De bruine spoorkoekoek of andamanspoorkoekoek (Centropus andamanensis) is een koekoek die alleen voorkomt op de Andamaneilanden.
De wetenschappelijke naam van deze soort is beschreven door Beaven in 1867.
De bruine spoorkoekoek komt voor op de Andamaneilanden en de Kokoseilanden daar ten noorden van die tot Myanmar behoren.
Engels : Andaman Coucal, Brown Coucal Duits : Andamanenkuckuck Frans : Le Coucal des Andaman
Bruine spoorkoekoek
auteur : T. R. Shankar Raman CC 3.0
De bruine spoorkoekoek is een grote koekoek.
Deze soort wordt inclusief staart 38 tot 42 centimeter.
De vleugels en de mantel zijn kastanjebruin.
De buik is niet zwart maar eerder bruin zonder metaalglans en ook de kop is bruin.
De snavel en de poten zijn zwart en de iris is bleek bruin.
De bruine spoorkoekoek werd vroeger als een ondersoort van de Chinese spoorkoekoek (C. chinensis) beschouwd.
Centropus andamanensis
auteur : Jonathan Hornbuckle op jonathanhornbuckle.webs.com
Het is een algemene vogel van bossen, struikgewas, secondair bos, bosranden, mangrove, rijstvelden en tuinen.
Net als de andere spoorkoekoeken is deze soort geen broedparasiet, maar bouwt zelf een nest en broedt de eigen eieren uit.
bruine spoorkoekoek
auteur : Vijay Cavale op orientalbirdimages.org
De bruine spoorkoekoek heeft een beperkt verspreidingsgebied.
De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de soort in aantal achteruit gaat, daarom staat deze spoorkoekoek als niet bedreigd op de rode lijst van de IUCN.
De bruine snuituil (Hypena proboscidalis) is een middelgrote donkerbruine, slankgebouwde nachtvlinder uit de familie van de spinneruilen (Erebidae)
De wetenschappelijke naam van deze soort is beschreven door Linnaeus in 1758.
Wijdverbreid in Europa, van het Iberisch schiereiland via Frankrijk, Italië en de Balkan tot Griekenland en Turkije.
De Middellandse zee vormt de zuidgrens.
Naar het noorden tot bij de poolcirkel en naar het oosten tot Japan.
Engels : The Snout Duits : Nessel-Schnabeleule Frans : la Noctuelle à museau , l'Hypène proboscidale Oude Nederlandse naam : snuitvlinder
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 15 en 19 millimeter.
De 'snuit', die deze uil gemeen heeft met de andere Hypena-soorten en verwante uilen is door de extra lange, omhoog gerichte palpen zeer opvallend.
Het lichaam is slank en de voorvleugel is breed met een naar achter buigende vleugelpunt.
De grondkleur varieert van bruin tot dof grijsachtig bruin of donker purperachtig bruin.
Over de vleugel lopen twee donkerbruine dwarslijnen.
Vlinders van de tweede generatie zijn duidelijk kleiner en vaak ook donkerder.
In Nederland en België is de bruine snuituil een heel gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
Zijn habitat zijn bossen, struwelen, heiden, ruige graslanden, rivieroevers, natte weilanden en tuinen.
De waardplant van de bruine snuituil is brandnetel
Rups van de bruine snuituil
foto : Jeroen Voogd op ukmoths.org.uk
De vliegtijd is van begin mei-half oktober in twee generaties.
De vlinders rusten overdag tussen de waardplant of andere vegetatie en zijn gemakkelijk op te jagen.
Ze vliegen vanaf de schemering boven de waardplant en bezoeken bloemen, ze komen zowel op licht als op smeer.
De rups : juli - mei.
De rups is ´s nachts actief en verbergt zich overdag tussen samengesponnen bladeren van de waardplant, jonge rupsen zitten vaak met meerdere exemplaren bij elkaar.
De soort overwintert als rups en verpopt zich in een cocon tussen de bladeren van de waardplant.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De snuituilen hebben opvallend naar voren uitstekende palpen (de snuit) op de kop van de vlinder.
De grondkleur van deze soort is, zeker bij de eerste generatie, bruin.
Hypena : hypene = een snor of een baard, naar de behaarde labiale palpen en mogelijk ook naar de haarborsteltjes die op de poten van een aantal soorten zitten. Hypena had aanvankelijk de status van een familie. proboscidalis : proboscis = een olifantenslurf, naar de lange, vooruitgestoken palpen. Het is logischer om de twee palpen aan te duiden met olifantenslurf dan met mondgedeelte. Een slurf is een neus die ook gebruikt wordt als arm, terwijl een haustellum een mond is. Neus en mond zijn verschillende organen.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 13 en 15 millimeter.
Deze uil heeft een tamelijk slank gebouwd lichaam.
De warme grijsachtig bruine, vaak lila getinte voorvleugel heeft langs de achterrand bij de vleugelpunt een grote roestbruin gekleurde vlek.
De achterrand van de voorvleugel heeft een karakteristieke dubbele uitholling met halverwege een stompe punt en de vleugelpunt is scherp.
Kenmerkend zijn de twee fijne donkergerande geelachtig bruine dwarslijnen, die grofweg recht over de voorvleugel lopen en bij de voorrand een scherpe hoek maken.
Tussen deze centrale dwarslijnen liggen twee zwarte vlekjes. Ook over de achtervleugel loopt een donkergerande lichte dwarslijn.
Laspeyria flexula
foto : G. Tuinstra op www.vlinderwerkgroepfriesland.nl
In Nederland en België is de bruine sikkeluil een zeldzame soort die verspreid over het hele gebied wordt waargenomen.
Zijn habitat zijn bossen, struwelen, parken en oude boomgaarden.
De waardplanten van de bruine sikkeluil zijn korstmossen op loofbomen en naaldbomen;
uit kweekexperimenten blijkt dat de rupsen ook algen eten.
Rups van de bruine sikkeluil
foto : Philippe Mothiron op www.lepinet.fr
De vliegtijd is van begin juni tot half augustus in één generatie.
De vlinders vliegen vanaf de schemering; ze komen op smeer en in mindere mate op licht. Overdag rusten de vlinders op een boomstam of op naalden op de grond; ze zijn gemakkelijk te verstoren.
De rups : juli - mei.
De rups is vooral ´s nachts actief. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in een stevige cocon op een tak van de waardplant.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De gegolfde achterrand van de voorvleugel eindigt in een sikkelvorm en de grondkleur van de vleugels is bruin.
Laspeyria : laspeyria is een eerbetoon aan J.H. Laspeyres (1769 - 1809), een beroemde Duitse entomoloog die juist was gestorven. Laspeyres is ook burgemeester van Berlijn geweest. flexula : flexulus is een verkleining van flexus = gebogen, naar de gebogen vormen van de vleugelachterrand.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine sikkelsnavel (Epimachus meyeri) is een paradijsvogel met een lange staart met een lengte totale lengte tot 100 cm.
De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Finsch in 1885.
De bruine sikkelsnavel komt voor in het centrale bergland van Nieuw-Guinea maar niet op Vogelkop of het schiereiland Huon (Papoea-Nieuw-Guinea).
Deze vogel werd ontdekt door Carl Hunstein in 1884 en vernoemd naar Adolf Bernard Meyer (1840-1911), directeur van het Museum für Tierkunde in Dresden, Duitsland.
Engels : Brown Sicklebill, Brown Sickle-billed Bird-of-Paradi, Brown Sickle-billed Bird-of-paradis, Brown Sickle-billed Bird-of-Paradise, Long-tailed Sicklebill, Meyer's Sicklebill, Meyer's Sickle-billed Bird-of-paradis Duits : Schmalschwanz-Paradieshopf Frans : Épimaque brun, Paradisier de Meyer
Bruine sikkelsnavel (vrouwtje)
auteur : markaharper1 CC 2.0
Bruine sikkelsnavel is eigenlijk een lelijke naam voor deze prachtige paradijsvogel met zijn blauwgroene, iriserende verenkleed.
De vogel heeft een bruine borst, een sikkelvormige snavel en het oog heeft een lichtblauwe iris.
Het mannetje heeft sierveren aan beide zijden aan het onderlijf.
De middelste staartveren zijn sabelvormig uitgegroeid, waardoor de vogel een lengte tot wel één meter kan hebben.
Deze staartveren zijn een gewild object ter versiering bij de papoea's.
Het vrouwtje is een roodbruin met geelbruine borst met donkere horizontale streping.
Het mannetje is schuw, maar wordt wel vaak gehoord.
Hij maakt vooral vroeg in de ochtend een mechanisch geluid : Tak-tak-tak..., dat lijkt op het geluid van een drilboor of een mitrailleur.
Vrouwtjes en jonge vogels zijn minder schuw en worden daardoor vaker gezien.
Epimachus meyeri (man)
auteur : markaharper1 CC 2.0
Het leefgebied lig in vochtige, met mossen begroeide bergwouden op een hoogte tussen de 2000 en 3100 m.
In streken waar zowel de zwarte sikkelsnavel als de bruine sikkelsnavel voorkomen, leeft de zwarte sikkelsnavel in lagere regionen, tussen de 1300 en 2500 m boven de zeespiegel.
Het dieet van deze paradijsvogel bestaat voornamelijk uit fruit en kleine ongewervelde en gewervelde dieren.
Over de grootte van de populatie zijn geen exacte cijfers, maar er wordt door de IUCN verondersteld dat de drempel voor het criterium kwetsbaar niet wordt bereikt, dat wil zeggen dat de populatie groter is dan 10.000 volwassen individuen en binnen het beschreven gebied min of meer stabiel is (niet daalt met een snelheid van meer dan 10% in tien jaar) en dus veilig is.
Hoewel de Raggi's paradijsvogel staat afgebeeld op de nationale vlag van Papoea-Nieuw-Guinea en ook het symbool is van de nationale luchtvaartmaatschappij Air Niugini, droegen stewardessen van de luchtvaartmaatschappij in 1984 nog een prachtig geborduurde bruine sikkelsnavel op het rugpand van hun uniform.
De hoed heeft een doorsnede van 7-12 cm en is klokvormig.
Later wordt deze vlakker en vaak krijgt het een kleine, centrale bult.
Bij vocht wordt de hoed kleverig.
De kleur varieert van donker chocoladebruin tot purperbruin.
De steel is 6-8 cm hoog en 1,7-2 cm dik.
De steel is geel met korrels, maar onderaan is deze bruinpaars.
Er is een ring aanwezig, dat eerst witachtig is en later bruinpaars wordt.
Het is vliezig en slijmerig.
De buisjes zijn bleekgeel tot okergeel en klein.
Eerst zijn door een vlies bedekt.
Suillus luteus
auteur/foto : Walter J. Pilsak CC 3.0
De bruine ringboleet groeit van augustus tot november uitsluitend onder dennen.
Jonge exemplaren zijn van oudsher gewild als consumptiepaddestoel maar oudere zwammen zijn zeer week.
De hoedhuid moet voor gebruik worden verwijderd.
De laatste jaren zijn waarschuwingen uitgegaan, dat bij herhaald gebruik van grotere hoeveelheden allergische reacties kunnen optreden, maar het bewijs daarvoor is nog niet geleverd.
Bruine ringboleet
auteur : foto op www.elfenbankje.net
De Bruine ringboleet heeft in Midden-Europa ongeveer 20 verwanten, waarvan de helft in Nederland voorkomt.
Ze hebben allemaal een vettige hoedhuid.
Ze zijn geen van alle giftig.
Het vlees is witachtig tot citroengeel, vooral in de steel.
Het geelwitte vlees van de bruine ringboleet geurt en smaakt zacht en aangenaam, en verandert bij aansnijden niet van kleur .
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- www.natuur-wereld.be
- tinternet
Door het selectief fokken van de bruine rat is de albino laboratoriumrat ontstaan.
Zoals muizen, worden deze ratten regelmatig gebruikt voor medische, psychologische en andere biologische experimenten.
De reden hiervoor is dat ze snel geslachtsrijp zijn, ze gemakkelijk te huisvesten zijn en omdat er gemakkelijk in gevangenschap mee gefokt kan worden.
De laboratoriumrat dook voor het eerst op in de jaren 90 van de 19e eeuw.
Wetenschappers hebben voor experimentele redenen veel verschillende foklijnen van ratten gefokt.
Voor kankeronderzoek, bijvoorbeeld, zijn veel laboratoriumratten met een extra aanleg voor kanker gefokt.
In het algemeen zijn deze foklijnen niet transgeen, omdat de eenvoudige technieken van genetische transformatie, die voor muizen gelden, niet werken voor ratten.
Dit heeft als nadeel dat onderzoekers, die vele aspecten van het gedrag en de fysiologie van ratten meer op die van mensen vinden lijken en het dier beter te observeren vinden dan muizen, hun observaties niet kunnen herleiden naar onderliggende genen.
Veel experimenten worden dan ook, ongewild, door deze beperkende factor op muizen uitgevoerd.
In oktober 2003 hebben onderzoekers succesvol twee laboratoriumratten gekloond door middel van de problematische techniek van kerntransplantatie.
Misschien leidt dit tot het gebruik van ratten als genetisch onderzoeksmiddel.
laboratoriumrat
De tamme rat wordt ook gehouden als huisdier.
Ze worden beschouwd als tam, aanhankelijk en leergierig.
Ook zijn ze relatief schoon, maar ze vergen toewijding en onderhoud.
Ze worden maar twee tot drie jaar oud en zijn bevattelijk voor luchtwegproblematiek en kanker.
Dat laatste heeft zijn oorzaak in het feit dat de tamme rat van de laboratoriumrat afstamt.
Door middel van speciale fokprogramma's, in bijvoorbeeld een rattery, probeert men deze genetische kenmerken eruit te fokken.
Er zijn vele stammen laboratoriumratten.
Er zijn ook stammen die speciaal zijn gefokt om juist tumorongevoelig te zijn.
Het is ten stelligste af te raden, slechts één rat te houden.
Een rat is een sociaal dier en zonder contact met soortgenoten gaat hij gedragsstoornissen vertonen, zoals een obsessieve knaagdrang, barberen (het dwangmatig verwijderen van haren uit de vacht op een specifieke plek), agressie en depressie.
Een rat die in zijn of haar eentje gehouden wordt is niet aanhankelijker dan een rat in een groep.
Men merkt zelfs dat ratten vaak hun groep, en dan in het bijzonder de groepsleider, zullen navolgen in zijn of haar affectie voor de mens.
Het is van belang om niet-gecastreerde mannetjes en vrouwtjes niet bij elkaar te zetten.
Inteelt en erfelijke aandoeningen zijn een niet te onderschatten probleem onder tamme ratten en er wordt dan ook aangeraden om het fokken over te laten aan gekwalificeerde ratteries, zoals bijvoorbeeld in Engeland, waar men bijzonder stabiele lijnen heeft.
Er worden onnatuurlijk veel ratten in gevangenschap geboren, in tegenstelling tot in de natuurlijke omgeving waar de geboorte van jonge ratten sterk wordt gereguleerd door seizoensfactoren en sociale factoren.
Het is voor een vrouwtjesrat bijzonder ongezond om constant drachtig te zijn en om op te jonge leeftijd drachtig te worden (dit kan leiden tot aandoeningen in de bekkenzone, ondergewicht, en zelfs tot levensbedreigende gezondheidstoestanden).
Een ritten (jonge rat) kan al met 5 weken vruchtbaar zijn.
Daarom dienen ratten ouder dan 4,5 week niet bij ratten van het andere geslacht in hetzelfde verblijf te zijn.
Vooral in gevangenschap zijn er ratten van meerdere typen en tekeningen te onderscheiden.
Ratten met dumbo-oren hebben voor veel mensen een lieflijker uiterlijk, en volgens sommige ook een liever karakter waardoor ze populairder zijn dan ratten met normale oren, een verschil in karakter is echter niet aangetoond.
Men heeft ook de rex, fuzzy en naaktratten variaties.
Het houden van de laatste variatie staat ter discussie vanwege gezondheidsredenen (lichaamswarmte regulatie, etc) bij dit type.
Ratten hebben voldoende eiwitten nodig.
Vroeger dacht men dat dit per se van dierlijke oorsprong moest zijn, maar tegenwoordig is bijna al het rattenvoer vrij van vlees.
In de meeste dierenwinkels is speciaal rattenvoer te krijgen met voldoende eiwitten.
Gewoon knaagdierenvoer is meestal niet geschikt vanwege het hoge gehalte aan vitamine A.
Tevens dient men er op toe te zien, dat het voer niet te oud is (maximaal drie maanden), omdat daarna het vitamine-gehalte tot bedenkelijke niveaus terugloopt.
Ratten mogen verder niet in een te kleine kooi gehouden worden.
Indien de kooi te klein is zal ruzie ontstaan tussen de ratten.
Daarnaast dient de groep regelmatig te kunnen genieten van een vrije loop, en dagelijkse aandacht.
Het is een alleseter, die voornamelijk leeft van eiwit- en zetmeelrijk voedsel.
Hij leeft onder andere van graan, zaden, slakken, larven, kikkers, jonge zoogdieren, vogeleieren en aas, maar zal ook aan botten knagen en aan andere ongewone producten zoals zeep en kaarsen.
Kannibalisme komt ook voor, voornamelijk ten gevolge van een eiwittekort.
De bruine rat legt soms voedselvoorraden aan.
Dit gebeurt voornamelijk door ondergeschikte ratten en zogende vrouwtjes.
Bruine rat
auteur : foto op www.biopix.dk
De bruine rat is een intelligent en sociaal dier dat een groot aanpassingsvermogen heeft.
Een voorbeeld hiervan is dat het dier zogenaamde tradities kent.
Dit houdt in dat bepaalde populaties sterk afwijkend gedrag en afwijkende eetgewoontes en zelfs jachttechnieken kunnen vertonen in vergelijking met andere populaties, die van generatie naar generatie overbrengen.
Dit schijnt opmerkelijk te zijn voor kleine zoogdieren en is meestal geografisch bepaald.
Ratten leven in kleine sociale groepen, bestaande uit een dominant mannetje, een harem vrouwtjes en enkele ondergeschikte mannetjes.
Deze groepen kunnen zich vaak samenvoegen tot grotere kolonies.
Dieren uit dezelfde groep leven vreedzaam naast elkaar, vreemdelingen worden door mannetjes verjaagd, soms zelfs gedood.
Grote kolonies zijn toleranter tegenover vreemdelingen dan kleine.
De hiërarchie binnen een groep bepaalt wie mag paren en eten.
De dieren communiceren met elkaar via piepende, fluitende en gillende geluiden, maar ook met ultrageluid.
Vrouwtjes met jongen laten zelden andere ratten in hun nest, alhoewel sommige kolonieleden worden getolereerd.
Bruine ratten planten zich het gehele jaar door voort, mits er voldoende voedsel is en er geen extreme temperaturen zijn.
De voortplanting zal toenemen en er zullen meer jongen geboren worden wanneer de populatiedichtheid daalt (bijvoorbeeld door menselijk ingrijpen).
De draagtijd is 20 tot 23 dagen.
Een vrouwtje kan één tot vijftien jongen per worp krijgen, maar meestal krijgt het vrouwtje zeven tot negen jongen.
Grotere vrouwtjes krijgen grotere worpen.
Een vrouwtje krijgt tot vijf worpen per jaar.
Per jaar krijgen vrouwtjes op deze manier gemiddeld 24 jongen.
De jongen worden blind en naakt geboren.
Na zeven tot tien dagen hebben de dieren de ogen geopend en zijn ze volledig behaard.
De groei wordt beïnvloed door de worpgrootte : dieren in kleinere worpen groeien sneller.
Alleen het vrouwtje zorgt voor de jongen.
Jongen die zich te ver van het nest wagen, worden teruggebracht, indringers worden weggejaagd en bij verstoring zal ze de jongen verplaatsen naar een ander nest.
Na ca. 21 dagen, als de dieren ongeveer 40 gram zwaar en 110 millimeter lang zijn, worden de dieren gespeend.
Vrouwtjes zijn geslachtsrijp na vier tot vijf weken, als ze ongeveer 136,5 tot 152 gram wegen.
De bruine rat kan in het wild wel drie jaar of ouder worden.
De levensverwachting wordt beïnvloed door de genen (ouderdom is mogelijk overerfelijk), voedselkwaliteit en geslacht : vrouwtjes leven gemiddeld langer dan mannetjes.
De belangrijkste natuurlijke vijanden zijn marterachtigen en uilen, en in stedelijk gebied de huiskat.
Een agressieve rat is in staat wezels en andere kleine roofdieren weg te jagen.
De bruine rat was en is de oorzaak van veel overlast voor de mens.
Dit heeft de mens echter ook voor een groot deel aan zichzelf te wijten.
De bruine rat kan zich namelijk zo goed in de buurt van de mens handhaven, omdat die zijn afvalprobleem vaak niet netjes oplost(e).
In een stad waar het riool was gemoderniseerd verdween het rattenprobleem grotendeels.
Het is echter nog steeds zo dat de rat, vooral in de derde wereld, een groot probleem is voor de landbouw.
De bruine rat staat bekend als een ziekteoverbrenger.
In de westerse wereld heeft de mens er niet veel last van, maar in de derde wereld, is hij nog steeds één van de belangrijkste overbrengers van ziekten.
Ziekten die de bruine rat kan overbrengen zijn onder andere de ziekte van Weil, hantavirus, tularemie, pest, en rattenbeetkoorts.
De pest komt gelukkig amper meer voor en ook al was de zwarte rat de grootste pestverspreider, de bruine rat is net zo goed in staat om deze ziekte over te brengen.
Hier geldt ook dat toen de mens er een betere hygiëne op na ging houden, de ratten vanzelf ook minder van belang werden als ziekteverspreiders.
Er worden ieder jaar nog enige gevallen van de ziekte van Weil geconstateerd in Nederland, (10-30) ca. 75% als import. Het hantavirus is al jaren niet meer gezien en dan uitsluitend als import.
Ook tularemie is na de oorlog in Nederland slechts één keer gesignaleerd.
De kans om een van deze ziekten in Nederland op te lopen is minimaal.
Om de rattenplagen in te dammen, is rattengif ingezet.
In eerste instantie werden antistollingsmiddelen gebruikt.
Dit had in het begin succes, totdat de dieren resistent werden tegen deze middelen.
Daarna werd een tweede generatie antistollingsmiddelen ingezet.
De bruine rat verschilt van de eveneens in Europa voorkomende zwarte rat (Rattus rattus) door de kortere, behaardere oren, de kleinere ogen en de kortere, dikkere staart.
Ook is de staart bij de bruine rat aan de onderzijde lichter gekleurd dan aan de bovenzijde, terwijl de staart van de zwarte rat uniform gekleurd is.
De zwarte rat heeft over het algemeen een zwarte vacht en de bruine rat een grijsbruine, maar er bestaan ook bruine ratten met een zwarte vacht en zwarte ratten met een bruine vacht.
In sommige populaties is 1 of 2% van alle bruine ratten melanistisch. (Melanisme is het tegenovergestelde van albinisme en betekent dat een enkel individu van een (meestal dier)soort een overwegend zwarte kleur heeft, terwijl andere individuen een andere, meestal lichtere kleur hebben.)
Inmiddels komt de zwarte rat in Nederland in het wild bijna niet meer voor.
Sporadisch wordt hij nog aangetroffen in een pakhuis in havens, als hij meekomt met bijvoorbeeld een vracht graan.
Als in de Nederlandse natuur een rat wordt waargenomen, zal het dus bijna altijd om een bruine rat gaan.
In België worden ze zeer zelden (een tiental in 2012) en sterk verspreid waargenomen.
Toen de bruine rat zich in Europa had gevestigd werd het een hevige concurrent van de zwarte rat, door zijn betere aanpassingsvermogen aan het koude klimaat.
Als een bruine en een zwarte rat samen in een kooi worden gestopt, doodt de bruine rat de zwarte en eet hem vaak op.
Omdat de vlooien van de zwarte rat de belangrijkste overbrengers waren van de pest, werd met de aankomst van de bruine rat tevens de pest grotendeels een halt toegeroepen.
De bewering dat de bruine rat de pestrat was, is dus onjuist.
Daarentegen heeft het dier er juist voor gezorgd dat de zwarte rat, als cultuurvolger, uit Europa werd verdrongen en daarmee ook de pest.
De bruine rat vestigt zich het liefst in een vochtige en een niet te warme omgeving.
De bruine rat voelt zich dus al snel ergens thuis, vooral in de buurt van de mens.
Zijn favoriete habitats zijn kelders, kruipruimten, schuren, stallen, vuilnisbelten, graan- en houtopslagplaatsen, aan de rand van sloten en dijken, onder de grond in uitgebreide holen en op sommige plekken in de buurt van riolen en ander vervuild water.
Bruine ratten leven echter ook in gebieden waar geen mensen voorkomen, zoals op onbewoonde eilanden.
In sommige delen van Rusland zijn bruine ratten zo'n zeventig kilometer van menselijke nederzettingen aangetroffen.
In tropische gebieden houden ze zich echter meestal in de buurt van nederzettingen op, tenzij er weinig concurrentie met andere knaagdieren is.
Een bruine rat die 's zomers in de natuur bij slootkanten leeft, trekt 's winters vaak naar de warmte van huizen.
Het territorium wordt meestal niet ver van de voedselbronnen gevestigd.
Hij graaft een hol met een diameter van 65 tot 90 millimeter, vaak in een oever of onder een boomwortel, maar ook in de vlakke grond.
Ook maakt hij nesten onder vloeren, in hooimijten, tussen muren en in andere holle ruimtes rond menselijke nederzettingen.
Bij de ingang van het hol laat de rat meestal hopen aarde achter, die in de loop van de tijd vanzelf wordt platgestampt.
In open gebieden graven de dieren ondergrondse gangenstelsels, die zelden dieper gaan dan vijftig centimeter.
Holen zijn bovengronds aan elkaar verbonden met paadjes.
Bruine rat
foto op www.sintantoniusabt.nl
Zijn actieradius is veel groter en kan soms enkele vierkante kilometers bedragen.
Op een nacht kunnen ze tot vier kilometer afleggen, waarbij ze zich meestal langs heggen en struiken bewegen.
De grootte van dit gebied is omgekeerd evenredig aan het voedselaanbod en zal daarom in een stad veel kleiner zijn dan op het platteland.
De bruine rat is voornamelijk 's nachts actief, in twee piekuren, het eerste enkele uren na zonsondergang en de ander enkele uren voor zonsopgang.
Ze kunnen echter ook overdag waargenomen worden, bijvoorbeeld als er 's nachts veel predators actief zijn.
Ook zullen ondergeschikte ratten, die door dominante ratten worden belemmerd 's nachts voedsel te zoeken, overdag vaker actief zijn, voornamelijk als er een hoge populatiedichtheid is.
De bruine rat is een behendig zwemmer (hij kan tot wel 72 uur in het water blijven) en is in staat om 77 centimeter hoog en 120 centimeter ver te springen.
De bruine rat (Rattus norvegicus) is een zoogdier, behorende tot de orde van de knaagdieren.
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Berkenhout in 1759.
De bruine rat komt over bijna de gehele wereld voor, maar ontbreekt in enkele onbewoonde tropische en subtropische gebieden.
Engels : Brown rat, common rat, street rat, sewer rat, Hanover rat, Norway rat, brown Norway rat, Norwegian rat, wharf rat Duits : Wanderratte Frans : Le rat brun, surmulot, rat surmulot, rat d'égout, rat de Norvège, rat gris
De soort is ook wel bekend onder de namen Noorse rat, rioolrat, waterrat, stadsrat, of kortweg rat met variëteiten laboratoriumrat en tamme rat.
Met de naam "waterrat" wordt vaker de woelrat bedoeld.
De bruine rat is één van de succesvolste zoogdieren ter wereld en komt tegenwoordig over bijna de gehele wereld voor tot in de binnenlanden van Afrika.
Zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied was waarschijnlijk een deel van Noord-China.
Zijn nauwste verwanten zijn de Aziatische soorten Rattus pyctoris en Rattus nitidus.
De wetenschappelijke naam norvegicus, die in het Nederlands Noors betekent, heeft niets te maken met de oorsprong van de bruine rat.
Sommige wetenschappers zeggen dat de naamgeving te maken heeft met de bewering dat in Noorwegen voor het eerst begonnen was met wetenschappelijk onderzoek naar dit knaagdier.
Die Noorse onderzoekers moeten hun onderzoek dus op ratten buiten Noorwegen verricht hebben, want de soort werd pas in 1790 voor het eerst in Noorwegen waargenomen terwijl de toevoeging norvegicus al in 1769 werd gegeven.
De kop-romplengte bedraagt 214 tot 290 mm, de staartlengte is 150 tot 230 mm en het lichaamsgewicht 150 tot 520 gram.
De zwaarst bekende bruine rat woog 794 gram.
Mannetjes worden groter dan wijfjes.
De bijna kale staart is altijd korter dan het lichaam.
De staart heeft 160 tot 190 ringen.
Het dier heeft kleine licht behaarde oren en, in het wild, over het algemeen een ruige grijsbruine vacht.
De vacht is aan de buikzijde lichtgrijs van kleur.
In het wild komen verscheidene variaties voor, van zwart tot bruin.
Soms zijn de voorpoten zeer licht van kleur, en heeft de borst een witte vlek.
De rat heeft een vrij korte snuit en is, vooral voor een knaagdier, stevig gebouwd.
Het is één van de grotere soorten van het geslacht Rattus.
De bruine rat is een cultuurvolger, wat kortweg inhoudt dat het dier de menselijke beschaving volgt en, voor een deel, ook afhankelijk is van de mens.
Van oorsprong komt de bruine rat voor in steppegebieden van Oost-Azië.
Aan het eind van de Middeleeuwen heeft de bruine rat zich in kleine aantallen verspreid richting Europa.
In de 18e eeuw werd de bruine rat voor het eerst gesignaleerd in West-Europa.
Via handelsroutes en door middel van de scheepvaart heeft het dier zich daarna over alle continenten verspreid, behalve naar Antarctica.
Noord-Amerika werd rond 1775 bereikt.
De bruine rat komt over bijna de gehele wereld voor, maar ontbreekt in enkele onbewoonde tropische en subtropische gebieden, voornamelijk omdat de concurrentie met andere knaagdieren te groot is, en in al te koude streken (Antarctica, ver boven de noordpoolcirkel, hoog in de bergen) en op enkele kleine eilandjes, ver van de kust.
Sinds de jaren vijftig heeft de provincie Alberta in Canada een ratvrije status door volhardend optreden van rattenvangers en alertheid bij de bevolking (veel graanboeren met eigenbelang in bestrijding).
Ook is het houden van een rat als huisdier verboden.
De ernaast gelegen provincie Saskatchewan heeft de laatste jaren aangekondigd vergelijkbare acties te willen ondernemen.
De bruine raafkaketoe (Calyptorhynchus lathami), soms ook bruine roodstaartkaketoe genoemd behoort tot de familie der kaketoes en het geslacht der raafkaketoes.
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Temminck in 1807.
De vogel wordt aangetroffen in Queensland, Nieuw-Zuid-Wales en Victoria in Australië.
Engels : Glossy Black Cockatoo, Casuarina Black Cockatoo, Leach's Black-Cockatoo, Leach's Red-tailed Cockatoo, Nutcracker Duits : Braunkopfkakadu Frans : Le Cacatoès de Latham, Cacatoès noir étincelant
Bruine raafkaketoe
auteur : Didier B (Sam67fr) CC 3.0
Een volwassen exemplaar wordt tussen de 46 tot 50 centimeter lang.
Net zoals met de roodstaartraafkaketoe is ook het verenkleed bij de bruine raafkaketoe bij mannetjes als vrouwtjes verschillend.
De veren van het mannetje zijn overwegend zwart met een chocoladebruine kop en rode vlekken.
Het vrouwtje heeft een doffe donkerbruine kleur met gele vlekjes in de kraag en op de staart.
Het mannetje heeft enkele rode staartveren die aan de onderzijde duidelijk zichtbaar zijn.
Deze kleur is bij het vrouwtje eveneens doffer.
De stevige snavel is donkergrijs.
Calyptorhynchus lathami (man)
auteur : Aviceda CC 3.0
Op het menu van de vogel staan met name de zaden van verschillende Casuarina en Allocasuarina bomen.
Het menu wordt aangevuld met bessen, vruchten en af en toe insecten en larven.
Voor zijn nest maakt deze vogel gebruik van holen in grote Eucalyptus bomen.
Het nest is ongeveer 1 tot 2 meter diep en heeft een doorsnede van 25 tot 50 centimeter.
Hierin legt het vrouwtje tussen maart en augustus 1 of 2 witgekleurde eieren die na een broedperiode van ongeveer 30 dagen uitkomen.
De aandacht van het vrouwtje gaat over het algemeen in zijn geheel uit naar het eerstgeboren exemplaar.
Het tweede jong komt hierdoor in de meeste gevallen te overlijden.
Bruine raafkaketoe (vrouw)
auteur : Aviceda CC 3.0
De bruine raafkaketoe werd voor het eerst beschreven door de Nederlandse zoöloog Coenraad Jacob Temminck in 1807.
Hij vernoemde de vogel naar de Engelse ornitholoog John Latham die onder meer de aan deze vogel nauw verwante roodstaartraafkaketoe voor het eerst heeft beschreven.
Van de bruine raafkaketoe zijn momenteel drie ondersoorten erkend, de C. l. lathami, de C. l. erebus en de C. l. halmaturinus.
Ondanks dat de ondersoorten C. l. lathami en C. l. halmaturinus beide staan aangeschreven als bedreigd is de bruine raafkaketoe als soort op zich zelf niet bedreigd.
Momenteel bestaat de totale populatie nog uit meer dan 17.000 exemplaren.
Zaken als illegale handel in exotische vogels en eieren vormen echter wel een bedreiging voor deze vogel zoals geld voor vele papegaai- en kaketoeachtigen.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 17 en 23 millimeter.
Deze uil is in rusthouding te herkennen aan de brede driehoekige vorm. Over de bruine voorvleugel loopt een brede getailleerde lichte middenband, die grijsachtig bruin of rozeachtig grijs van kleur is. In de vleugelpunt liggen twee, vaak samengevloeide donkerbruine vlekken.
Door deze karakteristieke tekening onderscheidt de soort zich van alle andere in Nederland voorkomende uilen.
De grondkleur van de voorvleugel is variabel en loopt uiteen van middenbruin tot donkerbruin met soms een paarsachtige tint. Over het midden van de achtervleugel loopt een smalle diagonale vuilwitte dwarsband.
Dysgonia algira
auteur : Peter Skacel - vrije foto
In Nederland en België is de bruine prachtuil een zéér zeldzame soort die slechts af en toe wordt waargenomen.
In het buitenland komt deze uil voor in steengroeven en op het zuiden gerichte hellingen met een extreem warm microklimaat.
De waardplanten van de bruine prachtuil zijn diverse loofbomen en struiken, waaronder braam, wilg en sleedoorn.
Rups van de bruine prachtuil
auteur : Jeroen Voogd op www.vlindernet.nl
De vliegtijd is van eind april-half oktober in twee generaties.
De vlinders komen op licht.
De rups : juni-juli en september-oktober.
Er zijn geen rupsenvondsten bekend uit Nederland. De soort overwintert als pop.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De grondkleur van deze mooi getekende uil is grijsbruin. De totale indruk van deze vlinder is prachtig.
Dysgonia : dus- is een voorvoegsel dat iets zieks aanduidt, met problemen; zoals b.v. in dyslexie en gonia = een hoek. Hübner omschrijft een onregelmatige postnediane lijn; de preciese betekenis van het voorvoegsel is niet geheel duidelijk. algira : Algerije is de plaats waar het type exemplaar werd gevonden.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet