De vlinder heeft een voorvleugellengte van 17 tot 21 millimeter. De voorvleugel is zilvergrijs met een anthracietgrijze middenband. In deze middenband bevindt zich een kenmerkend maanvormig zwart vlekje. De achtervleugel is vuilwit met een helderder witte band.
De berken-orvlinder is in Nederland een vrij gewone maar lokale soort, voornamelijk te vinden op de zandgronden van het binnenland. in België is de soort niet zo gewoon. De vliegtijd is van halverwege mei tot halverwege augustus in één jaarlijkse generatie. Bij gunstige jaren is er een partiële tweede generatie te zien.
Berkelium is een scheikundig element met symbool Bk en atoomnummer 97. Het radioactieve berkelium wordt slechts in zeer kleine hoeveelheden geproduceerd voor wetenschappelijk onderzoek. Industriële toepassingen komen niet voor.
In de natuur komt berkelium op aarde niet voor. Het wordt op kunstmatige wijze geproduceerd.
Berkelium is voor het eerst gesynthetiseerd in 1949 door Glenn Seaborg, Albert Ghiorso, Stanley G. Thompson en Kenneth Street aan de Universiteit van Californië - Berkeley. Hierbij maakten zij gebruik van een cyclotron om americium-241 te bombarderen met neutronen.
De naam berkelium is afgeleid van de naam van de universiteit waar het element voor het eerst is gesynthetiseerd.
Hoewel berkelium tot op heden (2004) nooit is geïsoleerd, is er al voldoende materiaal geproduceerd om onderzoek te kunnen doen naar enkele eigenschappen. Met redelijke zekerheid is aan te nemen dat het een metaal is dat vrij eenvoudig oxideert aan de lucht en oplost in verdunde minerale zuren. Röntgendiffractietechnieken hebben bijgedragen aan de identificatie van enkele berkeliumverbindingen zoals oxiden, fluoride en oxychloride. In de biologie speelt berkelium geen rol.
Berken zijn bomen die tot het geslacht Betula horen. De bomen van dit geslacht komen verspreid voor over het noordelijk halfrond: ze zijn uiterst winterhard. Ze zijn de enige boomsoorten die van nature voorkomen op Groenland en IJsland. Berken zijn pioniersplanten.
Kenmerkend voor berken is het in horizontale banden afbladderen van de bast op de stam. De nieuwe bast is soms wit, maar kan afhankelijk van de soort ook rood of zoals bij de meeste soorten bruin zijn.
Engels : Birch Duits : Birken Frans : bouleaux
ruwe berk - Betula pendula
De mannelijke bloeiwijze van berken heeft gele, hangende rupsvormige katjes, die reeds voor de winter aanwezig zijn. De staande vrouwelijke bloeiwijzen onder aan de mannelijke bloeiwijzen zijn met knopschubben omgeven. De vrucht is een klein dubbelgevleugeld nootje.
Berken hebben voor en bij het uitkomen van het blad een zeer sterke sapstroming en kunnen daarom alleen in de herfst en winter gesnoeid worden.
Berken leven in symbiose met bodemschimmels en moeten daarom met een grote kluit verplant worden. Alleen tot drie jaar oude bomen kunnen nog zonder kluit verplant worden. Één van deze schimmels is de vliegenzwam.
berk met kanker gebruiker : MarkusHagenlocher CC 3.0
Bij voorkeur groeit de berk in moerassige streken, maar hij stelt weinig eisen aan zijn omgeving en komt dus in alle milieus en grondsoorten voor. In het hoge noorden of tegen de boomgrens kan de berk zich niet meer overeind houden en kruipt dan als een struik over de grond. Daar is de dwergberk (Betula nana) één van de laatste bomen die nog opgewassen is tegen de barre omstandigheden. Ook in de toendra krimpt ze tot het formaat van een kleine struik.
Berk is afgeleid van het Oudindische woord bharg wat glanzend betekent en waarschijnlijk betrekking heeft op de witte schors. Betula heeft te maken met het Keltische woord betu wat slaan betekent en betrekking heeft op het slaan met berketakken op het lichaam na een sauna om de bloedsomloop te stimuleren.
doorsnee door stam, met vals kernhout (aantasting)
De buitenste laag van de schors van een berk is voortdurend bezig zich te vernieuwen en valt soms in dunne repen naar beneden. Deze repen hebben een groot weerstandsvermogen tegen bederf omdat de schors betuline bevat. Deze eigenschap maakt het mogelijk om van de schors kano's, schoenen en dakspanen te maken. Ook zijn deze repen dunne schors buitengewoon geschikt om, ook als het nat is, als vuurstarter te gebruiken. In Amerika en de Scandinavische landen werd de schors als dakbedekking gebruikt omdat deze licht, waterafstotend en zeer duurzaam is. De Saami gebruikten traditioneel de schors voor jassen en beenbekleding en de Zweden maken tasjes en mandjes van gevlochten repen berkenschors. Het sap wordt ook wel toegepast in berkenwater. Dit kan volgens sommigen gebruikt worden als algemeen versterkingsmiddel en als middel ter bevordering van de haargroei, maar de werking is nooit wetenschappelijk bewezen. Daarnaast worden ook de knoppen en bladeren gebruikt om er werkzame stoffen aan te ontlenen, zoals: saponinen (zeepstoffen), looistof, hars, vluchtige olie en glycosiden (suikerachtige stoffen).
berkenblad - Betula pendula
Volksgebruiken
In Noorwegen, Zweden en Schotland worden op de midzomeravond van 23 juni de huizen versierd met berkentakken.
Op sommige plaatsen in Engeland worden op de eerste pinksterdag de huizen en kerken versierd met berkentakken.
De meiboom was oorspronkelijk een berk. In Noord-Duitsland kent men het zgn. "Maibaumpflanzen", waarbij in de tuin van mensen die in ondertrouw zijn, op het punt staan communie te doen, vrijgezellen en bij zelfstandigen 's nachts een berkentak in de tuin wordt gezet. De dag erop gaat men alle huizen weer langs om de "boom" te begieten. Er wordt aan de deur een lied gezongen en als beloning krijgt men een drankje aangeboden.
berkenkatjes - Betula pendula
Sagen & Mythen
De berk was een mysterieuze en een heilige boom van de Noorse volkeren. De geest van de berk was een rijpe vrouw die af en toe vanuit de wortels verscheen. Als een mens van haar melk dronk vertienvoudigde zijn/haar kracht. Bij de Finnen zat de wereldgeest als adelaar op de berk. Voor de Germanen was de berk de boom der wijsheid. Zij kenden aan bladeren, twijgen en sap magische en geneeskrachtige eigenschappen toe. Zij geloofden dat berken de aardse behuizing vormden van de godin Freya. Bij de Kelten is de berk gewijd aan Bergha of Brigit, godin van het onderricht in de dichtkunst, waarzeggen, geneeskunst en smeedwerk. De heilige Bridget van Kildare was de godin van de wedergeboorte. Op 1 februari wordt in Ierland nog steeds het feest van de Heilige Bridget gevierd.
Een oud Fins liedje beschrijft hoe berken klagen en wenen omdat kinderen elke lente opnieuw hun stammen openrijten en uit hun buiken de levenssappen roven, dat de herders uit hun witte gordel korven maken, de meisjes hun takken afsnijden om er bezems van te maken.
Bonifatius noemde de berk een duivelse boom omdat hij hoopte daarmee de heidense gebruiken uit te roeien.
Berini (Motorenfabriek Pluvier NV, Rotterdam) is een historisch Nederlands bromfietsmerk en ook bekend vanwege de clip-on motortjes. Het bedrijf werd opgericht in december 1949 te Den Haag. Het idee was afkomstig van de Solex bromfiets, maar de oprichters wilden dat hun model op elke stevige fiets zou passen.
Omdat de naam Italiaans klonk, wekte het bedrijf in het begin de indruk een Italiaans product te leveren, omdat dat beter zou verkopen. In werkelijkheid kwam de naam van de oprichters BErnd Neumann, RInus Bruynzeel en NIco Groenendijk.
Bernard Neumann, Rinus Bruynzeel en Nico Groenendijk
De eerste Berini had een 25,7 cc clip-on motor die vanwege het eivormige tankje dat er op zat ook wel het Berini-eitje genoemd werd. De motor werd gebouwd op basis van uit Duitsland meegesmokkelde tekeningen waarbij de motor in het achterwiel zat. Dit was niet praktisch en men besloot de motor boven het voorwiel te zetten. Twee aan elkaar gesoldeerde DKW-koplampen vormden de tank die daardoor zijn eivorm kreeg. Toch ging de achterwielmotor niet verloren. Dit zou later de Cyclemaster worden. Door het succes van deze eerste Berini ging de firma Pluvier ook een 32- en een 48 cc versie maken.
Wereldberoemd (in Nederland): Het Berini-"eitje" foto : Hans de Waal CC 3.0
In 1950 verhuisde het bedrijf naar Rotterdam, in die tijd maakte men met 80 werknemers ongeveer 180 Berini's per dag. De PTT reed ook met Berini (met de M21), dit model was verlengd en er zat een vast gelaste bagagedrager op voor de zware posttassen.
In 1955 verscheen de eerste Berini-bromfiets, waarbij het frame als brandstoftank diende. De bromfiets werd als M 21 (één versnelling) of als M 22 (twee versnellingen) geleverd.
Door onenigheid tussen Hart, Nibbrig en Greeve en Pluvier (de toenmalige aandeelhouders) kwamen de Berini-bromfietsen in 1956 ook onder de naam Pluvier op de markt.
Eind 1958 presenteerde men de "Speedomatic", een systeem dat vanaf 4000 toeren de gasschuif steeds verder sloot zodat de bromfiets de ingestelde snelheid van 38 km/uur niet kon overschrijden.
Berini M21 speedomatic
De vraag naar Berini brommers was zo groot dat de directie op zoek ging naar een extra vestigingsplaats. In 1960 besloot men een fabriek te bouwen in Emmen. Maar vanaf de opening in 1961 waren er organisatorische problemen, zowel in de fabriek zelf als bij de bevoorrading ervan vanuit Rotterdam. Twee jaar bestond de Emmense bromfietsfabriek, in februari 1963 ging ze alweer dicht. Alles bij elkaar kostte dit avontuur zeven miljoen gulden.
In 1964 viel uiteindelijk het doek voor Berini als bromfietsfabrikant. De Pluvierfabriek ging failliet.
Berini M25
Naast de interne logistieke problemen was ook de komst van vele andere modellen er de oorzaak van dat de fabriek moest sluiten.
De Anker Kolen Maatschappij kocht de inboedel. De Anker Laura zoals dat later ging heten maakte de motoren en Gazelle maakte de frames en zo werd onder meer de Berini M48 nog vele jaren geproduceerd. Vanaf de jaren zeventig werden de Berini bromfietsen voorzien van zowel Anker als Suzuki motoren. De Berini modellen werden ook gemaakt voor Union, Sparta, Locomotief en Simplex.
In 1981 werd het merk verkocht naar Korea. Daar produceerde men ruim 15 jaar lang Berini bromfietsen voor de lokale markt. Hierover is echter weinig bekend.
Rond het jaar 1999 kwam het merk per toeval weer in Nederlandse handen en sindsdien rolt er vanuit een fabriek in China een gehele nieuwe generatie Berini Scooters van de band, voorzien van 50cc Japanse motoren. Klinkende modelnamen als 'Bella Milano' en 'Dolce Vita' (modellen 2009) moeten de suggestie van een band met Italiaans design, waarmee men het merk ooit begonnen was, levend houden. Daarnaast voert men o.a. nog de retroscooters 'Eagle Wings' en de 'Classic'.
Het mineraal beril is een kleurloos, wit, gelig wit, geelgroen tot groen, roze, blauwig tot groenblauw, rood of goudgeel aluminium-beryllium-silicaat. Het mineraal, met de chemische formule Al2Be3Si6O18, behoort tot de cyclosilicaten.
Het mineraal is beril genoemd door Plinius naar het Griekse woord berullos (= "edelsteen met zeegroene kleur").
beril
Beril komt voor in pegmatieten en in hydrothermaal-pneumatolitische en metamorfe gesteenten en is vrij zeldzaam. De typelocatie is niet nader gedefinieerd, maar per variëteit verschillend. Het mineraal wordt onder andere gevonden in de VS (South Dakota, Connecticut), Brazilië, Duitsland en Australië. Het grootste beril-kristal had een lengte van 18 meter en was 3,5 meter breed.
beril - aquamarijn
De toepassingen van het mineraal zijn: grondstof voor het metaal beryllium, ruimtevaart, (half)edelsteen (facetstenen, cabochons). In de middeleeuwen zou het mineraal, na slijpen, gebruikt zijn om de gezichtsscherpte te verbeteren. Het woord 'bril' is daarvan afgeleid. Echter, volgens Plinius keek keizer Nero reeds door een smaragd (dat is een groene beril).
beril - smaragd
De hardheid van het mineraal is 7,5 tot 8 (bros) op de schaal van Mohs en de streepkleur is wit. Het mineraal, dat in kristallen, korrelige, compacte of radiale aggregaten of keitjes voorkomt, is doorzichtig tot doorschijnend en heeft een glasachtige, matte glans. Het soortelijk gewicht van beril is 2,63-2,80 en het heeft hexagonale kristalstructuur.
Beril wordt naar kleur en chemische samenstelling onderscheiden in een aantal variëteiten:
Beriberi is een aandoening die wordt veroorzaakt door een tekort aan vitamine B1 (thiamine), waarbij één vorm het hart- en vaatstelsel aantast en een andere vorm zich manifesteert met neurologische symptomen. De naam beriberi is afkomstig uit het Singalees (de belangrijkste taal van Sri Lanka) en betekent "zwakte, zwakte".
De basis voor het onderzoek naar beriberi werd in de jaren 1890 gelegd door de Nederlandse arts en latere Nobelprijswinnaar Christiaan Eijkman in Nederlands Indië, die ontdekte dat vogels die met gepelde rijst gevoed werden vergelijkbare symptomen vertoonden als zijn beriberipatiënten en dat ze genezen konden worden als ze ook de rijstpellen te eten kregen. In 1912 isoleerde de Poolse biochemistCasimir Funk de anti-beriberifactor van rijst en noemde het vitamine - een voor het leven (Latijn: vita) essentiële amine. In de jaren 1930 publiceerde Robert R. Williams de chemische formule van vitamine B1.
Christiaan Eijkman
Beriberi komt vooral voor waar de voeding hoofdzakelijk bestaat uit geslepen rijst, een product dat arm is aan thiamine. De ziekte wordt het meest aangetroffen in Azië en kwam daar met name tot de 19e eeuw zeer veel voor. In de westerse wereld komt beriberi vooral voor bij chronische alcoholisten door een combinatie van deficiënte voeding, een gestoorde resorptie en een gestoorde opslag van thiamine. Ook een inadequate intake bij westerse personen kan leiden tot beriberi. Verder is het ziektebeeld beschreven bij patiënten die een gastric bypass surgery (Roux-Y) hebben ondergaan, bij nierdialyse, bij patiënten met totale parenterale voeding, bij verschillende malabsorptiesyndromen waaronder HIV-enteropathie, en bij hypermetabole condities zoals lymfomen. Verder zorgen antacida voor een verminderde resorptie van thiamine en verhogen lisdiuretica de thiamine-excretie. Tenslotte bevatten rauwe vis en schaaldieren veel thiaminase, een enzym dat thiamine afbreekt.
De ziekte heeft twee verschijningsvormen: natte beriberi (cardiovasculaire systeem) en droge beriberi (neurologische systeem). Patiënten kunnen zich met één of met beide vormen presenteren. Thiamine-deficiëntie resulteert in beschadiging van het autonome en andere zenuwsystemen door een tekort aan energie in de vorm van ATP en een tekort aan acetylcholine en myeline, die gevormd worden uit acetyl-CoA. Bovendien treedt er een lactaatacidose op door toename van lactaat en pyruvaat in het bloed en worden er door het gestoorde metabolisme meer vrije radicalen gevormd. Het exacte biochemische defect dat de cardiovasculaire vorm veroorzaakt is nog niet volledig opgehelderd. Cardiovasculaire disfunctie is mogelijk het gevolg van energiedepletie en oedeemvormig in het hartspierweefsel en uitval van de spierwand rondom de bloedvaten.
Beriberi wordt behandeld met thiaminehydrochloride, toegediend door middel van een injectie of in tabletvorm. Naast substitutie is het aanpakken van de oorzaak van de thiaminedeficiëntie van belang om herhaling van beriberi te voorkomen.
Patiënten met natte beriberi kunnen binnen enkele uren na behandeling al een sterke verbetering vertonen. Binnen enkele uren stijgen de bloeddruk en de perifere weerstand, verbetert de perifere circulatie en daalt de lactaatconcentratie. Volledig herstel volgt binnen twee weken. Het effect van behandeling van natte beriberi met alleen conventionele therapie voor hartfalen is gering. Conventionele therapie voor hartfalen in combinatie met thiaminesuppletie is wel van belangrijke waarde, waarbij vooral plasmedicatie een voorname rol spelen. Droge beriberi reageert minder snel op thiaminesuppletie en herstel is niet altijd volledig.
De bergzuurzak (Annona montana) of bergannona is een tot 15 m hoge groenblijvende boom met een brede kroon. De plant heeft afwisselend geplaatste bladeren, die leerachtig en van boven glanzend zijn en een gave rand hebben. De tot 25,6 x 8,5 cm grote bladeren zijn breed-lancetvormig en stomp puntig.
Het vruchtvlees wordt net als bij de zuurzak (Annona muricata) voor frisdranken gebruikt, maar geldt als minder lekker.
De bergzuurzak komt oorspronkelijk van de Caribische eilanden. Hij wordt ook in de rest van tropisch Amerika gekweekt tot hoogtes van 1000 m. Zelden treft men de bergzuurzak aan in Afrika en Azië.
bergzuurzak
De geelgroene bloemen groeien solitair of in paren aan de stam en aan dikke takken. De bergzuurzak is een eivormige, tot 18 x 14 cm grote verzamelvrucht. De schil is zilver-groen met een ruitjespatroon. De ruitjes lijken op schubben en dragen een 2 mm lange stekel. Het vruchtvlees is rijp lichtgeel, zacht-vezelig, zeer sappig en smaakt zuur of zoetzuur en bitter. De vrucht bevat vele tot 2,4 cm grote zaden.
De bergzebra (Equus zebra) is een zeldzame zebra uit het zuidwesten van Afrika. Vroeger kwam deze soort voor in het hele gebied van Angola tot Kaap de Goede Hoop, maar tegenwoordig is zijn verspreidinggebied versnipperd geraakt.
Er worden twee ondersoorten onderscheiden, de Kaapse bergzebra (Equus (zebra) zebra) komt voor bij de Kaap en Karoo. Hartmanns bergzebra (E.hartmannnae) komt voor in Zuid-Angola en Namibië, zuidwaarts tot de Oranjerivier. De Kaapse bergzebra is een stuk kleiner dan de Hartmanns bergzebra en heeft bredere strepen.
Engels : Mountain Zebra Duits : Bergzebra Frans : Equus zebra, ook Zèbre de montagne, Zèbre vrai of nog 'daw'
Hartmanns bergzebra auteur : Tanya Langenhorst CC 3.0
De bergzebra heeft dikke verticale zwarte en witte strepen op de hals en lichaam. Over het achterdeel lopen drie of vier dikke horizontale strepen. Over het staartstuk en de bovenste gedeelte van de staart lopen kleine, zwarte strepen. De rest van de staart is wit. Over het gezicht lopen zwarte strepen, die op de rug van de neus en rond de mond overgaan in een oranjebruine kleur. De neus en lippen zijn donkerbruin tot zwart. De oren zijn lang en breed, met zwarte en witte vlekken op de achterzijde. De strepen op de manen lopen over in de nek. De buik en staart zijn wit.
De bergzebra heeft een halskwab.
Hij wordt 220 tot 260 centimeter lang, met een 40 tot 55 centimeter lange staart. De schofthoogte is 115 tot 150 centimeter. Mannetjes zijn zwaarder dan vrouwtjes: vrouwtjes wegen 230 tot 320 kilogram, mannetjes 250 tot 386 kilogram.
Hartmanns bergzebra (de mooiste kant) auteur : Tanya Langenhorst CC 3.0
De bergzebra is een grazer. Af en toe eet hij ook bladeren, bast en twijgen van Acacia's. Tijdens hete zomers rusten ze op het heetst van de dag.
Ze leven in kleine stabiele harems van één hengst, bestaande uit enkele merries en hun veulens. Meestal bestaat zo'n groepje uit gemiddeld vijf, maximaal twaalf dieren. Door de barre omstandigheden blijven de groepjes klein: voedsel is zeldzaam, en ze zijn een gewilde prooi voor roofdieren.
Na een draagtijd van een jaar komt één veulen ter wereld. Als een veulen wil drinken, blokkeert hij het pad van de moeder, en leunt hij tegen haar borstkas. Meestal verlaten de veulens de kudde vòòr hun tweede jaar.
Bergzebra's kunnen minstens 25 jaar oud worden.
De Kaapse bergzebra is buiten de nationale parken uitgestorven. Aan het begin van de twintigste eeuw waren er nog slechts enkele tientallen. Speciaal voor deze soort werd in 1937 het Mountain Zebra Nationaal Park opgericht. Daar leven nu zo'n 350 bergzebra's. Met de Hartmanns bergzebra gaat het beter, al gaat ook hun aantal achteruit, vooral doordat hun leefgebied wordt omgevormd in landbouwgrond.
De bergwezel of Alpenwezel (Mustela altaica) is een roofdier uit de familie van de marterachtigen (Mustelidae). De soort leeft in de gebergten van Azië van Kazakstan tot Korea. Ondanks de naam "Alpenwezel" komt het dier niet in de Alpen voor.
Engels : Mountain Weasel, ook gekend als pale weasel of Altai weasel Duits : Altaiwiesel Frans : Belette de montagne
De bergwezel leeft op hoogtes van meer dan 3500 meter. Het dier wordt ongeveer 22-29 cm lang en weegt ongeveer 122-350 gram. Na een draagtijd van 30-49 dagen worden 1-8 jongen geboren. Bergwezels leven tussen de 7 en 10 jaar.
Alpenwezel auteur : David Blanc
De bergwezel is een strikte carnivoor zijn hoofdvoedsel zijn woelratten en pika's(fluithazen). Daarnaast eet hij ook muskusratten, konijnen, grondeekhoorns, vogels, hagedissen, padden en insecten.
De mens is hier zijn grootste vijand omdat deze steeds meer van zijn natuurlijke habitat inneemt en er steeds minder en minder prooidieren te vinden zijn. Ook verstedelijking en de aanleg van wegen vormen een grote bedreiging.
De bergtapir (Tapirus pinchaque) is de kleinste tapirsoort en de enige die niet in het regenwoud voorkomt. Hij leeft op de grote hoogten van de Andes tussen de 1950m en de 4400m. In de Andes komt hij vooral voor in de noordelijke gebieden zoals in Peru, Ecuador en Colombia.
Engels : Mountain tapir Duits : bergtapir Frans : Tapir des montagnes
Ze worden ongeveer 1,8 meter lang met een staart van 5-10 cm lang, worden ongeveer 75-80 cm hoog en wegen ongeveer 250 kg. De kleur van de haren is roodbruin tot zwart. Hij is het best herkenbaar aan zijn witte onderlip.
Omdat ze op grote hoogten leven hebben ze ook dikkere haren dan de andere tapirsoorten.
Er leven nog ongeveer 2500 dieren in het wild en er zijn slechts enkele broedparen in gevangenschap.
Zijn natuurlijke vijanden zijn de poema en de jaguar. Maar de ontbossing en de stroperij vormen de grootste bedreiging voor deze soort. De bergtapir wordt ongeveer 30jaar.
De collectieve benaming verwijst naar het project van de Indiase regering om een representatief voorbeeld van de historische spoorwegen in India voor te dragen aan de UNESCO als Werelderfgoed.
De Darjeelingspoorweg werd erkend in 1999, terwijl de Nilgiri Bergspoorweg is toegevoegd als een uitbreiding in 2005 en de Kalka-Shimla Spoorweg is toegevoegd in 2008.
Zij werden erkend als uitstekende voorbeelden van gedurfde en ingenieuze oplossingen voor het probleem van de opbouw van een effectieve spoorverbinding door een ruig, bergachtig terrein.
De bergskink (Plestiodon callicephalus) is een hagedis uit de familie skinken (Scincidae). De soort behoorde lange tijd tot het geslacht Eumeces.
De bergskink wordt ook wel gezien als ondersoort van de vierstreepskink (Eumeces tetragrammus), maar deze indeling is niet algemeen aanvaard vanwege afwijkende lichaamskenmerken en een ander verspreidingsgebied.
De bergskink komt voor in de Verenigde Staten (Arizona en zuidwestelijk New Mexico) en in Mexico (Nayarit en Jalisco), maar in het grootste deel van dit gebied komen slechts lokale populaties voor en in een aantal streken is de soort sterk bedreigd, met name als gevolg van het verdwijnen van de natuurlijke habitat.
De bergskink wordt maximaal 22 centimeter lang, de kleur is donkerbruin, de hagedis is relatief eenvoudig te herkennen aan het strepenpatroon; twee lichte strepen aan weerszijden van de rug beginnend boven het oog tot net achter de achterpoten. Op de kop zitten twee strepen beginnend bij de neuspunt die op het midden van de kop samenkomen en een duidelijk zichtbare Y vormen. Hieraan heeft de soort ook de wetenschappelijke naam te danken, calli betekent mooi en cephalus betekent hoofd.
Kenmerkend is echter de blauwe staart. Hoewel er vele skinken zijn die als juveniel een knalblauwe staart hebben, vervaagt deze felle kleur als de dieren geslachtsrijp worden. Bij de bergskink houden echter ook oude exemplaren een blauwe staartkleur, wat ze erg opvallend maakt. Is de originele staart eenmaal afgeworpen, ook wel autotomie genoemd, dan is de 'nieuwe' staart meestal donkerder tot zwart.
De bergskink heeft niet echt een voorkeurshabitat, zo wordt hij aangetroffen in rotsige eikenbossen in dalen langs stroompjes, stenige hellingen en ook wel laaglanden. Wel is er de behoefte aan een strooisellaag om in te jagen en de eitjes in af te zetten.
Het is een bodembewonende soort die in nood in een boom schiet, maar meestal op de bodem te vinden is.
De skink kan heuse duikvluchten maken in de bladeren, om zo aan predatoren te ontsnappen. Het voedsel bestaat voornamelijk uit insecten zoals krekels, die overdag worden bejaagd want 's nachts schuilen ze onder stenen of in zelfgegraven holletjes.
De bergrietbok (Redunca fulvorufula) is een middelgrote antilopesoort uit het geslacht der rietbokken (Redunca). Het is de kleinste van de drie soorten rietbokken.
De bergrietbok leeft in de koele, droge gebergten en in rotsig heuvelachtig gebied, verdeeld over drie populaties: één in het oosten van zuidelijk Afrika, één in berggebieden in Noordoost-Afrika en één in de Adamaouaprovincie van Kameroen en aangrenzend Oost-Nigeria. Waarschijnlijk vormen dit relictpopulaties, die vroeger, tijdens de laatste ijstijden, deel uitmaakten van een grotere verspreiding. De bergrietbok leeft over het algemeen op grazige hellingen in rotsachtig gebied, tussen de 1500 en 5000 meter hoogte. Ook in grazige valleien komt hij voor.
Engels : Mountain Reedbuck Duits : Bergriedbock Frans : Cobe de montagne
De bergrietbok is een middelgrote antilope met slanke poten. Hij heeft een ruige, grijzig bruine vacht. Vrouwtjes hebben een grijzere vacht dan mannetjes. De kop en de nek hebben een roodbruine glans, en de buik, borst en onderzijde van de staart zijn wit. De wenkbrauwen, lippen, kin, keel en staart zijn gebroken wit van kleur. Over de snuit, van de neus tot ongeveer ter hoogte van de ogen, loopt een donkere streep. Onder de oren aan de zijkanten van de kop is een donkere huidklier zichtbaar. De staart is kort en vol. Enkel het mannetje heeft hoorns. Deze zijn kort, naar voren geboren en geringd.
De bergrietbok wordt 110 tot 136 centimeter lang. De staart is 17 tot 26 centimeter lang, de schouderhoogte is 60 tot 80 centimeter. Mannetjes zijn groter dan vrouwtjes. Vrouwtjes worden 19 tot 35 kilogram zwaar, mannetjes 22 tot 38 kilogram.
De bergrietbok leeft van grassen en kruiden. In het droge seizoen haalt de soort al het vocht uit zijn voedsel. Hij is voornamelijk aktief in de schemering en in nachten met een volle maan.
De bergrietbok leeft in kleine kudden van twee tot acht dieren, bestaande uit vrouwtjes en hun jongen. Het woongebied van een kudde overlapt met meerdere territoria van volwassen mannetjes. Mannetjes zonder territorium leven in vrijgezellengroepjes. Soms vormen zich tijdelijke groepen van rond de vijftig dieren.