De boerhoorn is een koehoorn van 25 tot 45 centimeter lang (vaak maximaal 30 cm) waarvan de punt is verwijderd zodat het kan worden gebruikt als hoorn. Soms werd er gebruikgemaakt van houten of koperen exemplaren. Het is vergelijkbaar met een midwinterhoorn. Als de koehoorn korter is dan 25 centimeter wordt het vaak een rouphoorn genoemd.
De boerhoorn heeft haar oorsprong in de 'runderhoorn', een koehoorn die door prehistorische volkeren werd gebruikt om het geluid van een koe na te bootsen om zo wilde exemplaren te lokken, waarop werd gejaagd.
De boerhoorn werd in Drentse, Veenkoloniaalse en Westerwoldse boergemeenschappen en boermarken gebruikt als signaalinstrument. Dit werd bijvoorbeeld gedaan als de boerenleider (vaak de rijkste boer) de gemeenschap bijeen wilde roepen om iets te bespreken of voor het uitvoeren van 'boerwerken' als de aanleg van zandwegen (het mennen van paarden om zandsleuven te trekken), het ruimen van sneeuw, het bestrijden van branden of het verdelen van de taken van een boer over de overige boeren wanneer deze ziek was (naoberschap). Het bekendst werd het doordat het werd gebruikt om het startsein te geven voor de oogst: voor dit startsignaal was oogsten verboden op straffe van een boete of erger. Op deze wijze kon het binnenhalen van de hele oogst beter worden gecoördineerd. Het vormde daarmee een symbool van de gemeenschapszin in de boermarken.
Na de afschaffing van de boermarkes in de 19e eeuw verdween de boerhoorn grotendeels aan het begin van de 20e eeuw. Ze wordt nu nog wel eens gebruikt op speciale hoornblaasfestiviteiten.
boerhoorn
Een boerhoorn maken
De benodigdheden zijn:
Een zo groot mogelijke stierenhoorn (boerhoorn = groter dan 25cm)
Een soepketel die groot genoeg is om de hoorn in te koken
Grof en fijn schuurpapier
Een oude doek
Een scherp mesje
Een ijzerzaag
Vernis (mat) en was
Een liniaal
Een buigzaam dun takje
Voorbereidingstijd: 90 tot 120 minuten om de hoorn te koken
Werktijd: 90 a 120 minuten, los van de kooktijd
Een verse hoorn is nog niet los van de zogenaamde pit. Er zit dus nog een stuk been in, omgeven door bindweefsel en vet. In veel gevallen zit er ook nog wat huid en haar aan het uiteinde van de hoorn. Je kunt de hoorn op het dak leggen. De zon zal al het werk doen. Als de hoorn uitdroogt, krimpt de pit met het vlees en de vliezen sneller en meer dan de hoornlaag, zodat uiteindelijk de pit vanzelf uit de hoorn valt, maar dit kan veel stank geven.
Je kan hem ook een tijdje onder de grond stoppen. Je hebt dan wel geen stank, al weet je maar nooit wat er onder de grond gebeurt. Dus toch maar liever koken, zodat je uiteindelijk een zuivere hoorn aan je lippen krijgt.
Wanneer u de hoorn niet meteen afkookt, kunt u hem het best zo snel mogelijk invriezen om rotting van aanhangende vleesresten te voorkomen. Maak de hoorn in zijn geheel schoon, door te wassen onder de kraan. Daarna in een plastic zak in de diepvries leggen als afkoken uitgesteld wordt. Of als je direct wil beginnen, in de kasrol leggen en aan de kook brengen. Als het een hele grote hoorn is kun je best een ketel gebruiken. Dan ongeveer drie kwartier tot 2 uur zachtjes doorkoken. De hoorn is dan zachter geworden en de pit is los. Grotere hoorns van oudere stieren zullen zeker twee uurtjes moeten koken.
Met een beetje geluk ligt de beenpit helemaal los van de hoorn, zodat deze verwijderd kan worden. Het komt echter nogal eens voor dat de pit en de hoorn op zich los zijn, maar dat het geheel nog bij elkaar wordt gehouden door weefsel langs de kelk van de hoorn. In dat geval snijdt u met een mesje langs de kelk zodat de pit er alsnog uitschiet. De uiterste rand van de kelk is toch niet bruikbaar, zodat u er in wezen niets mee verliest. Probeer echter zoveel mogelijk van de hoornrand er aan te houden, want hoe zacht die ook lijkt, als de hoorn eenmaal droog en uitgehard is, kan het net weer een centimeter extra geven. Bij extra grote stierenhoorns is het soms nodig om de beenpit in een bankschroef te zetten, om daarna al draaiend aan de hoorn de hoornlaag los te halen. Hoe goed je ze ook kookt, er blijft namelijk altijd wel wat in de punt vastzitten bij zo'n grote hoorn, zodat kracht gevraagd is. Nooit de hoorn in de bankschroef zetten, want dan is hij kapot!
Boerhoorn met ingekraste initialen
Nu wordt het spannend. De hoorn zonder pit moet worden gemeten. Gebruik hiervoor een stevig, maar buigzaam dun voorwerp. Deze schuift u in de kelk naar de punt van de hoorn toe. U kunt nu zien hoever de kelk doorloopt door het deel van de dunne meetlat dat in de hoorn heeft gezeten langs de buitenkant van de hoorn te leggen. Het verschil in lengte is het massieve gedeelte van de punt. Als de kelk kort is, en het massieve gedeelte de helft tot een kwart van de hoorn uitmaakt, hebt u weinig aan de hoorn. Het geluid dat u ermee zou proberen te maken wordt al in de punt van de hoorn gedempt. Misschien dat u dit nog wel kunt uitboren of wegfrezen, maar dit vergt weer extra ervaring. We gaan er maar vanuit dat u geluk hebt gehad. De kelk is groot, de punt is weinig massief en uw hoorn is goed. Hij moet nu nog enkele dagen drogen. Pas als de hoorn helemaal droog is kan hij verder worden bewerkt. De net gekookte hoorn voelt bij plekken leerachtig en aan en is daar zacht en buigzaam. Bij het drogen wordt de hoorn weer hard en stug, tot breekbaar aan toe. Dus niet laten vallen.
Als uw stierenhoorn over de grootste lengte +30 centimeter of meer meet, is hij geschikt om een boerhoorn van te maken. Ideaal zijn hoorns van 40-50 centimeter. Ze brengen nog steeds een geluid voort dat hoog en doordringend genoeg is om ver te kunnen dragen, en de lipspanning die voor het blazen vereist is, is niet zo hoog dat u extra geoefende lippen moet hebben. Is de hoorn extra lang is, zo'n 60 centimeter of meer, en u hebt wel geoefende lippen, dan kunt u uiteindelijk zowel een lage als een hele hoge toon uit de hoorn krijgen.
U zaagt de punt van de hoorn op een plaats waar de doorsnee van de hoorn ongeveer 2 centimeter is. De holte in de hoorn zal zelden of nooit op het nu verkregen nieuwe uiteinde een mooi blaasgat hebben. Als er al wel een gaatje te zien is, moet dit met behulp van een boor vergroot worden. Ideaal is 1,6 centimeter.
Wilt u met een hele grote hoorn zowel de hoge als de lage toon van de hoorn benutten, dan is het een idee om eerst eens te proberen hoe de hoorn het doet als u een zogenaamde ketelboring toepast. Met een dunne boor, van een millimeter of 4, wordt vanuit de afgezaagde punt naar de holte van de hoorn geboord. Vervolgens wordt het blaasgat met een andere boor of een op de boor te bevestigen vreeshulpstuk alleen bij het blaasgat iets wijder gemaakt, zodat weer die 2 millimeter dikke wanden ontstaan, waar u de lippen moet aanleggen. De holte waarop u blaast is dan ruim, maar loopt uit in de gang van 4 millimeter, die naar de grote holte in de hoorn lijdt. Lukt dit een beetje, probeer dan eens te blazen. Het kan zijn dat het een prachtig werkende hoorn is, waaruit zowel hoge als lage tonen gemakkelijk voort te brengen zijn. Het kan ook zijn dat u pech hebt, en dat de structuur van de hoorn alle tonen dempt. Dan moet u alsnog de blaasgang tot in de kelk breed uitboren, om aan een goed vibrerende hoornwand te komen.
Boerhoornblazers
De volgende stap is het bewerken van de buitenwand van de hoorn. Met een mes worden grove stukken hoorn en oneffenheden op de buitenkant zo mogelijk weg gesneden, en wordt de buitenrand van de hoornkelk wat bijgewerkt. Daarna wordt er flink geschuurd. Dit schuren gebeurt in de lengterichting van de hoorn, om zo min mogelijk onnatuurlijke krassen op de hoorn te krijgen. Geef bij het schuren het mondstuk even extra aandacht. Zowel binnen als buitenrand van het blaasgat even wat rond schuren, dan beschadigt u de lippen niet. De hoeveelheid werk die u aan het schuren besteed, is sterk afhankelijk van het resultaat dat u wilt behalen. Zeker bij hele grote stierenhoorns is het veel voorkomend dat een hoorn niet mooi glad is, dat hij slechte stukken op de buitenkant heeft, of dat hij van de pit is gekomen met een niet al te gave kelkrand, eventueel met kleine scheurtjes. U kunt er voor kiezen om alle grove plekken prachtig glad te maken, en de kelkrand helemaal egaal rond te maken - wat u weer enkele centimeters van de hoorn zal kosten.
Het enige wat u nog aan de hoorn zelf zou kunnen doen, is er een laagje blanke lak op aanbrengen, of hem in de was zetten. In beide gevallen zal de hoorn er heel wat mooier en natuurlijker uit gaan zien dan toen u hem aan het schuren was. De kleuren en tekeningen in de hoorn komen weer helemaal tot leven, en het voorkomt dat de hoorn door extreme uitdroging scheurt of brokkelig wordt. Lak of was zal de klank wel veranderen, maar deze is toch niet exact te voorspellen. Lak maakt de hoorn harder dan was, en hoeft maar éénmaal aangebracht te worden. Een waslaagje zal na enige jaren opnieuw aangebracht moeten worden, maar is natuurlijker. Het vervangt het vet dat in de natuurlijke situatie - op de kop van het rund - voor bescherming van de hoorn zorgde.
Monument van De boerhoornblazer in Rolde
Nu kan er een gaatje in geboord worden, 5-10 centimeter van de buitenrand van de kelk. Daaraan kan de hoorn opgehangen worden, met behulp van een stukje er doorheen geknoopte veter. U kunt uw initialen en eventueel het bouwjaar in de hoorn snijden. Het is een kwestie van smaak. Als daarna de fase van vernissen en wassen achter de rug is, kunt u er ook voor kiezen om een of meer veters om de hoorn te knopen, waaraan hij eveneens opgehangen kan worden. Een extra grote stierenhoorn kan bijvoorbeeld een veter, al dan niet met een koperen oogje, rond het mondstuk krijgen, en dit eveneens bij de kelk, zodat de hoorn daarna met een riem of enkele leren veters over de schouder of aan de muur gehangen kan worden.
EN.....BLAZEN MAAR!
Daarna is het een kwestie van blazen en oefenen. In het begin is dit altijd lastig, ook al ben je een ervaren blazer. Iedere hoorn heeft zijn eigen klank en zijn eigen wijze van blazen.
De Boergeit is een geitenras dat begin 1900 ontstaan is in Zuid-Afrika door Nubische geiten te kruisen met Europese en Indische geiten. Dit vleesras is genoemd naar de Nederlandse boeren die Zuid-Afrika hebben gekoloniseerd.
Door natuurlijke selectie ontstond een geitenras dat onder de moeilijke omstandigheden in Zuid-Afrika kon overleven. De witte vacht reflecteert het zonlicht, terwijl de roodbruine aftekening de kwetsbare plekken rond de ogen, neus, oren en onder de staart tegen het zonlicht beschermt. Door de bespiering en de sterke benen kunnen boergeiten op heuvelige en dichtbegroeide plaatsen grazen.
Het Zuid-Afrikaanse stamboek werd in 1959 opgericht. Boergeiten werden naar andere landen geëxporteerd, zoals Australië en de Verenigde Staten, om door kruising de kwaliteit van de daar aanwezige geiten te verbeteren. In 1977 werden de eerste boergeiten naar Duitsland gehaald en van daaruit verspreid over andere Europese landen.
In 2003 werd de rasstandaard voor de boergeit in Nederland opgesteld. Hierbij lag de nadruk op de voor de Zuid-Afrikanen belangrijke kenmerken.
Dit ras is sinds 2008 ook in België officieel erkend.
De boergeit is een snelgroeiende, goed geproportioneerde geit van gemiddelde afmeting, met een goede productie-eigenschap van eersteklas vlees. Er moet op alle leeftijden een goede verhouding zijn tussen de lengte van de benen en de diepte van de romp, waarbij lammeren en jonge geiten in verhouding iets hoogbeniger zullen zijn. Ze zijn overwegend wit met een roodbruine kop en een witte bles. De kop is krachtig, het neusprofiel is gebogen, de hangoren zijn breed en middenlang. De hoorns zijn donkergekleurd en hebben een gemiddelde lengte. Een volwassen boerbok weegt tussen 110 en 140 kilo. Een volwassen boergeit weegt tussen 90 en 100 kg.
De boergeit heeft een grote vruchtbaarheid en een hoge groeisnelheid. De lammeren komen tijdens de eerste drie maanden 200 tot 250 gram per dag aan. Als ze 3 maanden oud zijn, wegen ze ongeveer 24 kg.
De boerbokken verspreiden de penetrante bokkengeur minder dan andere rassen.
Boergeit
Door de geringe melkproductie worden boergeiten niet gemolken, maar worden gehouden voor landschapsbeheer en vleesproductie. De boergeit kan zich goed aanpassen aan verschillende klimaten en terreinen. Ze worden, naast schapen, ingezet bij de begrazing van natuurgebieden.
De organisatie die in Nederland het stamboek van het ras beheert is de Nederlandse Organisatie voor de Geitenfokkerij.
De boerenzwaluw (Hirundo rustica) is een kleine trekvogel. Boerenzwaluwen trekken gedurende de lente noordwaarts naar hun broedgebieden in Europa, tot nabij de arctische cirkel. Zijn sierlijke snelle vlucht is bij ons gedurende de hele zomer te zien. Zijn lange vleugels en zijn slanke lijf maken hem zeer geschikt om in de lucht achter insecten aan te jagen. Dan is zijn glanzende metaalblauwe verendek goed zichtbaar en vallen ook zijn uitstekende buitenste staartpennen meestal wel in het oog.
Engels : Barn Swallow Duits : Rauchschwalbe Frans : Hirondelle rustique, Hirondelle de cheminée, Hirondelle des granges
Boerenzwaluw (Denemarken) auteur : Malene Thyssen CC 3.0
De boerenzwaluw leeft meestal in groepjes, vaak ook met andere zwaluwen zoals de huiszwaluw en de oeverzwaluw. In de herfst verzamelen ze zich tot grote groepen alvorens naar het zuiden te gaan.
Lengte ca 19 cm, staart meegerekend. Lange diep gevorkte staart met zeer lange buitenste staartpennen. Donker metaalblauw glanzende bovendelen. Voorhoofd en keel zijn roodbruin. Verder crèmekleurig witte onderdelen, een blauwzwarte kropband en een zwarte snavel. De staartpennen van het vrouwtje zijn doorgaans iets korter dan die van het mannetje. Juveniele (= onvolwassen) vogels zijn wat doffer en bruiner en ook hun staart is wat korter.
Ze leven ooral in de buurt van boerderijen, agrarische gebieden en aan de rand van steden.
De boerenzwaluw zit ook graag op telefoondraden en gebouwen.
Ze hebben een lichte, sierlijke en snelle vlucht met sterke wendingen, soms wat dwarrelend.
Ze maken een geluid als een hoog tri-triet, dat vaak overgaat in een druk gekwetter. Vaak tijdens de vlucht te horen. De zang is een aangenaam mengsel van helder kwetterende en kwelende tonen, soms eindigend met een kenmerkend geknars.
Hij leeft van muggen, motten, vliegen en kevertjes die hij al vliegend met zijn brede snavel uit de lucht vangt. Water drinken doet hij ook tijdens de vlucht door laag over het water te scheren en dan het water met zijn bek op te scheppen.
Per week, zijn eigen voedsel inbegrepen, verslindt een boerenzwaluw zowat 50 000 insecten. Er is geen spuitbus die daar tegenop kan!
Hij bouwt nesten in boerenstallen, onder bruggen en afdaken. Gewoonlijk worden 4 of 5 eieren gelegd, maar heel soms worden er wel eens 8 eieren in een nest aangetroffen. De broedtijd is 14 tot 16 dagen, meestal broedt alleen het vrouwtje, het mannetje blijft wel in de buurt. Als de eieren uitgekomen zijn dan worden de jongen door beide ouders verzorgd. Na ongeveer 21 dagen verlaten de jongen het nest. Er zijn twee en soms drie legsels per jaar. Meestal komen de zwaluwen na de overwinteringsperiode in Afrika weer terug op hun oude nest.
Het nest wordt door de boerenzwaluw zelf gebouwd. Het is een halve cirkelvormige kom welke van boven open is. Het nest wordt gemetseld met vochtige aarde en speeksel en verstevigd met halmen en haar. De binnenkant wordt gevoerd met veren en haartjes. Het nest wordt altijd zo geplaatst dat er een dak, brug of dakgoot boven zit zodat het nest vanuit de lucht niet kan worden gezien. Nest meestal tegen of op houten planken of balken. In de tijd van de nestbouw is de zwaluw regelmatig op de grond te zien om aarde en ander nestmateriaal te verzamelen.
Het is een talrijk voorkomende broedvogel in dorpen en agrarische gebieden. Door veranderingen in de landbouw, bijvoorbeeld de plicht om uit oogpunt van hygiëne stallen af te sluiten voor wilde dieren, neemt de boerenzwaluw sinds 1990 in Nederland langzaam af.
Tijdens een inventarisatiecampagne in Vlaanderen daalde het aantal broedparen tussen 1994 en 1995 plots met 25%. Het daarop volgende jaar was er dan weer een toename van 5%. Naast deze fluctuaties is er de laatste 30 jaar duidelijk een negatieve trend waarneembaar. In 1997 schatte men dat het broedbestand sinds de jaren 70 gehalveerd was en de Vlaamse populatie 40.000-85.000 broedparen telde. Op dit ogenblik zouden in Vlaanderen nog amper 20.000-30.000 broedparen van de boerenzwaluw over zijn, tegen 100.000-200.000 in de periode 1973-1977.
Hoewel de vogelsoort als veilig op de internationale rode lijst staat van de IUCN, staat hij daarom wel als gevoelig op de Nederlandse rode lijst en als Achteruitgaand op Vlaamse rode lijst.
Boerenzwaluw met nest auteur : Immanuel Giel CC 3.0
De boerenzwaluw broedt in geheel Europa. Van IJsland en het noorden van Scandinavië zijn enkele broedgevallen bekend, maar de boerenzwaluw is daar zeldzaam. Verder behoren ook grote delen van Rusland, West Siberië en het gebied van Turkije tot NW India tot zijn broedgebied.
Vanaf augustus beginnen al vogels zich al te verzamelen boven moerassen en meertjes, daar waar veel insecten zitten. Ze slapen dan in het riet. Ze trekken weg in september en oktober en keren eind maart, begin april weer terug. De meeste vogels trekken naar Afrika tot beneden de Sahara. Maar ook India en Zuid Spanje zijn plaatsen waar ze kunnen overwinteren.
Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare, synoniem: Chrysanthemum vulgare) lijkt op Jakobskruiskruid (Jacobaea vulgaris subsp. vulgaris), maar heeft in tegenstelling tot deze plant geen gele stralenkrans van straalbloempjes. In het grootste deel van Europa en het noordelijke deel van Azië komt boerenwormkruid van nature voor.
Engels : Tansy, Tanacetum vulgare, Common Tansy, Bitter Buttons, Cow Bitter, Mugwort, Golden Buttons Duits : Rainfarn Frans : La tanaisie commune, barbotine
De botanische naam Tanacetum is vermoedelijk afgeleid van het Oudgriekse woord 'athanasia' dat 'onsterfelijk' betekent. Het heeft deze naam waarschijnlijk te danken aan het feit dat de bloemen niet makkelijk verwelken en lang hun gele kleur behouden, maar het kan ook duiden op een soort levensdrank die ervan gemaakt werd. Ook werd boerenwormkruid gebruikt voor het conserveren van lichamen. 'Vulgare' betekent 'algemeen voorkomend'.
Het is een vaste plant. De plant heeft een kantige donkerbruin gekleurde stengel en kan 60-120 cm lang worden en bloeit met platte schermen, die uit tientallen individuele bloemhoofdjes bestaan. De buisbloempjes staan in schijnschermen zeer dicht opeen en geven het scherm de stevigheid als van een kussentje. De hoofdbloei valt in de periode juni tot en met augustus en de nabloei kan tot aan de herfst aanhouden. De bladeren zijn afgebroken geveerd met naar de top van het blad veerdelig en de blaadjes veerspletig en bezet met klierharen. Deze klierharen zijn verantwoordelijk voor de wat onaangename kamferachtige geur, die bij aanraking verspreid wordt.
Omdat de olie die uit de plant kan worden gewonnen in principe giftig is, is het in de Verenigde Staten verboden om de plant te verkopen. Boerenwormkruid wordt tot de kompasplanten gerekend, omdat de bladeren in het volle zonlicht zich precies plat op het zuiden richten.
boerenwormkruid blad auteur : Kristian Peters CC 3.0
De plant komt veel voor op droge zandige grond en langs wegen.
Op boerenwormkruid komen spanrupsen (bijvoorbeeld Smaragdspanner) en rupsen van uiltjes voor. Ook voor de microvlinders Coleophora tanaceti, Coleophora trochilella, Depressaria emeritella, Dichrorampha flavidorsana, Dichrorampha petiverella, Gillmeria ochrodactyla en Isophrictis striatella.
Mieren houden niet van boerenwormkruid. Daarom werd het kruid vroeger wel bij keukendeuren geplant.
De solitaire bijen Colletes daviesanus, grasbij, halictus quadricinus, koolzwarte zandbij, pluimvoetbij en tronkenbij vliegen op deze plant.
Medisch
Raadpleeg bij gezondheidsklachten een arts.
Uitwendig kan het gebruikt worden als lotion bij schurft. Wat boerenwormkruid in de schoenen geplaatst zou helpen tegen chronische koorts. In de fytotherapie wordt het gebruikt tegen onder andere artritis en verkoudheid.
In de plant komt het giftige thujon voor dat wormafdrijvend, vooral van spoel- en lintwormen, is. Was het kruid veelvuldig in gebruik om een abortus op te wekken. Hoge doses veroorzaken duizeligheid, krampen, buikpijn en kunnen dodelijk zijn.
Boerenwormkruid bloemen auteur : Walter J. Pilsak CC 3.0
Verdelgingsmiddel
De etherische oliën uit de plant, zoals triticine, irisine en graminine, worden gebruikt in de receptuur voor insectenverdrijvende middelen. Om het huis vlo- en motvrij te houden werd het veel in huis gestrooid.
Keuken
In kleine hoeveelheden wordt boerenwormkruid vermengd in groenkoeken of ovenkoeken en gebruikt om de smaak van eieren te verbeteren.
Mythe
Volgens de Griekse mythe werd het kruid gebruikt om Ganymedes onsterfelijk te maken, nadat Zeus een oogje op hem had laten vallen. Op de berg Olympus werd hij vervolgens de waterdrager voor de goden (Aquarius) en de minnaar van Zeus.
De plant wordt gerekend tot de zogenaamde afweerkruiden. Het zou afweer bieden tegen hekserij, spoken en onweer.
De boerenstand bestaat uit een aantal sociale lagen in de agrarische wereld die voortkomen uit de economische waarde van het bedrijf.
De boer of agrariër is ontstaan tijdens de neolithische revolutie toen de mens in plaats van te jagen sedentair werd. Een aantal jagers ging met hun gezin over tot het vangen en verzorgen van dieren in een nederzetting. De eerste sociale stratificatie ontstond op deze wijze. In de Romeinse periode is de Europese Boerenstand in twee categorieën te plaatsen.
De Romeinse boerenstand
Deze bestond uit een klein aantal rijke tot zeer rijke grootgrondbezitters die een groot aantal slaven op hun landgoederen te werk stelden. Deze landgoederen voorzagen in de rijkdom van de grootgrondbezitter die vaak een bestuurlijke post in het leger of in Rome (of een andere stad) had.
De veterani van het Romeinse leger hadden na een diensttijd van 25 jaar recht op een klein stukje landbouwgrond (veroverd in een veldtocht). Deze veteranen waren door gebrek aan expertise (en mankracht) vaak keuterboeren.
De Germaanse boerenstand
De germaanse boerenstand bestond uit twee lagen. De boeren-krijgers (wehrbauer of miles). De afhankelijke boeren (mannen die te oud of te jong waren om te vechten).
Na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk (5e eeuw n.C.) verliezen veel boeren hun vrijheid door het feodale stelsel. Door de algehele onveiligheid en wetteloosheid in Europa kiezen veel boeren voor de bescherming van krijgsheren (leenheer) in ruil voor het opgeven van hun vrijheid. Hierdoor ontstaat de horigheid (leenman). Een klein deel van de boeren weet zichzelf te handhaven en behouden hun vrijheid en hun erf. Deze worden weerboeren (wehrbauer) genoemd. Per contract (liber feodorum) wordt vastgelegd wie vrij, half-vrij of onvrij is. Een klein aantal van de wehrbauer is rijk genoeg om een paard en uitrusting te bekostigen. Dit is de latere ridder (miles) stand.
In de late middeleeuwen gaan de vrije boeren over tot het pachten van grond van adellijke grondbezitters. De onvrije boeren volgen later. Hierdoor ontstaat in Noord-Nederland en Noord-Duitsland een groot verschil in aanzien en invloed tussen Hereboeren, keuterboeren en landarbeiders. Door de grote diversiteit in vrijheid en afhankelijkheid alsmede het grondbezit en het sociale aanzien is vanaf de 13e eeuw de Noord-Europese boerenstand in de volgende lagen opgedeeld:
Huisman, Huesmann, Husman, Hausmann: officiële aanduiding van een boer die zijn eigen erf bezit en daarnaast een bestuurlijk / rechterlijke functie in zijn dorp bekleed als schout. De hoeve is vrij overerfbaar door de oudste (soms de jongste) zoon, de naam van de hoeve gaat (ook bij koop) over op de bezitter. De hoeve is groter dan 20 ha.
Erfpachter: officiële aanduiding van een boer met een erfpacht verdrag. Bij zijn dood wordt het verdrag door zijn oudste zoon gecontinueerd. De hoeve is tussen de 5 en 20 ha. groot.
Boer: 'moderne' aanduiding van een boer die in zijn eigen onderhoud kon voozien. De hoeve is niet meer dan 500 are groot.
Keuterboer: Een boer die niet geheel in zijn eigen onderhoud kan voozien en daarom bij een boer, erfpachter of Huesmann als landarbeider werkt.
Landarbeider, dagloner, Huur(heuer)man: Een arbeider die voor het gezinsinkomen volledig afhankelijk is van de boer waar hij werkt.
In Denemarken, Noord-Nederland en het Noorden van Duitsland is deze indeling tot aan het midden van de twintigste eeuw de dagelijkse realiteit op het platteland.
Boerenschroom is een gezelschapsspel dat gebaseerd is op het nieuwe belastingstelsel van Appelius (Appelius was een Zeeuwse patriot, uit de Bataafs-Franse Tijd) uit 1821. Het spel is tot de jaren zestig van de twintigste eeuw gemaakt. Het spel wordt gespeeld met twee bijzondere dobbelstenen (op elke dobbelsteen bevindt zich één letter (een B en een S) en fiches. De verliezer moet aan de rijksontvanger betalen.
Boerenschroom of Boernschroom is een oud Nederlands spel voor 2 tot 8 personen. Het geheel bestaat uit een paar kaarten, twee dobbelstenen, een handleiding en een houten doosje waar alles in past.
Boerenschroom kaarten
De porseleinen dobbelstenen van het spel hebben geen ogen van 1 t/m 6, maar de ene dobbelsteen heeft op een vlak de letter 'B' en vlakken met 1, 2, en 3 ogen, de twee overige vlakken zijn blanco (in het spel een 'niet' genoemd), en de andere dobbelsteen heeft de letter 'S' en vlakken met 4, 5 en 6 ogen en ook twee lege vlakken.
Boerenschroom dobbelstenen
De kaarten zijn van bepaalde personen, zoals:
no 1. Advocaat
no 2. Klerk
no 3. Burgemeester
no 4. Secretaris
no 5. Veldwachter
no 6. Rijks-Ontvanger
no 7. Boer Bartel
no 8. Boer Sijmen
Op de kaarten is afgedrukt wat er moet gebeuren als een bepaalde worp is gedaan. Dat staat ook in de spelregels, maar dus ook op de kaarten.
Zo staat bij de kaart van boer Sijmen een 'S' en een 'niet', met daarachter de tekst: "Sijmen, betaal". Dus als dat gegooid wordt, moet boer Sijmen betalen. Er onder staat nog de aanvulling:
"Ik arme Sijmen moet betalen! Mogt ik hem met mijn vork onthalen!".
De uitdrukking "Sijmen betaal!" of "Sijmen moet betalen" wordt soms als gezegde gebruikt.
Bij de kaart van boer Bartel staat een 'B' en een 'niet', met de tekst: "Bartel, betaal". En eronder de aanvulling:
"Men laat mij dorschen, laat mij zweeten, En't wordt door andren opgegeten".
Bij de kaart van de burgemeester staat de tekst:
"Al is een ieder niet content, Ik trek gerust mijn traktement. Geen Burgemeester is zoo goed, Dat hij aan iedereen voldoet".
Die teksten dragen bij tot de humor van het spel. Het is ook een vorm van kritiek op de belastingontvanger omdat de 'arme' boeren moeten betalen.
Paeonia officinalis
Art. 1. Alvorens te spelen zet jeder 15 à 20 speelpenningen in den pot.
Art. 2. Zes kaartjes worden volgens het nommer aan den meestbiedende verpacht en de opbrengst daarvan in den pot gelegd; terwijl het zevende en achtste kaartje aan den minst eischende overgelaten en uit den pot betaaldt wordt.
NB. Die den ontvanger heeft, mag geenen Boer nemen overigens mag ieder zoo veel kartjes pachten of aannemen als hij verkiest.
Art. 3. Na de verpachting werpt de houder van den Burgemeester met de dobbelsteenen het eerst, vervolgens met de zon om.
Art. 4. Zo veel ogen als iemand werpt, zonder den letters B. of S. op de dobbelsteenen, zoo veel penningen trekt hij uit den pot, doch is er eene B. bij, dan is de trek uit den pot voor den Burgemeester; staat eene S. boven op den dobbelsteen, dan trekt de Secretaris de bijzijnde oogen uit den pot,
Art. 5. De Ontvanger trekt, zoo menigmaal er een 'Niet' geworpen wordt, eenen penning. - Is het eene Niet zonder letter, dan noemt men het Personeel en moet betaald worden door dengene, die geworpen heeft. Is heet eene Niet mit een letter, dan noemt man het Verponding, Geslacht of Gemaal, en moet door een der beide Boeren betaald worden, als : de B. door Bartel en de S. door Sijmen.
NB. Deze belastingen, zoowel Personeel als Verponding, enz. worden telkens met eenen penning verhoogd, zoo dikwijls als er B. S. dat is Boeren-Schroom geworpen wordt. Deze verhooging wordt iederen keer door den Veldwachter aangekondigt, voor welke aanzegging ieder medespeler eenen penning betaald.
Art. 6. Wanneer eindelijk meer oogen geworpen worden, dan er speelpenningen in den pot zijn, begint het proces over de laatste penningen. Alsdan komen de zes laatste kartjes noch de letters meer in aanmerking; slechts de Aodvokaat en Klerk oefenen hunne praktijk uit. De Advokaat trekt zoo veel penningen van den werper, als deze meer oogen geworpen heeft, dan het getal speelpennigen bedraagt. De Klerk echter ontvangt voor elke Niet, die er geworpen wordt, eenen penning van den werper. Dit duurt zoo lang, totdat iemand eenen worp doet, waarvan de oogen met de overgeblevene penningen overeenstemmen. Werpt iemand in den tusschentijd minder oogen, dan er nog in den pot staan, dan trekt hij van dezelve nog zoo veel, als er oogen geworpen zijn.
Dit spel werd vervaardigd tot omstreeks 1965.
Schroom staat in het oudhollands in verband met plagen.
Er is ook een oude jenever die 'Boerenschroom' heet, past lekker bij dit spel.
De boerenpioen (Paeonia officinalis) is een plant die hoort tot de kruidachtige pioenrozen. Stengel en blad sterven in het najaar af en in het voorjaar komen rode punten van de weer opkomende vaste plant uit de grond.
De oorsprong ervan is te vinden in Zuid- en Midden-Europa.
Engels : European peony, Common peony Duits : Gemeine Pfingstrose, Benediktinerrose, Echte Pfingstrose, Bauern-Pfingstrose, Garten-Pfingstrose, Knopfrose, Kirchenrose, Bauernrose, Kirchenblume, Buerrose, Pumpelrose, Gichtrose, Ballerose, Antonirose Frans : La pivoine officinale
Boerenmeisjes is de benaming voor een ouderwets alcoholisch drankje. Het werd gemaakt door abrikozen in te leggen en te bewaren in brandewijn. Dit was vroeger, zo rond 1950, dé manier om vruchten te conserveren. Het wordt vooral in Groningen geconsumeerd.
Boerenmeisjes
Met de toevoeging van kandijsuiker, karamel en kaneel werd het geheel op smaak gebracht.
Na minimaal zes weken rusten waren de boerenmeisjes klaar voor consumptie.
Boerenmeisjes van Aridjis ± anno 1940
♠ Boerenmeisjes worden geserveerd in een lage brede likeurcoupe en kunnen zo opgelepeld worden. ♠ De mannelijke tegenhanger heet boerenjongens, deze worden gemaakt met rozijnen. ♠ Boerenjongens en boerenmeisjes smaakt ook lekker bij pannenkoeken, vlees, in sauzen, (schepijs of bij het dessert. ♠ De boerenjongens en boerenmeisjes zijn een jaar houdbaar.
De boerenkrokus (Crocus tommasinianus) is een plant uit de lissenfamilie (Iridaceae). Het is een soort die regelmatig in tuinen wordt aangeplant maar zelden echt verwilderd. Het is een typische stinsenplant die voornamelijk te vinden is op buitenplaatsen en stinsen.
Hij kan gemakkelijk verward worden met andere krokus-soorten zoals de bonte krokus (Crocus vernus), waarmee hij ook kan hybridiseren.
Engels : Woodland crocus, Tomasini's crocus, Tommies Duits : Elfen-Krokus, Dalmatiner Krokus Frans : Crocus de Tommasini
Een opvallend kenmerk van de boerenkrokus zijn de wijd opengesperde bloemen als de zon schijnt. Daarnaast zijn de bladeren zeer smal (2-4 mm). In de handel zijn ook verschillende cultivars en hybriden met andere krokus-soorten verkrijgbaar.
boerenkrokus
De boerenkrokus is een 10 tot 20cm grote overblijvende plant, die bloeit in februari en maart.
De wortels zijn een knol die elk jaar extra knolletjes vormt.
De boerenkrokus vind je meestal op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vrij vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, liefst kalkhoudende grond. Op Buitenplaatsen, in parkbossen, weilanden en veenweiden. Oorspronkelijk in bossen en op beschaduwde hellingen, vooral op kalksteen, op een hoogte tussen 1000 en 1500 meter.
De plant komt oorspronkelijk uit de Balkan (in Servië, Montenegro, Hongarije en het noordwesten van Bulgarije). Ingeburgerd in enkele West-Europese landen en in Noord-Amerika.
Boerenkrokus behoort tot de stinzenplanten. In Zuidwest-Friesland staan ze hier en daar in weilanden, waar ze terecht zijn gekomen met aarde van afgegraven terpen, die voor verhoging en bemesting van veenweiden werd gebruikt.
De Boerenkrokus is genoemd naar de botanicus Tommasini (1794-1879) die zich verdiept heeft in de Dalmatische flora. De soort werd in 1847 in Engeland geïntroduceerd en kort daarna ook in Nederland. De plant is nauw verwant aan de Bonte krokus (Crocus vernus). Beide soorten kunnen met elkaar kruisen.
De Boerenkrijg is, ondanks het feit dat het een zeer belangrijke gebeurtenis is uit ons verleden, dat reeds meer 200 jaar achter ons ligt, tot op heden nog steeds een vaag en onvoldoende omschreven en niet algemeen wetenschappelijk onderkend begrip.
Op 12 oktober 1798 kwam de Vlaamse en Brabantse boerenbevolking (de brigands) in opstand tegen de Franse bezetter (Sansculotten) met als leuze Voor outer en heerd ("voor altaar en haard", dit betekent: "voor Kerk en gezin"). De Fransen hadden de Zuidelijke Nederlanden slechts 3 jaar voordien (1795) in handen gekregen, na een overwinning op de Oostenrijkers, die tot dan toe de Zuidelijke Nederlanden in handen hadden.
Engels : Peasants' War Duits : Klöppelkrieg, Klëppelkrich Frans : Guerre des paysans
afbeelding van de Boerenkrijg
De redenen tot dit gewapend verzet waren dan ook de hoge belastingen, de antigodsdienstige politiek van sluiting van de kerken gepaard gaande met de vervolging van de niet beëdigde priesters (die de door de Paus afgekeurde eed van trouw aan de Franse grondwet en "haat aan het koningschap" niet wilden afleggen) en de invoering van de conscriptie door de nieuwe bezetter (Wet op de algemene dienstplicht van 5 september 1798, ook gekend als de wet Jourdan-Delbrel).
Het verzet kreeg beperkte steun onder de vorm van Engelse wapens. Ook Nederland en Oostenrijk beloofden hulp. De opstand begon met een incident te Overmere naar aanleiding van een inbeslagname bij een boer-belastingweigeraar.
Memorial in Bornem
Dienstweigeraars bij de gedwongen rekrutering waren ondergedoken en hadden zich verenigd tot een verzetslegertje. In de gemeenten die de beweging onder controle kreeg, velden zij de "Vrijheidsbomen", vernielden zij de registers van de burgerlijke stand en de conscriptielijsten, werden niet-beëdigde priesters opnieuw aangesteld en werden vrijwilligers gerekruteerd in afwachting van de komst van de geallieerde troepen.
De steden bleven afzijdig, ook omdat ze beter gecontroleerd werden. Sommige groepen trokken naar de kust, de Engelsen tegemoet, anderen sloten zich aan bij het groeiende Kempense leger, dat in de rug bestookt werd door Franse afdelingen uit de Bataafse Republiek. Maar ook in andere landelijke streken zoals in Herne in het Pajottenland ontstonden verzetshaarden van de brigands.
De ruggengraat van de opstand brak op 5 december 1798 toen het Brabantse katholieke leger na een achtervolging over Herentals, Geel en Diest op Ter Hilst bij Hasselt na een verraad werd verslagen. Men schat het aantal doden op 5 tot 10.000.
Er volgde een strenge repressie waarbij de meeste leiders werden terechtgesteld (190 gefusilleerden), maar ook de verdachten onder de bevolking, jong en oud, het met de dood moesten ontgelden.
Beeld van de Boerenkrijg in Overmere
Leiders van de opstand waren onder meer Pieter Corbeels uit Turnhout (geboren in Leuven) (1755-1799), Emmanuel Benedict Rollier uit Sint-Amands (1769-1851), Michiel Van Rompay uit Bonheiden en Jozef Van Gansen uit Westerlo (1766-1842).
In het zuiden van het land was de legendarische brigand Charles-François Jacqmin actief, die al in 1795 in Loupoigne (Waals-Brabant) een verzetsgroep vormde om tegen de Fransen revolutionairen te strijden en het land terug onder Oostenrijks gezag te brengen. Daarbij gebruikte hij de naam Charles de Loupoigne; die naam is later in de volksmond verbasterd tot "Charlepoeng". Hij werd in juli 1799 eveneens verraden en door de sansculotten gedood tijdens een gevecht in Margijsbos te Loonbeek, bij Huldenberg.
monument in Meerhout
In Luxemburg werd een gelijkaardige strijd gevoerd die is gekend onder de naam Klöppelkrieg of Klëppelkrieg.
Op 29 oktober 1798 trok een legertje van 2000 man op naar de stad Luxemburg, maar ze hebben zich wijselijk teruggetrokken. Bij Arzfeld is er een schermutseling geweest met enkele tientallen doden.
detail van het Boerenkrijgstandbeeld in Hasselt
Kleinere heropflakkeringen waren er nog in 1799-1800 toen de kansen van de Fransen op de internationale slagvelden even leken te keren, maar na 1800 waren er geen vermeldenswaardige feiten meer.
Na de bevrijding door de geallieerde legers voerde het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden geen repressie tegen de Fransgezinden en de verzetsstrijders van de Boerenkrijg werden niet in ere hersteld. De traditionele Belgische geschiedschrijving plaatst dit verzet helemaal in het antirevolutionaire kamp.
Hendrik Conscience schreef in een geromantiseerd epos over deze opstand het volgende:
"Vandaag durft niemand van de nog levende patriotten beweren dat hij aan deze heroïsche strijd heeft meegedaan" (De Boerenkrijg, 1853).
de leuze van de Boerenkrijg
♣ In Hasselt (Oude Truierbaan, aan de kapel van Hilst waar de slag plaatshad) wordt deze gebeurtenis jaarlijks door het Boerenkrijgcomité herdacht met een optocht en een eucharistieviering. ♣ In 1853 schreef Hendrik Conscience een roman over de Boerenkrijg. ♣ Deze gebeurtenis vormt de achtergrond voor het Suske en Wiskealbum De gladde glipper ♣ Op het kerkplein van Overmere, waar de opstand uitbrak, bevindt zich het boerenkrijgmonument. ♣ In Haasdonk wordt deze gebeurtenis jaarlijks herdacht op 13/10 door het branden van kaarsjes op de vensterbanken en boven de deuren.
Boerenkool (Brassica oleracea convar. acephala var. laciniata) is een makkelijk bladgewas dat op alle grondsoorten geteeld kan worden en een typische wintergroente is. Er is een herfst- en een winterteelt. In Vlaanderen noemt men dit soms ook krulkool of krolkool. Bij boerenkool kan onderscheid gemaakt worden in twee typen:
Struikboerenkool vormt een vrij lange stengel en wordt van begin september tot februari geoogst voor de verse consumptie. In maart gaan de planten doorschieten en ze komen daarna in bloei. Voor de herfstteelt wordt er begin mei tot begin juni gezaaid en van half juni tot half juli uitgeplant. Voor de winterteelt wordt er begin juni tot begin juli gezaaid en van half juli tot begin augustus uitgeplant op 65 x 50 cm.
boerenkool
Dwergboerenkool wordt voor de industrie geteeld en geoogst van half september tot begin november, omdat deze boerenkool niet tegen vorst kan. Dwergboerenkool mag geen lange stengel maken, omdat de boerenkool afgemaaid wordt. Ook moeten de bladeren dunne stelen en een dunne middennerf hebben. Daarom worden hier rassen gebruikt die min of meer een rozet vormen. Bij dwergboerenkool is er alleen een herfstteelt. Er wordt ter plaatse van half juni tot eind juli gezaaid met een rijafstand van 25 cm.
boerenkool stampot met worst
Van oudsher zijn er de struikboerenkoolrassen: Westlandse herfst, Westlandse winter en Westlandse Halfhoge Fijngekrulde. Westlandse herfst heeft fijner gekruld blad dan Westlandse Winter, maar kan niet tegen vorst. Daarnaast zijn er hybriderassen beschikbaar gekomen.
Het is een groente die in Nederland voornamelijk in stamppotten wordt gebruikt. Deze stamppot boerenkool wordt dan metonymisch ook wel aangeduid met alleen het woord boerenkool.
Tevens is het mogelijk om de boerenkool als gestoofde groente te serveren (eventueel met wat gort er door).
Boerenkool is rijk aan vitaminen, mineralen en sporenelementen.
Boerenkool wapent je ook tegen de winter met zijn overvloed aan calcium en ijzer voor sterke botten en de aanmaak van rode bloedcellen.