Het Bogglespel bestaat uit dobbelstenen met letters, en een soort Bogglebak. Je stopt de stenen in het bakje, schudt het eens flink door elkaar. De lettertjes vallen dan op hun plaats in een vierkant van vier bij vier (totaal dus 16 letters). Vervolgens wordt de zandloper omgedraaid en het spel kan beginnen.
Engels : Boggle Duits : Boggle Frans : Boggle
inhoud van de speldoos
In drie minuten tijd is het de bedoeling om zo veel mogelijk woordjes te maken van de letters. Hoe langer het woord hoe meer punten het oplevert. Wie uiteindelijk als eerste een bepaald aantal punten heeft, wint het spel.
Je kunt natuurlijk ook afspreken om binnen een bepaald aantal ronden de meeste punten halen.
Boggle voor iPad
Boggle kun je ook in je eentje oefenen. Daar is het uitermate geschikt voor. Wellicht dat je met jezelf een wedstrijdje kunt doen, dat je zo veel mogelijk punten in een ronde moet halen. Maar goed, het mist toch een beetje het competitie-element dat je hebt als je het met meerdere spelers speelt.
Als je van woordspelletjes houdt, dan is Boggle een leuke aanvulling. Maar voor de meeste mensen is het toch een beetje een flauw spelletje.
een boggle slang met het woord vriendenkring
Boggle was ook een bekend woordspel op de Nederlandse televisie
In dit programma moesten teams woordspelletjes doen, waarin een raster van 4 bij 4 letters centraal stond waarin er woorden moesten worden gevonden. Het team dat de meeste punten behaalde, mocht door naar de finale, waarin het 5000 gulden kon verdienen.
Boggle was voordat er een televisie-versie van werd gemaakt al te koop als gezelschapsspel.
De soort werd ontdekt doorGeorge Albert Boulanger in 1888.
De habitat bestaat uit bossen, de hagedis is te vinden in bomen en hoge struiken op enkele meters hoogte waar tussen de takken op ongewervelden en kleine gewervelden wordt gejaagd, de bodem wordt echter ook wel betreden.
De maximale lengte is ongeveer 13 centimeter en hiermee is het de kleinste soort uit de onderfamilie Chamaeleoninae. Kenmerkend is het neus-achtige uitsteeksel aan de voorzijde van de kop, dat zowel bij mannetjes als vrouwtjes vaak blauw gekleurd is en sterk afsteekt. De 'neus' is beter ontwikkeld dan die van de neuskameleon (Calumma nasutum), wat een belangrijk onderscheid is. Soms komen ook blauwe vlekken op de kop voor. De kop is afgeplat en heeft verder geen opvallende kammen of stekels, de oorkwabben zijn klein. De kleur is altijd bruin tot bruinoranje met onregelmatige vlekken en strepen, vaak lichtere tot gele lengtestrepen.
Een boetster was een vrouw die destijds de netten repareerde die werden gebruikt voor de vleetvisserij op haring. Deze werkzaamheid werd vrijwel uitsluitend verricht door vrouwen. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, vervaardigden boetsters geen netten. Deze werden machinaal in fabrieken geproduceerd.
Ten tijde van de visserij op haring met de vleet werden grote hoeveelheden haringnetten gebruikt. Een logger, een vaartuig dat bij uitstek was toegerust voor deze vorm van zeevisserij, voerde honderd of meer van dergelijke netten met zich mee. In de eerste helft van de 20e eeuw kende Nederland enige honderden loggers die toebehoorden aan plaatsen als Katwijk, Maassluis, Scheveningen, Vlaardingen en - in mindere mate - IJmuiden. De omvang van de hoeveelheid in voorraad zijnde netten is dan ook zeer groot geweest. Nadat aan het eind van de jaren zestig van de 20e eeuw aan de vleetvisserij op haring een einde was gekomen, kwam eveneens een einde aan het boeten van de netten.
boetsters in de nettenfabriek
Een toenmalig haringnet was een enkelvoudig, rechthoekig, net. Het was omstreeks 30 meter lang en 15 meter breed. Een net was opgebouwd uit scholen of mazen; de grootte van een school of maas was zodanig dat een haring die zich daarin vastzwom niet meer terug kon doordat hij met de kieuwen achter het garen van de school of maas bleef steken.
Een haringnet werd niet afzonderlijk gebruikt maar het vormde een deel van een lange reeks met elkaar verbonden netten die samen een vleet werden genoemd. Het, voor de vervaardiging van een net, toegepaste garen was gemaakt van katoen. De algemeen gebruikte aanduiding van dit garen binnen de vissers- en boetsterswereld was 'boetkatoen'.
nettenboetsters
Het overboord zetten, alsmede het in zee staan van de netten tijdens plotseling opgestoken ruw weer of stormweer, kon daaraan nogal wat schade toebrengen. Wanneer een vissersschip dan ook terugkeerde van een zeereis, werden de netten van boord gehaald en naar een vlak duin- of weidegebied getransporteerd. Daar werden de netten uitgereden en meteen uitgelegd om te drogen. Tegelijkertijd werd de eventuele schade aan de netten opgenomen. Ontstane scheuren in een net moesten worden gerepareerd en de samenhang tussen de verschillende beschadigde scholen of mazen opnieuw aangebracht.
Ploegjes boetsters trokken daarom 's ochtends vroeg naar het duin- of weidelandschap om, meest zittend op de duin- of weidegrond, en soms staande, de schade te herstellen. Met een speciaal attribuut, dat 'boetnaald' was geheten, maar dat geen overeenkomst met een naald vertoonde, werden de ontdekte scheuren gerepareerd door de kapotte scholen of mazen door middel van boetkatoen tot hun juiste proporties terug te brengen.
boetsters in de duinen
Boetsters werkten niet individueel maar maakten deel uit van een ploeg vrouwen die de bezigheden collectief verrichtten. Een dergelijke ploeg werd geleid door een hoofdvrouw. Zij was degene die de vrouwen en meisjes aannam en de ploeg samenstelde. Een hoofdvrouw ging daarbij zeer selectief te werk. Als plaatselijk zeer ingewijde kende ze vrijwel alle vissersgezinnen van een dorp of vissersplaats. Jonge aspirant-boetsters werden voornamelijk uit dergelijke gezinnen gerekruteerd. Uitgaande nu van haar kennis over het vissersgezin wist een hoofdvrouw exact wie ze in haar boetstersploeg binnenhaalde. Bij het rekruteren van vrouwen ging het om geroutineerde boetsters, bij het aantrekken van meisjes betrof het vooral leerlingen.
Waar het ging om grotere rederijen, beschikten deze bedrijven over een eigen ploeg boetsters. Kleine rederijen met slechts enkele schepen konden een beroep doen op een hoofdvrouw en haar ploeg die dan meerdere kleine rederijen op hun beurt bediende. Een ploeg bestond uit ten minste tien en ten hoogste twintig vrouwen. Alhoewel de groepen vrouwen het grootste deel van hun werkzame tijd doorbrachten op het 'land', dat wil zeggen buiten, werden de vroegere - en koudere - maanden van het jaar doorgebracht op de 'boetzolders' van de rederijen.
boetsters aan boord van een boot
De benaming 'boetster' is afgeleid van het werkwoord 'boeten'. Over het werkwoord in de hier bedoelde context bestaan zekere misverstanden. Zo wordt dit verbum 'boeten' vaak gerelateerd aan het Engelse zelfstandig naamwoord en werkwoord '(to) button', respectievelijk 'knoop' of 'knopen'. Dit is onjuist; het gaat hier om het Middelnederlandse werkwoord 'boeten' in de zin van 'boete doen'. Het doen van boete komt neer op een herstel van een gemaakte fout of een veroorzaakte schade. En dáár ligt dan ook de link met het in gebruik zijnde woord en zijn verschillende afgeleiden.
Een boet is een Westfriese benaming voor een schuur of bijschuur. Van oorsprong werd er met boet alleen een houten schuur of bijschuur bedoeld. De aanduiding komt voor in het noordelijk deel van Noord-Holland.
Op het waddeneiland Texel duidt de benaming vooral een kleine schuur aan die diende als opslag voor hooi en ander voer voor de schapen. Het wordt daarom ook wel een schapenboet (Westfries: skeipeboet, Tessels: skéépeboet) genoemd. Schapen stonden echter nooit in zo'n boet.
De schuurtjes op Texel werden gebouwd op land dat ver bij de boerderij vandaan lag. De boeten hebben een karakteristieke vorm, met een zadeldak dat aan één kant is afgeschuind. Hoewel de meeste vanwege ruilverkaveling in onbruik zijn geraakt, is een aantal van deze karakteristieke schuren behouden en gerestaureerd.
Op het vasteland worden er meer algemene kleine schuren en bijschuurtjes bedoeld, maar ook de schapenboet kwam veel voor. Deze raakten echter eerder buiten gebruik dan op Texel het geval was. Afhankelijk van het gebruik waren er verschillende benamingen, zoals geitenboet (Westfries: goiteboet) en paardenboet (Westfries: peerdeboet). De kleinste vorm van een boet, de bijschuurtjes die bouwersboetje of veldboetje (Westfries: veldersboet) worden genoemd, werden vaak gebruikt om gereedschap op te bergen dat op het land werd gebruikt. Zo'n boet stond dan ook net als een schapenboet op het land ver van de boerderij af.
boet, Weesterheem, Texel
Tegenwoordig wordt het woord vaak als bijnaam gebruikt voor schuurtjes en bijgebouwen zonder agrarische bestemming. Zo kan men spreken van een fietsenboet, waar men fietsen stalt.
Het woord boet lijkt verwant te zijn met het Duitse Bude, dat ook schuur betekent, vergelijk het Nedersaksische woord boô.
Boerjatië (Russisch: Respoeblika Boerjatieja; Boerjatisch: Boerjad Respoeblika) is een autonome republiek binnen de Russische Federatie. De autonome republiek ligt in het zuiden van Oost-Siberië, rond het oosten van het Baikalmeer.
Engels : Republic of Buryatia Duits : Burjatien Frans : La Bouriatie, République de Bouriatie
De republiek grenst in het noordwesten aan de oblast Irkoetsk, in het oosten aan de oblast Tsjita en Tuva en in het zuiden aan de Mongolische ajmguud Hövsgöl (zuidwesten), Boelgan (zuiden) en Selenge (zuidoosten).
Boerjatië omvat het gebied ten zuidoosten, zuiden, westen en noorden van het Baikalmeer (60% van de grens). Meer dan 80% van het gebied is bergachtig, waaronder het Baikalgebergte ten noorden van het Baikalmeer en het oostelijke Jablonovygebergte. Het hoogste punt is de Moenkoe-Sardyk met 3491 meter.
Belangrijke rivieren in het gebied zijn de Bargoezin, Boven-Angara, Irkoet, Kitoj, Oeda, Oka, Selenga en Vitim.
De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt -1,6. De temperatuur varieert gemiddeld van -22 °C in januari tot +18 °C in juli. De gemiddelde jaarlijkse neerslag bedraagt 244 millimeter.
landschap in het zuiden van Boerjatië
Aan het hoofd van de Boerjatische regering staat de president, die om de 4 jaar wordt verkozen. In 2011 is dit Vyacheslav Nagovitsyn, president sedert 10 juli 2007. Het parlement wordt gevormd door de Volks-choeral met 65 afgevaardigden. De grondwet van Boerjatië werd aangenomen op 22 februari 1994.
Het bevolkingsaantal bedraagd ongeveer één miljoen inwoners, waarvan ongeveer 27,8% Boerjaten.
De gemiddelde leeftijd is 31,6 jaar; de stedelijke bevolking is gemiddeld 31,2 en de plattelandsbevolking gemiddeld 32,2 jaar oud. Mannen zijn gemiddeld jonger dan vrouwen; 29,4 tegen 33,9 jaar.
De belangrijkste religie in het gebied is het Tibetaans boeddhisme, gevolgd door de Russische orthodoxie en het sjamanisme. De Boerjaten hangen de Vajrayana variant van het Tibetaans boeddhisme aan en Boerjatië vormt het centrum voor deze stroming in Rusland. In het Europese Kalmukkië bevindt zich ook een boeddhistisch volk.
Boerjatisch huis met een verzameling typische Boerjatische wandversieringen, instrumenten en wapens
De Boerjaten ontstonden door een vermenging van inheemse sjamanistische bevolkingsgroepen en nomadische Mongolen in de 9e en 10e eeuw en ontwikkelden een eigen cultuur en een vorm van sjamanisme met Tibetaans boeddhistische invloeden. In de 12e eeuw werden ze onderworpen door Dzjengis Khan en bleven vervolgens drie eeuwen onder invloed staan van zijn rijk. Toen de Mongolen in het zuiden en oosten zich moesten onderwerpen aan de Mantsjoes, beëindigden de Boerjaten hun vriendschappelijke band met hun zuidelijke broedervolken. Hierdoor raakten ze echter geïsoleerd tegenover het verband van Mongolen en Mantsjoes en besloten een alliantie aan te gaan met het steeds verder naar het oosten oprukkende Rusland.
De Russen kwamen in de 17e eeuw naar het gebied op zoek naar rijkdom, goud en bont en stichtten in 1666 het fort bij Oelan-Oede, vanwaaruit de Russische kolonisatie begon. De Boerjatische prinsen werden legerofficieren binnen het Russische Leger. De Boerjatische cavalerie kon hierdoor tevens de plaatselijke tegenstellingen onderdrukken met hulp van Russische troepen. Een groot aantal Mongolen vluchtte voor de gedwongen assimilatie naar het zuiden. Met de bouw van de Transsiberische spoorlijn in de tweede helft van de 19e eeuw begon de grootschalige economische ontwikkeling van het gebied.
In 1923 werd de Boerjatische ASSR gecreëerd uit de Boerjatisch-Mongoolse en Mongools-Boerjatische oblasten, die na de val van de Sovjet-Unie in 1992 de status van autonome republiek kreeg met de naam Republiek Boerjatië.
nieuw muntstuk van 10 roebel, april 2011
De Boerjaten leefden aanvankelijk in stammen waarbinnen de meerderheid verwant aan elkaar was. Aan het hoofd van elke stam stond een prins, die de macht van generatie op generatie overdroeg. Er bestond geen grondeigendom; alleen het vee was particulier bezit. Langzamerhand kwam er echter een leidende elite van prinsen op, bestaande uit de rijkere klasse, die de overige prinsen ondergeschikt maakte, terwijl de ondergeschikte prinsen de armste bevolkingsgroepen uitbuitten. Dit had tot gevolg dat tegen de 17e eeuw het Boerjatische systeem was geëvolueerd van een communesysteem naar een feodaal systeem.
In de Boerjatische cultuur bestond een bloedwraaktraditie, die met een boete (de anza) allerlei misdaden en met name moord bestrafte. Soms kon een zaak worden geschikt door het afleggen van een eed op een heilige plaats, maar meestal leidde het niet direct betalen tot de bloedige uitvoering van het vonnis.
In de 17e eeuw bracht de Russische ambassadeur Vasili Starkov thee van de Mongoolse khan naar het hof van de tsaar in Moskou, hetgeen het begin vormde van de theehandel tussen Rusland en China. Thee werd al snel de populairste drank onder de Russen en een handelsroute voor thee naar China ontstond, die de "Grote weg van de thee" werd genoemd. De thee werd naar Irkoetsk vervoerd, door Boerjatisch gebied. Handelskaravanen reisden gewoonlijk langer dan een jaar. Vanuit Irkoetsk werd de thee doorvervoerd naar de jaarmarkten van Tobolsk, Tjoemen, Nizjni Novgorod (Makarjevmarkt) en vele andere steden, alvorens uiteindelijk door heel Rusland verspreid te worden. De totale lengte van de weg die de thee aflegde, bedroeg 9.000 tot 10000 kilometers. Naar omzet stond de thee als tweede handelsgoed na de zijde.
De Boerjaten zijn een volk dat nauw verwant is met de Mongolen. Ze leven vooral in het zuiden van Siberië in de Autonome Republiek Boerjatië, en twee autonome districten, Aga-Boerjatië en Oest-Orda Boerjatië. Deze districten zullen worden samengevoegd met de omliggende oblasten Tsjita en Irkoetsk. In Rusland leven in totaal ongeveer 436.000 Boerjaten. Daarnaast leven er in het noorden van Mongolië ongeveer 70.000 en in het noorden van China 25.000.
Engels : Buryats, Buriyads Duits : Burjaten Frans : Bouriates
Selenginskie Boerjaten ± 1900
De Boerjaten zijn na de incorporatie bij Rusland in 1689 en 1728, toen ze werden afgesplist van Mongolië, beïnvloed door twee verschillende culturen en geloven. Het christendom en het boeddhisme. Dit heeft ertoe geleid dat de Boerjaten te westen van het Baikalmeer meer gerussificeerd zijn dan hun volksgenoten ten het oosten van het Baikalmeer. De oostelijke (Transbaikalische) Boerjaten zijn meer verwant met de Khalkha-Mongolen en kunnen nog nomadisch zijn en in gers leven. De westelijke (Irkoet) Boerjaten werden al snel boeren met een vaste woonplaats.
De boerhoorn is een koehoorn van 25 tot 45 centimeter lang (vaak maximaal 30 cm) waarvan de punt is verwijderd zodat het kan worden gebruikt als hoorn. Soms werd er gebruikgemaakt van houten of koperen exemplaren. Het is vergelijkbaar met een midwinterhoorn. Als de koehoorn korter is dan 25 centimeter wordt het vaak een rouphoorn genoemd.
De boerhoorn heeft haar oorsprong in de 'runderhoorn', een koehoorn die door prehistorische volkeren werd gebruikt om het geluid van een koe na te bootsen om zo wilde exemplaren te lokken, waarop werd gejaagd.
De boerhoorn werd in Drentse, Veenkoloniaalse en Westerwoldse boergemeenschappen en boermarken gebruikt als signaalinstrument. Dit werd bijvoorbeeld gedaan als de boerenleider (vaak de rijkste boer) de gemeenschap bijeen wilde roepen om iets te bespreken of voor het uitvoeren van 'boerwerken' als de aanleg van zandwegen (het mennen van paarden om zandsleuven te trekken), het ruimen van sneeuw, het bestrijden van branden of het verdelen van de taken van een boer over de overige boeren wanneer deze ziek was (naoberschap). Het bekendst werd het doordat het werd gebruikt om het startsein te geven voor de oogst: voor dit startsignaal was oogsten verboden op straffe van een boete of erger. Op deze wijze kon het binnenhalen van de hele oogst beter worden gecoördineerd. Het vormde daarmee een symbool van de gemeenschapszin in de boermarken.
Na de afschaffing van de boermarkes in de 19e eeuw verdween de boerhoorn grotendeels aan het begin van de 20e eeuw. Ze wordt nu nog wel eens gebruikt op speciale hoornblaasfestiviteiten.
boerhoorn
Een boerhoorn maken
De benodigdheden zijn:
Een zo groot mogelijke stierenhoorn (boerhoorn = groter dan 25cm)
Een soepketel die groot genoeg is om de hoorn in te koken
Grof en fijn schuurpapier
Een oude doek
Een scherp mesje
Een ijzerzaag
Vernis (mat) en was
Een liniaal
Een buigzaam dun takje
Voorbereidingstijd: 90 tot 120 minuten om de hoorn te koken
Werktijd: 90 a 120 minuten, los van de kooktijd
Een verse hoorn is nog niet los van de zogenaamde pit. Er zit dus nog een stuk been in, omgeven door bindweefsel en vet. In veel gevallen zit er ook nog wat huid en haar aan het uiteinde van de hoorn. Je kunt de hoorn op het dak leggen. De zon zal al het werk doen. Als de hoorn uitdroogt, krimpt de pit met het vlees en de vliezen sneller en meer dan de hoornlaag, zodat uiteindelijk de pit vanzelf uit de hoorn valt, maar dit kan veel stank geven.
Je kan hem ook een tijdje onder de grond stoppen. Je hebt dan wel geen stank, al weet je maar nooit wat er onder de grond gebeurt. Dus toch maar liever koken, zodat je uiteindelijk een zuivere hoorn aan je lippen krijgt.
Wanneer u de hoorn niet meteen afkookt, kunt u hem het best zo snel mogelijk invriezen om rotting van aanhangende vleesresten te voorkomen. Maak de hoorn in zijn geheel schoon, door te wassen onder de kraan. Daarna in een plastic zak in de diepvries leggen als afkoken uitgesteld wordt. Of als je direct wil beginnen, in de kasrol leggen en aan de kook brengen. Als het een hele grote hoorn is kun je best een ketel gebruiken. Dan ongeveer drie kwartier tot 2 uur zachtjes doorkoken. De hoorn is dan zachter geworden en de pit is los. Grotere hoorns van oudere stieren zullen zeker twee uurtjes moeten koken.
Met een beetje geluk ligt de beenpit helemaal los van de hoorn, zodat deze verwijderd kan worden. Het komt echter nogal eens voor dat de pit en de hoorn op zich los zijn, maar dat het geheel nog bij elkaar wordt gehouden door weefsel langs de kelk van de hoorn. In dat geval snijdt u met een mesje langs de kelk zodat de pit er alsnog uitschiet. De uiterste rand van de kelk is toch niet bruikbaar, zodat u er in wezen niets mee verliest. Probeer echter zoveel mogelijk van de hoornrand er aan te houden, want hoe zacht die ook lijkt, als de hoorn eenmaal droog en uitgehard is, kan het net weer een centimeter extra geven. Bij extra grote stierenhoorns is het soms nodig om de beenpit in een bankschroef te zetten, om daarna al draaiend aan de hoorn de hoornlaag los te halen. Hoe goed je ze ook kookt, er blijft namelijk altijd wel wat in de punt vastzitten bij zo'n grote hoorn, zodat kracht gevraagd is. Nooit de hoorn in de bankschroef zetten, want dan is hij kapot!
Boerhoorn met ingekraste initialen
Nu wordt het spannend. De hoorn zonder pit moet worden gemeten. Gebruik hiervoor een stevig, maar buigzaam dun voorwerp. Deze schuift u in de kelk naar de punt van de hoorn toe. U kunt nu zien hoever de kelk doorloopt door het deel van de dunne meetlat dat in de hoorn heeft gezeten langs de buitenkant van de hoorn te leggen. Het verschil in lengte is het massieve gedeelte van de punt. Als de kelk kort is, en het massieve gedeelte de helft tot een kwart van de hoorn uitmaakt, hebt u weinig aan de hoorn. Het geluid dat u ermee zou proberen te maken wordt al in de punt van de hoorn gedempt. Misschien dat u dit nog wel kunt uitboren of wegfrezen, maar dit vergt weer extra ervaring. We gaan er maar vanuit dat u geluk hebt gehad. De kelk is groot, de punt is weinig massief en uw hoorn is goed. Hij moet nu nog enkele dagen drogen. Pas als de hoorn helemaal droog is kan hij verder worden bewerkt. De net gekookte hoorn voelt bij plekken leerachtig en aan en is daar zacht en buigzaam. Bij het drogen wordt de hoorn weer hard en stug, tot breekbaar aan toe. Dus niet laten vallen.
Als uw stierenhoorn over de grootste lengte +30 centimeter of meer meet, is hij geschikt om een boerhoorn van te maken. Ideaal zijn hoorns van 40-50 centimeter. Ze brengen nog steeds een geluid voort dat hoog en doordringend genoeg is om ver te kunnen dragen, en de lipspanning die voor het blazen vereist is, is niet zo hoog dat u extra geoefende lippen moet hebben. Is de hoorn extra lang is, zo'n 60 centimeter of meer, en u hebt wel geoefende lippen, dan kunt u uiteindelijk zowel een lage als een hele hoge toon uit de hoorn krijgen.
U zaagt de punt van de hoorn op een plaats waar de doorsnee van de hoorn ongeveer 2 centimeter is. De holte in de hoorn zal zelden of nooit op het nu verkregen nieuwe uiteinde een mooi blaasgat hebben. Als er al wel een gaatje te zien is, moet dit met behulp van een boor vergroot worden. Ideaal is 1,6 centimeter.
Wilt u met een hele grote hoorn zowel de hoge als de lage toon van de hoorn benutten, dan is het een idee om eerst eens te proberen hoe de hoorn het doet als u een zogenaamde ketelboring toepast. Met een dunne boor, van een millimeter of 4, wordt vanuit de afgezaagde punt naar de holte van de hoorn geboord. Vervolgens wordt het blaasgat met een andere boor of een op de boor te bevestigen vreeshulpstuk alleen bij het blaasgat iets wijder gemaakt, zodat weer die 2 millimeter dikke wanden ontstaan, waar u de lippen moet aanleggen. De holte waarop u blaast is dan ruim, maar loopt uit in de gang van 4 millimeter, die naar de grote holte in de hoorn lijdt. Lukt dit een beetje, probeer dan eens te blazen. Het kan zijn dat het een prachtig werkende hoorn is, waaruit zowel hoge als lage tonen gemakkelijk voort te brengen zijn. Het kan ook zijn dat u pech hebt, en dat de structuur van de hoorn alle tonen dempt. Dan moet u alsnog de blaasgang tot in de kelk breed uitboren, om aan een goed vibrerende hoornwand te komen.
Boerhoornblazers
De volgende stap is het bewerken van de buitenwand van de hoorn. Met een mes worden grove stukken hoorn en oneffenheden op de buitenkant zo mogelijk weg gesneden, en wordt de buitenrand van de hoornkelk wat bijgewerkt. Daarna wordt er flink geschuurd. Dit schuren gebeurt in de lengterichting van de hoorn, om zo min mogelijk onnatuurlijke krassen op de hoorn te krijgen. Geef bij het schuren het mondstuk even extra aandacht. Zowel binnen als buitenrand van het blaasgat even wat rond schuren, dan beschadigt u de lippen niet. De hoeveelheid werk die u aan het schuren besteed, is sterk afhankelijk van het resultaat dat u wilt behalen. Zeker bij hele grote stierenhoorns is het veel voorkomend dat een hoorn niet mooi glad is, dat hij slechte stukken op de buitenkant heeft, of dat hij van de pit is gekomen met een niet al te gave kelkrand, eventueel met kleine scheurtjes. U kunt er voor kiezen om alle grove plekken prachtig glad te maken, en de kelkrand helemaal egaal rond te maken - wat u weer enkele centimeters van de hoorn zal kosten.
Het enige wat u nog aan de hoorn zelf zou kunnen doen, is er een laagje blanke lak op aanbrengen, of hem in de was zetten. In beide gevallen zal de hoorn er heel wat mooier en natuurlijker uit gaan zien dan toen u hem aan het schuren was. De kleuren en tekeningen in de hoorn komen weer helemaal tot leven, en het voorkomt dat de hoorn door extreme uitdroging scheurt of brokkelig wordt. Lak of was zal de klank wel veranderen, maar deze is toch niet exact te voorspellen. Lak maakt de hoorn harder dan was, en hoeft maar éénmaal aangebracht te worden. Een waslaagje zal na enige jaren opnieuw aangebracht moeten worden, maar is natuurlijker. Het vervangt het vet dat in de natuurlijke situatie - op de kop van het rund - voor bescherming van de hoorn zorgde.
Monument van De boerhoornblazer in Rolde
Nu kan er een gaatje in geboord worden, 5-10 centimeter van de buitenrand van de kelk. Daaraan kan de hoorn opgehangen worden, met behulp van een stukje er doorheen geknoopte veter. U kunt uw initialen en eventueel het bouwjaar in de hoorn snijden. Het is een kwestie van smaak. Als daarna de fase van vernissen en wassen achter de rug is, kunt u er ook voor kiezen om een of meer veters om de hoorn te knopen, waaraan hij eveneens opgehangen kan worden. Een extra grote stierenhoorn kan bijvoorbeeld een veter, al dan niet met een koperen oogje, rond het mondstuk krijgen, en dit eveneens bij de kelk, zodat de hoorn daarna met een riem of enkele leren veters over de schouder of aan de muur gehangen kan worden.
EN.....BLAZEN MAAR!
Daarna is het een kwestie van blazen en oefenen. In het begin is dit altijd lastig, ook al ben je een ervaren blazer. Iedere hoorn heeft zijn eigen klank en zijn eigen wijze van blazen.
De Boergeit is een geitenras dat begin 1900 ontstaan is in Zuid-Afrika door Nubische geiten te kruisen met Europese en Indische geiten. Dit vleesras is genoemd naar de Nederlandse boeren die Zuid-Afrika hebben gekoloniseerd.
Door natuurlijke selectie ontstond een geitenras dat onder de moeilijke omstandigheden in Zuid-Afrika kon overleven. De witte vacht reflecteert het zonlicht, terwijl de roodbruine aftekening de kwetsbare plekken rond de ogen, neus, oren en onder de staart tegen het zonlicht beschermt. Door de bespiering en de sterke benen kunnen boergeiten op heuvelige en dichtbegroeide plaatsen grazen.
Het Zuid-Afrikaanse stamboek werd in 1959 opgericht. Boergeiten werden naar andere landen geëxporteerd, zoals Australië en de Verenigde Staten, om door kruising de kwaliteit van de daar aanwezige geiten te verbeteren. In 1977 werden de eerste boergeiten naar Duitsland gehaald en van daaruit verspreid over andere Europese landen.
In 2003 werd de rasstandaard voor de boergeit in Nederland opgesteld. Hierbij lag de nadruk op de voor de Zuid-Afrikanen belangrijke kenmerken.
Dit ras is sinds 2008 ook in België officieel erkend.
De boergeit is een snelgroeiende, goed geproportioneerde geit van gemiddelde afmeting, met een goede productie-eigenschap van eersteklas vlees. Er moet op alle leeftijden een goede verhouding zijn tussen de lengte van de benen en de diepte van de romp, waarbij lammeren en jonge geiten in verhouding iets hoogbeniger zullen zijn. Ze zijn overwegend wit met een roodbruine kop en een witte bles. De kop is krachtig, het neusprofiel is gebogen, de hangoren zijn breed en middenlang. De hoorns zijn donkergekleurd en hebben een gemiddelde lengte. Een volwassen boerbok weegt tussen 110 en 140 kilo. Een volwassen boergeit weegt tussen 90 en 100 kg.
De boergeit heeft een grote vruchtbaarheid en een hoge groeisnelheid. De lammeren komen tijdens de eerste drie maanden 200 tot 250 gram per dag aan. Als ze 3 maanden oud zijn, wegen ze ongeveer 24 kg.
De boerbokken verspreiden de penetrante bokkengeur minder dan andere rassen.
Boergeit
Door de geringe melkproductie worden boergeiten niet gemolken, maar worden gehouden voor landschapsbeheer en vleesproductie. De boergeit kan zich goed aanpassen aan verschillende klimaten en terreinen. Ze worden, naast schapen, ingezet bij de begrazing van natuurgebieden.
De organisatie die in Nederland het stamboek van het ras beheert is de Nederlandse Organisatie voor de Geitenfokkerij.
De boerenzwaluw (Hirundo rustica) is een kleine trekvogel. Boerenzwaluwen trekken gedurende de lente noordwaarts naar hun broedgebieden in Europa, tot nabij de arctische cirkel. Zijn sierlijke snelle vlucht is bij ons gedurende de hele zomer te zien. Zijn lange vleugels en zijn slanke lijf maken hem zeer geschikt om in de lucht achter insecten aan te jagen. Dan is zijn glanzende metaalblauwe verendek goed zichtbaar en vallen ook zijn uitstekende buitenste staartpennen meestal wel in het oog.
Engels : Barn Swallow Duits : Rauchschwalbe Frans : Hirondelle rustique, Hirondelle de cheminée, Hirondelle des granges
Boerenzwaluw (Denemarken) auteur : Malene Thyssen CC 3.0
De boerenzwaluw leeft meestal in groepjes, vaak ook met andere zwaluwen zoals de huiszwaluw en de oeverzwaluw. In de herfst verzamelen ze zich tot grote groepen alvorens naar het zuiden te gaan.
Lengte ca 19 cm, staart meegerekend. Lange diep gevorkte staart met zeer lange buitenste staartpennen. Donker metaalblauw glanzende bovendelen. Voorhoofd en keel zijn roodbruin. Verder crèmekleurig witte onderdelen, een blauwzwarte kropband en een zwarte snavel. De staartpennen van het vrouwtje zijn doorgaans iets korter dan die van het mannetje. Juveniele (= onvolwassen) vogels zijn wat doffer en bruiner en ook hun staart is wat korter.
Ze leven ooral in de buurt van boerderijen, agrarische gebieden en aan de rand van steden.
De boerenzwaluw zit ook graag op telefoondraden en gebouwen.
Ze hebben een lichte, sierlijke en snelle vlucht met sterke wendingen, soms wat dwarrelend.
Ze maken een geluid als een hoog tri-triet, dat vaak overgaat in een druk gekwetter. Vaak tijdens de vlucht te horen. De zang is een aangenaam mengsel van helder kwetterende en kwelende tonen, soms eindigend met een kenmerkend geknars.
Hij leeft van muggen, motten, vliegen en kevertjes die hij al vliegend met zijn brede snavel uit de lucht vangt. Water drinken doet hij ook tijdens de vlucht door laag over het water te scheren en dan het water met zijn bek op te scheppen.
Per week, zijn eigen voedsel inbegrepen, verslindt een boerenzwaluw zowat 50 000 insecten. Er is geen spuitbus die daar tegenop kan!
Hij bouwt nesten in boerenstallen, onder bruggen en afdaken. Gewoonlijk worden 4 of 5 eieren gelegd, maar heel soms worden er wel eens 8 eieren in een nest aangetroffen. De broedtijd is 14 tot 16 dagen, meestal broedt alleen het vrouwtje, het mannetje blijft wel in de buurt. Als de eieren uitgekomen zijn dan worden de jongen door beide ouders verzorgd. Na ongeveer 21 dagen verlaten de jongen het nest. Er zijn twee en soms drie legsels per jaar. Meestal komen de zwaluwen na de overwinteringsperiode in Afrika weer terug op hun oude nest.
Het nest wordt door de boerenzwaluw zelf gebouwd. Het is een halve cirkelvormige kom welke van boven open is. Het nest wordt gemetseld met vochtige aarde en speeksel en verstevigd met halmen en haar. De binnenkant wordt gevoerd met veren en haartjes. Het nest wordt altijd zo geplaatst dat er een dak, brug of dakgoot boven zit zodat het nest vanuit de lucht niet kan worden gezien. Nest meestal tegen of op houten planken of balken. In de tijd van de nestbouw is de zwaluw regelmatig op de grond te zien om aarde en ander nestmateriaal te verzamelen.
Het is een talrijk voorkomende broedvogel in dorpen en agrarische gebieden. Door veranderingen in de landbouw, bijvoorbeeld de plicht om uit oogpunt van hygiëne stallen af te sluiten voor wilde dieren, neemt de boerenzwaluw sinds 1990 in Nederland langzaam af.
Tijdens een inventarisatiecampagne in Vlaanderen daalde het aantal broedparen tussen 1994 en 1995 plots met 25%. Het daarop volgende jaar was er dan weer een toename van 5%. Naast deze fluctuaties is er de laatste 30 jaar duidelijk een negatieve trend waarneembaar. In 1997 schatte men dat het broedbestand sinds de jaren 70 gehalveerd was en de Vlaamse populatie 40.000-85.000 broedparen telde. Op dit ogenblik zouden in Vlaanderen nog amper 20.000-30.000 broedparen van de boerenzwaluw over zijn, tegen 100.000-200.000 in de periode 1973-1977.
Hoewel de vogelsoort als veilig op de internationale rode lijst staat van de IUCN, staat hij daarom wel als gevoelig op de Nederlandse rode lijst en als Achteruitgaand op Vlaamse rode lijst.
Boerenzwaluw met nest auteur : Immanuel Giel CC 3.0
De boerenzwaluw broedt in geheel Europa. Van IJsland en het noorden van Scandinavië zijn enkele broedgevallen bekend, maar de boerenzwaluw is daar zeldzaam. Verder behoren ook grote delen van Rusland, West Siberië en het gebied van Turkije tot NW India tot zijn broedgebied.
Vanaf augustus beginnen al vogels zich al te verzamelen boven moerassen en meertjes, daar waar veel insecten zitten. Ze slapen dan in het riet. Ze trekken weg in september en oktober en keren eind maart, begin april weer terug. De meeste vogels trekken naar Afrika tot beneden de Sahara. Maar ook India en Zuid Spanje zijn plaatsen waar ze kunnen overwinteren.