de mannelijke als de vrouwelijke houtbij overwinteren om in het voorjaar te paren.
De mannetjes jagen andere mannetjes weg en achtervolgen vrouwtjes om mee te paren, hierdoor letten ze niet op de omgeving en botsen overal tegenaan.
De eitjes worden afgezet in dood hout, echter geen rottend dood hout maar pas afgestorven bomen die nog een harde structuur hebben. Geschikte houtsoorten zijn lariks, pruim, kers en berk.
Het vrouwtje graaft lange nesttunnels die 30 centimeter lang kunnen zijn en stouwt het einde vol met nectar en stuifmeel als voedsel voor de larve. Op iedere voedselvoorraad wordt een eitje afgezet, de eitjes worden in aparte kamertjes afgezet en gescheiden door schotjes van fijngeknaagd hout. Omdat ook houten delen van huizen, kunstvoorwerpen en andere voorwerpen als nestplaats geschikt zijn, richt de bij soms schade aan met het knagen aan het hout.
Nadat de eitjes zijn afgezet verlaat de bij het nest en gaat haar eigen gang.
De volwassen bijen eten stuifmeel en nectar en zijn van maart tot september te zien op bloemrijke plaatsen.
De blauwvleugeluil (Peridroma saucia) is een nachtvlinder uit de familie van de Noctuidae, de uilen.
De vlinder heeft een voorvleugellengte van 19 tot 23 millimeter. De vlinder dankt zijn naam aan de achtervleugel die een parelmoerachtige blauwige glans heeft. De soort komt voor in Zuid- en Midden-Europa en overwintert als rups.
De kleur van de voorvleugel is variabel en loopt uiteen van vaalgeel met een donkerbruine tekening tot bijna effen zwartachtig bruin met roodbruin langs de voorrand en de achterrand. Bij lichtere exemplaren zijn de grote, doorgaans donkere niervlek en de lichte ringvlek goed zichtbaar; bij donkere exemplaren vallen ze niet altijd op.
De doorschijnende achtervleugel heeft een blauwachtige parelmoerglans; de aders en de zoom zijn donkerder. Op de kop bevindt zich een korte grijze hanenkam.
blauwvleugeluil - rups
De blauwvleugeluil heeft allerlei grassen en kruidachtige planten als waardplanten, waaronder paardenbloem, zuring, klaver en koolzaad; ook sla en andere gekweekte planten.
De blauwvleugeluil is in Nederland en België een zeldzame soort, die als trekvlinder in ons gebied verschijnt. De soort wordt vooral gevonden in de periode augustus-oktober, maar de gehele vliegtijd loopt van mei tot halverwege november in twee of drie generaties. In Noordwest-Europa kan de soort normaal gezien niet overwinteren.
blauwvleugeluil - Peridroma saucia
Vliegtijd en gedrag Half mei-half november in twee of drie generaties. De vlinders komen op licht en op smeer.
Levenscyclus Rups: in Nederland te zien van juli tot ver in de herfst. De rups foerageert ´s nachts en verpopt zich in een holletje in de grond.
De soort overwintert in Zuid-Europa als rups; kan de Nederlandse winters normaal gesproken niet overleven.
De blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens) is een insect uit de sprinkhanenfamilie veldsprinkhanen (Acrididae), onderfamilie Oedipodinae.
De sprinkhaan dankt zijn naam aan de helderblauwe achtervleugels, die echter in rust niet zijn te zien. De vleugelrand is zwart van kleur. Ook de dijen van de poten zijn blauw gekleurd.
Engels : Oedipoda caerulescens Duits : Blauflügelige Ödlandschrecke Frans : L'oedipode bleu, Criquet à ailes bleues
De blauwvleugelsprinkhaan komt in Nederland voor in de duinstreek, op de Veluwe, Zuid-Limburg en in Oost-Brabant. De soort komt in Nederland eigenlijk alleen in stukken met kaal of schaars begroeid zand voor : aan de kust de duinen en in het binnenland heidevelden. In Friesland en Groningen is de soort grotendeels verdwenen.
In België is de sprinkhaan op meer plaatsen aangetroffen maar zeldzaam, in België komt de soort ook op veel kalkgraslanden voor.
In zijn gehele areaal bestaat het habitat uit schrale, drogere gebieden met een lage begroeiing en veel open plekken, dichte groene vegetatie wordt gemeden. Geschikte plaatsen in de Lage Landen zijn dus duinen, verstuivingen, heidevelden en drogere kalkgronden, naar het zuiden komen daar uiteenlopende biotopen van grindvlakten tot kalere stukken van bergweiden bij.
De sprinkhaan is van juni tot oktober te zien en het voedsel bestaat uit planten, vooral grassoorten.
Oedipoda caerulescens - kleurvariant auteur : Quartl CC 3.0
Alleen na een sprong worden de felgekleurde vleugels uitgeslagen en de sprinkhaan kan er niet echt mee vliegen, maar wel tientallen meters mee zweven. Door de grote vleugels lijkt het dier tijdens de vlucht meer op een vlinder dan een sprinkhaan.
De felle kleur dient om vijanden als vogels op afstand te houden, als een vogel plots de felle kleur ziet, wil deze een aanval nog wel eens staken. Vanwege de goede camouflage is de blauwvleugelsprinkhaan bijna niet te zien als hij op de bodem zit.
Een sterk gelijkende soort is de roodvleugelsprinkhaan (Oedipoda germanica), die zich onderscheid door een rode kleur vleugels en er ondanks de verder sterke gelijkenis aan de vleugels makkelijk te onderscheiden is.
blauwvleugelsprinkhaan met geopende vleugels foto : R.Nagel
Mannetjes zingen niet, alleen bij de balts (bedoeld om partners aan te trekken en over te halen tot de paring) worden geluiden gemaakt. Net zoals veel andere soorten wordt het geluid gemaakt met de achterpoten, stridulatie genoemd, maar bij deze sprinkhaan is het geluid zo zacht dat het wegvalt tegen andere soorten insecten als sprinkhanen of cicaden in de buurt.
Dat maakt het lastig om de soort goed in kaart te brengen, wat bij luidruchtige soorten niet zo moeilijk is.
De blauwrandspanner (Plemyria rubiginata) is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners. De vlinder heeft een spanwijdte van 22 tot 28 millimeter.
De blauwoogvlinder (Minois dryas) is een dagvlinder uit de familie van de Nymphalidae, de vossen, parelmoervlinders en weerschijnvlinders, onderfamilie Satyrinae.
De soort komt voor van Zuid- en Centraal-Europa tot Centraal-Azië en Japan.
De vlinder vliegt op hoogtes van 100 tot 1700 meter boven zeeniveau. De habitat bestaat uit grasland en loofbos.
Engels : Dryad Duits : Blauäugiger Waldportier, Blaukernauge Frans : grand nègre des bois
De spanwijdte bedraagt 45 tot 60 millimeter. De blauwoogvlinder komt voor op grazige, niet te schrale plekken. Vaak liggen deze ruige locaties tegen bosranden of struwelen aan. De meeste vliegterreinen zijn vrij vochtig.
Als waardplanten dienen relatief breedbladige, voedselrijke grassoorten, zoals Molinia caerulea (pijpenstrootje), Calamagrostis (struisriet) of Bromus (dravik). Het vrouwtje laat de eitjes tijdens de vlucht gewoon in het gras vallen.
Pas in de herfst beginnen ze te eten en overwinteren dan in het eerste of tweede stadium. De kleine rupsen kunnen nuchter overzomeren. De verpopping vindt in de grond plaats. De rups graaft zich een klein holletje, maar spint geen cocon.
De blauwoogvlinder komt voor in één generatie per jaar.
De blauwooggrasmot (Agriphila straminella (syn. Agriphila culmella) is een ook overdag actieve nachtvlinder die behoort tot de de familie Crambidae, de grasmotten.
De spanwijdte van deze grasmot is 16 tot 20 millimeter.
De rupsen voeden zich vooral met schapengras, zoals ruig schapengras en veldbeemdgras, maar komen ook op gewone tarwe voor. De rupsjes boren onderaan de stengel een gang.
De blauwe vuurvlinder (Lycaena helle) is een dagvlinder uit de familie Lycaenidae, de kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes.
De blauwe vuurvlinder is een zeldzame soort die echter plaatselijk talrijk kan zijn.
Engels : Violet Copper Duits : Blauschillernde Feuerfalter Frans : Cuivré de la bistorte
Blauwe vuurvlinder mannetje auteur : James K. Lindsey at Ecology of Commanster CC 3.0
De blauwe vuurvlinder komt voor van de Pyreneeën tot Noord-Noorwegen en van België tot diep in Azië.
Hij komt voor in moerassige natte graslanden langs beken en meren in en vliegt van 100 tot 1800 meter in berggebieden.
Blauwe vuurvlinder vrouwtje auteur : James K. Lindsey at Ecology of Commanster CC 3.0
Hij komt voor in moerassige natte graslanden en ruigten langs beken en meren. In Midden-Europa worden de eitjes afgezet op Polygonum bistorta (adderwortel), in het noorden ook op levendbarende duizendknoop (Polygonum viviparum). De eitjes worden tegen de onderkant van de bladeren geplakt.
De jonge rupsen eten de onderste opperhuid waardoor een karakteristiek patroon van doorschijnende "raampjes" ontstaat. De pop overwintert. Er vliegt één generatie per jaar.
De blauwe ijsvogelvlinder (Limenitis reducta) is een dagvlinder uit de familie Nymphalidae, de vossen, parelmoervlinders en weerschijnvlinders. De vleugel varieert in lengte tussen de 22 en 27 mm.
Engels : Southern White Admiral Duits : Blauschwarze Eisvogel Frans : Pierre bleue, Hardouin, Pierre de taille
blauwe ijsvogelvlinder auteur : Michel TASSON CC 3.0
De vlinder vliegt van zeeniveau tot 1500 meter in het gebied van Noord-Spanje, Zuid- en Oost-Frankrijk, Italië en de Alpen. Hoogst zelden wordt de blauwe ijsvogelvlinder als dwaalgast in Nederland en België aangetroffen..
Het mannetje heeft bovenop de eerste acht segmenten van het achterlijf (S1-S8) gepaarde groene vlekken, die contrasteren met de samengevloeide blauwe vlekken op S9 en S10. In het veld is dit blauwe achterlicht het duidelijkste kenmerk. Jonge exemplaren en vrouwtjes hebben hetzelfde vlekkenpatroon, maar alle vlekken zijn groen.
Over het borststuk loopt een dikke zwarte band van de kopaanhechting naar de vleugelaanhechting. Aan de zijkant van het borststuk lopen twee smallere zwarte banden, waarvan de middelste incompleet is.
larve van de blauwe glazenmaker auteur : André Karwath CC 3.0
Het zwaartepunt van de verspreiding is Centraal-Europa. In het zuiden komt hij voor in Italië, en Spanje, maar niet in Griekenland, Turkije of het zuidelijke gedeelte van de Balkan.
In het noorden komt hij voor in Engeland en Wales, maar niet in Schotland en Ierland en in het noordoosten in Zuid-Scandinavië en Rusland tot aan de 62ste breedtegraad.
Deze soort kan vaak waargenomen worden bij tuinvijvers en in de buurt van bospoelen. In de bossen jaagt hij vaak in een kenmerkende vlucht steeds langs dezelfde weg over bospaden en open plekken. Hij is niet schuw en blijft zijn vluchten gewoon uitvoeren bij nadering van wandelaars.
De larve groeit op in modderige beschaduwde poelen of tuinvijvers met veel modder en bladafval. Daarom is hij ook vaak de enige libel die daar voorkomt omdat andere soorten wat kieskeuriger zijn.
Hij wordt nog wel eens verward met de groene glazenmaker, maar deze soort is strikt gebonden aan krabbescheervegetaties als opgroeiplaats voor de larven.
De blauwe breedscheenjuffer (Platycnemis pennipes) is een juffer van de familie van de breedscheenjuffers, de enige van die familie die in België en Nederland voorkomt. De blauwe breedscheenjuffer is vrij gemakkelijk te herkennen aan de bouw van haar poten, met opvallende verdikte tibia of schenen.
De soort komt voor in Midden- en Zuid-Europa tot in Midden-Azië. In België is ze algemeen, in Nederland op de hoge zandgronden en in Zuid-Limburg.
Engels : White-legged Damselfly of Blue Featherleg Duits : Blaue Federlibelle Frans : L'Agrion à pattes larges
Blauwe breedscheenjuffer - mannetje auteur : Bogbumper CC 3.0
De volwassen blauwe breedscheenjuffer (imago) is een typische voorbeeld voor de familie van de breedscheenjuffers. De tibia of scheen van elke poot is opvallend verbreed, heeft een zwarte middenstreep en is met afstaande haren bezet.
Ook de kleuren zijn kenmerkend: de mannetjes vaalblauw, de vrouwtjes wit, beige of lichtgroen.
Verder is de blauwe breedscheenjuffer een middelgrote juffer (lengte tot 32 mm). Het pterostigma is iets langer dan breed, ongeveer 1,5 vleugelcel lang, en opvallend roodbruin gekleurd. De kop is smal met bovenop twee lichte dwarsstrepen. Het borststuk heeft twee lichte schouderstrepen.
Blauwe breedscheenjuffer - vrouwtje auteur : Rosenzweig CC 3.0
De blauwe breedscheenjuffer is wat het voortplantingsbiotoop betreft niet erg veeleisend. Ze is tevreden met licht stromend of stilstaand water, zoals beken, rivieren, kanalen en afgravingen, met veel oever- maar vooral waterplanten zoals de Waterlelie waarop de eieren gelegd worden.
De vliegtijd is juni en juli, soms tot in augustus.
De blauwe breedscheenjuffer is nog vrij algemeen en wordt gekenmerkt op de Belgische Rode Lijst (libellen) als niet bedreigd. Ze wordt niet vermeld op de Nederlandse Rode Lijst (libellen).
parende breedscheenjuffers auteur : Bresson Thomas. CC 2.0
De eieren worden afgezet in stengels van drijvende waterplanten. De dieren vormen meestal een tandem voor de paring en de eileg. De larve van de blauwe breedscheenjuffer is makkelijk te onderscheiden van die van andere juffers door de staartlamellen die eindigen op een lange spits en aan de randen behaard zijn. Het vangmasker heeft aan de randen doornachtige haren.
De blauwbandspanner (Cosmorhoe ocellata) is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners. De voorvleugellengte bedraagt tussen de 13 en 15 millimeter.
Engels : Purple Bar Duits : Schwarzaugen-Bindenspanner Frans : Phalène ocellée
Een gewone soort die vooral voorkomt op de zandgronden in het binnenland en in de duinen; ook daarbuiten wordt deze soort soms waargenomen.
De blauwbandspanner heeft als waardplanten verschillende walstro-soorten.
Vliegtijd en gedrag Begin mei-begin september in twee, mogelijk drie generaties. De vlinders vliegen vanaf de schemering en komen op licht. Ze kunnen overdag worden opgejaagd.
Levenscyclus Rups: juni-juli en september. De soort overwintert als volgroeide rups in een cocon en verpopt zich in het voorjaar.
Het blauw weeskind (Catocala fraxini) is een zeer grote vlinder uit de uilenfamilie. De vlinder heeft een spanwijdte van 75 tot 95 millimeter.
Een zeer zeldzame trekvlinder die verspreid over het land af en toe wordt waargenomen.
Engels : Blue Underwing, Clifden Nonpareil Duits : Blaue Ordensband Frans : Lichénée bleue
Blauw weeskind foto : Tamás Baranyi
Deze opmerkelijk grote uil heeft een grijsachtige voorvleugel met een opvallende witachtige vlek tussen de donkere niervlek en de binnenrand van de vleugel. De dubbele binnenste dwarslijn is golvend, de dubbele buitenste dwarslijn is onregelmatig en op sommige plaatsen diep getand. De donkere golflijn heeft een zigzaggend verloop.
Kenmerkend is de zwarte achtervleugel met de blauwe band en de brede witte franje.
Zijn habitat zijn loofbossen en de waardplanten de (ratel) populier.
Vliegtijd en gedrag: Begin juli-half oktober in één generatie; de meeste waarnemingen worden gedaan in augustus en september. De vlinders komen op smeer en in mindere mate op licht. Overdag rusten ze op een boomstam of een muur. Rups: april-juli. De verpopping vindt plaats in een losse cocon tussen bladeren van de waardplant of in de strooisellaag. De soort overwintert als ei in een schorsspleet van de waardplant.
Bron : - Wikipedia CC 3.0 - www.wilde-planten.nl/ - Internet
Bladsprietkevers (Scarabaeidae) vormen een familie uit de orde kevers (Coleoptera).
Bladsprietkevers zijn te onderscheiden van andere kevers door met name hun antennes, het belangrijkste orgaan van bladsprietkevers. Ze speuren er eten mee op en vinden er soortgenoten mee.
Engels : scarabs of scarab beetles Duits : Blatthornkäfer Frans : scarabées
gouden tor (Cetonia aurata) foto : Eric Steinert CC 3.0
De meeste soorten hebben een rond, bol lichaam, korte tasters en grote, soms glanzende dekschilden, vaak met lengtegroeven en soms met beharing. Enkele bekende groepen zijn de mestkevers, de penseelkevers en de meikevers.
Bladsprietkevers hebben platte, waaiervormige uiteinden aan de tasters, hiermee sporen mannetjes en vrouwtjes elkaar op om te kunnen paren.
De rozenkevers (Cetoninae) hebben een krachtige bouw, en vaak opvallend lange poten waarmee ze kunnen graven en zich aan takken of (voor het mannetje bij de paring) aan vrouwtjes kunnen vasthouden.
Mannelijke Oxysternon conspicillatum auteur : Richard Bartz, Munich Makro Freak CC 3.0
De larve wordt engerling genoemd en leeft van levend of dood plantaardig materiaal. Veel bekende soorten zijn berucht om de wortel-etende larven die planten en gazonnen om zeep kan helpen. Gazonliefhebbers zijn overigens meestal nog minder blij met het bezoek van de larven etende mol.
Larven van mestkevers leven van mest, echter alleen mest van herbivoren zoals runderen. Een aantal soorten, met name de grotere kevers kennen een larvestadium van meerdere jaren. Volwassen kevers leven doorgaans niet lang; enkele weken tot een maand, en eten vaak plantendelen als nectar, fruit en stuifmeel.
De keverlarven leven lang niet altijd van levend plantaardig materiaal: er zijn vele soorten die zich met rottende bladeren en humus voeden.
engerlingen (boven gouden tor, onder meikever) auteur : Isabelle Diana CC 3.0
De bijvoetmonnik (Cucullia artemisiae) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae. De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 19 millimeter. De grondkleur van de voorvleugels is bruingrijs. De tekening is weinig opvallend al zijn de dwarslijnen en uilvlekken duidelijk zichtbaar.
Engels : Scarce Wormwood Duits : Feldbeifuß-Mönch
bijvoetmonnik auteur : "No rights reserved" Heikki Hyttinen
De bijvoetmonnik gebruikt bijvoet en absintalsem als waardplanten. De rups is te vinden van juli tot oktober. De soort overwintert als pop, soms meerdere jaren.
rups van de bijvoetmonnik (Cucullia artemisiae) foto : Andreas Herrmann
De soort komt verspreid over het Palearctisch gebied voor.
De bijvoetmonnik is in Nederland en België een zeer zeldzame soort. De vlinder kent één generatie die vliegt van halverwege juni tot en met augustus.
De bijvoetdwergspanner (Eupithecia innotata) is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners. De voorvleugellengte bedraagt tussen de 10 en 12 millimeter. Hij overwintert als pop.
Engels : Angle-barred Pug ook gekend als Ash Pug Duits : Feldbeifuß-Blütenspanner
bijvoetdwergspanner auteur : Olaf Leillinger CC 3.0
De bijvoetdwergspanner heeft bijvoet en wilde averuit, maar met name in de eerste generatie ook allerlei houtige planten zoals vlier en meidoorn als waardplanten.
rups van de bijvoetdwergspanner (Eupithecia innotata) foto : Kimmo Silvonen
De bijvoetdwergspanner is in Nederland en België een schaarse soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien. De vlinder kent twee generaties die vliegen van eind februari tot eind oktober.