Bongo (Kameroen, c. 1972 - Apeldoorn, 14 augustus 2005) was een gorilla die in Apenheul, een gespecialiseerde dierentuin in de Nederlandse stad Apeldoorn, lange tijd de groepsleider van de gorilla's was. Bongo was het boegbeeld van Apenheul, en als zodanig - met name in kringen van dierenbeschermers - behoorlijk beroemd.
Op 14 augustus 2005 overleed Bongo volkomen onverwacht op 33-jarige leeftijd aan een bacteriële infectie, na een ziekte van nog geen twee dagen. Op het moment van zijn overlijden had hij 20 kleinkinderen en 3 achterkleinkinderen.
Bongo werd in 1974 op ongeveer tweejarige leeftijd vanuit het Afrikaanse land Kameroen naar Apenheul overgebracht. In de loop der jaren ontwikkelde hij zich tot de onbetwiste leider van de groep. Hij verwekte 27 jongen (de eerste toen hij pas 6 jaar oud was), waarvan er velen verhuisden naar andere dierentuinen binnen en buiten Europa.
Bongo in Apenheul foto: Apenheul
Na het overlijden van Bongo kwam de 19-koppige gorillagroep zonder leider te zitten. Een vervanger voor Bongo was moeilijk te vinden; omdat Bongo zoveel nakomelingen in veel dierentuinen had, waren veel jonge mannetjes die potentiële leiders van de groep zouden kunnen zijn ongeschikt, aangezien zij verwantschap met Bongo hadden en daardoor voor inteelt binnen de groep zouden zorgen. Uiteindelijk werd in november 2006 het toen 13-jarige mannetje Jambo uit de dierentuin van het Duitse Krefeld aan de groep toegevoegd. Jambo was nog erg jong - feitelijk nog een puber - om een groep te leiden, maar na een aanvankelijk stroeve start heeft hij inmiddels het leiderschap weten te verwerven. De eerste nakomeling van Jambo is in 2007 geboren.
Het gorilla-eiland in Apenheul, Bongo Bonde, is vernoemd naar Bongo. Het betekent letterlijk de vallei van Bongo. Bongo zelf heeft van dat eiland niet lang kunnen genieten, hij overleed korte tijd na de opening van het eiland.
Meer dan tien miljoen Nederlanders hebben Bongo als kracht en rust uitstralende leider van zijn groep bewonderd tijdens de voederpresentaties die een paar keer per dag in Apenheul worden gegeven.
Bongo was niet de oudste (mens)aap in Apenheul, maar was wel het dier dat tot nu toe, samen met enkele andere gorilla's en een slingeraap, het langst in Apenheul leefde.
De bongo (Tragelaphus eurycerus) is een Afrikaanse antilope uit de familie der holhoornigen (Bovidae). Het is de enige soort uit het ondergeslacht Boocerus, wat soms als een apart geslacht wordt beschouwd.
Er zijn twee ondersoorten. De laaglandbongo (Tragelaphus eurycerus eurycerus) leeft in de laaglandregenwouden van West- en Centraal-Afrika. Hij is kleiner en lichter dan de andere ondersoort, de bergbongo (Tragelaphus eurycerus isaaci) uit de Keniaanse hooglanden.
Engels : Bongo, western- of lowland Bongo Duits : Bongo Frans : Le bongo
jonge berglandbongo in de zoo van Praag auteur: Bodlina CC 3.0
De bongo heeft een dieprode vachtkleur. Over beide zijden lopen tien tot zestien witte strepen en op de wangen heeft hij witte vlekken. De buik is zwartgekleurd. Bij het mannetje loopt er een kleine maan over de rug en zijn de poten bont gekleurd met een tekening van zwarte en witte vlekken. Beide geslachten hebben spiraalvormige hoorns. Oudere dieren zijn zwaarder en donkerder dan jongere dieren. De bongo heeft opvallend grote oren.
De bongo wordt 170 tot 250 centimeter lang en 110 tot 130 centimeter hoog. De staart is 24 tot 65 centimeter lang. Mannetjes zijn zwaarder dan vrouwtjes. Een mannetje wordt 240 tot 405 kilogram zwaar, een vrouwtje 210 tot 253 kilogram zwaar.
Berglandbongo in de Zoo van Jacksonville(Florida) auteur: Patrick Coin CC 2.5
De bongo is een echte bosbewoner. Hij komt enkel voor in de bosmozaïeken van de Afrikaanse regenwoudgordel. Hij komt onregelmatig voor in de laaglanden van West-Afrika en het Kongogebied en de hooglanden van Kenia, waaronder Mount Kenya. In de bergen leven ze tot op 4000 meter in het droge seizoen en tot 3000 meter in het regenseizoen.
Bongo's leven vooral van groene planten, die groeien op open plekken in het bos. Bongo's zijn dan ook afhankelijk van een constante verstoring van het regenwoud, waardoor bomen omvallen en open plekken ontstaan. Dit kan door de mens worden veroorzaakt (bijvoorbeeld boskap), maar ook overbegrazing door olifanten en natuurrampen als bosbranden en landverschuivingen zijn een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van open plekken.
Bongo in de Nashville Zoo, Grassmere(Tennessee) auteur: Joanne Merriam CC 3.0
De bongo rust meestal overdag in dichte begroeiing. 's Nachts wordt hij actief. Ze begeven zich nooit ver van de begroeiing, waar ze bij gevaar invluchten. De bongo eet bladeren van struiken en jonge bomen, kruiden, vers gras, bamboe en springzaad. Klimplanten worden uit bomen getrokken.
De bongo leeft alleen in een groot woongebied, dat veelal overlapt met dat van andere bongo's. De dieren zijn niet territoriaal. Vrouwtjes met zogende kalveren leven echter wel in grote groepen. Mannetjes vormen geen harems.
berglandbongo auteur: Chuckupd
Er is in Kenia een geboortepiek tussen juli en september, maar de bongo plant zich het gehele jaar door voort. Na een draagtijd van 284 dagen wordt een kalf geboren. Dit kalf blijft verstopt tussen de dichte begroeiing tot het zich samen met zijn moeder aansluit bij een groep met andere moeders met kalveren. In Kenia hebben alle moeders met zogende kalveren zich drie maanden na de geboortepiek aangesloten bij een kudde.
De bongo is na twee jaar geslachtsrijp. Mannetjes zullen zich waarschijnlijk pas na een jaar of vier voor het eerst voortplanten. De bongo wordt ongeveer 20 jaar oud.
Bongo met kalveren in het Mount Kenya Wildlife Conservancy auteur: Chuckupd
De bongo heeft veel natuurlijke vijanden en zal zich dan ook nooit ver van dichte begroeiing begeven. Natuurlijke vijanden zijn onder andere luipaarden, gevlekte hyena's, leeuwen en de mens. Kalveren vallen ook soms ten prooi aan pythons.
De bongo wordt over het algemeen niet bedreigd en is zelfs algemeen in Centraal-Afrika, maar enkele populaties in West-Afrika en Kenia dreigen uit te sterven door overbejaging en overmatige boskap.
Een bong wordt gebruikt om marihuana of hasjiesj te roken. Deze bong stamt af van de waterpijp die afkomstig is uit het Midden-Oosten. Een waterpijp daarentegen is absoluut niet bedoeld om softdrugs mee te roken, wat wel door vele mensen nog steeds gedacht wordt.
Het grootste verschil tussen een bong en een gewone waterpijp is de dikte van de buis waardoor gerookt wordt. Deze is bij een bong extra groot om veel rook te kunnen bevatten.
Engels : Bong, water pipe Duits : Bong Frans : pipe à eau, bong, bangh
Wanneer de roker bijna klaar is met het inademen van de rook wordt de vinger voor het klapgat (luchtgat onderaan de buis) weggehaald zodat de kolom geconcentreerde rook in één keer geïnhaleerd wordt. Het effect is daardoor vele malen sterker en voor beginners is één of twee keer inhaleren voldoende om een hele tijd zwaar stoned te zijn. Een bong kan met of zonder vloeistof onderin gebruikt worden. Ervaren gebruikers doen er soms alcoholische likeuren in, om de smaak beter te maken. Dit kan het effect echter verminderen, omdat alcohol THC oplost.
traditionele bong van bamboe en kokosnoot auteur: Kreki CC 2.5 legal code
De meeste mensen die dit proberen krijgen een hoestbui, zelfs mensen die al jaren roken. Dit komt doordat de rook in de keel blijft hangen waardoor de stembanden geïrriteerd raken, dit kan voorkomen worden door aan het einde van een haal de pijp opzij te houden en met een korte teug frisse lucht de keel rookvrij te maken.
Bong en waterpijp dealer op St. Mark's Place in Manhattan(New York) auteur: David Shankbone CC 3.0
Een relatief onbekende versie van de bong is de ijspijp. De ijspijp is meestal langer dan de normale bong, omdat extra ruimte nodig is om ijsblokjes of geschraapt ijs in te doen. Een versmalling in de pijp zorgen ervoor dat het ijs niet als geheel in het water zakt, maar dat alleen het gesmolten water erin zakt. Het roken van de ijspijp verzwaart het effect van de THC, omdat de rook extra gekoeld geïnhaleerd wordt.
De twee soorten bonenkruid, het eenjarig bonenkruid (Satureja hortensis L.) en het bergbonenkruid (Satureja montana L) lijken veel op elkaar. Ze groeien beide ruig en ongelijkmatig en hebben zwakke, houtige, zich vertakkende stengels. Ze worden 30 tot 50 cm hoog.
Herkomst : uit het gebied van de Zwarte- en de Middellandse Zee.
Het meerjarige bonenkruid treft men thans in het wild aan in Zuid-Europa, de Balkan en in Zuid-Rusland tot aan de Kaukasus. Het komt voor op oevers en op zonnige plaatsen. Deze soort kan men als plant kopen.
Het eenjarige bonenkruid is een moestuinplant.
Bloeitijd : van juli tot oktober.
Engels : Savory, Satureja, Winter savory, Summer Savory Duits : Bohnenkräuter Frans : La Sarriette, Pèbre d'ai
eenjarig bonenkruid auteur: MarkusHagenlocher CC 3.0
Het eenjarig bonenkruid bezit een sterk ontwikkelde hoofdwortel net als het overblijvend bonenkruid dat ook sterk vertakte zijwortels heeft.
De stengel van het overblijvend bonenkruid is vrijwel gelijk aan die van eenjarig bonenkruid, maar verhout sneller en is niet violet getint. De stengels zijn kort behaard en vertonen talrijke grote klierschubben.
De plant bezit talrijke, groene, glanzende, lijn-lancetvormige blaadjes, beiderzijds spits toelopend, die aan de gave randen met fijne haartjes zijn bezet. Ze staan tegenover elkaar en zijn aan beide zijden eveneens met grote klierschubben bedekt. Als er niet wordt geoogst verkleurt het blad in de nazomer tot dieppaars.
De kleine bloempjes zitten weggedoken in de bladoksels. Meestal staan er drie tot zeven bijeen in schijnkransen. Ze zijn duidelijk gesteeld en krijgen veel bezoek van bijen. De kleurschakering gaat van paarsrood, lichtrood tot witachtig met donkerrode stippen. De bloem-kelk is grijs.
De smaak is enigszins bitter. Eenjarig bonenkruid smaakt zoeter en minder pikant dan het overblijvend bonenkruid.
De eenjarige soort is een moestuinplant en heeft een korte groeitijd van ongeveer vier maanden en wordt niet hoger dan 35 cm. Bonenkruid houdt van veel zon en een voedzame grond.
Het meerjarige bonenkruid kan vijf jaar groeien en bereikt een hoogte van 50 cm.
bloem van het eenjarig bonenkruid auteur: http://www.fungoceva.it/
bloem van het bergbonenkruid auteur: Kurt Stüber CC 3.0
Bonenkruid is net als marjolein een eenjarige plant. Beide soorten hebben nog méér gemeen: ze hebben allebei een overblijvend neefje dat her en der in het wild voorkomt. Het bergbonenkruid geniet dezelfde reputatie als zijn gekweekte verwant. De eenjarige soort is echter beter bestand tegen kou en vocht. Ze verdient daarom de voorkeur in de tuin. Het lijkt op grootbladige tijm of misschien rozemarijn met sappige, donkergroene bladeren. Ook de smaak is verwant aan die van tijm - beide kruiden bevatten thymol en carvacrol. Smaak en geur zijn zo kruidig dat men het graag in de keuken gebruikte lang voordat de specerijen uit het Oosten kwamen.
De hele plant is zeer aromatisch en de geur doet denken aan een mengeling van lavendel en appels, met een lichte muntsmaak - echt een hoogzomer kruid!
Omwille van het looistofgehalte bezit dit kruid een adstringerende werking. Het cymol- en carvacrolgehalte verklaren de antiseptische eigenschappen van de etherische olie. De etherische olie oefent eerst een stimulerende, nadien een dempende invloed uit op het centraal zenuwstelsel.
Satureja hortensis
Bonenkruid is volgens de oude overleveringen de plant van de saters, in bossen levende wellustige halfgoden. De wetenschappelijke naam van bonenkruid is afgeleid van sater. Niet zo gek, want bonenkruid werd ten tijde van de Romeinen vooral door de volgelingen van Bacchus gebruikt. Ze droegen het in de vorm van kransen in hun haar en snoepten er geregeld van om hun potentie te verhogen. Want bonenkruid is een van de oudste potentie-verhogende middelen, al vermelden veel kruidenboeken dat veiligheidshalve niet. Monniken bleven van de weldaden van het bonenkruid verstoken. Voor het bonenkruid was hun tuintje verboden terrein. Het stond immers ook bekend als werkzaam ingrediënt in liefdesdrankjes. Bonenkruid is zeer oud. Oude Griekse geschriften vermelden het al. Jacob van Maerlandt, die de oude Grieken en Romeinen naschreef, vermeldt uitvoerig de toepassingen van t sop van Satureja. Virgilius noemde het een van de geurigste kruiden onder de planten en gaf de raad het in de buurt van de bijenkorven aan te planten om de honing een uitgesproken en bijzondere ambro-zijnsmaak te geven. Bonenkruid was al vroeg in West-Europa bekend en tegen de 16e eeuw moet het een populaire plant geweest zijn. Shakespeare vermeldt in zijn The Winters Tale voor Perditas boeketje vurige lavendel, munt, bonenkruid en marjolein waarvan zij zegt: Dit zijn bloemen van het midden van de zomer en ze worden, dacht ik, aan mannen van middelbare leeftijd voorgezet. Mercurius maakt aanspraak op dit kruid, schreef Culpepper. Houdt het droog bij u, het hele jaar door, als u op uzelf en uw welbehagen gesteld bent, wat negen van de tien keer wel het geval zal zijn. Hij gaf ook de raad het sap met rozenolie te verhitten en het in de oren te druppelen om suizingen en doofheid te genezen en in geval van ischias en verlammingen te pappen met bonenkruid en tarwemeel.
Het ietwat pikante bonenkruid maakt zwaar voedsel beter verteerbaar. Denken we hier vooral aan gerechten met als hoofdingrediënt de gewone tuinboon, erwten en andere peulgerechten, vandaar ook de naam bonenkruid. Het kruid kan helemaal alleen gebruikt worden als smaakmaker. Het kruid is vooral in zijn nopjes wanneer het meegekookt wordt, dit in tegenstelling tot de meeste andere kruiden, omdat het hierdoor ten volle zijn smaak en geur afgeeft. Keule zoals dit kruid in de volksmond genoemd wordt misstaat ook niet in een visgerecht (vette vis), bij varkensvlees ook in groetensalades kan men het er op wagen, dit echter in een zeer kleine hoeveelheid. Hou je niet van de sterke geur van groene kolen of spruitjes, kook dan gerust een blaadje bonenkruid mee, en weg is de geur!
De bondsstad (Duits:Bundesstadt, Frans:La ville fédérale, Italiaans:Capitale federale) is de facto de hoofdstad van Zwitserland en dat is Bern. Officieel heeft Zwitserland geen hoofdstad, hetgeen een gevolg is van bepalingen in de grondwet van 1848. Zowel centralistische als radicaal feudalistische krachten hebben de keuze van een hoofdstad tegengehouden.
Engels : Bundesstadt (federal city, de facto capital) Duits : Bundesstadt Frans : La ville fédérale
De bondsstad geeft aan dat het de regering van de bond, de overheid van de bond en de wetgevende machten op bondsniveau heeft opgenomen binnen de stadsgrenzen.
Op 28 november 1848 waren er drie kandidaatsteden, om bondsstad van Zwitserland te worden, over, namelijk Zürich (economisch en politiek de machtigste stad), Luzern (centraal gelegen) en Bern (ook centraal en bovendien in de nabijheid van het Franstalige Romandië). Uiteindelijk is Bern als bondsstad gekozen, omdat Luzern onmogelijk beloond kon worden na de Sonderbundskrieg en de macht van Zürich niet nog verder versterkt kon worden.
Het Zwitsers Eedgenootschap of de Bondsbrief was een overeenkomst tussen de drie Zwitserse staatjes Uri, Schwyz en Unterwalden - ook wel de oerkantons genoemd - om elkaar bij te staan in hun verzet tegen buitenstaanders, waaronder de Habsburgers. De overeenkomst werd gesloten op 1 augustus 1291.
Deze alliantie zou uitgroeien tot een echt staatsverband, dat als zodanig definitief erkend werd bij de Vrede van Westfalen in 1648. In de loop van de jaren werden de drie staten uitgebreid met verschillende andere staatjes, zoals Bern (1353) en Appenzell (1513).
Engels : Federal Charter of 1291, Federal Charter, Letter of Alliance Duits : Bundesbrief von 1291 Frans : Pacte fédéral suisse, Pacte de 1291
Bondsbrief van 1291 het zegel van Schwyz is verloren gegaan
Deze staatjes namen deel aan de confederatie, maar behielden een groot deel van hun zelfstandigheid. Zo kwamen er ook gebieden als Wallis als vazalstaat van Bern bij de confederatie, ook al hadden die niet veel te zeggen. Na het Eerste Franse Keizerrijk werd deze toestand afgeschaft en werden de vazalstaten volwaardige leden van het Zwitsers Eedverbond.
De Bondsbrief van 1291 bevindt zich in het Bondsbriefmuseum in de gemeente Schwyz en heeft een grootte van 320 × 200 mm waarop 17 regels in het Latijn zijn geschreven. Oorspronkelijk was ze voorzien van drie zegels, maar het zegel van Schwyz is verloren gegaan.
Nederlandse vertaling door: Drs. Jan Vinke, Amersfoort, april 2009
In de naam van de HEER, amen
De eer en het algemeen belang worden bevorderd als voor het behoud van rust en vrede deugdelijke verdragen worden gesloten. Laat dus bij allen bekend zijn dat de mensen van Uri, de inwoners van Schwyz en de gemeenschap van Unterwalden met het oog op de verdorvenheid van deze tijd zichzelf en hun bezit beter willen verdedigen en op passende wijze beschermen. Daarom hebben zij in goed vertrouwen beloofd elkaar met raad en daad en met persoon en zaak terzijde te staan, zowel in de valleien als daarbuiten. Verder hebben zij beloofd met man en macht weerstand te bieden aan allen en ieder die tegen hen of een van hen geweld gebruiken, hun last bezorgen of onrecht doen en die aan persoon of bezit schade willen toebrengen. Met het oog op alles wat gebeuren kan, heeft elke gemeenschap beloofd de andere zo nodig te hulp te komen en indien vereist op eigen kosten zich teweer te stellen tegen agressie van kwaadwillende lieden en onrecht te wreken. Om dit daadwerkelijk en zonder slinkse bedoelingen na te leven hebben ze een plechtige eed afgelegd. Met de huidige overeenkomst bekrachtigen ze opnieuw het al bestaande, onder ede bezegelde bondgenootschap met dien verstande echter dat ieder naargelang van rang of stand verplicht is zijn meerdere onderdanig te zijn en te dienen.
In gemeenschappelijk overleg en unaniem hebben wij beloofd, besloten en verordend dat wij in bovengenoemde valleien geen enkele rechter accepteren die dit ambt op een of andere wijze tegen geld of beloning heeft verkregen of niet in onze regio woont of geen deel uitmaakt van onze gemeenschap.
In geval van onenigheid tussen leden van de bond moeten de verstandigsten onder hen naar voren komen en naar hun goeddunken het onderlinge geschil beslechten, en als een partij de uitspraak afwijst, moeten de andere leden van de bond tegen haar optreden.
Bovenal geldt voor hen dat wie een ander op slinkse wijze en zonder aanleiding doodt, het met zijn leven moet bekopen, als hij betrapt wordt, tenzij hij kan bewijzen dat hij onschuldig is aan genoemde wandaad. De afschuwelijke aard van zijn misdrijf vereist dit. En mocht hij aan het gerecht ontkomen zijn, dan mag hij nooit meer terugkeren. Wie de betreffende dader onderdak biedt en beschermt, moet uit de valleien geweerd worden, totdat hij uitdrukkelijk door de leden van de bond teruggeroepen wordt.
Wie een van de leden overdag of in de stilte van de nacht op slinkse wijze schade berokkent door brandstichting, zal nooit meer als lid van de gemeenschap beschouwd worden. Wie genoemde dader beschermt en verdedigt, moet schadevergoeding betalen aan de gedupeerde.
Als een van de leden een ander van zijn bezittingen berooft of hem anderszins schade toebrengt, moeten de bezittingen van de schuldige, indien aangetroffen binnen de valleien, conform het recht apart gehouden worden als genoegdoening voor de gedupeerden.
Bovendien mag niemand andermans bezit in onderpand nemen, behalve als hij onmiskenbaar zijn schuldeiser is of borg voor hem gestaan heeft, en dit is slechts geoorloofd met speciale toestemming van de rechter in zijn zaak.
Verder moet ieder zijn rechter gehoorzamen en zo nodig zelf de rechter aanwijzen onder wiens gezag hij het liefst voor het gerecht verschijnt. Als iemand zich tegen de uitspraak verzet en als ten gevolge van zijn halsstarrigheid een van de leden van de bond schade lijdt, zijn allen verplicht deze stijfkoppige persoon een schadevergoeding op te leggen.
In geval van oorlog of onenigheid tussen leden van de bond en als een van de partijen weigert de uitspraak of de vergoeding te aanvaarden, zijn de leden verplicht de andere partij te verdedigen.
Deze besluiten zijn in het algemeen belang genomen en zullen, zo God wil, voor altijd geldig blijven.
Als bewijs is het huidige document op verzoek van bovengenoemde partijen opgesteld en bekrachtigd met de zegels van de drie bovengenoemde gemeenschappen en valleien.
Vastgelegd in het jaar 1291 aan het begin van de maand augustus.
De Bondon is een Franse kaas uit het Pays de Bray in Normandië.
De Bondon is een op de Neufchâtel AOC lijkende kaas. Het is de oudste vorm waarin deze kaas geproduceerd wordt.
bondon kazen
De melk wordt langzaam gestremd, na toevoeging van stremsel wordt pas na 24-36 uur de wrongel verzameld. In 12 uur wordt onder lichte druk het laatste vocht afgevoerd. Aan de wrongel worden of schimmelcultures of korrels oudere kaas toegevoegd. De wrongel wordt gekneed, gezouten en in vormen gedaan. De vormen rijpen bij een temperatuur van 12 14°C zon tien dagen.
bondon
De kaas heeft een droge, fluweelzachte korst, de kaasmassa er onder is stevig en zeer soepel is. Over de korst ligt een fijne, witte donsachtige schimmel.
Bonding is een tandheelkundig proces waarbij de tand of kies wordt voorbereid op het plaatsen van een (plastische) restauratie of in de volksmond een witte vulling. Na het weghalen van cariës wordt de caviteit, het 'gaatje', voorbereid op het aanbrengen van de bonding.
- De oppervlaktes moeten schoon zijn, dus vrij van bloed en geïnfecteerd dentine. - Het te behandelen oppervlak moet bij de meeste bondingsystemen droog worden gehouden, maar ook niet té droog.
Bloed en speeksel zijn funest voor een goede hechting, omdat eiwitten een goede penetratie van de kunststof hars belemmeren.
De tandarts brengt een bandje of stripje aan. Hierdoor kan aan bovenstaande voorwaarden worden voldaan. Daarnaast wordt een rubberdam aangebracht of een of meerdere watjes. Dit moet voorkomen dat het te behandelen oppervlak tijdens de behandeling met bloed of speeksel in aanraking komt.
Het oppervlak wordt chemisch opgeruwd met een zuur. Het meest gebruikte zuur is een fosforzuuroplossing van 35 tot 50%. Zwakkere zuren, zoals citroenzuur of melkzuur worden ook gebruikt. Het middel moet minimaal 15 seconden inwerken, maximaal 60 seconden. Het zuur wordt weggespoeld met water en het overmaat aan water wordt weggehaald (zodat het oppervlak nog wel vochtig blijft).
Het glazuuroppervlak is na het etsen ruwer, groter van oppervlak en heeft een hogere oppervlakte-energie. Dat laatste is belangrijk, omdat de kunsthars dan beter in het oppervlak penetreert. Het onderliggende dentine heeft meer organisch materiaal, dat neerslaat na het etsen.
Met een primer wordt de organische laag die neerslaat na het etsen van het dentine geïmpregneerd. Hierdoor kan de kunststofhars beter deze laag binnendringen. De primer maakt van het hydrofiel (waterminnend) oppervlak een hydrofoob (waterafstotend) oppervlak. De organische laag veert dan weer op én laat de kunststoflaag makkelijker door, tot in de kanaaltjes van het dentine: de tubili.
De kunststofhars wordt op het oppervlak aangebracht. Dit zijn meestal stoffen op basis van acrylaten. De bonding verspreidt zich vrij snel en zeer gemakkelijk over de behandelde delen. De uitharding is chemisch of wordt door licht geïnitieerd.
Het is belangrijk dat de hechting sterk is. Kunststoffen krimpen immers als ze uitharden. De druk die door het krimpen van composiet (de witte vulling), op het oppervlak en het materiaal wordt uitgeoefend is niet groter dan 18 MPa(18 megapascal). Deze druk wordt ook wel krimpspanning genoemd. Een te grote krimpspanning kan pijn veroorzaken bij de patiënt. Indien de bonding goed is uitgevoerd kan de hechtlaag een druk van maximaal 20 tot 22 MPa verdragen.
De oppervlaktelaag van de bonding hardt niet uit, ook niet na het belichten. Deze laag noemt men de door zuurstof geïnhibeerde laag. Deze laag is erg handig, omdat het vulmateriaal uiteraard ook moet hechten. Na het aanbrengen van de vulling hardt ook deze laag uit, zodat de hechting van het vulmateriaal aan het tandmateriaal compleet is.
Bomen is een manier van voortstuwen van een boot in ondiep water. Een lange staak of (vaar)boom wordt hiertoe in het water in de bodem gestoken, en het schip wordt vooruitgeduwd.
Deze vorm van voortbewegen werd vooral gebruikt op de kleinere scheepjes die niet de beschikking hadden over een zeil of motor, op smalle wateren waar niet geroeid kon worden, of als er staande over een hoge last moest worden gekeken. Dit wordt ook vaak punteren genoemd, om dat deze manier veel gebruikt wordt voor de punter en aanverwante scheepjes. Op deze scheepjes gebeurde het bomen staande op een klein achterplechtje (stuurbank) of bij het ontbreken hiervan op een plank die over het boeisel was gelegd. De persoon die de boom hanteeerde stond stil en met zijn gelaat in de vaarrichting. Omdat bij deze manier van voortbewegen een roer overbodig is waren veel kleine scheepjes daar ook niet mee uitgerust.
Bomen - foto uit de oude doos
Op de traditionele zeilschepen van de Zuiderzee werd er geboomd als er geen wind stond. Daartoe werd vaak het zwaard afgenomen en op de plecht en de deken (bovenzijde van de bun) gelegd, de man die moest bomen kon zodoende de boom op de plecht insteken en lopend tot op de deken het schip duwen. Bij zeilschepen werd de boom bewaard door hem langs een van de stagen op te hangen.
Op de vrachtschepen werd alleen geboomd als er niet kon worden gejaagd of met een vastgezette boom vanaf de kant worden geduwd (wegen of truilen). Omdat deze schepen vaak een gangboord hadden kon de persoon die moest bomen een groot deel van de scheepslengte gebruiken. Dit gebeurde met de rug naar de boeg en het schip werd als het ware met de voeten vooruit geduwd. Hierbij was het dus wel noodzakelijk dat er iemand anders aan het roer stond.
bomen met z'n tweeën
De onderkant van de vaarboom, de voet, bestaat uit de hak (het uiteinde van de hoofdstok) en de iets kortere teen, een aan de hoofdstok bevestigd iets gekromd stukje hout van ongeveer twintig centimeter, dat het bomen vergemakkelijkt in een modderige bodem. Als de bodem hard of steenachtig is, kan de teen beschadigd worden of zelfs los raken en moet de hak worden gebruikt om het schip voort te stuwen.
Het woord Bombrood is, met name in voormalige vissersdorpen en -steden, een nog herkenbaar, zij het verouderd, begrip. Het betreft een vorm van beloning die werd verstrekt aan die man of jongen die een echtgenote of een moeder op de hoogte bracht van de thuiskomst van haar man of zoon die visser was.
Vooral destijds, vóór 1940, toen aan boord van vissersschepen nog geen sprake was van communicatiemiddelen, had het thuisfront er geen notie van, wanneer een op zee vissend gezinslid terug zou keren. Nu hadden bepaalde mannen en jongens die op strategische plaatsen konden uitzien naar vanuit zee naderende vissersschepen voldoende kennis van zaken om een dergelijk schip te identificeren. Elk schip had nu eenmaal bepaalde eigen kenmerken zoals een eigen vorm of bouw, dan wel opmerkelijke zeilen of tuigages of twee door kleur opvallende masttoppen wat dit vaartuig onderscheidde van andere schepen; een verrekijker verrichtte daarbij goede diensten. En zodra nu duidelijk was om welk schip het ging, haastte de boodschapper zich allereerst naar het huis van de schipper - de gezagvoerder van het desbetreffende vissersschip - om de schippersvrouw op de hoogte te brengen van de komst van haar man. Tegenover het brengen van zo'n blijde boodschap stond een beloning, die 'bombrood' werd genoemd.
Met name de kustdorpen aan de Noordzee kenden nog tot aan het eind van de 19de eeuw een zogeheten bomschuit als gangbaar vissersschip. Deze platboomde schepen konden bij terugkeer aanlanden op het strand en ook in hun geval zagen kenners al van verre welke bomschuit naderde. Omdat het hier om bomschuiten of, zo men ze ook vaak noemde, om bommen ging, werd het woord bombrood door velen gerelateerd aan een dergelijke bom. Men kende echter in visserssteden als Vlaardingen en Maassluis eveneens het bombrood, terwijl de bom of bomschuit daar als gangbaar vissersschip in het geheel niet in gebruik was.
Overigens kende Vlaardingen, en wellicht ook Maassluis, destijds een zogenaamde torenkijker, een man die in de toren van de plaatselijke kerk uitkeek naar vissersschepen die de Waterweg in kwamen varen. Bij signalering ervan hees hij in de toren op de torentrans een bal, stelde daarna vast welk schip en schipper het betrof en ging vervolgens snel op weg voor het brengen van de goede tijding en het incasseren van het bombrood.
Men kende in vroeger jaren zogenaamde boden, in feite berichtgevers, die door opdrachtgevers over kortere of langere afstanden op pad werden gestuurd om schriftelijke berichten of mondelinge boodschappen over te brengen. Hun reizen ging te voet, per paard, per koets of per beurtschip, afhankelijk van af te leggen afstanden en begaanbare wegen. De opdrachtgever betaalde een bode, maar daarnaast was het regel dat de ontvanger van een bericht of boodschap zo'n bode bij aankomst enkele boterhammen verstrekte, zogenaamd bodenbrood. In de loop der jaren is het geven van brood overgegaan in het schenken van een gift of een fooi, terwijl het woord zelf door samentrekking en klinker- en medeklinkerwisselingen is gewijzigd van het vroegere bodenbrood naar het woord bombrood zoals men dat nu nog kent.